NL9300418A - Positioneringsinrichting voor planten. - Google Patents

Description

POSITIONERINGSINRICHTING VOOR PLANTEN

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het in verblijfsposities positioneren en tussen verblijfsposities transporteren van houders die ingericht zijn voor het bevatten van teeltmateriaal.

Een dergelijke inrichting is bekend uit de Nederlandse octrooiaanvrage 8601534.

Bij deze bekende inrichting zijn de houders voor het teeltmateriaal elk van wielen voorzien, zodat zij langs voorafbepaalde banen beweegbaar zijn. Het is echter ook mogelijk dergelijke, tot de stand van de techniek behorende houders over voorafbepaalde banen te laten glijden.

Deze bekende inrichting leidt aan het nadeel dat het moeilijk is vooraf uitgekozen houders uit de opgeslagen volgorde van de houders te verwijderen; in een situatie, waarin zich vanaf een centrale werkruimte naar beide zijden banen uitstrekken, waarlangs de houders beweegbaar zijn, en het gewenst is voor bewerking de meest afgelegen houder naar de bewerkingsinrichting te doen bewegen, moeten de tussenliggende houders verwijderd worden om toegang te verkrijgen tot de laatste houder.

Deze tussenliggende houders moeten dan in de dwarsrichting verplaatst worden naar andere parallelle banen of, wanneer daar ruimte voor is, naar dezelfde baan aan de andere zijde van de centrale werkruimte.

Hetzelfde probleem doet zich voor bij een ringvormige configuratie; voor het naar de gewenste positie bewegen van de desbetreffende houder, moeten alle, tot de ringvormige configuratie behorende houders worden bewogen.

Door het grote aantal houders dat moet worden bewogen is de hiervoor benodigde, door spierkracht te leveren of mechanisch op te wekken energie aanzienlijk, terwijl tevens de tijdsduur, totdat toegang verkregen wordt, aanzienlijk is.

Het doel van de onderhavige uitvinding is het verschaffen van een dergelijke inrichting, waarbij elke afzonderlijke houder direkt toegankelijk is.

Dit doel wordt bereikt door fixatiemiddelen voor het in de verblijfsposities fixeren van de houders, en afzonderlijke transportmiddelen voor het tussen verblijfsposities transporteren van de houders, waarbij de verblijfsposities ten minste gedeeltelijk zijn aangebracht in geconditioneerde ruimten.

Een ander voordeel van de uitvinding is gelegen in het feit dat deze gemakkelijker gemechaniseerd kan worden uitgevoerd; het is mogelijk met automatisch bestuurde voertuigen de afzonderlijke houders op te halen en, na eventuele bewerking, naar andere posities of naar dezelfde positie terug te brengen.

Volgens een voorkeursuitvoeringsvorm zijn de transportmiddelen ingericht om te bewegen binnen een niveau dat gelegen is buiten de niveaus, waarbinnen de verblijfsposities zijn gelegen.

Dit vergemakkelijkt de mechanisering van de inrichting, terwijl hierdoor eveneens de automatische besturing van een inrichting wordt vergemakkelijkt; door de transportmiddelen aan te brengen op een ander niveau dan het niveau van de verblijfsposities kunnen de transport-handelingen op één niveau plaatsvinden, waarbij gebruik gemaakt kan worden van automatisch bestuurde voertuigen.

Volgens een andere uitvoeringsvorm wordt gebruik gemaakt van rails, waarlangs de voertuigen beweegbaar zijn.

Volgens een derde uitvoeringsvorm omvatten de fixatiemiddelen stijlen en grendelmiddelen die een losmaakbare vergrendeling tussen de houders en de stijlen vormen. Deze maatregel maakt het mogelijk op elke plaats naar wens fixatie te laten plaatsvinden tussen de houders en de stijlen, in dit geval de verblijfsposities.

