NL9301306A - Werkwijze en inrichting voor het scheiden van de schedel en de wervelkolom van een geslacht dier. - Google Patents

Description

Werkwijze en inrichting voor het scheiden van de schedel en de wervelkolom van een geslacht dier

De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het zodanig behandelen van de hals van een geslacht dier, dat de schedel van de wervelkolom gescheiden wordt, welke werkwijze de stappen omvat: (1) het positioneren van een te behandelen geslacht dier; (2) het verschaffen van een scheidingsinrichting, bijvoorbeeld een hydraulisch of pneumatisch bekrachtigde schaar, voor het aanbrengen van een scheiding in de halswervelkolom, bijvoorbeeld tussen de schedel en de eerste halswervel; (3) het bepalen van de plaats waar de scheiding moet plaatsvinden? en (4) het aan de hand van het resultaat van stap (3) positioneren van de scheidingsinrichting en het activeren daarvan voor het aanbrengen van de scheiding.

Tevens betreft de uitvinding een inrichting voor het uitvoeren van de werkwijze volgens conclusie 1 voor het zodanig behandelen van de hals van een geslacht dier, dat een scheiding in de wervelkolom wordt aangebracht, welke inrichting omvat: - positioneringsmiddelen voor het positioneren van een te behandelen geslacht dier; en - een scheidingsinrichting, bijvoorbeeld een hydraulisch of pneumatisch bekrachtigde schaar voor het aanbrengen van een scheiding in de halswervelkolom, bijvoorbeeld tussen de schedel en de eerste halswervel.

Een dergelijke werkwijze en inrichting is bekend. Gebruikelijk is het in hoofdzaak verticaal positioneren van het dier, bijvoorbeeld hangend aan de achterpoten. Met behulp van een hydraulisch of pneumatisch bekrachtigd schaargereedschap wordt met de hand door een personeelslid de nek van het dier, bijvoorbeeld een varken doorgeknipt. Deze wijze van behandelen heeft het nadeel weinig nauwkeurig te zijn. Het komt voor, dat er door de scheidingsbewerking botsplinters van de lokaal aanwezige botten worden gescheiden, hetgeen ongewenst is. Tevens kan door de onnauwkeurigheid van de knipbewerking verlies van bruikbaar vlees optreden.

De scheidingsbewerking vindt plaats in de wervelkolom, bijvoorbeeld in het gebied tussen de achterhoofdsknobbels en de atlas, dan wel verder naar achteren in de richting van de staart.

Doel van de uitvinding is het automatiseren van de tot heden met de hand uitgevoerde werkzaamheden, waardoor arbeidsbesparing en een verbeterde bewerkingsnauwkeurigheid worden verkregen.

Een verder doel van de uitvinding is het zodanig uitvoeren van de scheidingsbewerking, dat het ontstaan van botsplinters effectief wordt voorkomen, terwijl tevens de kans op het verloren gaan van bruikbaar vlees aanzienlijk is verminderd.

De werkwijze volgens de uitvinding is daartoe gekenmerkt door het zodanig uitvoeren van stap (3), dat door middel van een meet-inrichting de gewenste scheidingspositie, bijvoorbeeld door meting van ten minste één punt van het achtervlak van de schedel, wordt bepaald. In het bijzonder kan dit de positie van het achtervlak van de schedel zijn.

Het achtervlak is niet altijd vlak, maar vertoont, afhankelijk van het soort dier, verschillende vormen. De scheidingsinrichting kan bijvoorbeeld zijn ingericht voor het volgen van de vorm van dat achtervlak. Opgemerkt wordt, dat ook een scheiding tussen halswervels kan plaatsvinden.

De inrichting volgens de uitvinding is daartoe gekenmerkt door een meet-inrichting, bijvoorbeeld voor het meten van ten minste één punt van het achtervlak van de schedel, voor het bepalen van de gewenste scheidingspositie, bijvoorbeeld de overgang tussen de schedel en de eerste halswervel en een met de scheidingsinrichting gekoppelde positioneringsinrichting, die onder besturing door de meet-inrichting de scheidingsinrichting zodanig kan positioneren, dat deze bij activeren de genoemde scheiding aanbrengt.

