NL9300324A - Afscherminrichting. - Google Patents

Description

Afscherminrichtina

De uitvinding betreft een afscherminrichting, bestaande uit een doek van soepel, velvormig materiaal en uit tenminste één frame voor het spannen van het velvormi-ge materiaal, welk frame is voorzien van tenminste één knooppunt en van in een vlak loodrecht op het knooppunt scharnierbaar met het knooppunt verbonden, buigstijve staven, die ten opzichte van het knooppunt voorbij een dood punt scharnierbaar zijn en waarvan tenminste een aantal aan hun vrije uiteinden met het velvormige materiaal zijn verbonden.

Een dergelijke afscherminrichting is bekend uit het Amerikaanse octrooischrift 3 810 482. Deze bekende afscherminrichting is uitgevoerd in de vorm van een opvouwbare tent, die bestaat uit drie ongeveer rechthoekig op elkaar staande zijwanden en uit een bovenwand. Elk paneel bestaat uit een rechthoekig of trapeziumvormig paneel van tentdoek en uit een frame, dat aan zijn hoeken met het doekpaneel is verbonden. Elk frame bestaat uit een knoopplaat en uit vier in een vlak loodrecht op de knoop-plaat scharnierbare framestaven, die in een stand evenwijdig aan elkaar en ongeveer loodrecht op de knoopplaat scharnierbaar en opvouwbaar zijn en die vanuit deze stand over een grotere hoek dan 90° voorbij een dood punt, waarbij de staven in één vlak liggen, scharnierbaar zijn. Bij deze bekende tent zijn langs de omtreksranden van elk paneel strekbare koorden aangebracht, die op de punten van het paneel aan elkaar zijn geknoopt, zodanig dat een eindloze lus rondom elk paneel wordt gevormd, die constant onder trekspanning staat, wanneer de tent is opgezet.

Een belangrijk bezwaar van deze bekende tent is, dat hij niet windvast is. Een windstoot op één of meer tentpanelen kan het frame door het dode punt heen naar binnen terugdrukken, zodat het gevaar voor ineenklappen van de tent groot is. Door het spannen en aan elkaar knopen van de strekbare koorden worden in hoofdzaak alleen de hoekpunten van het tentdoekpaneel in omtreksrichting naar elkaar toe getrokken, waardoor het tentdoek tussen de hoekpunten juist slap gaat hangen.

De uitvinding heeft ten doel, dit bezwaar van de bekende afscherminrichting op te heffen.

Dit doel wordt bereikt, doordat volgens de uitvinding de afscherminrichting is gekenmerkt door middelen voor het spannen van het doek en het frame ten opzichte van elkaar en door instelbare middelen voor het vastzetten van de spanmiddelen.

Door toepassing van deze maatregelen kunnen namelijk het doek en het frame ten opzichte van elkaar worden verplaatst, ingesteld en vastgezet, zodat het tentdoek en het frame nauwelijks ten opzichte van elkaar beweegbaar zijn en elkaar als het ware voorspannen, zodat het gevaar voor naar binnen drukken van de panelen niet of althans nagenoeg niet meer aanwezig is.

Bij een voorkeursuitvoeringsvorm van de afscherminrichting volgens de uitvinding zijn de spanmiddelen en de instelbare vastzetmiddelen verbonden met tenminste één met het knooppunt verbonden staaf van het frame. Daardoor wordt het doek gespannen in de richting van de framestaven.

Bij een bijzonder doelmatige uitvoeringsvorm van de afscherminrichting volgens de uitvinding bestaan de spanmiddelen en de instelbare vastzetmiddelen uit een trekkoord, dat aan zijn ene uiteinde aan het doek is bevestigd, vervolgens loopt door een koordoog dat op een staaf is bevestigd, en instelbaar vastzetbaar is in een koordklem op de staaf, zodanig, dat het bevestigingspunt van het trekkoord aan het doek zich tussen het koordoog en de koordklem bevindt en het koordoog zich het dichtst bij een vrij uiteinde van de staaf bevindt.

Bij deze uitvoeringsvorm van de afscherminrich-ting kan men het doek en het frame zeer eenvoudig en snel ten opzichte van elkaar spannen en vastzetten, door het doek of de staaf vast te houden en het koord aan het vrije uiteinde aan te trekken en in de koordklem te brengen.

