NL9201367A - Werkwijze en systeem voor het samenstellen van een wand. - Google Patents

Description

WERKWIJZE EN SYSTEEM VOOR HET SAMENSTELLEN VAN EEN WAND

De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het samenstellen van een wand uit ten minste twee panelen, door het in te verbinden kopse zijden van elk van de panelen aanbrengen van een zich over ten minste een aanzienlijk deel van die zijde uitstrekkende, in hoofdzaak evenwijdig aan een zichtzijde van het paneel verlopende groef, en het in elk van de groeven schuiven van een flens van een de panelen verbindende stijl.

Een dergelijke werkwijze is bekend uit het Europese octrooischrift 0 243 134, waar hij gebruikt wordt voor het met elkaar verbinden van tegenover elkaar gelegen panelen van een dubbele systeemwand. Elk van de zo verbonden panelen wordt vervolgens door middel van een tong-groefverbinding bevestigd aan een naastgelegen paneel. De naastgelegen panelen worden op hun beurt weer onderling verbonden door middel van een verbindingsstijl, en op deze wijze wordt de gehele wand opgebouwd. Ter versteviging kunnen de verbin-dingsstijlen voorzien zijn van een steunflens, die aanligt tegen de naar het tegenover gelegen paneel gerichte achterzijde van een paneel.

De bekende werkwijze heeft als nadeel, dat als gevolg van toleranties bij de fabricage van de panelen tongen en groeven in verschillende panelen vaak niet op gelijke afstand van de zichtzijde gelegen zijn, waardoor na samenstelling een wand ontstaat die ter plaatse van elke verbinding tussen naastgelegen panelen in- of uitspringt.

Een dergelijke wand vereist aanzienlijke nabewerkingen ter verkrijging van een vlakke zichtzijde. Daarnaast dienen de panelen van een volgens de bekende werkwijze opgebouwde wand ook aan de achterzijde nabewerkt te worden, teneinde de steunflenzen van de binnenstijlen passend daartegen te doen aanliggen.

Dezelfde nadelen doen zich ook voor bij het samenstellen van de wand met behulp van het zogeheten "metal stud" systeem, waarbij tussen vloer en plafond van de ruimte een metalen raamwerk wordt aangebracht, waar vervolgens panelen tegen aangeschroefd worden. Ook hierbij zal, wanneer de achterzijde van de panelen door verbinding met het raamwerk in een vlak gelegen zijn, als gevolg van fabricagetole-ranties een niet vlakke zichtzijde van de wand ontstaan. Daarnaast is deze werkwijze buitengewoon arbeidsintensief, en kan een op deze wijze opgestelde wand praktisch niet gedemonteerd en verplaatst worden.

Tenslotte is uit het Amerikaanse octrooischrift 4312158 een werkwijze bekend voor het samenstellen van een wand, waarbij tegenover elkaar gelegen panelen, die aan weerszijden zijn voorzien van een in hun kopse kant aangebrachte groef, telkens over een halve paneelbreedte versprongen aangebracht worden. De panelen worden verbonden door middel van verbindingsstijlen met een gespiegelde F-vorm, waarvan de beide bovenste flenzen in de groeven van twee naast elkaar gelegen panelen grijpen, de beide onderste flenzen tegen de achterzijde van deze panelen aanliggen, en de poot in het midden tegen de achterzijde van een tegenover gelegen paneel gelijmd wordt. Ook bij deze werkwijze zal de zichtzijde van de wand in het algemeen niet vlak zijn, en zijn nabewerkingen aan weerszijden nodig. Daarnaast kan een zodanig opgebouwde wand door het gebruik van lijm niet gedemonteerd en verplaatst worden.

De onderhavige uitvinding beoogt een werkwijze te verschaffen, van het hiervoor beschreven soort, waarbij deze nadelen zich niet voordoen. Dit wordt volgens de uitvinding bereikt, doordat de groef in elk van de panelen op gelijke afstand van de zichtzijde wordt aangebracht. Op deze wijze wordt gewaarborgd dat de zichtzijde van de wand precies vlak wordt, en wordt in- en uitspringen ter plaatse van de over-gang tussen twee naast elkaar gelegen panelen voorkomen.

