NL9400798A - Leidingsysteem. - Google Patents

Description

Leidingsysteem

De uitvinding betreft een leidingsysteem voor toepassing bij een waterlichaam, omvattende tenminste een transportleiding alsmede tenminste een drijflichaam voor het drijvend op het waterlichaam ondersteunen van de transportleiding.

Een dergelijk leidingsysteem is algemeen bekend, en wordt bijvoorbeeld toegepast voor het afvoeren van de door een drijvende baggerinrich-ting opgebaggerde baggerspecie. Ook bij niet-drijvende baggerinrichtin-gen, zoals bekend uit NL-A-8l0^791> moet een transportleiding worden toegepast voor het afvoeren van baggerspecie. Bij een dergelijke inrichting wordt een afzinkbare leiding toegepast, die over de bodem van het waterlichaam loopt.

Het aanbrengen van een dergelijke niet drijvende leiding geschiedt door deze eerst drijvend aan te voeren, en vervolgens op de plaats van bestemming af te zinken. Bij het afzinken van een leiding kunnen zich echter allerlei moeilijkheden voordoen, die te maken hebben met het probleem dat het gedrag van de leiding bij het afzinken niet goed kan worden beheerst. Gevolg daarvan is dat de leiding op onregelmatige wijze daalt, waardoor knikken kunnen optreden, zodanig dat luchtinsluiting plaatsvindt en de leiding uiteindelijk onbruikbaar wordt.

Het doel van de uitvinding is een leiding van het hiervoor genoemde soort te verschaffen die in dat opzicht een beter gedrag vertoont, dat doel wordt bereikt doordat een de leiding omgevende mantel is voorzien waarvan de inwendige ruimte in verbinding is met het uitwendige, in welke inwendige ruimte van de mantel zich tevens tenminste één drijflichaam met een variabel volume bevindt.

De plaats en het volume van het drijflichaam kan op zodanige wijze worden gekozen dat de leiding over zijn gehele lengte goed beheerst kan worden tijdens het afzinken en opdrijven. Indien het drijflichaam gecom-partimenteerd is, kan zelfs een nauwkeurige beïnvloeding van het gedrag van de leiding over zijn lengte worden verkregen.

Bij voorkeur bestaat elk drijflichaam uit een soepel slangvormig lichaam dat is voorzien van een aansluiting voor perslucht.

De mantel kan een kunststof pijp zijn. Aangezien een dergelijke kunststof pijp kruip kan vertonen, zelfs bijvoorbeeld onder invloed van zijn eigen gewicht, zijn in het inwendige van de kunststof pijp voorspankabels voorzien die zijn afgesteund aan de beide uiteinden van de pijp. Ten gevolge van de in de kunststof pijp opgewekte drukspanning, wordt vervorming door kruip beperkt.

De mantel heeft regelmatig over zijn lengte verdeeld inwendige wa-terdoorlatende afstandhouders die zijn voorzien van uitsparingen voor de transportleiding, en voor elk drijflichaam. De leiding en drijflichamen worden door de af standhouders op hun plaats gehouden; aan de andere kant zijn er uitsparingen voor de doorvoer van leidingen zoals voor energie, besturing, signalering e.d. (levenslijn of "umbilical”). De waterdoorla-tende afstandhouders laten verder voldoende ruimte vrij voor de drijf-lichamen om uit te zetten en daarbij het water uit de mantel te verdrijven, waardoor het leidingsysteem kan opdrijven.

Verder kunnen energie- en besturingsleidingen in de mantel zijn opgenomen voor een op afstand bedienbare baggerinrichting. Een dergelijke baggerinrichting kan de uit NL-A-8lOil6791 bekende inrichting zijn, die zich in werkzame toestand op de bodem van een waterlichaam bevindt.

Vervolgens zal de uitvinding nader worden toegelicht aan de hand van een in de figuren weergegeven uitvoeringsvoorbeelden.

Figuur 1 toont een gedeelte van het leidingsysteem volgens de uitvinding in perspectief, gedeeltelijk doorgesneden.

Figuur 2 toont een zij-aanzicht van een baggersysteem met het leidingsysteem zoals toegepast in de praktijk.