De meting van de positie van de overgang tussen de schedel en de eerste halswervel kan op diverse wijzen plaatsvinden. Bijvoorbeeld kan gebruik worden gemaakt van een video-camera met daaraan gekoppelde signaalverwerkingsmiddelen. De camera bepaalt bijvoorbeeld de positie van de oren, terwijl de video-signalen verwerkende signaalverwerkingsmiddelen de knippositie bepalen, bijvoorbeeld mede op basis van een statistische correctie, waarbij tussen de inplant van de oren en de knippositie een afstand van bijvoorbeeld ongeveer 50 mm wordt gekozen. Het nadeel van camera's met de bijbehorende elektronische verwerkingen is, dat ze duur en kwetsbaar zijn en minder nauwkeurig werken. Ook een mechanische aftasting voor de bepaling van de positie van de oren en/of de neuspunt is mogelijk. Uit het resultaat van deze aftasting wordt de scheidingspositie afgeleid.

De voorkeur wordt volgens de uitvinding dan ook gegeven aan een rechtstreekse in plaats van een indirecte meting.

Deze kan in het bijzonder worden uitgevoerd als een harde detectie. Een inrichting die van dit principe gebruik maakt, vertoont het kenmerk dat de meet-inrichting een gepunte pen omvat, die door het zachte weefsel heen kan worden gestoken om in contact te komen met het naar de wervelkolom gerichte achtervlak van de schedel.

Een nadere uitwerking van dit principe is belichaamd in een inrichting, die het kenmerk vertoont dat de meet-inrichting een tweede gepunte pen omvat, die door het zachte weefsel kan worden gestoken om in contact te komen met het naar de wervelkolom gerichte achtervlak van de schedel, welke tweede pen op enige afstand van de eerste pen geplaatst is, zodanig dat de meet-inrichting tevens de hoek kan bepalen, waaronder het achtervlak van de schedel zich uitstrekt, voor corresponderende besturing van de met de scheidingsinrichting gekoppelde positioneringsinrichting.

Een met ten minste één pen werkende inrichting van het hiervoor beschreven type vertoont bij voorkeur middelen voor het terugtrekken van de pen(nen), voorafgaand aan activering van de scheidingsinrichting.

Bij het insteken van de pen of pennen in het dier kan daardoor een zekere positieverandering of schommeling optreden, hetgeen de scheidingsbewerking kan bemoeilijken. De inrichting vertoont in dit verband bij voorkeur het kenmerk dat de positioneringsmiddelen een steun omvatten, die beweging van een dier onder invloed van de pen(nen) tegengaat.

In de praktijk blijkt, dat het gebruik van één pen meestal een voldoend hoge nauwkeurigheid van de scheidingsbewerking biedt. Dit is zelfs het geval, als de scheiding langs het achtervlak van de schedel plaatsvindt.

Voor het successievelijk slachten van dieren van één bepaalde categorie zal de stand van dat vlak in het algemeen binnen de te stellen tolerantiegrenzen gelijk zijn.

Het gebruik van twee pennen kan het voordeel bezitten, dat hiermee een positieve indicatie wordt verkregen met betrekking tot de ruimtelijke stand van het achtervlak. Dit kan bijdragen tot de nauwkeurigheid van de scheidingsbewerking.

Mogelijk is het van voordeel, als de ten minste ene pen zich althans ongeveer in het symmetrievlak van het dier uitstrekt.

Een bepaalde variant vertoont de bijzonderheid dat de scheidingsmiddelen tevens als steun dienst doen. Als voorbeeld hiervan kan worden gewezen op het gebruik van een schaar, die door een beperkte bekrachtiging tegen de betreffende zone van de hals van het dier wordt gebracht, waardoor het slingeren wordt tegengegaan. Nadat de gewenste knippositie is bepaald, vindt eventueel een definitief positioneren van de schaar plaats, gevolgd door een bekrachtiging voor het uitvoeren van de scheidingsbewerking.

