NL9300804A - Veiligheids-kinderzitje. - Google Patents

Description

Korte aanduiding: Veiligheids-kinderzitje.

De uitvinding heeft betrekking op een veiligheids-ldnderzitje, bestaande uit een kuipvonrtig lichaam met een om een dwars gerichte as scharnierend aan de zijwanden daarvan bevestigde draagbeugel en met extra draaghandgrepen aan de voorwand respectievelijk de rugwand van het kuipvormige lichaam.

Dergelijke veili^eids-kinderzitjes zijn algemeen bekend. Zij zijn voor gébruik in uiteenlopende situaties ontworpen. Behalve als draagstoeltje is een dergelijk zitje, bij naar voren respectievelijk achteren geklapte draagbeugel, als een los cp een steunvlak (tafel, stoelzitting en dergelijke) staand kinderstoeltje te gébruiken, terwijl het veiligheidsaspect tot zijn recht kant bij plaatsing cp de zitting van een passagiersstoel of -bank in een automobiel, voor welke laatste toepassing aangrijpingspunten voor een veiligheidsgordel cp de kuipwanden aanwezig zijn.

Voor deze laatste toepassing, waarbij het zitje via een betrékkelijk nauwe portieropening cp de achterbank moet worden gezet, zijn voorts de extra draaghandgrepen van nut, daar de draagbeugel hiervoor veelal als te onhandig wordt ervaren. In de békende uitvoeringen nu zijn deze extra draaghandgrepen uitgevoerd in de vorm van in de naar voren respectievelijk naar achteren gebogen bovenranden van de voorste en achterste kuipwanden aangébrachte doorsteekopeningen. Deze cpenin-gen worden normaal overdekt door de randdelen van een overeenkomstig de kuipvorm gevormd békledingskussen.

De uitvinding beoogt een praktischer uitvoering van deze extra draaghandgrepen te verschaffen.

Volgens de uitvinding wordt dit doel bereikt, doordat de voorste en achterste extra draaghandgrepen elk worden gevormd door een onderaan, met hun onderzijde (nagenoeg) in het vlak van de kuipbodem gelegen, naar voren respectievelijk mar achteren uitstékende beugelvormige grijpsteun.

De volgens de uitvinding uitgevoerde extra draagsteunen zijn handiger in het gébruik en vergroten bovendien het aantal gebruiksmogelijkheden van het zitje. Zo is gebleken, dat de naar voren en achteren uitstékende grijpsteunen de mogelijkheid openen het zitje te doen steunen cp de bovenranden van de opstaande wanden c.q. de öuwstang van de in grootwinkelbedrijven gebruikelijke boodschappenwagens. De tot nu toe békende veiligheids-kinderzitj es lenen zich niet voor een dergelijk gébruik.

In een bijzondere uitvoeringsvorm volgens de uitvinding is ten minste een der beugelvormige grijpsteunen cm een dwars gerichte as beweegbaar tussen een ingeklapte stand, waarin de grijpsteun in de kuipbodem verzonken ligt en een uitgeklapte stand, waarin de grijpsteun onder een hoek onder de kuipbodem uitsteekt en als voorste respectievelijk achterste steunvoet fungeert.

De uitvinding wordt hieronder aan de hand van de tekening met een uitvoeringsvoorbeeld nader toegelicht.

Fig. 1 is een gedeeltelijk in langsdoorsnede weergegeven zijaanzicht van het kinderzitje volgens de uitvinding, en wel met de achterste grijpsteun in de opgeklapte positie en fig. 2 is een zijaanzicht als dat volgens fig. 1, doch thans met de achterste grijpsteun in de neergeklapte positie.

Het in de tekening weergegeven kinderzitje is uitgevoerd in de vorm van een kuipvormig lichaam en heeft een onderste steundeel 1 met een gebogen bodem 2, alsmede een zittingdeel 3 met een schuin naar achteren oplopende rugwand 4. Het onderste steundeel 1 bestaat op bekende wijze uit twee in dwarsrichting op een afstand van elkaar gelegen steunwangen, die gevormd zijn door twee zijdelingse, naar beneden gerichte uitstulpingen van het zittingdeel 3.

Onder de rugwand 4, tussen de beide wangen van het steundeel 1, is cp bekende wijze een door een achterste klep 6 toegankelijk opberg-kastje 7 aangébracht.

Met 5 is een gedeelte van een draagbeugel aangegeven, waarvan de beugeleinden cm een dwarsas scharnierend aan de buitenzijde van het kuipvormige lichaam zijn bevestigd. Deze draagbeugel vormt geen onderdeel van de onderhavige uitvinding, kan van een cp zichzelf bekend type zijn en wordt derhalve niet in detail besproken. Vanuit de in de tekening weergegeven werkzame draagstand kan de beugel 5 in een (niet getekende) onwerkzame stand worden neergeklapt. Bij neergelaten draagbeugel steunt het zitje via de beide niet nader weergegeven wangen van het onderste steundeel 1 op een vloer, een bank van een automobiel of een ander liggend steunvlak. Voor het vastzetten van het zitje cp een bank of stoel van een automobiel zijn de met 8 en 9 aangegeven aangrijpingspunten voor een veiligheidsgordel aanwezig.