De uitvinding zal aan de hand van de tekening met een paar uitvoeringsvoorbeelden nader worden toegelicht.

Fig. 1 is een perspectivisch aanzicht van een uitvoeringsvorm van de afscherminrichting volgens de uitvinding in de vorm van een "shelter"-vormige tent; fig. 2 is een perspectivisch aanzicht van de spanmiddelen en de instelbare vastzetmiddelen met een deel van een framestaaf van de afscherminrichting volgens de uitvinding; fig. 3 is een perspectivisch aanzicht van een andere uitvoeringsvorm van de afscherminrichting volgens de uitvinding in de vorm van een "shelter"-vormige tent; fig. 4 is een binnenaanzicht van de tent volgens fig. 3 in plat uitgelegde toestand en fig. 5 is een aanzicht volgens de lijn V-V in fig. 3.

De sheltervormige tent volgens fig. 1 heeft een tentdoek 1 en twee spanframes 2. Het tentdoek 1 bestaat uit twee gelijke delen die uit één stuk langs een nok 3 met elkaar zijn verbonden. De tent volgens fig. 1 is aan de onderranden van het tentdoek 1 nog voorzien van zogenoemde "rokken" 4 langs de onderranden 5 van het tentdoek 1, waarvan de functie nog zal worden beschreven. Verder heeft de tent volgens fig. 1 nog twee "deurhelften" 6 en 7 en een "raam" 8. Het tentdoek 1 bestaat hierbij uit gewe- ven doek, waarvan de elkaar kruisende draden horizontaal en verticaal lopen. Hierdoor is het doek l in diagonale richting vervormbaar. De omtreksranden van een paneel van het tentdoek 1 kunnen dubbel gestikt zijn en mede daardoor onelastisch.

Het spanframe 2 bestaat uit een knoopplaat 9 en bij het getekende uitvoeringsvoorbeeld uit vier framesta-ven 10 die in een vlak loodrecht op de knoopplaat 9 uit een stand, waarin zij evenwijdig aan elkaar zijn en in hoofdzaak loodrecht op de knoopplaat 9 staan, over een grotere hoek dan 90° scharnierbaar zijn in een stand, waarbij zij zijn gepasseerd door een dood punt, waarin de staven 10 en de knoopplaat 9 in hoofdzaak in één vlak liggen.

De tent volgens fig. 1 kan nog zijn voorzien van een niet getekende achterwand tegenover de "deurhelften" 6 en 7.

Bij de afscherminrichting volgens de uitvinding, die in fig. 1 is getekend, is elk spanframe 2 bij voorkeur aan één van de op de grond of een ander steunvlak steunende staven 10 voorzien van een mechanisme 11, dat bestaat uit middelen voor het spannen van het doek 1 en het frame 2 ten opzichte van elkaar en uit instelbare middelen voor het vastzetten van de spanmiddelen. Dit mechanisme 11 is in detail in fig. 2 getekend.