De groef wordt bij voorkeur telkens eerst na vervaardiging van het paneel daarin aangebracht. Zo kunnen onregelmatigheden als gevolg van fabricagetoleranties eenvoudig gecorrigeerd worden.

Een eenvoudige wijze van het handhaven van de constante afstand tussen de groef en de zichtzijde, wordt verkregen wanneer de groef wordt aangebracht door een ver- spanende bewerking en bij het verspanen de zichtzijde van het paneel telkens aanligt tegen een steunorgaan van een verspaningsmachine.

Teneinde een (vooral buig-)stijve wand te verkrijgen, wordt bij voorkeur de flens van de verbindingsstij1 in langsrichting van de groef gefixeerd. Dit wordt op eenvoudige wijze bereikt indien de flens voorzien wordt van ten minste één uitstekend deel, dat bij het in de groef schuiven van de flens met een groefzijwand in aangrijping raakt. Een andere eenvoudige fixatiewijze bestaat daaruit, dat de flens voorzien wordt van ten minste één opening, en voordat de flens in de groef geschoven wordt daarin lijm aangebracht wordt, ter vorming van een door de opening reikende, tegenover elkaar gelegen groefzijwanden met elkaar verbindende lijmbrug.

Wanneer de verbindingsstij1 gedeeld uitgevoerd is, en de stijldelen na in de groeven geschoven te zijn, met elkaar verbonden worden, kan de wand op uitermate eenvoudig en snelle wijze opgebouwd worden, waardoor de bouwkosten laag zijn.

Bij voorkeur worden de stijldelen samengeklikt. Zo wordt zonder gebruik van gereedschappen en zonder tussen de panelen te verrichten montagehandelingen een stevige verbinding gevormd, die nochthans relatief eenvoudig weer los te nemen en elders op te bouwen is.

Indien de stijldelen verbonden worden door daartussen ten minste één verbindingselement aan te brengen, kan voor de met elkaar te verbinden stijldelen gebruik gemaakt worden van identieke, in plaats van samenwerkende, bijvoorbeeld mannetje/vrouwtje-profielen. Op deze wijze worden de vervaardigingskosten van de stijldelen verder beperkt.

Bij voorkeur vertoont ten minste één van de stijldelen een bovenhelft en een onderhelft, de lengte van elk waarvan ten hoogste gelijk is aan de helft van een standaard vertrekhoogte, en de boven- en onderhelft na onder vrijlating van een tussenruimte in het paneel geschoven te zijn met elkaar verbonden worden door daartussen een de tussenruimte overbruggend verbindingselement aan te brengen.

Hierdoor komt de noodzaak de stijldelen op de bouwplaats op maat te zagen te vervallen, waardoor de bouwtijd en -kosten verder beperkt worden.

Teneinde de wand in een ruimte te fixeren, kunnen er meerdere verbindingselementen aangebracht worden, ten minste één waarvan evenwijdig aan de groeven verschuifbaar is, en na met ten minste één van de stijldelen verbonden te zijn, in een langs een vloer en/of plafond van een ruimte aangebracht sleufvormig orgaan geschoven worden.

De uitvinding betreft verder een systeem voor het samenstellen van een wand, dat geschikt is voor toepassing bij de hiervoor beschreven werkwijze. Volgens de uitvinding wordt dit bereikt door een wandsysteem, voorzien van ten minste twee panelen, in ten minste één van de kopse zijden van elk waarvan een zich over ten minste een aanzienlijk deel van die zijde uitstrekkende, in hoofdzaak evenwijdig aan de zichtzijde van het paneel verlopende groef is aangebracht, en ten minste één stijl, die voorzien is van met de groeven samenwerkende flenzen voor het onderling verbinden van de panelen met het kenmerk, dat de groef in elk van de panelen op gelijke afstand van de zichtzijde is aangebracht.

Verdere voorkeursuitvoeringen van het wandsysteem volgens de uitvinding vormen de materie van de afhankelijke conclusies 11-19.

Tenslotte betreft de uitvinding nog een wandpaneel, verbindingsstij1 en verbindingselement voor toepassing in het hierboven beschreven systeem.