De gebogen vorm van de bodem 2 van het steundeel 1 draagt enerzijds bij tot een stabiele ligging op de in het algemeen enigszins hol geprofileerde zitting van een passagiersbarik en biedt anderzijds de mogelijkheid het zitje bij plaatsing cp een vloer of ander vlak steun- oppervlak cm een dwarsgerichte as te schommelen.

Volgens de uitvinding nu is onderaan cp het steundeel 1 zowel aan de voorzijde als aan de achterzijde een grijpsteun 10 respectievelijk 11 aangebracht. Deze grijpsteunen 10 en 11 zijn elk uitgevoerd in de vorm van een U-vormige beugel. Daarbij liggen de benen 10a van de voorste beugel 10 over een deel van hun lengte in het onderste steundeel 1 (tussen de beide wangen daarvan) vast verankerd, terwijl de benen 11a van de achterste beugel 11 bij 12 cm een dwarsgerichte as scharnierend in de ruimten tussen de beide wangen van het steundeel 1 en het qpbergkastje 6 zijn gemonteerd.

De beugel 11 is beweegbaar tussen een opgeklapte positie volgens fig. 1 en een neergeklapte positie volgens fig. 2 en kan in beide posities, alsmede in een tussenstand worden vergrendeld. Hiertoe zijn de armen 11a van de beugel 11 aan de bovenzijde elk voorzien van een naar boven gericht uitsteeksel 13. Dit uitsteeksel is aan zijn naar achteren wijzende opstaande eindrand voorzien van een drietal grendel-ligplaatsen 13a, 13b en 13c. Daarbij kunnen de grendelligplaatsen 13a-13c cp elke beugelarm 11a selectief samenwerken met een grendel-uitsteeksel 14. De beide grendeluitsteeksels 14 zijn daarbij elk aangebracht aan het benedeneinde van een zich langs de binnenzijde van een wang van het steundeel 1 naar beneden reikende arm 15. De armen 15 zitten op hun beurt met hun boveneinden vast aan een zich in dwars-richting uitstrekkend verbindingsdeel 16, dat het dwarsstuk vormt van een T, waarvan het been 17 in de pijlrichting beweegbaar is cpgencroen in een in het middenlangsvlak onder de rugwand 4 geformeerde, niet nader aangeduide geleiding. Het been 17 locpt aan zijn (bovenste) vrije einde uit in een knop 18 met een daar achter gelegen uitsparing 19 en wordt door een tegen een neergebogen lip 21 van de rugwand 4 steunende veer inrichting 21 normaal in zijn onderste grendelstand gedrukt. De delen 14-21 vormen tezamen een door middel van de knop 18 te bedienen schuifgrendel.

In fig. 1, bij geheel opgeklapte achterste beugel 11, rust het zitje in een in hoofdzaak liggende stand met de gebogen bodem 2 op het horizontale steunvlak 22. Het is daarbij eenvoudig het zitje een schommelbeweging te doen uitvoeren door een der beide beugels 10 respectievelijk 11 daartoe als voettrede te gébruiken.

In de positie volgens fig. 1 worden de grendeluitsteeksels 14 door de veerinrichting 21 in ingrijping gehouden met de onderste grendelligplaatsen 13c van de betreffende uitsteeksels 13 cp de beide beugelarmen 11a.

Wanneer men het zitje meer rechtop wil plaatsen, kan de beugel 11 op eenvoudige wijze worden uitgeklapt (neergeklapt) door het zitje aan de achterzijde - met één hand aangrijpend cp de bovenrand van de rugwand 4 - cp te lichten en de grendel 14-19 met de duim van die hand tegen de werking van de veerinrichting 21 in naar boven te schuiven. De grendeluitsteeksels 14 kernen hierdoor uit hun ligplaatsen 13c vrij, waardoor de beugel 11 vrij kan uitklappen. Wanneer volgens de grendel - terwijl het zitje in de gewenste positie wordt gehouden - wordt losgelaten treden de grendeluitsteeksels 14 bijvoorbeeld in ingrijping met de bovenste grendelligplaatsen 13a en wordt de situatie volgens fig. 2 verkregen, waarin het zitje in een stabiele zitstand cp het steunvlak 22 rust.

Claims (2)

1. Veili^eids-kinderzitj e, bestaande uit een kuipvormig lichaam met een cm een dwars gerichte as scharnierend aan de zijwanden daarvan bevestigde draagbeugel en met extra draaghandgrepen aan de voorwand respectievelijk de rugwand van het kuipvormige lichaam/ met het kenmerk, dat de voorste en achterste extra draaghandgrepen elk worden gevormd door een onderaan, met hun onderzijde (nagenoeg) in het vlak van de kuipbodem gelegen, naar voren respectievelijk naar achteren uitstekende beugelvormige grijpsteun.

2. Veiligheids-kinderzitje volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat tenminste een der beugelvormige grijpsteunen cm een dwarsgerichte as beweegbaar is tussen een ingeklapte stand, waarin de grijpsteun in de kuipbodem verzonken ligt en een uitgeklapte stand, waarin de grijpsteun onder een hoek onder de kuipbodem uitsteekt en als voorste respectievelijk achterste steunvoet fungeert.