Het mechanisme 11 volgens fig. 2 bestaat onder andere uit een trekkoord 12, dat aan zijn ene uiteinde met behulp van een ring 13 aan het tentdoek l is bevestigd. De ring 13 is met behulp van bevestigingsoplegsels 14 aan het tentdoek 1 bevestigd en is verschuifbaar over een dunner gedeelte 10a van de framestaaf 10, waarbij de overgang naar het dikkere gedeelte van de staaf 10 als aanslag dient. Het trekkoord 12 is aan het vrije uiteinde voorzien van een knop 15. Het mechanisme 11 omvat verder een koord-oog 16 en een koordklem 17, die op het staaf deel 10a respectievelijk de staaf 10 zijn bevestigd, waarbij het koord 12 van de ring 13 naar beneden langs het staafdeel 10a door het koordoog 16 en vervolgens langs het staafdeel 10a en de staaf 10 naar boven door de koordklem 17 loopt. Daarbij zijn de bovengenoemde onderdelen zodanig aangebracht, dat de bevestigingsring 13 van het trekkoord 12 aan het doek 1 zich tussen het koordoog 16 en de koordklem 17 bevindt en het koordoog 16 zich het dichtst bij het vrije uiteinde van de staaf 10, 10a bevindt. Het koordoog 16 en de koordklem 17 liggen in axiale richting van de staaf 10, 10a niet op één lijn met elkaar, maar zijn bij voorkeur in omtreksrichting ten opzichte van elkaar verplaatst, zodanig, dat het koord 12 tussen de ring 13 en het koordoog 16 en tussen het koordoog 16 en de koordklem 17 in hoofdzaak evenwijdig is aan de langshartlijn van de framestaaf 10, 10a. De koordklem 17 bestaat uit een langwerpige houder, die een U-vormige dwarsdoorsnede heeft en met de bodem 18 van de houder op de staaf 10 is bevestigd. De benen 19 van de houder zijn plaatselijk met elkaar verbonden door een brug 20, die zich aan de naar het vrije einde van de staaf 10, 10a toegekeerde zijde van de benen 19 van de houder bevindt en dient als drager voor het koord 12. Voorts zijn beide benen 19 van de houder 17 aan de binnenzijde voorzien van weerhaakvormige ribben 21, die een aan de van het koordoog 16 af gekeerde zijde open scherpe hoek insluiten met de staaf 10 en die in de richting van de bodem 18 convergeren.

Bij het spanframe 2 zijn de vrije uiteinden van de staven 10, die niet zijn voorzien van het mechanisme 11, aan de hoeken van het tentdoek 1 bijvoorbeeld gestoken in tuitvormige insteekzakken la, die tevens de hoeken van het tentdoek versterken. De staafeinden kunnen natuurlijk ook op een andere wijze aan het tentdoek zijn bevestigd.

De werking van het mechanisme 11 en het effect daarvan op het tentdoek 1 is als volgt. Aangenomen wordt dat de tent is opgezet zoals in fig. 2 is getekend en dat het mechanisme 11 in de in fig. 2 in getrokken lijnen getekende stand staat. De tent blijft in deze stand staan, omdat de framestaven 10, die in hoofdzaak in eikaars verlengde liggen, een stompe hoek van ± 170° met elkaar insluiten, die met het hoekpunt ten opzichte van de tent naar buiten is gericht, zodat het spanframe 2 en het tentdoek l zwak pyramidevormig buitenwaarts worden gedrukt.

Om nu bijvoorbeeld de tent volgens fig. 1 in de getekende stand vast te zetten of te borgen, brengt men één van de rokken 4 van het tentdoek 1 binnen de tent, gaat men met één voet op de rok 4 staan en trekt men het koord 12 aan de knop 15 door de koordklem 19 langs de staaf 10 naar het knooppunt 9 toe en laat het los. Daarbij wordt het tentdoek 1 langs de framestaaf 10, 10a naar het vrije einde daarvan verplaatst en gespannen, waarbij de ribben 21 het koord 12 na het loslaten daarvan onder invloed van de trekkracht op het koord dit naar de bodem 18 van de koordklem 17 toe dwingen en het koord 12 dan vastklemmen. Het koord 12 wordt door de trekkracht daarin in de koordklem 17 vastgehouden.

Daardoor wordt de framestaaf 10 in langsrichting ten opzichte van het tentdoek 1 naar de knoopplaat 9 toe gedrukt. Hetzelfde gebeurt met de andere, niet van het mechanisme 11 voorziene staven 10 van het frame 2, omdat door het trekken aan het koord 12 een trekspanning wordt opgewekt in de "rechthoekszijden" 5 van het tentdoek 1, dat in de hoeken aan de vrije einden van de staven 10 is bevestigd en zo alle staven 10 van het frame 2 ten opzichte van het tentdoek in langsrichting naar de knoopplaat 9 toe worden gedrukt. Hierdoor wordt de buitenwaarts gerichte, licht pyramidevormige stand van het frame 2 en van het tentdoek 1 vastgezet of gefixeerd.

Voor het ontspannen van het frame 2 respectievelijk van het tentdoek 1 behoeft men alleen het koord 12 uit de koordklem 17 naar zich toe te trekken en over de brug 20 te laten hangen. Daarmee zijn dan alle staven 10 van het frame 2 in de vrij scharnierbare stand ten opzichte van de knoopplaat 3 teruggebracht.

