NL9301050A - Tweezijdige connector voor de aansluiting op een electrische kabel. - Google Patents

Description

Tweezijdige connector voor de aansluiting op een electrische kabel.

De uitvinding heeft betrekking op een tweezijdige connector voor de aansluiting op een electrische kabel, omvattende twee met de achterzijden naar elkaar toegekeerde connectordelen, die voorzien zijn van aan de voorzijde toegankelijke connectorcontacten, een positioneermiddel voor het opnemen en positioneren van de uiteinden van de aders van de kabel en verbindingsmiddelen voor het verbinden van de connector-contacten van tenminste één van de connectordelen met de geleiders van de kabeladers.

Een dergelijke connector is bekend uit het Amerikaanse octrooi-schrift 4.43I.249.

Bij de bekende connector zijn de connectorcontacten met elkaar en met respectievelijke kabelgeleiders verbonden. Hiertoe is een positioneermiddel in de vorm van een afzonderlijk positioneerblok aanwezig. In dit positioneerblok worden de uiteinden van de kabeladers opgenomen en gepositioneerd. De beide connectordelen zijn voorzien van verbindingsmiddelen, welke zijn uitgevoerd als isolatie-verwijderende contacten die electrisch zijn verbonden met de corresponderende connectorcontacten.

Bij het samenstellen van de connector worden de beide connectordelen met de achterzijden naar elkaar toegekeerd op het positionerings-blok gedrukt, waarbij door de isolatie-verwijderende contacten de isolatie van de kabelgeleiders wordt verwijderd en daarbij contact wordt gemaakt tussen de kabelgeleiders en de connectorcontacten van beide connectordelen. De op elkaar gedrukte connectordelen met daartussen het afzonderlijke positioneringsblok worden opgesloten in een tweedelig huis.

De uitvinding heeft ten doel te voorzien in een connector van de in de aanhef genoemde soort, die eenvoudiger en goedkoper van constructie is en die gemakkelijker kan worden samengesteld.

Dit doel wordt volgens de uitvinding bereikt, doordat de connectordelen aan de achterzijde voorzien zijn van loodrecht op deze achterzijden verlopende en in elkaar steekbare pen- respectievelijk buscontacten, die elk verbonden zijn met de corresponderende connectorcontacten van het daarbijbehorende connectordeel.

Hierdoor wordt het voordeel bereikt, dat door toepassing van de steekbare pen- respectievelijk buscontacten slechts één van de connectordelen behoeft te worden voorzien van verbindingsmiddelen voor het verbinden van de connectorcontacten van de connectordelen met de geleiders van de kabeladers. Dit heeft tot gevolg dat het positioneermiddel eenvoudiger kan worden uitgevoerd.

Bij voorkeur toe te passen uitvoeringsvormen zijn omschreven in de volgconclusies.

De uitvinding zal hierna nader worden toegelicht aan de hand van de tekeningen, waarin:

Fig. 1 een uitvoeringsvorm van een tweezijdige connector volgens de uitvinding toont, waarbij in fig. la de connector in uiteengenomen onderdelen is weergegeven en in fig. lb in samengestelde toestand;

Fig. 2 een doorsnede door de connector volgens Fig. 1 met uiteengenomen onderdelen voorstelt;

Fig. 3 een doorsnede door de connector volgens fig. 1 weergeeft, waarbij één connectordeel in het huis is vergrendeld; en

Fig. 4 een doorsnede door de samengestelde connector volgens Fig. 1 illustreert.

Fig. 5 een uitvoeringsvorm van de contacten van de connectordelen toont.

Fig. 6 een verdere uitwerking van de connector weergeeft.

Fig. 7 een samenstel van twee connectoren volgens de uitvinding toont, waarbij de connector in fig. 7a in uiteengenomen toestand en in fig. 7b in samengestelde toestand zijn weergegeven.

Fig. 8 de diverse contacten van het samenstel volgens fig. 7a, b illustreert.

