NL9201876A - Achterwielophanging. - Google Patents

Description

Titel: Achterwielophanging.

Beschrijving.

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een achterwielophanging voorzien van wieldraagarmen, die met elkaar zijn gekoppeld via een nagenoeg parallel aan de wielassen lopende buigstijve en torsieslappe dwarsbalk met uiteinden, die elk d.m.v. een stuurarm met de carrosserie van een voertuig zijn verbonden.

Een dergelijke achterwielophanging is bekend uit SE-457866. Hierbij is de dwarsbalk uit twee onderling gekoppelde delen opgebouwd en is een uiteinde van elk van de delen d.m.v. een stuurarm met de carrosserie verbonden. De stuurarmen liggen daarbij zodanig opgesloten tussen rubber elementen, dat een voor opname van dwarskrachten bij in het bijzonder het nemen van bochten noodzakelijke rotatiestijfheid om de verticaal wordt verkregen.

Daarmede wordt aan het probleem van de neiging tot overstuur bij het nemen van een bocht als gevolg van de dan optredende dwarskrachten tegemoet gekomen, echter op een wijze die relatief gecompliceerd en kostbaar is, zowel ontwikkelings-als produktietechnisch.

Andere bekende oplossingen van het geschetste probleem, zoals bekend uit het artikel "Die neue Hinterachs-Generation im VW Passat", gepubliceerd in ATZ Automobiltechnische Zeitschrift 83 (1981) 1, pagina 3-7, passen ter plaatse van elke verbinding van een stuurarm met de carrosserie een spoor corrigerend lager toe, dat een paar a-symmetrisch opgebouwde wig-vormige rubber bussen bezit. Deze bekende oplossing is echter eveneens gecompliceerd en kostbaar.

De onderhavige uitvinding beoogt volgens een ander principe de neiging tot overstuur bij het nemen van een bocht op eenvoudige en goedkope wijze te compenseren.

Daartoe bezit de achterwielophanging overeenkomstig de uitvinding, het kenmerk, dat de stuurarm verend is.

Het voordeel van een verende stuurarm is, dat de stuurarm op flexibele wijze in staat is om in principe in alle gewenste richtingen krachten over te brengen op de carrosserie. Het daarmee gerealiseerde nieuwe principe maakt gebruik van de voordelen van het welbekende delta-link principe, waarbij het overstuurprobleem wordt bestreden door, naast een eerste bewegingspool van de ophanging die vóór de virtuele as tussen de wielen ligt, een tweede bewegingspool te creëren die juist achter deze as ligt, en waarmede een rotatie wordt bereikt, die het overstuur compenseert.

In een eenvoudige uitvoeringsvorm overeenkomstig de uitvinding, bezit de achterwielophanging een stuurarm, die gebogen is, waardoor aldus in het buigvlak krachten verend door de stuurarm worden opgenomen.

Bij voorkeur is echter de stuurarm als een gangbare en goedkope bladveer uitgevoerd. Desgewenst kan gebruik gemaakt worden van verenstaal, maar ook van koolstof-/glasvezelversterkt composietmateriaal met veereigenschappen, dat veelal een laag eigen gewicht bezit en toch voldoende stevig en veerkrachtig is.

In een verdere voorkeursuitvoeringsvorm van de achterwielophanging overeenkomstig de uitvinding, bezit het rubber lagerelement een zodanige lage rotatiestijfheid, dat de respectieve stuurarmen zich gedragen als eenzijdig ingeklemde balken met een vrij uiteinde.

Het voordeel van deze voorkeursuitvoeringsvorm is, dat bij een in het algemeen gelijke lengte van de stuurarmen de verhouding tussen de doorbuiging en de optredende maximale spanning in de stuurarmen, optimaal is.

In een volgende voorkeursuitvoeringsvorm, bezit de achterwielophanging overeenkomstig de uitvinding het kenmerk, dat de rotatieas van het rubber lagerelement in gemonteerde toestand nagenoeg verticaal loopt.

Het voordeel hiervan is, dat de bevestiging van het rubber lagerelement aan de carrosserie in principe op eenvoudige wijze, bijvoorbeeld d.m.v. een bout mogelijk is.

Bovendien is van voordeel dat, gegeven de verticale rotatieas van het rubber lagerelement, een bij het maken van een bocht verdraaien van het lagerelement nagenoeg in dezelfde richting plaatsvindt als de richting waarin de verende stuurarm beweegbaar is. Een interactie en uitwisselbaarheid tussen de veereigenschappen van de stuurarmen en de stijfheid van het rubber van het lagerelement is daarvan het gevolg, waardoor tevens een grotere vrijheid ontstaat in de keuze van de stijfheden van de verende stuurarmen en de rubber lagerelementen.