Bij de afscherminrichting volgens de uitvinding, die in de figuren 3, 4 en 5 is getekend, bestaat deze ook uit een "shelter"-vormige tent en zijn twee spanframes 22 toegepast, maar de uitvinding is hiertoe natuurlijk niet beperkt. Het spanframe 22 kan bijvoorbeeld evengoed worden toegepast bij omgekeerde U-vormige tenten, die zijn voorzien van drie, elk met een spanframe uitgeruste panelen, waarbij ook een achterpaneel met een spanframe kan zijn aangebracht.

Elk spanframe 22 bestaat uit twee knoopplaten 23, die scharnierbaar zijn verbonden met de vrije uiteinden van een staafvormig verbindingselement 24, dat bestaat uit twee telescopisch ten opzichte van elkaar verschuifbare en vastzetbare delen, namelijk een buis 24a en bijvoorbeeld een staaf 24b, die bijvoorbeeld met een schroef 25 ten opzichte van elkaar vastzetbaar zijn. Met elke knoop-plaat 23 zijn nog twee andere staven 26 en 27 scharnierbaar verbonden, zodanig, dat de scharnieren 28 van de drie staven 24, 26 en 27 ongeveer op de hoekpunten van een gelijkzijdige driehoek liggen en dat de drie staven 24, 26 en 27 in platliggende toestand van het frame 22 bij elke knoopplaat 23 in hoofdzaak Y-vormig zijn opgesteld, waarbij de "verticale poten" van de Y-vormige halve frames 22a en 22b telescopisch verschuifbaar en vastzetbaar met elkaar zijn verbonden. De staven 24a, 26, 27 en 24b, 26, 27 sluiten telkens een hoek van ± 120° met elkaar in, welke hoek ook groter of kleiner kan zijn, afhankelijk van de lengte van het tentpaneel, waarin het frame 22 is aangebracht.

Hoewel voor de staaf 24 bij voorkeur een telescopisch in- en uitschuifbare en vastzetbare buisconstruc-tie wordt gebruikt, zijn voor de staaf 24 ook andere uitvoeringsvormen denkbaar; zo zou bijvoorbeeld een knik-bare staaf/buis kunnen worden toegepast, waarbij een van een vastzetorgaan voorziene cylindrische mof over het knik- of scharnierpunt kan worden geschoven, een constructie die wel bij poten van parasols en dergelijke wordt toegepast.

De staven 24b, 26 en 27 kunnen massieve staven zijn, maar ook buizen of andere profielen. De vastzet-schroef 25 kan ook door een andere constructie worden vervangen, bijvoorbeeld door een verende radiale pal op de staaf of buis 24b, die uitsteekt door een gat in de buis 24a. Verder kunnen de vrije uiteinden van de staven 26 en 27 op een op zichzelf bekende wijze aan de hoeken van het tentdoek 29 zijn bevestigd, welke hoeken zijn voorzien van insteekzakken 30 en 31 en/of op een andere wijze zijn versterkt.

De verbinding tussen de knoopplaten 23 en de staven 24a, 26, 27 respectievelijk 24b, 26, 27 van het spanframe 22 kan op dezelfde wijze zijn geconstrueerd en uitgevoerd als bij het spanframe 2 van de uitvoeringsvorm volgens de figuren 1 en 2. Ook bij het frame 22 zijn de staven 24, 26 en 27 uit een opgevouwen stand, waarin zij in hoofdzaak evenwijdig aan elkaar zijn en in hoofzaak loodrecht op de knoopplaat 23 staan, in een vlak loodrecht op de knoopplaat over een grotere hoek dan 90° scharnier-baar in een stand, waarbij zij voorbij een "dood punt" zijn gegaan, in welk dode punt de staven 24, 26 en 27 in hoofdzaak in één vlak liggen. In de eindstand van de staven 24, 26 en 27, staan zij licht pyramidevormig ten opzichte van elkaar en deze stand van de frames en van het tentdoek 29 is in fig. 5 weergegeven.