De meet-inrichting kan, behalve op de reeds genoemde principes van video-waarneming en rechtstreekse harde detectie, ook gebaseerd zijn op ultrasoon werkende middelen of op röntgenstralen gebaseerde middelen.

Met betrekking tot de scheidingsbewerking wordt opgemerkt, dat meestal gebruik wordt gemaakt van een bekrachtigd schaargereedschap. Ook andere geschikte scheidingsmiddelen komen in aanmerking, zoals snijden, zagen, het gebruik van een roterend mes, een trillend mes, een infra-rood laser, enz.

In een variant vertoont de inrichting het kenmerk dat de scheidingsinrichting een eindloze, aandrijfbare draad omvat. Een dergelijke draad, die in zijn werkzame part een voldoend hoge treksspanning vertoont, heeft het voordeel, gemakkelijk door relatief zacht weefsel heen te snijden, maar bot niet door te snijden.

Een variant vertoont de bijzonderheid dat de draad tevens deel uitmaakt van de meet-inrichting. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van de hiervoor genoemde eigenschap, dat de draad slechts door relatief zachte delen heen kan snijden.

De uitvinding zal nu nader worden uiteengezet aan de hand van bijgaande tekeningen. Hierin tonen: figuur 1 ten dele in zijaanzicht, ten dele in doorsnede, een scheidingsinrichting volgens de uitvinding tijdens het behandelen van een geslacht varken; figuur 2 een gedeeltelijk weggebroken perspectivisch aanzicht van de inrichting volgens figuur 1, op vergrote schaal.

Figuur 1 toont een varken 1 dat aan zijn achterpoten 2 is opgehangen door middel van haken 3. Deze haken zijn door middel van een ophangbeugel 4 verplaatsbaar over een rail 5.

Op deze wijze is het varken 1 gepositioneerd ten opzichte van een meet- en scheidingsinrichting 6. Deze omvat een gestel 7 (zie ook de detail-tekening in figuur 2), waarvan de hoekpositie verstelbaar is volgens pijl 8 door rotatie rond de rotatie-hartlijn van rotatielagers 9, 10. Het gestel is langs kolommen 11, 12 verticaal verplaatsbaar volgens pijl 13. De langspositie van de onderste arm 14 van het gestel 7 is instelbaar. Deze arm draagt twee door een pneumatische cilinder 15 aangedreven bladen 16, 17, die door middel van een scharnier 18 ten opzichte van de arm 14 zwaaibaar zijn en samen een schaar 16, 17, 18 vormen.

Het gestel 7 draagt twee schuin opgestelde pneumatische cilinders 19, 20. De daarbij behorende respectieve zuigerstangen 21, 22 zijn uitgevoerd als gepunte pennen, die door het zachte weefsel van de nek van het varken 1 kunnen worden gestoken om vervolgens te worden geblokkeerd voor verdere verplaatsing door het achtervlak 23 van de schedel 24 in het bijzonder figuur 1 toont de werkelijke vorm van dat achtervlak. Duidelijk zijn de zogenaamde achterhoofdsknobbels te zien die bij sommige dieren, in het bijzonder schapen, meer geprononceerd zijn. De gepunte einden 25, 26 van de zuigerstangen 21, 22 liggen ongeveer in het mediaan-vlak van het varken en het effectieve snijvlak van de schaar 16, 17, 18 strekt zich in hoofdzaak door de verbindingslijn van de einden 25, 26 uit. Duidelijk zal zijn, dat aldus is verzekerd, dat de knipbewerking in dat vlak plaatsvindt, waarin de aanhechting tussen de schedel en eerste halswervel bestaat. In dit vlak vindt dan ook de beoogde scheiding plaats.

Het zal duidelijk zijn, dat door het gebruik van de twee pennen de positie en ruimtelijke oriëntatie van het achtervlak 23 bepaald is.