Vervolgens zal de uitvinding worden toegelicht aan de hand van de bijgaande tekeningen, waarin voorstellen: fig. 1: een gedeeltelijk weggebroken perspectivisch aanzicht van een eerste uitvoeringsvorm van de uitvinding; fig. 2: een gedeeltelijk weggebroken perspectivisch aanzicht van een tweede uitvoeringsvorm; fig. 3; een gedeeltelijk weggebroken detailaan-zicht van de in fig. 2 afgebeelde uitvoeringsvorm; fig. 4: een ander, gedeeltelijk weggebroken de-tailaanzicht van de in fig. 2 afgebeelde uitvoeringsvorm; fig. 5: een schematisch doorsnede-aanzicht van een derde uitvoeringsvorm van de uitvinding; en fig. 6; een schematisch doorsnede-aanzicht van een vierde uitvoeringsvorm van de uitvinding.

In fig. 1 is een kas 1 afgebeeld. Binnen de kas 1 is op de bodem 2 een railsysteem aangebracht dat gevormd wordt door paren parallelle buizen 3. Alle paren parellel-le buizen 3 strekken zich parallel aan elkaar uit, en kunnen paarsgewijs bereden worden door een wagen 4. In plaats van buizen is het eveneens mogelijk gebruik te maken van andere profielen, bijvoorbeeld profielen zoals deze bij railvervoer gebruikelijk zijn, bijvoorbeeld het vignolprofiel.

Aan één einde van de kas is een paar zich loodrecht op de paren buizen uitstrekkende buizen 5 aangebracht, terwijl op elk van de plaatsen, waar de paren buizen 3 gekruist worden, door het paar buizen 5 een draaischijf 6 is aangebracht. Aldus is het mogelijk met behulp van de dwarse buizen en de draaischijven 6 de wagen een kwart slag te draaien en deze in de dwarse richting te doen bewegen.

In plaats daarvan is het ook mogelijk de dwarse buizen 5 op een lager niveau aan te brengen, en daarop een in de dwarsrichting beweegbare wagen te laten rijden, waarop de wagen 4 kan rijden. Hierbij komen uiteraard de draaischijven 6 te vervallen.

De wagen 4 is ingericht voor het transporteren van als bakken 7 uitgevoerde houders. Bij de onderhavige uitvoeringsvorm zijn de bakken ingericht voor het transporteren van potplanten? het is uiteraard mogelijk de bakken in te richten voor het transport van substraat, aarde of ander draagmateriaal voor planten.

Tussen elk van de paren buizen zijn stijlen 8 aangebracht volgens een regelmatig patroon. De steek van de stijlen is aangepast aan de maten van de bakken 7. Elk van de stijlen 7 is voorzien van vier steunelementen 9, waarvan de werking aan de hand van fig. 3 zal worden toegelicht. Hierbij wordt opgemerkt dat de aan een rand van een veld geplaatste stijlen slechts van een geringer aantal steunen is voorzien, omdat deze slechts aan één zijde begrensd worden door een verblijfspositie van een bak.

Bij de in fig. 2 afgeheelde uitvoeringsvorm is de bodem 2 van de kas 1 geheel vlak uitgevoerd. Deze wordt bijvoorbeeld gevormd door een betonnen vloer. Bij deze uitvoeringsvorm ontbreken de buizen of andere sporen. In plaats daarvan rijdt op de vlakke bodem 2 een wagen 10 die zich in twee, zich loodrecht op elkaar uitstrekkende richtingen over de bodem 2 kan voortbewegen. Deze wagen 10 wordt dan ook bij voorkeur gevormd door een ABV, een Automatisch Bestuurd Voertuig.

De afmetingen van de wagen zijn zodanig, dat deze zich in beide richtingen tussen de stijlen 8 door kan bewegen.

Voor het overige wijkt deze uitvoeringsvorm af van de in fig. 1 weergegeven uitvoeringsvorm door het feit dat de bakken driemaal zo breed zijn uitgevoerd, en doordat in de stijlen opnemers 11 zijn aangebracht voor het opnemen van de positie van de wagen. Het is echter mogelijk gebruik te maken van andere positie-opnemers, bijvoorbeeld van in de bodem opgenomen inductielussen.

Aan de hand van fig. 3 zal de constructie van de wagen meer in detail worden beschreven. De wagen 10 wordt gevormd door een frame 12 dat van vier zwenkbaar opgehangen wielen 13 is voorzien. De zwenkwielen 13 worden be- stuurd door middel van niet in de tekening weergegeven besturingsinrichtingen, en zij worden aangedreven door middel van vier onafhankelijke elektromotoren 14 die door middel van een tandwielkast 15 met de zwenkwielen zijn verbonden. Aldus is het mogelijk het frame in twee, zich loodrecht op elkaar uitstrekkende richtingen te doen bewegen.