Wanneer de tent is opgezet, zoals in fig. 3 is getekend, kunnen de spanframes 22 instelbaar worden vastgezet door de staafdelen 24a en 24b telescopisch uit elkaar te trekken en in deze gespannen toestand van het frame 22 en het tentdoek 29 de vastzetschroef 25 aan te draaien. Daarmee is elke beweging van de staven 24, 26 en 27 ten opzichte van de knoopplaten 23 geblokkeerd.

Voor het opvouwen van de tent volgens de figuren 3, 4 en 5 behoeft men alleen de schroef 25 los te draaien en de staafdelen 24a en 24b in elkaar te schuiven, waarna de staven 24, 26 en 27 ten opzichte van de knoopplaten 23 in een stand evenwijdig aan elkaar kunnen worden geschar- nierd.

De tenten volgens de figuren 1 en 3 zijn voorzien van een tentdoek 1 respectievelijk 29 van velvormig soepel, buigzaam, opvouwbaar en oprolbaar materiaal, bijvoorbeeld van met kunststof versterkte textiel. Echter zou ook alleen velvormige kunststof, leer, alleen textiel, metaalfoelie en dergelijke kunnen worden gebruikt.

Claims (9)

1. Afscherminrichting, bestaande uit een doek van soepel, velvormig materiaal en uit tenminste één frame voor het spannen van het velvormige materiaal, welk frame is voorzien van tenminste één knooppunt en van in een vlak loodrecht op het knooppunt scharnierbaar met het knooppunt verbonden, buigstijve staven, die ten opzichte van het knooppunt voorbij een dood punt scharnierbaar zijn en waarvan tenminste een aantal aan hun vrije uiteinden met het velvormige materiaal zijn verbonden, gekenmerkt door middelen (12-16; 24a, 24b) voor het spannen van het doek (1; 29) en het frame (2; 22) ten opzichte van elkaar en door instelbare middelen (17-21; 25) voor het vastzetten van de spanmiddelen.

2. Afscherminrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de spanmiddelen (12-16; 24a, 24b) en de instelbare vastzetmiddelen (17-21; 25) zijn verbonden met tenminste één met het knooppunt (9; 23) verbonden staaf (10; 24) van het frame (2; 22).

3. Afscherminrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de spanmiddelen (12-16) en de instelbare vastzetmiddelen (17-21) aangebracht en ingericht zijn om het doek (1) buitenwaarts te verplaatsen ten opzichte van de betreffende framestaaf (10).

4. Afscherminrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de spanmiddelen en de instelbare vastzetmiddelen bestaan uit een trekkoord (12) dat aan zijn ene uiteinde aan het doek (1) is bevestigd, vervolgens loopt door een koordoog (16) dat op een staaf (10) is bevestigd en vastzetbaar is in een koordklem (17) op de staaf, zodanig, dat het bevestigingspunt (13, 14) van het trekkoord aan het doek zich tussen het koordoog en de koord- klem bevindt en het koordoog zich het dichtst bij een vrij uiteinde van de staaf bevindt.

5. Afscherminrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de koordklem bestaat uit een langwerpige houder (17), die een in hoofdzaak U-vormige dwarsdoorsnede heeft met twee in hoofdzaak over zijn gehele lengte aangebrachte benen (19), waarbij de afstand tussen de benen kleiner is dan de diameter van het koord (12).

6. Afscherminrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat tenminste één van de benen (19) aan de binnenzijde is voorzien van weerhaakvormige ribben (21) , die zodanig schuin binnenwaarts verlopen, dat zij het koord (12) onder invloed van de daarop uitgeoefende trekkracht naar de bodem (18) van de U-vormige houder toe geleiden en vastklemmen.

7. Afscherminrichting volgens conclusie 1 of 2, waarbij het doek vast is verbonden met de vrije uiteinden van de framestaven, met het kenmerk, dat tenminste één van de framestaven (24) bestaat uit twee of meer ten opzichte van elkaar beweegbare en vastzetbare delen (24a, 24b), zodanig dat de afstand tussen de vrije einden van die tenminste ene framestaaf kan worden veranderd.

8. Afscherminrichting volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat de framestaaf (24) bestaat uit telescopisch ten opzichte van elkaar verschuifbare en vastzetbare delen (24a, 24b).

9. Afscherminrichting volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het doek (1; 29) in spanrichting elastisch vervormbaar is en langs de omtrek niet elastisch vervormbaar is.