Wanneer eenmaal de gewenste positie van de schaar 16, 17, 18 ten opzichte van het vlak 23 is vastgesteld, kunnen de zuigerstangen 21, 22 door de betreffende bekrachtiging van de cilinders 19, 20 althans over enige afstand worden ingetrokken, waardoor de werking van de schaar 16, 17 niet wordt belemmerd. Het naar elkaar toe verplaatsen van de bladen 16, 17 vindt plaats door betreffende bekrachtiging van de cilinder 15. Op de in figuur 2 getoonde wijze is het huis van de cilinder 15 met het blad 16 scharnierbaar verbonden, terwijl de zuigerstang van de cilinder 15 scharnierbaar met de arm 17 verbonden is. De cilinder 15 kan in deze uitvoering vrij in de ruimte zijn gepositioneerd, dat wil zeggen dat het in figuur 2 niet zichtbare vrije einde niet met enig onderdeel van de inrichting verbonden is.

Claims (11)

1. Werkwijze voor het zodanig behandelen van de hals van een geslacht dier, dat de schedel van de wervelkolom gescheiden wordt, welke werkwijze de stappen omvat: (1) het positioneren van een te behandelen geslacht dier? (2) het verschaffen van een scheidingsinrichting, bijvoorbeeld een hydraulisch of pneumatisch bekrachtigde schaar, voor het aanbrengen van een scheiding in de halswervelkolom, bijvoorbeeld tussen de schedel en de eerste halswervel; (3) het bepalen van de plaats waar de scheiding moet plaatsvinden; en (4) het aan de hand van het resultaat van stap (3) positioneren van de scheidingsinrichting en het activeren daarvan voor het aanbrengen van de scheiding; gekenmerkt door (5) het zodanig uitvoeren van stap (3), dat door middel van een meet-inrichting de gewenste scheidingspositie, bijvoorbeeld door meting van ten minste één punt van het achtervlak van de schedel, wordt bepaald.

2. Inrichting voor het uitvoeren van de werkwijze volgens conclusie 1 voor het zodanig behandelen van de hals van een geslacht dier, dat een scheiding in de wervelkolom wordt aangebracht, welke inrichting omvat: - positioneringsmiddelen voor het positioneren van een te behandelen geslacht dier; en - een scheidingsinrichting, bijvoorbeeld een hydraulisch of pneumatisch bekrachtigde schaar voor het aanbrengen van een scheiding in de halswervelkolom, bijvoorbeeld tussen de schedel en de eerste halswervel; gekenmerkt door - een meet-inrichting, bijvoorbeeld voor het meten van ten minste één punt van het achtervlak van de schedel, voor het bepalen van de gewenste scheidingspositie, bijvoorbeeld de overgang tussen de schedel en de eerste halswervel; en - een met de scheidingsinrichting gekoppelde positioneringsinrichting, die onder besturing door de meet-inrichting de scheidingsinrichting zodanig kan positioneren, dat deze bij activeren de genoemde scheiding aanbrengt.

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de meet-inrichting een gepunte pen omvat, die door het zachte weefsel heen kan worden gestoken om in contact te komen met het naar de wervelkolom gerichte achtervlak van de schedel.

4. Inrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de meet-inrichting een tweede gepunte pen omvat, die door het zachte weefsel kan worden gestoken om in contact te komen met het naar de wervelkolom gerichte achtervlak van de schedel, welke tweede pen op enige afstand van de eerste pen geplaatst is, zodanig dat de meet-inrichting tevens de hoek kan bepalen, waaronder het achtervlak van de schedel zich uitstrekt, voor corresponderende besturing van de met de scheidingsinrichting gekoppelde positioneringsinrichting.

5. Inrichting volgens conclusie 3 of 4, gekenmerkt door middelen voor het terugtrekken van de pen(nen), voorafgaand aan activering van de scheidingsinrichting.

6. Inrichting volgens conclusie 3 of 4, met het kenmerk. dat de positioneringsmiddelen een steun omvatten, die beweging van een dier onder invloed van de pen(nen) tegengaat.

7. Inrichting volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat de scheidingsmiddelen tevens als steun dienst doen.

8. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de meet-inrichting ultrasoon werkende middelen omvat.

9. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de meet-inrichting op röntgenstralen gebaseerde middelen omvat.

10. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de scheidingsinrichting een eindloze, aandrijfbare draad omvat.

11. Inrichting volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat de draad tevens deel uitmaakt van de meet-inrichting.