De uitvinding wordt nu toegelicht aan de hand van een aantal voorbeelden waartoe de uitvinding natuurlijk niet beperkt is. Daarbij wordt verwezen naar de bijgevoegde tekening, waarin overeenkomstige onderdelen aangeduid worden met overeenkomstige verwijzingscijfers, en waarin: fig. 1 een gedeeltelijk opengewerkt perspectivisch aanzicht is van een wand met drie door een eerste uitvoeringsvorm van het verbindingselement verbonden panelen, vóór installatie van een vierde paneel, fig. 2 een doorgesneden perspectivisch aanzicht is van twee volgens de uitvinding met elkaar verbonden panelen die door een tweede uitvoeringsvorm van het verbindingselement tegen een constructiewand bevestigd zijn, fig. 3 een doorgesneden perspectivisch aanzicht is van een kopse aansluiting van een wand volgens de uitvinding door een derde uitvoeringsvorm van het verbindingselement, fig. 4 een gedeeltelijk opengewerkt perspectivisch doorsnede-aanzicht is van de kopse aansluiting van een wandsysteem volgens de uitvinding met een uit één stuk vervaardigde verbindingsstij1, fig. 5 een eerste uitvoeringsvorm toont van een gedeeld uitgevoerde verbindingsstijl, fig. 6 een met fig. 5 overeenkomend aanzicht is van een tweede uitvoeringsvorm van de verbindingsstijl, fig. 7 een derde uitvoeringsvorm van de stijl weergeeft, fig. 8 een schematisch aanzicht toont van een gedeeld uitgevoerde verbindingsstijl en daarop aangebrachte verbindingselementen, fig. 9,10 en 11 met fig. 8 overeenkomende aanzichten zijn waarin alternatieve uitvoeringsvormen van de verbindingselementen weergegeven worden, fig. 12 een perspectivisch aanzicht is van het in fig. 11 weergegeven verbindingselement, fig. 13 een gedeeltelijk opengewerkt perspectivisch aanzicht is dat de schuifvaste bevestiging van een verbindingselement aan verbindingsstijldelen weergeeft, fig. 14 een gedeeltelijk opengewerkt perspectivisch aanzicht is dat een aan een verbindingsstijldeel aangebrachte demontage-lip weergeeft, en fig. 15 een gedeeltelijk opengewerkt perspectivisch aanzicht is waarin de demontage met behulp van een gereedschap weergegeven wordt.

Een volgens de uitvinding opgebouwde wand 1 (fig.

1) bestaat uit een aantal panelen 2, die elk voorzien zijn van een in hun kopse kant 12 aangebrachte groef 3 waarin flenzen 4 van een de panelen 2 verbindende stijl 5 aangrijpen. De verbindingsstijl 5 is in het getoonde voorbeeld gedeeld uitgevoerd, en de stijldelen 6 zijn met elkaar verbonden door middel van een koppel ingselement 7, dat met de stijldelen 6 samengeklikt is.

De groeven 3 zijn elk op gelijke afstand D van de zichtzijde 8 van het paneel 2 aangebracht, zodat na onderlinge verbinding van de panelen een vlakke wand ontstaat.

Ter fixatie van de wand 1 in een vertrek zijn langs de vloer 9 en het niet getoonde plafond van het vertrek horizontale sleuf vormige organen 10,11 aangebracht, de breedte waarvan zo gekozen is, dat de verbindingselementen 7 passend daarin opgenomen kunnen worden. De breedte van het verbindingselement 7 en derhalve van het sleufvormige orgaan 10,11 is in het algemeen zo gering, dat de achterzijde van de panelen 2 niet tot aan het verbindingselement 7 en het sleufvormige orgaan 10,11 zal reiken, waardoor slechts de flens 4 bepalend zal zijn voor het nauwkeurig stroken van de zichtzijde 8 van de wandpanelen 2. Bovendien kunnen zo panelen 2 met verschillende dikten gebruikt worden, zonder de vlakheid van de zichtzijde 8 van de wand 1 te beïnvloeden.