Het in figuur 1 getoonde leidingsysteem omvat een mantel 1, waarin een transportleiding 2, hydraulische/pneumatische en/of energieleidingen 3, en communicatieleidingen k zijn opgenomen. Tevens is in de mantel 1 een drietal drijflichamen 5 opgenomen.

De leidingen 2, 3. ^ en de drijflichamen 5 zijn alle gefixeerd door middel van afstandhouders 6, die regelmatig verdeeld over de lengte van de mantel zijn aangebracht. De afstandhouders 6 bezitten daartoe openin-gen die zijn afgestemd op de uitwendige diameter van de leidingen 2, 3 en 4. Ook de drijflichamen 5 zijn opgenomen in de gaten, waarvan de afmeting is afgestemd op de maximale diameter van die dri jflichamen 3* dat wil zeggen een diameter in opgeblazen toestand. De afstandhouders 6 zijn onderling verbonden door een drietal kabels 7· Deze kabels lopen door gaten zo dicht mogelijk aan de buitenkant in de afstandhouders 6. Aan weerszijden van een schot is elke kabel 7 voorzien van klemmen 8, zodanig dat de afstandhouders in een positie dwars op de langsas van de mantel 1 worden gehouden. Overigens zijn de afstandhouders aan hun omtrek niet bevestigd aan die mantel. Dit betekent dat een samenstel bestaande uit afstandhouders 6, kabels 7. leidingen 2, 3 en k, en drijflichamen 5 in of uit de mantelpijp kan worden getrokken. Als alternatief kan de mantel, eventueel in koppelbare delen, over dit stelsel worden geschoven.

Het in figuur 2 getoonde baggersysteem omvat een in zijn geheel met 11 aangeduide baggerinrichting, die via een leidingsysteem 16 volgens de uitvinding is verbonden, bijvoorbeeld via een cardanische koppeling, met een afgezonken koppelponton 22. Verder is het koppelponton verbonden met een zogenaamde zweefpijp 17. Deze zweefpijp 17 is via een scharnier, bijvoorbeeld kogelscharnier 21, verbonden met het "vaste" leidingdeel 18.

Het flexibele leidingsysteem 16 volgens de uitvinding is geschikt om, samen met de baggerinrichting 11, herhaaldelijk te worden afgezonken en opgedreven. Dat gebeurt steeds volgens een sectorboog dwars op de leiding 16 wanneer de baggerinrichting over relatief kleine afstanden naar een nieuw winpunt moet worden verplaatst, of controle behoeft.

In verband met verplaatsing over relatief grote afstanden, bijvoorbeeld naar een verderop gelegen leiding 18, moet het koppelponton 22 worden opgedreven en afgezonken.

Slechts wanneer de baggerinrichting naar een ander wingebied moet worden verplaatst, wordt leidingdeel 18 verwijderd.

Het flexibele leidingsysteem 11 volgens de uitvinding kan nu op uitstekende wijze de contour van de zich tijdens bedrijf van de baggerinrichting 11 vormende put volgen. Daarbij komt hij in gebogen toestand in de put te hangen. Dankzij de zich in het leidingsysteem 11 bevindende trekkabels kan de daarbij optredende trekkracht goed worden opgenomen.

De zweefpijp 17 en het leidingdeel 18 kunnen echter een stijvere mantel bezitten, aangezien deze vrijwel niet aan verbuitging worden onderworpen .

In het uitvoeringsvoorbeeld van figuur 2 is te zien dat elke mantelpijp 1 aan zijn kopeinden eindschotten 9. 10 draagt. Aan deze eind-schotten zijn op hun beurt de kabels 7 weer verbonden, waardoor de juiste positie van de afstandhouders 5 in de mantelpijp 1 is verzekerd.

