NL9401926A - Vat met omgezette romp. - Google Patents

Description

Vat met omgezette romp

De uitvinding betreft een vat net een buisvormige romp, en tweeeindvlakken aan de tegenoverliggende einden van die romp, welke romp eneindvlakken uit een plastisch materiaal bestaan en aan elkaar verbondenzijn door lassen of lijmen.

Een dergelijk vat is beschreven in de niet-voorgepubliceerdeaanvrage NL-A-9301856. De romp van dit bekende vat bezit een radiaal naarbuiten wijzende rompflens, waarop een overeenkomstige richel van eeneindvlak is gelast. Bij het optillen van dit vat met een hef gereedschap,wordt het grootste deel van de hefkrachten uit geoefend op de rompflens.Daarbij wordt de las tussen die flens en de richel van het eindvlaknauwelijks beïnvloed door die hefkrachten.

De verbinding tussen de romp en het eindvlak van dat vat isuitgevoerd als een stompe leus. Een dergelijke las is minder geschikt voorhet overdragen van trekkrachten. Aangezien, zoals hierboven toegelichtis, deze las niet wordt belast door hefkrachten, is het risico vanbezwijken ten gevolge van die hefkrachten laag.

Een dergelijke stompe las heeft het nadeel dat, tijdensvervaardigen, zorggedragen moet worden voor het in de juiste positie metbetrekking tot elkaar positioneren van de richel en de flens. Bovendienis de stompe las nog steeds kwetsbaar met betrekking tot anderebelastingen, zoals schokbelastingen die voortvloeien uit het laten vallenvan het vat, inwendig overdrukken enzovoorts.

Het doel van de uitvinding is derhalve een vat te verschaffen datdeze nadelen mist. Dit wordt bereikt, doordat de romp aan ten minste eenvan zijn einden een geleidelijk wijder wordende of nauwer wordende vormbezit, en het respectievelijke eindvlak een overeenkomstig gevormde randbezit die is bevestigd aan het geleidelijk aan wijder wordende of nauwerwordende eind van de romp.

De voordelen van de verbinding tussen de romp en het eindvlak vanhet vat volgens de uitvinding zijn tweevoudig. Allereerst is eendergelijke bevestiging een overlappende verbinding, die het voordeelheeft dat de belastingen worden overgebracht door middel vanschuifkrachten en niet door trekkrachten zoals hiervoor. Derhalve is debevestiging tussen de romp en het eindvlak volgens de uitvinding geschiktvoor het overbrengen van de hefkrachten hetgeen betekent dat geenspeciale rompflens nodig is in dit opzicht zoals het geval is bij hetbekende vat.

Bovendien kan het eindvlak een constante dikte bezitten, dat wil zeggen ook de omtreksrand daarvan kan dezelfde dikte hebben als hetmiddengedeelte daarvan. Daardoor is het ook mogelijk om het eindvlak tevervaardigen door middel van vacuümvormen. Bovendien leidt een dergelijkeuitvoering tot minder verwringen en onregelmatigheden.

Ondanks de constante dikte van het eindvlak, is niettemin aan derand van het vat een dikte verkregen die vereist is voor het op ds juistewijze optillen van het vat, dankzij de gecombineerde dikten van eindvlaken romp in hun gebieden die aan elkaar zijn gelast.

Verder is het vervaardigingsproces aanzienlijk eenvoudiger, geziende omstandigheid dat de geleidelijk wijder wordende of nauwer wordendevormen van de romp en het eindvlak deze zelfcentrerend met betrekking totelkaar maken. Ook is het voldoende om deze onderdelen in axiale richtingnaar elkaar toe te drukken. Verder raken de geleidelijk aan wijderwordende of nauwer wordende romp en eindvlak, bij het naar elkaar toebewegen, elkaar pas wanneer zij praktisch de juiste positie metbetrekking tot elkaar hebben. Daardoor komen nauwelijksafschuifbewegingen voor op de samenwerkende oppervlakken van de romp enhet eindvlak, hetgeen tot een betere verbinding leidt.

De las bezit een verhoudingsgewijze groot oppervlak, wat hem minderkritisch maakt. Zelfs een slechtere las zou op voldoende wijzefunctioneren, met het oog op dat grote gebied en de daaruitvoortvloeiende lage spanningen.

Volgens een eerste voorkeursuitvoering loopt het eind wijder uit inde richting naar de buitenzijde van de romp, en is de buitenomtrek van derand van het eindvlak verbonden aan de binnenomtrek van het geleidelijkaan wijder wordende eind van de romp.

Ter verschaffing van een geschikt hefmiddel, draagt de rand van heteindvlak een omtreksschort dat die rand aan de buitenzijde omgeeft. Ditschort kan eveneens een geleidelijk aan wijder wordende of nauwerwordende vorm bezitten, zodanig dat hij enigszins uitsteekt metbetrekking tot de romp. Het schort kan aan zijn onderzijde wordengegrepen. Het verschaft een zekere flexibiliteit, resulterend in eendempeffect met betrekking tot schokbelastingen voortvloeiende uit dehefkrachten.