Boven op het frame 12 is een schaarconstructie 16 aangebracht, waarop zich een platform 17 bevindt. De schaarconstructie wordt aangedreven door een lineair aandrijforgaan 18 in de vorm van een hydraulische, pneumatische of elektrische cilinder.

Het platform 17 wordt gebruikt voor het dragen van de bakken 7. Door middel van de schaarconstructie kan de bak 7 in vertikale richting worden bewogen.

Verder zijn op de hoekpunten van het frame tasters 19 aangebracht, terwijl naast elk van de tasters stoters 20 zijn aangebracht, waarvan de werking aan de hand van fig. 4 zal worden toegelicht.

De stijlen 8 worden elk gevormd door een pijp 21 die voorzien is van vier steunelementen 22. De steunelementen 22 worden elk gevormd door een staaf die draaibaar op een as 23 bevestigd zijn. De staven 22 strekken zich elk door een in de pijp aangebrachte opening 24 heen uit. Aan de inwendige zijde van de staven zijn zij elk schar-nierbaar verbonden met een staafvormig bedieningselement 25 dat geleid wordt door een in de pijp 21 aangebrachte geleideplaat 26. Aan hun onderzijde zijn alle staafvormige bedieningselementen voorzien van een raam 27, terwijl tussen de onderzijde van het raam 27 en de bodem een drukveer 28 is aangebracht. Ter plaatse van de onderzijde van het frame is in de pijp 21 een opening 29 aangebracht.

In plaats van stijlen is het eveneens mogelijk gebruik te maken van een vlakke, hoofdzakelijk horizontale constructie die van slechts een beperkt aantal platen is voorzien. Het transport van de wagen kan dan ook schuin plaatsvinden.

Vervolgens zal de werking van de aldus gevormde fixatie-inrichting worden beschreven.

Zoals aan de hand van fig. 3 reeds beschreven is, is in elk van de hoeken van het frame 12 van de wagen 10 een stoter 20 opgenomen. Deze stoter 20 wordt bijvoorbeeld aangedreven door een spoel 30, doch het is evenzeer mogelijk hiervoor gebruik te maken van een hydraulische of een pneumatische aandrijving.

Door het bekrachtigen van de spoel 30 wordt, aannemende dat de wagen 10 zich op de juiste positie bevindt, de stoter naar buiten, door de opening 29 heen bewogen, waarbij de schuine onderzijde 31 van de stoter de bovenzijde van de onderrand 32 van het raam 27 raakt, en het raam naar beneden dringt, waarbij het staafvormige bedieningselement 25 naar beneden wordt getrokken, en aldus het steunelement 22 naar zijn inactieve positie wordt gebracht. Daarna is het mogelijk door middel van de schaarconstuctie een op het platform 17 aanwezige, aangevoerde bak naar boven te bewegen tot boven het niveau van de steunelementen 22, waarna de stoter 20 kan worden ingetrokken, en het steunelement weer in zijn actieve positie terechtkomt. Daarna kan de bak 7 op de steunelementen rusten door het naar beneden doen bewegen van de schaarconstructie 16. Het zal duidelijk zijn dat alle vier stijlen met de daarin aanwezige steunelementen tegelijkertijd moeten worden bediend.

Voor het van de steunelementen afbewegen van een bak wordt de omgekeerde procedure uitgevoerd; aanvankelijk wordt door middel van de schaarconstructie het platform 17 en de daarboven aanwezige, op de steunen 22 rustende bak naar boven bewogen, zodat de steunen vrij zijn. Vervolgens worden door middel van de stoters de steunen naar een inactieve positie bewogen, waarna de bak door middel van de schaarconstructie naar beneden wordt bewogen.

Hierna worden de stoters weer ingetrokken.

Bij de in fig. 5 getoonde uitvoeringsvorm is de constructie van de steunelementen afwijkend van de in fig.