De connectoren getoond in de figuren vertegenwoordigen slechts bijzonder voordelige uitvoeringsvormen van de uitvinding en deze is daartoe niet beperkt. Immers zijn binnen het kader van de uitvinding diverse uitvoeringsvormen mogelijk.

De in de figuren getoonde uitvoeringsvorm van een tweezijdige connector volgens de uitvinding bestaat uit twee connectordelen 1, 2 en een gemeenschappelijk huis 3·

Het connectordeel 1 bestaat uit een connectordeelhuis 4, waarin drie rijen boringen 5 zijn aangebracht, waarin connectorbuscontacten 6 vergrendeld zijn opgenomen. Vanaf de voorzijde van het connectordeel 1 kunnen in de connectorbuscontacten 6 verbindingspennen van een printplaat of andere connector worden ingestoken. In de boringen 5 zijn voorts bus-contacten 7 ondergebracht, die electrisch zijn verbonden of één geheel vormen met de connectorbuscontacten 6. De buscontacten 7 zijn via de achterzijde van het connectordeel 1 toegankelijk voor pencontacten.

Het connectordeel 2 omvat een connectordeelhuis 8, waarin in boringen 9 connectorpencontacten 10 zijn bevestigd, die aan de voorzijde van het connectordeel 2 toegankelijk zijn voor de samenwerking met bus-contacten van één of andere connector. In deze boring 9 zijn ook pencon-tacten 11 vastgezet, die electrisch zijn verbonden of één geheel vormen met de pencontacten 10. In de samengestelde toestand van de tweezijdige connector steken de pencontacten 11 in de buscontacten 7. waarbij de connectordelen 1 met de achterzijden naar elkaar toe zijn gekeerd. Aan twee zijden van de connector, nl. de voorzijden van de connectordelen 1 en 2 kunnen insteekverbindingen worden gemaakt. Het is duidelijk dat de connector ook kan bestaan uit connectordelen 1 en 2 die beide kunnen worden voorzien van connectorbuscontacten of connectorpen-contacten. Door de insteekverbinding tussen de buscontacten 7 en de pencontacten 11 is ook een electrische verbinding tussen de connector-contacten van de beide connectordelen verkregen. De kabeladers van de aan te sluiten kabel behoeven dus slechts contact te maken met de connectorcontacten van één van de connectordelen 1, 2. Daarom behoeft slechts één van de connectordelen te worden voorzien van verbindingsmiddelen.

Bij de in de figuren getoonde connector is het connectordeel 1 voorzien van isolatie-verwijderende contacten 12. Deze contacten 12 zijn voorzien van een sleuf 13 met scherpe randen, waarvan de breedte zodanig is gedimensioneerd, dat wanneer in de sleuf een kabelader wordt gedrukt, de isolatie daarvan ter plaatse wordt verwijderd en contact wordt gemaakt met de geleider van de kabelader. De isolatie-verwijderende contacten 12 verlopen loodrecht op het achtervlak van het betreffende connectordeel 1 en loodrecht op de gepositioneerde kabeladers en zijn electrisch verbonden met of vormen één geheel met de buscontacten 7·

Teneinde de uiteinden van de kabeladers 14 van de kabel 15 in de juiste stand te positioneren en vast te houden is de achterzijde van het connectordeel 2 voorzien van positioneersleuven 16. De sleuven worden begrensd door de achterzijde van het connectordeelhuis 8 en zich vanaf de achterzijde van het connectordeelhuis 8 uitstrekkende uitsteeksels 17.

Door het in elkaar steken van de connectordelen 1 en 2 grijpen de isolatie-verwijderende contacten 12 met de sleuven 13 over de in de positioneersleuven vastgeklemde kabeladers en maken contact met de zich daarin bevindende geleiders. Hoewel het de voorkeur verdient dat de isolatie-verwijderende contacten 12 aan de achterzijde van de van de buscontacten 7 voorziene connectordelen zijn aangebracht, is het ook denkbaar dat genoemde isolatie-verwijderende contacten zich bevinden aan de achterzijde van het van de pencontacten voorziene connectordeel.

