NL9301298A - Aansluitinrichting. - Google Patents

Description

Aansluitinrichting

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het aansluiten van een verbruiker op een bron van een voor medische doeleinden bestemd gas of een vacuümbron, voorzien van een met de bron te verbinden aansluitdoos met een afsluitklep en een met de verbruiker te verbinden aansluitele-ment met een aansluitnippel die in een aansluitopening van de aansluitdoos steekbaar is en in de aansluitopening in axiale richting verschuifbaar is tussen een parkeerstand en een dieper ingestoken werkstand, waarbij alleen in de werkstand de afsluitklep is geopend, waarbij de aansluitnippel is voorzien van een borst en de aansluitopening is voorzien van eerste en tweede vergrendelelementen die kunnen aangrijpen op de borst van de aansluitnippel voor het vergrendelen van het aansluite-lement in de aansluitdoos in een parkeerstand respectievelijk in een werkstand en waarbij de aansluitdoos is voorzien van een met de hand bedienbaar bedieningsorgaan voor het opheffen van de vergrendeling van het aansluitelement in de aansluitdoos.

Bij de bekende inrichting van deze soort wordt het aansluitelement met de aansluitdoos gekoppeld door de aansluitnippel in axiale richting in de aansluitopening te steken. Daarbij komt het aansluitelement eerst in de parkeerstand en wordt in deze parkeerstand vergrendeld doordat de tweede aansluitelementen op de borst van de aansluitnippel aangrijpen en het aansluitelement vasthouden. De afsluitklep blijft in deze parkeerstand nog gesloten, zodat geen gas of vacuüm aan de verbruiker wordt geleverd. Wanneer het aansluitelement met de aansluitnippel verder in de aansluitopening wordt gedrukt, komt het aansluitelement in de werkstand, waarin de afsluitklep wordt geopend, zodat de verbruiker op de gasbron of vacuümbron is aangesloten. Het aansluitelement wordt in de werkstand vergrendeld doordat de eerste vergren-delmiddelen nu op de borst van de aansluitnippel aangrijpen. Wanneer men de aansluiting van de verbruiker op de gasbron of vacuümbron wil verbreken, wordt het bedieningsorgaan bediend voor het opheffen van de vergrendeling van het aansluitelement in de aansluitdoos. Bij de bekende inrichting doet zich daar- bij het probleem voor, dat door het opheffen van de vergrendeling zowel de eerste als de tweede vergrendelelementen buiten werking worden gesteld, waardoor bij een hoge gasdruk in de leiding het aansluitelement met kracht uit de aansluitdoos wordt gedrukt. Hierbij bestaat voor de gebruiker kans op letsel, terwijl schade aan apparatuur en dergelijke kan optreden.

De uitvinding beoogt een inrichting van de in de aanhef genoemde soort te verschaffen, waarbij op eenvoudige wijze wordt bereikt dat bij bedienen van het bedieningsorgaan voor het opheffen van de vergrendeling het aansluitelement niet ongewild volledig uit de aansluitdoos kan schieten.

Hiertoe heeft de inrichting volgens de uitvinding het kenmerk, dat het bedieningsorgaan bij het opheffen van de vergrendeling van het aansluitelement in de werkstand vergrendel-middelen in werking stelt voor het blokkeren van het aansluitelement in de parkeerstand.

Hierdoor wordt bereikt, dat bij het opheffen van de vergrendeling van het aansluiteiement in de werkstand het aansluitelement met zekerheid in de parkeerstand wordt geblokkeerd.

Voor het verkrijgen van een eenvoudige constructie verdient het de voorkeur, dat de tweede vergrendelelementen tevens als de genoemde vergrendelmiddelen werkzaam zijn.

De uitvinding wordt hierna nader toegelicht aan de hand van de tekening, waarin een uitvoeringsvoorbeeld van de inrichting volgens de uitvinding schematisch is weergegeven.

Fig. 1 is een schematisch weergegeven axiale doorsnede van een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding, waarbij het aansluitelement zich in de werkstand in de aansluitdoos bevindt.

Fig. 2 is een met fig. l overeenkomende axiale doorsnede, waarbij het aansluitelement zich in de parkeerstand in de aansluitdoos bevindt.

Fig. 3 is een axiale doorsnede van de aansluitdoos van de inrichting uit fig. 1.

In de tekening is een inrichting weergegeven voor het aansluiten van een verbruiker op een bron van voor medische doeleinden bestemd gas, zoals bijvoorbeeld zuurstof of lachgas. De inrichting is voorzien van een aansluitdoos l die in een wand 2 is gemonteerd en via een aansluitvoet 3 is aange- sloten op een gasleiding 4 welke naar een elders opgestelde gasbron of vacuümbron voert. Voorts is de inrichting voorzien van een gedeeltelijk weergegeven aansluitelement 5 dat via een leiding 6 met een niet weergegeven verbruiker is verbonden.