Ter plaatse van eindschot 9 is de mantelpijp 1 voorzien van opening 10, via welke het water in het inwendige van de mantelpijp 1 kan dringen. Afhankelijk van het volume dat de drijflichamen 5 In beslag nemen, kan het leidingsysteem daardoor opdrijven, of afzinken. Indien, zoals in figuur 1 weergegeven, de drijflichamen volkomen zijn opgepompt, zal het leidingsysteem opdrijven. Zodra men echter de drijflichamen laat leeglopen waarbij eindschot 9 zich in afgezonken toestand boven eindschot 10 bevindt, worden deze onder invloed van de druk van het in de mantelpijp 1 aanwezige water samengedrukt. Vervolgens zal het leidingsysteem langzaam afzinken.

Ook de afstandhouders 6 zijn van aanvullende gaten voorzien, om te verzekeren dat het water vrijelijk door de mantelpijp 1 heen en weer kan stromen.

In het in figuur 2 weergegeven toepassingsvoorbeeld is het leidingsysteem volgens de uitvinding toegepast bij een onder water werkende baggerinrichting 11. Deze bezit een huis 12, waaraan via een kardankoppe-ling 13 het leidingsysteem volgens de uitvinding is bevestigd. Onder uit het huis steekt een zuigbuis 14, welke openingen 15 bezit. Door middel van een in het huis 12 aanwezige pomp kan het baggermateriaal door de openingen 15 worden opgezogen, en vervolgens door de in het leidingsysteem aanwezige persleiding 2 worden afgevoerd naar de kust.

Asui de kust is dat leidingsysteem aangesloten op een ontvanginrich-ting 16, alwaar het opgebaggerde materiaal verder kan worden behandeld en afgevoerd.

In de bedrijfstoestand zijn de delen 16, 17 en 18 van de mantel 1 alle afgezonken. Bij het verplaatsen van de baggerinrichting 11 moet deze opgedreven worden, in welk geval ook deel 16 van mantel 1 wordt opgedreven, zoals met onderbroken lijnen weergegeven.

Bij het verwijderen van de baggerinrichting van de behandelde locatie worden de delen 16 en 17 opgedreven, en de ontvanginrichting opgehesen. Teneinde deze bewegingen mogelijk te maken, zijn de scharnieren 19, 20 en 21 voorzien.

Claims (11)

1. Leidingsysteem voor toepassing bij een waterlichaam, omvattende tenminste een transportleiding alsmede tenminste een drijflichaam voor het drijvend op het waterlichaam ondersteunen van de transportleiding met het kenmerk dat een de transportleiding omgevende mantel is voorzien waarvan de inwendige ruimte in verbinding is met het uitwendige, in welke inwendige ruimte van de mantel zich tevens tenminste één drijflichaam met een variabel volume bevindt.

2. Systeem volgens conclusie 1, waarbij elk drijflichaam een soepel slangvormig lichaam is dat is voorzien van een aansluiting voor perslucht .

3· Systeem volgens conclusie 1 of 2, waarbij de mantel een kunststof pijp is.

4. Systeem volgens conclusie 3. waarbij in het inwendige van de kunststof pijp voorspankabels zijn voorzien die zijn afgesteund aan de beide uiteinden van de pijp.

5- Systeem volgens conclusie 1, 2, 3 of waarbij de mantel regelmatig over zijn de lengte verdeeld inwendige afstandhouders heeft die zijn voorzien van uitsparingen voor de transportleiding en voor elk ex-pandeerbaar drijflichaam.

6. Systeem volgens conclusie 5. waarbij de afstandhouders zijn voorzien van uitsparingen voor energie- en besturingsleidingen.

7. Systeem volgens een der voorgaande conclusies, waarbij aan de uiteinden der mantel eindschotten zijn voorzien waar de leidingen doorheen zijn gevoerd.

8. Systeem volgens een der voorgaande conclusies, waarbij een eind-schot is voorzien van openingen voor het toevoeren of afvoeren van water.

9. Systeem volgens conclusie 7 of 8, waarbij de spankabels zich uitstrekken tussen beide eindschotten.

10. Systeem volgens conclusie 9. waarbij de spankabels zijn voorzien van vasthoudmiddelen voor de afstandhouders.

11. Systeem volgens een der voorgaande conclusies, waarbij aan de uiteinden der mantel scharnieren zijn voorzien waar de leidingen doorheen zijn gevoerd.