Verder bepalen de rand en het schort een omtreksholte ter opnamevan het geleidelijk aan wijder wordende of nauwer wordende eind van deromp. In die holte, zijn de bovenste buitenbegrenzing van de romp als welde bevestiging verborgen, hetgeen tot een beter uiterlijk leidt.

Het schort kan een radiaal buitenste flens bezitten, welke eenverdere verbeterde aangrijping voor een hefgereedschap biedt (zie figuur 2).

Volgens een tweede mogelijkheid is hét eind nauwer wordenduitgevoerd in de richting naar de buitenzijde van de romp, en is debinnenomtrek van de rand van het eindvlak verbonden aan de buitenomtrekvan het nauwer wordende eind van de romp.

Verder kan het eindvlakdeel grenzend aan de rand een verdieptgebied bezitten. Een dergelijke uitvoering maakt het mogelijk om het vatbeter te grijpen.

Ook hier bepalen het verdiepte gebied en de rand een omtreksholteter opname van het eind van de romp.

Er wordt op gewezen dat de uitvinding zowel betrekking heeft op eenvat dat aan beide einden een eindvlak zit zoals hiervoor beschreven,alswel op een vat dat slechts aan een eind zo'n eindvlak heeft. In hetlaatste geval kan het andere eind bijvoorbeeld een integrale basisbezitten.

De buisvormige romp kan een veelhoekige of een cilindrischedwarsdoorsnede bezitten.

De uitvinding zal verder toegelicht worden onder verwijzing naarverschillende in de figuren weergegeven uitvoeringen.

Figuur 1 toont een deel van de bovenrand van een vat, in eenradiale dwarsdoorsnede.

Figuur 2 toont een dwarsdoorsnede door een tweede uitvoering.

Figuur 3 toont een dwarsdoorsnede door een derde uitvoering.

Figuur 4 toont een dwarsdoorsnede door een vierde uitvoering.

Figuur 5 toont een dwarsdoorsnede door een vijfde uitvoering.

Figuur 6 toont een dwarsdoorsnede door een zesde uitvoering.

Het in figuur 1 weergegeven vat bezit een buisvormige romp 1, bijvoorkeur een cilindrische romp, en een eindvlak 2. De romp 1 bezit eenconisch gevormd eind 3, dat door middel van las 4 is bevestigd aaneindvlak 2.

Het eindvlak bezit een overeenkomstig gevormde rand 5. alswel eenschort 6. De buitenzijde van de rand 5 is door middel van las 4 bevestigdaan de binnenzijde van het conisch gevormde eind 3 van romp 1. Heteindvlak bezit ook een centraal deel 7 dat samen met rand 5 eenomtreksverdieping 8 vormt. Het vat kan aan de onderzijde 9 van het schort6, alswel in de verdieping 8 worden gegrepen door middel van eengrijpgereedschap. Het schort 6 bezit een zekere flexibiliteit, welkeeventuele schokbelastingen uitgeoefend door het grijpgereedschap dempt.

De hefkrachten worden gedragen door schort 6 en rand 5, en wordenvia las 4 en conisch gevormd deel 3 overgebracht in de romp 1. Bij een dergelijke overdracht van hefkrachten, wordt de leus 4 bijna geheel doorafschuifkrachten belast, waaraan de las 4 gemakkelijk weerstand kanbieden.

De verbinding tussen eindvlak 2 en romp 1 van het vat heeft hetverdere voordeel dat tijdens vervaardigen deze onderdelen slechts inaxiale wijze naar elkaar toe bewogen hoeven te worden. Slechts in hetallerlaatste deel deze beweging komen de naar elkaar gekeerdeoppervlakken van rand 5 en het conisch gevormde eind 3 in aanraking,hetgeen tot bijna geen afschuifbewegingen in het materiaal van de1asoppervlakken leidt. Aldus wordt een zeer betrouwbare las verkregen.

In de uitvoering van figuur 2 bezit het schort 11 een radiale flens10 welke betere grijpmogelijkheden voor het hefgereedschap biedt.

In de uitvoering van figuur 3· bezit de romp 12 een conisch gevormdeind 13 dat naar binnen wijst.

Het eindvlak 14 bezit een overeenkomstig gevormde rand 15. waarvanhet inwendig oppervlak is gelast aan het buitenoppervlak van het conischgevormde eind 13. door middel van las 16. Het eindvlak 14 bezit ook eenverdieping 17· Verder is de rand 15 voorzien van een radiale buitenflens18.

De radiale flens 18 alsmede de verdieping 17 kunnen worden gegrependoor een grijpgereedschap. Hetzelfde voordeel van een gunstige belastingvan de las 16, dat wil zeggen hoofdzakelijk afschuifkrachten, wordt ookhier verkregen.