Bij voorkeur zijn de buscontacten 7 van het connectordeel 1 voor- zien van twee evenwijdig aan elkaar verlopende isolatie-verwijderende contacten 12. Hierdoor wordt een nog zekerder verbinding tussen de bus-contacten 7 en de kabelgeleiders bereikt.

De connectordelen 1 en 2 kunnen respectievelijk vanaf twee zijden van het gemeenschappelijke uit slechts één deel bestaande huis 3 worden ingeschoven. Het connectordeel 1 wordt in de ingeschoven eindstand vergrendeld aan het huis 3· Hiertoe is het connectordeel 1 voorzien van grendelnokken 18, terwijl het huis voorzien is van daarmee samenwerkende vergrendelingsuitsparingen 19. Het huis 3 is voorts voorzien van gelei-dingspennen 20 die voor de geleiding van het connectordeel 1 wordt opgenomen in een ruimte die begrensd wordt door het U-vormige aanzetstuk 21 van het connectordeel 1. Het U-vormige aanzetstuk 21 past in de uitsparing 22 in de wand van het huis 3· Door de samenwerking van het aanzetstuk 21 van het connectordeel 1 en de uitsparing 22 in het huis 3 wordt tevens de ingeschoven eindstand van het connectordeel 1 in het huis 3 gedefinieerd. Het connectordeel 2 wordt in de overblijvende ruimte van het gemeenschappelijke huis 3 opgenomen en indien gewenst daarin vergrendeld, hetgeen niet getoond is maar op overeenkomstige wijze kan plaatsvinden met grendelnokken en -uitsparingen. Bij de in de figuren getoonde connector wordt het connectordeel 2 op zijn plaats gehouden, doordat de aan de achterzijde van de connectordelen aanwezige bus- resp. pencon-tacten klemmend in elkaar grijpen en bovendien de kabel 15 aan het huis wordt bevestigd. Hiertoe is het gemeenschappelijke huis 3 voorzien van een gootvormig aanzetstuk 23, waarin een gedeelte van de kabel 15 wordt opgenomen, wanneer het connectordeel 2 in het gemeenschappelijke huis 3 is aangebracht. Het gootvormig aanzetstuk 23 is voorzien van gaten 24 waardoorheen een bevestigingsstrook 25 kan worden gestoken om de kabel 15 in het gootvormig aanzetstuk 23 vast te zetten. Bij de getoonde uitvoeringsvorm worden op zichzelf bekende bevestigingsstroken 25 toegepast. In de praktijk kan het gewenst zijn om een extra vergrendeling tussen connectordelen 2 en gemeenschappelijk huis 3 toe te passen. Hiertoe wordt verwezen naar fig. 6.

De figuren 2, 3 en 4 tonen diverse stadia van samenstelling van de connector volgens de uitvinding.

De connector wordt samengesteld door eerst het connectordeel 1 in het gemeenschappelijke huis 3 te schuiven, totdat aanzetstuk 21 stoot tegen de binnenste rand van de uitsparing 22 van het huis 3· Tegelijkertijd wordt in deze begrensde ingeschoven stand het connectordeel 1 aan het gemeenschappelijk huis 3 vergrendeld door middel van de in elkaar grijpende grendelnokken 18 en -uitsparingen 19 (zie fig. 1). De kabel-aders 14 van de kabel 15 worden over een voorafbepaalde afstand vrijgemaakt en de uiteinden van de kabel 14 worden in de daarvoor bestemde positioneersleuven 16 in het achtervlak van het connectordeelhuis 8 gedrukt en klemmend vastgehouden (zie fig. 3)· Daarna wordt het van de kabel 15 voorziene connectordeel 2 in het gemeenschappelijke huis 3 gedrukt, waardoor door middel van de buscontacten 7 en de pencontacten 11 een verbinding tot stand wordt gebracht tussen de connectorbuscontacten 5 en de connectorpencontacten 10 van de respectievelijke connectordelen 1, 2.