4 getoonde constructie. Bij de in fig. 5 getoonde constructie zijn in de pijpen 21, die de stijlen vormen, platen 33 aangebracht die scharnierbaar aan de pijpen 21 zijn bevestigd. In hun rustsituatie strekken de platen 33 zich schuin naar boven uit, zoals in fig. 5 weergegeven is. Hierbij rusten zij op aanslagen 34 die vast aan de pijpen 21 zijn bevestigd. Verder worden zij door middel van een drukveer 35 naar de weergegeven positie gedrongen.

De constructie van de wagen 10 komt in grote lijnen overeen met die van de in fig. 3 afgeheelde wagen. Slechts op het platform 17 zijn bij de onderhavige uitvoeringsvorm extra hefinrichtingen 36 aangebracht. Bij het op zijn plaats brengen van een bak 7 wordt, uitgaande van een lage positie van bak 7, een platform 17 door middel van de hefconstructie 16 naar boven toe bewogen. Hierbij zullen de platen 33 door de bak 7 weggedrukt worden. Vervolgens worden, nadat de bak 7 de platen 33 gepasseerd is, de hefinrichtingen 36 bekrachtigd, zodat deze gelegenheid krijgen tussen de bak 7 en het platform 17 te bewegen. Wanneer daarna het platform 17 naar beneden wordt bewogen, blijft de bak 7 staan.

Bij het verwijderen van een bak wordt het platform 17 naar boven bewogen, totdat dit de platen 33 raakt. Vervolgens worden de hefinrichtingen 36 naar boven bewogen, totdat deze de bak 7 optillen, en de platen 33 vrij zijn. Bij het naar boven bewegen van het platform 17 worden de platen 33 weggeduwd. Wanneer vervolgens de hefinrichtingen 36 worden ingetrokken, komt de bak 7 naar beneden, zodat de bak 7 en het platform 17 één geheel vormen. Wanneer dit geheel naar beneden wordt bewogen, zullen de platen 33 hierlangs afglijden, en pas weer naar hun actieve positie komen, nadat het geheel van bak 7 en platform 17 zich onder het niveau van de platen bevindt.

Bij de in fig. 6 weergegeven uitvoeringsvorm zijn de steunelementen weer anders gevormd. Bij deze uitvoeringsvorm worden zij gevormd door scharnierbaar in de pijpen 21 bevestigde platen 37 die eveneens scharnierbaar zijn aangebracht. Aldus komt de werking in grote lijnen overeen met die van de in fig. 5 afgeheelde uitvoeringsvorm. Slechts de bediening van deze elementen 37 is anders; aan de voorzijde zijn op de platen 37 stootnokken 38 aangebracht, evenals aan de achterzijde stootnokken 39. In het platform 17 zijn L-vormige stoters 40 aangebracht die door middel van lineaire aandrijforganen 41 bedienbaar zijn. Deze L-vormige stoters 40 kunnen zich door in de pijpen 21 aangebrachte openingen 42 heen uitstrekken. Om beweging van de steunplaten 37 mogelijk te maken, is boven het platform 17 een vulstuk 43 aangebracht. Het is echter evenzeer mogelijk van het vulstuk 43 af te zien en de bedieningselementen voor de stoters 40 met dezelfde afstand onder het platform 17 aan te brengen. Uitgaande van de met stippellijnen weergegeven posities van de steunplaten 37, kan een bak 7 door de hefinrichting 16 naar boven worden bewogen tot in de weergegeven positie. Vervolgens wordt door middel van de stoters 40 en de nokken 39 de steunplaten 37 naar de met getrokken lijnen weergegeven positie bewogen, waarna de hefinrichting gevierd kan worden en de bak 7 op de steunplaten 37 rust.

Bij het verwijderen van een bak 7 wordt de hef inrichting tot onder de bak bewogen, waarbij de bak tot iets boven de steunplaten 37 wordt bewogen, waarna door middel van de stoters 40 en de nokken 38 de steunplaten 37 naar hun inactieve, in met stippellijnen weergegeven positie worden bewogen, en de hefinrichting de bak 7 naar beneden kan doen bewegen.

Het zal duidelijk zijn dat talloze veranderingen in de constructie van de stijlen en van de steunelementen kunnen worden aangebracht; maar zo kunnen de stijlen bijvoorbeeld door een U-profiel gevormd worden in plaats van door een pijp, terwijl het eveneens mogelijk de aandrijving van de steunelementen binnen de stijlen te doen plaatsvinden, bijvoorbeeld pneumatisch, elektrisch of door middel van een elektromagneet.