De uitvoering van figuur 4 toont een vat met een buisvormige romp20, voorzien van een conische gevormd eind 21 dat een rompkraal 22draagt. Het eindvlak 23 bezit een overeenkomstig gevormde rand 24, doormiddel van las 25 gelast aan eind 21. Het vormen of omzetten van hetconisch gevormde eind 21, alswel het in vorm kralen van de romp(rompkraal 22) kan in een en dezelfde werking worden uitgevoerd.

In alle bovengenoemde uitvoeringen wordt het vervaardigenvereenvoudigd door het zelfcentrerende karakter van romp en eindvlak, inhet bijzonder de conisch gevormde randen 5, 15, respectievelijk 24daarvan.

Hoewel de figuren en bijbehorende beschrijving hierboven betrekkinghebben op een cilindrische romp, is de uitvinding niet beperkt tot eendergelijke uitvoering. De romp zou bijvoorbeeld ook een ovale ofvierkante vorm kunnen bezitten.

In figuur 5 bezit de romp 26 een conisch gevormd rompeind 28 dateen weinig naar binnen wijst. Het eindvlak 30 bezit een overeenkomstiggevormde rand 29, waarvan de buitenomtrek is gelast aan de binnenomtrek van eind 28.

De uitvoering van figuur 6 komt grotendeels overeen met die vanfiguur 1. Echter hebben nu zowel het eindvlak 2 als het rompeind 3 eenradiale flens 32 respectievelijk 31« die aan elkaar gelast zijn.

Hoewel de in de figuren weergegeven uitvoeringen het eindvlak 2 eenweinig uitsteekt met betrekking tot de buisvormige romp 1 is hetnatuurlijk ook mogelijk om dat eindvlak op een lager niveau te plaatsen.

Claims (13)

1. Vat onvattende een buisvormige romp (1, 12, 20, 26) en twee eindvlakken (2, 1*4, 23, 30 aan tegenoverliggende einden (3, 13. 21, 29) van die romp, welke romp en eindvlakken uit een kunststofmateriaalbestaan en aan elkaar zijn bevestigd door middel van lassen of lijmen methet kenmerk. dat de rand (1, 12, 20, 26) aan ten minste een van zijneinden (3. 13· 21, 28) en geleidelijk wijder wordende of nauwer wordendevorm bezit, en het respectievelijke eindvlak (2, 1*4, 23, 30) eenovereenkomstig gevormde rand (3, 16, 2*4, 29) bezit die aan dat geleidelijk wijder wordende of nauwer wordende eind van de romp is bevestigd.

2. Vat volgens conclusie 1, waarbij het eind (5. 2*4) wijder wordtin de richting naar de buitenzijde van de romp (1, 20), en debuitenomtrek van de rand (2, 2*4) van het eindvlak (2, 23) is bevestigdaan de binnenomtrek van het geleidelijk wijder wordende eind (5, 2*4) vande rand (1, 20).

3. Vat volgens conclusie 2, waarbij het eindvlak (2, 1*4) eenomtreksschort (6, 11) draagt dat de rand aan de buitenzijde omgeeft.

*4. Vat volgens conclusie 3, waarbij de rand (5) en het schort (6,11) een omtreksholte bepalen ter opname van het geleidelijk wijderwordende of nauwer wordende gevormde eind (3), van de romp.

5· Vat volgens conclusie 3 of *4, waarbij het schort (11) eenradiale buitenflens (10) heeft.

6. Vat volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij het eind(3) een radiaal buitenste flens (31) bezit.

7· Vat volgens conclusie 5 en 6, waarbij de rand (5) een radiaalbuitenste flens (32) bezit die is gelast aan de flens (31) van het eind(3).

8. Vat volgens conclusie 1, waarbij het eind (13) nauwer wordt inde richting naar de buitenzijde van de romp (12), en de binnenomtrek vande rand (13) van het eindvlak (1*4) is bevestigd aan de buitenomtrek vanhet nauwer wordend eind (13) van de romp (12).

9. Vat volgens conclusie 1, waarbij het eind (28) nauwer wordt inde richting naar de buitenzijde van de romp (26), en de buitenomtrek vande rand (29) van het eindvlak (30) is bevestigd aan de binnenomtrek vanhet nauwer wordende eind (28) van de romp (26).

10. Vat volgens conclusie 9« waarbij het nauwer wordende rompeind(28) is voorzien van een kraal (27).

11. Vat volgens een van de voorgaande conclusies waarbij heteindvlakdeel grenzend aan de rand een verdiept gebied (8, 17) bezit.

12. Vat volgens conclusie 11, waarbij het verdiepte gebied (17) ende rand (15) een omtreksholte bepalen ter opname van het geleidelijk aannauwer wordende eind (13) van de romp.

13· Vat volgens conclusie 8, 9 of 10, 11 of 12, waarbij de rand(15) een radiaal buitenste flens (18) bezit. 1*4. Vat volgens een van de voorgaande conclusies waarbij de rompcilindrisch is een conisch gevormd eind bezit.