Het aansluitelement omvat een aansluitnippel 7 met een rondom lopende radiaal uitstekende borst 8. Het aansluitelement 5 is met de aansluitnippel 7 in een in fig. 3 duidelijk zichtbare aansluitopening 9 van de aansluitdoos 1 gestoken en bevindt zich in fig. 1 in een werkstand, waarin een afsluitklep 10 is geopend, zodat gas via het aansluitelement 5 en de leiding 6 aan de verbruiker kan worden geleverd. Een 0-ring 11 grijpt afdichtend aan op het uiteinde van de aansluitnippel 7.

In fig. 2 is het aansluitelement 5 in een parkeerstand in de aansluitdoos gelegen, in welke stand de afsluitklep 10 afdichtend aanligt tegen een afdichtring 12, zodat de gastoevoer aan de verbruiker is afgesloten.

Voor het vergrendelen van het aansluitelement 5 in de werkstand in de aansluitdoos 1 zijn eerste vergrendelelementen 13 aangebracht, die bij het beschreven uitvoeringsvoorbeeld als kogels zijn uitgevoerd en regelmatig over de omtrek van de aansluitnippel 7 zijn verdeeld. In fig. 3, waarin alleen de aansluitdoos 1 is weergegeven, zijn twee van de in dit geval drie aangebrachte vergrendelelementen 13 zichtbaar. Deze vergrendelelementen 13 steken uit in de aansluitopening 9 en grijpen aan op de borst 8 van de aansluitnippel 7, zodat deze in axiale richting niet verplaatsbaar is. De vergrendelelementen 13 zijn gemonteerd in een blokkeerring 14 welke axiaal verschuifbaar is in een in hoofdzaak cilindrisch koppellichaam 15. Een veer 16 drukt de blokkeerring 14 tegen een schouder 17 van het cilindrische koppellichaam 15. In deze stand van de blokkeerring 14 liggen de vergrendelelementen 13 in radiale richting geblokkeerd in de blokkeerring 14, doordat de vergrendelelementen 13 tegen de wand van een uitsparing 18 in het cilindrische lichaam 15 aanliggen.

De blokkeerring 14 kan tegen de werking van de veer 16 in axiaal worden verplaatst door het indrukken van een knop 19 die bij 20 draaibaar met de aansluitdoos 1 is verbonden. De knop 19 grijpt aan op een pen 21 die via een ringvormige plaat 22 met de blokkeerring 14 is gekoppeld. Wanneer de knop 19 wordt ingedrukt, beweegt de blokkeerring 14 in axiale richting binnenwaarts, waardoor de vergrendelelementen 13 radiaal naar buiten kunnen bewegen in de uitsparing 18.

In deze axiaal naar binnen geschoven stand van de blokkeerring 14 zijn tweede vergrendelelementen 23 die eveneens in deze ring 14 zijn gemonteerd tegen radiale beweging geblokkeerd, doordat deze vergrendelelementen tegenover de binnenwand van het cilindrische koppellichaam 15 liggen. Hierdoor wordt bereikt, dat de borst 8 de vergrendelelementen 13 kan passeren, doch de vergrendelelementen 23 niet kan passeren, zodat het aansluit-element bij ingedrukte bedieningsknop 19 niet geheel uit de aansluitdoos 1 kan worden genomen. Ook bij een hoge gasdruk in de leiding 6 wordt het aansluitelement 5 bij het indrukken van de bedieningsknop 19 derhalve door de vergrendelelementen 23 geblokkeerd en kan niet onverwacht uit de aansluitdoos 1 schieten.

Deze vergrendelelementen 23 verschaffen in de ruststand van de blokkeerring 14 tevens een vergrendeling van het aansluitelement 5 in de parkeerstand, zoals in fig. 2 is weergegeven. In deze parkeerstand liggen de vergrendelelementen 23 tegenover openingen 24 in het koppellichaam 15. De vergrendelelementen 23 die door een veerring 25 radiaal binnenwaarts worden gedrukt, kunnen door het uitoefenen van een trekkracht op het aansluitelement 5 radiaal buitenwaarts bewegen in de openingen 24, zodat het aansluitelement 5 desgewenst geheel uit de aansluitdoos 1 kan worden verwijderd. Bij het weergegeven voorbeeld zijn drie als kogels uitgevoerde vergrendelelementen 23 toegepast, die regelmatig over de omtrek van de aansluitnippel 7 zijn verdeeld. In fig. 2 en 3 zijn twee kogels 23 zichtbaar.

De bedieningsknop 19 wordt door een veer 26 in de in de tekening weergegeven stand gehouden.