Nog een verdere voorkeursuitvoeringsvorm bezit het kenmerk, dat het genoemde andere uiteinde van de resp. stuurarmen tot een behuizing voor het rubber lagerelement is gevormd, waardoor met name bij een verticale oriëntatie van de hiervoor genoemde bevestiging, op eenvoudige wijze het aldus gevormde uiteinde van een stuurarm dienst kan doen als behuizing voor de rubber lagerelementen, waarmede een uiterst eenvoudige constructie van de overstuur compenserende elementen is verkregen.

De uitvinding zal aan de hand van de bijgaande tekening nader worden toegelicht, waarbij dezelfde elementen in de verschillende figuren, d.m.v. een zelfde referentiecijfer zijn aangeduid. In de tekening toont: figuur 1, een schematische weergave van het basisprincipe dat toepassing vindt in de achterwielophanging overeenkomstig de uitvinding; figuur 2, een weergave van een gedeeltelijk getoonde praktische voorkeursuitvoeringsvorm van de achterwielophanging overeenkomstig de uitvinding; en figuur 3, een bovenaanzicht van de achterwielophanging van figuur 2.

Figuur 1 toont het principe van een achterwielophanging 1, welke naast aan wielassen 2 en 3 bevestigde wielen, aan de wielassen 2, 3 bevestigde wieldraagarmen 4, 5 bevat, waartussen een nagenoeg parallel aan de wieldraagassen 2, 3 aangebrachte dwarsbalk 6 is bevestigd. De dwarsbalk 6 bezit uiteinden 7 en 8, welke zijn gekoppeld met resp. verende stuurarmen 9 en 10. Stuurarm 9 bezit uiteinden 11 en 12 en stuurarm 10 bezit uiteinden 13 en 14, waarbij de resp. uiteinden 12 en 14 zijn gekoppeld met de schematisch weergegeven carrosserie 15.

Een praktische voorkeursuitvoeringsvorm van de achterwielophanging 1, is schematisch weergegeven in de figuren 2 en 3. In deze voorkeursuitvoeringsvorm is de stuurarm verend als bladveer uitgevoerd. Desgewenst kan de stuurarm 9, 10 ook een gebogen vorm bezitten. Het ene uiteinde 13 van de met name in figuur 2 getoonde stuurarm 10 is star met het uiteinde 8 van de dwarsbalk 6 verbonden, terwijl het andere uiteinde 14 van een schematisch weergegeven rubber lagerelement 16 is voorzien, dat aan de in deze figuur niet weergegeven carrosserie is bevestigd. Het rubber lagerelement 16 bezit bij voorkeur een zodanig lage rotatiestijfheid, dat de stuurarm 10 zich gedraagt als een eenzijdig ingeklemde balk met een vrij uiteinde 13, waardoor de verhouding tussen doorbuiging en de hoogste spanning in de betreffende stuurarm met name bij de in figuur 3 getoonde verticale oriëntatie van as 17 optimaal is.

De centrale as 17 van het daarbij rotatiesymmetrische rubber lagerelement 16, loopt bij voorkeur verticaal, zodat naast een eenvoudige bevestiging aan de carrosserie het betreffende uiteinde 14 een oog kan bevatten, dat dienst doet als een behuizing 18 voor het lagerelement 16.

Claims (7)

1. Achterwielophanging voorzien van wieldraagarmen (4,5), die met elkaar zijn gekoppeld via een nagenoeg parallel aan de wielassen (2, 3) lopende buigstijve en torsieslappe dwarsbalk (6) met uiteinden (7, 8) die elk d.m.v. een stuurarm (9, 10) met de carrosserie (15) van een voertuig zijn verbonden, met het kenmerk, dat de stuurarm (9, 10) verend is.

2. Achterwielophanging volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de stuurarm (9, 10) gebogen is.

3. Achterwielophanging volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de stuurarm (9, 10) als een uit verenstaal vervaardigde bladveer is uitgevoerd, dan wel is vervaardigd uit een koolstof-glasvezelversterkt composietmateriaal met veereigenschappen.

4. Achterwielophanging volgens een van de conclusies 1-3, met het kenmerk, dat elke stuurarm (9, 10) uiteinden (11, 12, 13, 14) bezit, waarvan het ene uiteinde (11, 13) star met de dwarsbalk (6) is verbonden en waarvan het andere uiteinde (12, 14) van een op de carrosserie (15) bevestigd rubber lagerelement (16) is voorzien.

5. Achterwielophanging volgens conclusie 4, met het kenmerk dat het rubber lagerelement (16) een zodanige lage rotatiestijfheid bezit, dat de resp. stuurarmen (9, 10) zich gedragen als eenzijdig ingeklemde balken met een vrij uiteinde.

6. Achterwielophanging volgens conclusie 5, met het kenmerk dat de rotatieas (17) van het rubber lagerelement (16) in gemonteerde toestand nagenoeg verticaal loopt.

7. Achterwielophanging volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat het genoemde andere uiteinde (12, 14) van de respectieve stuurarmen (9, 10) tot een behuizing (18) voor het rubber lagerelement (16) is gevormd.