Tegelijkertijd worden de isolatie-verwijderende contacten 12 met de sleuven 13 daarvan over de vastgehouden kabeladers 14 geschoven en daardoor wordt de isolatie van de kabeladers 14 plaatselijke verwijderd en een contact tot stand gebracht tussen enerzijds de connectorbuscontacten 6 en de connectorpencontacten 11 van de respectievelijke connectordelen 1 en 2 en anderzijds de geleiders in de kabeladers 14.

Wanneer het connectordeel 2 op zijn plaats is gebracht in het gemeenschappelijke huis 3 valt een gedeelte van de kabel 15 in het goot-vormige aanzetstuk 23 van het huis 3. waarna de op zichzelf bekende bevestigingsstroken 25 door de gaten 24 in het gootvormige aanzetstuk 23 worden gestoken en vastgezet.

Uit fig. 5 blijkt nl. de vorm van de contacten van de connectordelen 1 en 2, alsmede de werking daarvan.

De contacten van het connectordeel 1 worden gevormd uit de opneem-contacten 6 en de opneemcontacten 7. die hierbij met de isolatie-verwijderende contacten 12 één geheel vormen. Dit geheel wordt opgenomen in de uitsparing 5 van het connectordeelhuis 4 (zie fig. 1-4).

De contacten van het connectordeel 2 zijn ook bij deze uitvoeringsvorm als één geheel gevormd. De insteekcontacten 11 en 12 zijn onderling verbonden door een middenstuk 29, op één zijde waarvan een grendelnok 26 is aangebracht. Deze grendelnok 26 valt in een daarbij behorende niet-getoonde grendeluitsparing in de wand van de boring 9 in het connectordeelhuis 8 van het connectordeel 2. Wanneer de twee connectordelen in het gemeenschappelijke huis 3 in elkaar worden geschoven, wordt het insteek-contact 11 in het opneemcontact 7 geschoven. In fig. 5 zijn deze contacten in gedeeltelijk ingeschoven toestand getoond.

De in fig. 6 getoonde uitvoeringsvorm van de connector volgens de uitvinding komt in hoofdzaak overeen met de uitvoeringsvorm van fig. 1, zodat overeenkomstige delen niet van verwijzingsnummers zijn voorzien.

Het connectordeelhuis 8 van het connectordeel 2 is voorzien van grendelnokken 28, die bestemd zijn voor ingrijping in de grendeluitspa-ringen 27 van het gemeenschappelijke huis 3 wanneer het connectordeel 2 in het gemeenschappelijke huis 3 wordt geschoven.

In fig. 7a zijn twee connectoren volgens de uitvinding in uiteengenomen toestand getoond, terwijl in fig. 7b het samenstel van deze connectoren is weergegeven. Ook hier zijn overeenkomstige delen van de connectoren niet van verwijzingsnummers voorzien. Slechts zal thans de vergrendeling tussen de samengestelde connectoren worden besproken.

Voor het op elkaar vergrendelen van de samengestelde connectoren volgens de uitvinding wordt een grendelelement 30 toegepast. In de op elkaar gestoken toestand van de connectoren wordt het grendelelement 30 ten dele opgenomen in een ruimte 31 die begrensd wordt door een binnenste wand 32 en een buitenste wand 33 van één zijde van het gemeenschappelijke huis 3· Het overblijvende deel van het grendelelement 30 wordt opgenomen in de corresponderende ruimte van het gemeenschappelijke huis 3 van de andere connector. De uitvoering van genoemde ruimte 31 is ook duidelijk te zien in de figuren 2, 3 en 4. Bij de in fig. 7a, b getoonde bij voorkeur toe te passen uitvoeringsvorm is het grendelelement 30 T-vormig evenals de ruimte 31 van het gemeenschappelijke huis 3· Het grendelelement 30 is voorzien van een grendeluitsparing 34 waarin een grendelnok 33 aangebracht op de binnenste zijwand 32 van het gemeenschappelijke huis 3 aangebrachte grendelnok 35 grijpt wanneer de connectoren in elkaar zijn geschoven. Voorts is het grendelelement 30 voorzien van een grendelnok 36 die achter het grendeluitsteeksel 37 grijpt, die gevormd is in het venster 38 aangebracht in de buitenste zijwand 33 van het gemeenschappelijke huis 3· Het van de grendelnok 36 voorziene deel van het grendelelement 30 wordt opgenomen in het bredere gedeelte van de T-vormige ruimte van het gemeenschappelijke huis 3· Dit bredere gedeelte van de ruimte 31 vormt een insteekbegrenzing van het grendelelement 30.