Het zal eveneens duidelijk zijn dat in het bijzon- der voor uitgebreide inrichtingen tegelijkertijd diverse wagens 10 kunnen worden toegepast voor het uitvoeren van de transportwerkzaamheden.

De uitvinding is bedoeld voor gebruik in geconditioneerde ruimten, zoals kassen, klimaatkasten, ruimten voor het bewerken van planten en dergelijke, en zij kan zich over verscheidene, van bovengenoemde soorten ruimten uitstrekken. De vorm van de inrichting is dan ook geheel aanpasbaar aan de vorm van de beschikbare ruimte. In situaties, waarin zonlicht niet relevant is, is het zelfs mogelijk de stijlen van verscheidene, boven elkaar geplaatste steunen te voorzien, zodat de balken boven elkaar geplaatst kunnen worden.

β * ft π a 1 a

Claims (15)

1. Inrichting voor het in verblijfsposities positioneren en tussen verblijfsposities transporteren van houders die ingericht zijn voor het bevatten van teeltmateriaal, gekenmerkt door fixatiemiddelen voor het in de verblijfsposities fixeren van de houders, en afzonderlijke transportmiddelen voor het tussen verblijfsposities transporteren van de houders, waarbij de verblijfsposities ten minste gedeeltelijk zijn aangebracht in geconditioneerde ruimten.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de transportmiddelen zijn ingericht om te bewegen binnen een niveau dat gelegen is buiten de niveaus, waarin de verblijfsposities zijn gelegen.

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de fixatiemiddelen stijlen en grendelmiddelen omvatten die een losmaakbare vergrendeling tussen de houders en de stijlen vormen.

4. Inrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de grendelmiddelen aan de houders zijn beves-tigd, en dat de grendelmiddelen ingericht zijn voor het aangrijpen van de stijlen.

5. Inrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de grendelmiddelen gevormd worden door aan de stijlen bevestigde steunen.

6. Inrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de stijlen zodanig zijn geplaatst, dat elke, zich in een verblijfspositie bevindende houder gesteund wordt door ten minste vier steunen.

7. Inrichting volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat de aan alle zijden door verblijfsposities omringde stijlen elk voorzien zijn van ten minste vier steunen.

8. Inrichting volgens een van de conclusies 5-7, met het kenmerk, dat de stijlen elk gevormd worden door een profiel, en dat de steunen elk zodanig scharnierbaar met het profiel zijn verbonden, dat de steunen scharnierbaar zijn tussen een inactieve positie, waarin zij hoofdzakelijk verzonken zijn binnen het profiel en een actieve positie, waarin zij zich ten minste gedeeltelijk buiten het profiel bevinden, en in deze positie een op de steunen rustende houder steunen.

9. Inrichting volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat de steunen elk gevormd worden door een plaat die aan zijn onderzijde scharnierbaar met de stijl verbonden is, en dat de stijl van een aanslag is voorzien voor het steunen van de steun in de actieve positie.

10. Inrichting volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat middelen zijn aangebracht voor het naar de actieve positie toe dringen van de steun.

11. Inrichting volgens conclusie 9 of 10, met het kenmerk, dat de steun door middel van een op het transportmiddel bevestigde primaire excitator naar de inactieve positie beweegbaar is.

12. Inrichting volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat de steun door middel van een op het transportmiddel bevestigde secundaire excitator naar de actieve positie beweegbaar is.

13. Inrichting volgens een van de conclusies 2-12, met het kenmerk, dat de transportmiddelen gevormd worden door ten minste één automatisch geleid voertuig, waarop een hefinrichting is aangebracht.

14. Inrichting volgens een van de conclusies 2-12, met het kenmerk, dat de transportmiddelen gevormd worden door ten minste één langs rails geleid voertuig, waarbij onder het niveau van de verblijfsposities zich parallel uitstrekkende rails zijn aangebracht, en waarbij ten minste een paar rails zich dwars op de overige rails uitstrekt.

15. Inrichting volgens een van de conclusies 2-12, met het kenmerk, dat de stijlen en de fixatiemiddelen zijn ingericht voor het boven elkaar vormen van verblijfsposities.