Wanneer het aansluitelement 5 in de aansluitopening 9 van de aansluitdoos 1 wordt gedrukt, kan de borst 8 van de aansluitnippel 7 de vergrendelelementen 23 passeren, doordat de blokkeerring 14 geheel naar binnen wordt gedrukt en de vergrendelelementen 23 radiaal naar buiten bewegen in de uitsparing 18 tegen de werking van de veerring 25 in. Bij doordrukken van de aansluitnippel 7 in de aansluitopening 9 drukt de borst 8 via de vergrendelelementen 13 de blokkeerring 14 opnieuw binnenwaarts, zodat de vergrendelelementen 13 radiaal in de uitsparing 18 van het cilindrische lichaam 15 kunnen uitwijken en de borst 8 kan passeren. De vergrendelelementen 13 komen achter de borst 8 te liggen, zodra de veer 16 de blokkeerring 14 weer tegen de schouder 17 drukt.

De verdere constructie van de aansluitdoos en het aansluitelement wordt hier niet verder beschreven, aangezien deze geen deel uitmaakt van de onderhavige uitvinding.

Uit het voorgaande zal duidelijk zijn, dat de uitvinding een inrichting voor het aansluiten van een verbruiker op een gasbron verschaft, waarbij op doeltreffende wijze wordt gewaarborgd dat het aansluitelement 5 is beveiligd tegen ongewild vanuit de werkstand geheel uit de aansluitdoos 1 schieten. Hierdoor worden onveilige situaties met zekerheid vermeden.

Hoewel bij het beschreven uitvoeringsvoorbeeld de vergrendelelementen 13 en 23 als kogels zijn uitgevoerd, kunnen zij ook uit staafjes of dergelijke bestaan. Voorts kan ook een ander aantal dan telkens drie vergrendelelementen 13, 23 zijn aangebracht.

De uitvinding is niet beperkt tot het in het voorgaande beschreven uitvoeringsvoorbeeld, dat binnen het kader der uitvinding op verschillende manieren kan worden gevarieerd.

Claims (6)

1. Inrichting voor het aansluiten van een verbruiker op een bron van een voor medische doeleinden bestemd gas, voorzien van een met de gasbron te verbinden aansluitdoos met een afsluitklep en een met de verbruiker te verbinden aan-sluitelement met een aansluitnippel die in een aansluitopening van de aansluitdoos steekbaar is en in de aansluitopening in axiale richting verschuifbaar is tussen een parkeerstand en een dieper ingestoken werkstand, waarbij alleen in de werk-stand de afsluitklep is geopend, waarbij de aansluitnippel is voorzien van een borst en de aansluitopening is voorzien van eerste en tweede vergrendelelementen die kunnen aangrijpen op de borst van de aansluitnippel voor het vergrendelen van het aansluitelement in de aansluitdoos in een parkeerstand respectievelijk in een werkstand en waarbij de aansluitdoos is voorzien van een met de hand bedienbaar bedieningsorgaan voor het opheffen van de vergrendeling van het aansluitelement in de aansluitdoos, met het kenmerk, dat het bedieningsorgaan bij het opheffen van de vergrendeling van het aansluitelement in de werkstand vergrendelmiddelen in werking stelt voor het blokkeren van het aansluitelement in de parkeerstand.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de tweede vergrendelelementen tevens als de genoemde vergrendelmiddelen werkzaam zijn.

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de tweede vergrendelelementen door een veer in de parkeerstand in aangrijping met de borst van de aansluitnippel worden gehouden en bij uittrekken van de aansluitnippel tegen de veerwerking in radiaal buitenwaarts beweegbaar zijn, waarbij het bedieningsorgaan bij het opheffen van de vergrendeling van het aansluitelement in de werkstand de radiale beweging van de tweede vergrendelelementen blokkeert.

4. Inrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de eerste en tweede vergrendelementen zijn opgenomen in een blokkeerring die is gelegen in een in hoofdzaak cilindrisch koppellichaam, waarbij de blokkeerring en het cilindrische koppellichaam in axiale richting ten opzichte van elkaar verschuifbaar zijn door middel van het bedieningsorgaan, waar bij de eerste vergrendelelementen alleen bij bediening van het bedieningsorgaan voor het opheffen van de vergrendeling in radiale richting van de borst af beweegbaar zijn naar een uitsparing in het cilindrische lichaam.

5. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de blokkeerring door een veer in een werkstand wordt gedrukt, waarin de eerste vergrendelelementen niet radiaal beweegbaar zijn, waarbij de ring door samenwerking tussen de borst van de aansluitnippel en de tweede resp. eerste vergrendelelementen axiaal tegen de werking van de veer in axiaal verplaatsbaar is voor het radiaal verplaatsen van de tweede resp. eerste vergrendelelementen naar de uitsparing in het cilindrische lichaam.

6. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de eerste en tweede vergrendelelementen elk een aantal kogels of dergelijke omvatten, die regelmatig over de omtrek van de aansluitnippel zijn verdeeld.