Claims (12)

1. Tweezijdige connector voor de aansluiting op een electrische kabel, omvattende twee met de achterzijden naar elkaar toegekeerde con-nectordelen (1,2), die voorzien zijn van aan de voorzijde toegankelijke connectorcontacten (6, 10), een positioneermiddel voor het opnemen en positioneren van de uiteinden van de aders van de kabel en verbindingsmiddelen voor het verbinden van de connector-contacten van tenminste één van de connectordelen met de geleiders van de kabeladers, met het kenmerk, dat de connectordelen (1, 2) aan de achterzijde voorzien zijn van loodrecht op deze achterzijden verlopende en in elkaar steekbare pen-(11) respectievelijk buscontacten (7), die. elk verbonden zijn met de corresponderende connectorcontacten (10 resp.· 6) van het daarbijbehorende connectordeel.

2. Connector volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat voor de electrische verbinding tussen de connectorcontacten en de kabelgeleiders slechts één van de connectordelen is voorzien van isolatie-verwijderende contacten (12) voor het verwijderen van de isolatie van de gepositioneerde kabeladers (14) en het contact maken met geleiders van deze aders, welke contacten loodrecht op het achtervlak van het betreffende connectordeel verlopen en electrisch met de connectorcontacten (6, 7) daarvan zijn verbonden.

3· Connector volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat het ene connectordeel het van de buscontacten voorziene connectordeel is.

4. Connector volgens conclusie 3. niet het kenmerk, dat de buscontacten aan de achterzijde van het connectordeel voorzien zijn van twee op afstand van elkaar verlopende, isolatie verwijderende contacten (12).

5. Connector volgens conclusie 3 of 4, met het kenmerk, dat het positioneermiddel wordt gevormd door sleuven (16) in de achterzijde van het connectordeel, dat niet is voorzien van de verbindingsmiddelen.

6. Connector volgens conclusie 5. met het kenmerk, dat de sleuven worden begrensd door de zich vanaf de achterzijde van het connectordeel uitstrekkende uitsteeksels (17)·

7. Connector volgens één van de voorafgaande conclusies, waarbij de connectordelen rug aan rug zijn opgenomen in een gemeenschappelijk huis (3), met het kenmerk, dat de connectordelen vanaf twee tegenover elkaar liggende zijden van het één-delig huis inschuifbaar daarin zijn opgenomen en dat tenminste een van de connectordelen in het huis vergrendelbaar is.

8. Connector volgens conclusie 7* met het kenmerk, dat het van de isolatie verwijderende contacten (12) voorziene connectordeel aan twee tegenover elkaar liggende en in de inschuifrichting van het connectordeel zich uitstrekkende zijden een in de genoemde inschuifrichting open uitsparing voor het opnemen van een in dezelfde richting verlopende gelei-dingspen (20) van het huis bezit, alsmede in vergrendelingsuitsparingen (19) in het huis grijpende vergrendelingsnokken (18).

9. Connector volgens conclusie 7, net het kenmerk, dat het connectordeel (2) voorzien is van grendelnokken (28) die in respectieve uitsparingen (27) van het gemeenschappelijke huis (3) grijpen.

10. Connector volgens conclusie 7 of 8, met het kenmerk, dat het huis is voorzien van kabelbevestigingsmiddelen.

11. Connector volgens één van de voorafgaande conclusies, met het kenmerk, dat tenminste één zijde van het gemeenschappelijke huis tenminste ten dele dubbelwandig is voor het begrenzen van een ruimte (31) die aan de buitenranden van de opneemruimten voor de respectieve connector-delen open is voor het vergrendelbaar opnemen van een grendelelement (30) .

12. Connector volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat de ruimte (31) T-vormig is.