De verbinding tussen de verschillende stijldelen 6 en het verbindingselement 7 wordt gevormd door een zogeheten klikkoppeling tussen zoekende haakdelen 13 aan de vrije uiteinden van de stijldelen 6, en daarmee samenwerkende zoekende haakdelen 14 van het verbindingselement 7. Ter vorming van een klikverbinding moeten de haakdelen 13, de haakdelen 14 of beide haakdelen veerkrachtig buigzaam zijn. De afstand tussen het haakdeel 13 en de flens 4 van elk stijldeel 6 moet constant zijn, daar deze afstand bepalend is voor het stroken van de zichtzijden 8 van de panelen 2. Aangezien de stijldelen in het algemeen geëxtrudeerd zullen worden, is deze afstand echter eenvoudiger beheersbaar dan de dikte van de panelen 2, zodat het systeem volgens de uitvinding onder alle omstandigheden een vlakke wand 1 vormt.

De klikverbinding maakt het mogelijk de panelen 2 zonder gebruik van gereedschap losneembaar met elkaar te verbinden, waarbij de verbinding bovendien van buitenaf tot stand gebacht kan worden, en er dus geen gaten in de panelen 2 aangebracht behoeven te worden.

De flenzen 4 van de stijldelen 6 worden in de groeven 3 van de panelen 2 vastgeklemd, doordat zij van veerkrachtig buigzaam materiaal vervaardigd zijn en in de volledig ontspannen toestand meer ruimte innemen dan in de groef 3 beschikbaar is.

Tussen naastgelegen panelen 2 wordt ter verbinding verder nog een lijmlaag 15 aangebracht (fig. 2). Indien de panelen 2 in een later stadium wellicht gedemonteerd zullen moeten worden, kan het wenselijk zijn achter de lijmlaag een onder het paneel uitstekende draad aan te brengen, waarmee de lijmlaag losgetrokken kan worden. De lijfplaat 16 verdeelt het verbindingselement 7 als het ware in afzonderlijke compartimenten, zodat elk haakdeel 13 aan het vrije uiteinde van een stijldeel 6 samenwerkt met een afzonderlijk bijbehorend haakdeel 14 van het verbindingselement 7. In het getoonde voorbeeld is de stijl 5 die de panelen 2 verbindt overigens bevestigd aan een constructiewand 17. In dit geval kunnen de sleufvormige horizontale organen 10 en 11 vervallen. Duidelijk is trouwens te zien, dat het verbindingselement 7 niet aanligt tegen de achterzijde van de panelen 2, en nabewerking of een zeer nauwkeurige maatvoering daarvan derhalve niet noodzakelijk is.

Ter verbinding van wandpanelen 2 met hun kopse zijde 12 aan een constructiewand 17 (fig. 3) kan de lijfplaat 16 van het verbindingselement 7 door middel van bijvoorbeeld schroeven of lijmen aan de constructiewand 17 bevestigd worden, waarna de panelen 2 door het in het verbindingselement 7 klikken van de bijbehorende stijldelen 6 losneembaar aan de constructiewand 17 bevestigd worden.

De verbindingsstij1 5 kan ook ongedeeld uitgevoerd worden (fig. 4). In dit geval kan de fixatie van de stijl 5 in de sleufvormige organen 10,11 plaatshebben door een deel van de stijl 5 om te buigen, teneinde zo een in de sleuf passende flens 18 te vormen.

Zoals hierboven gesteld kan de verbindingsstijl 5 zijn opgebouwd uit stijldelen 6. Elk stijldeel kan dan bijvoorbeeld door inklemming in een groef 3 van een paneel 2 bevestigd worden. Hiertoe kan het de flens 4 vormende been van het L-vormig stijldeel 6 bijvoorbeeld omgezet zijn, en in ontspannen toestand een grotere ruimte innemen dan de breedte van de groef 3 (fig. 5). Op deze wijze wordt een eenvoudig te monteren en demonteren verbinding gevormd.

Ook kan het stijldeel 6 in langsrichting van de groef 3 gefixeerd worden. Dit kan bijvoorbeeld door de afmetingen van het de flens 4 vormende been van het L-vorinig stijldeel 6 aan te passen aan die van de groef 3, en vervolgens de flens 4 te voorzien van uitstekende aangrijpingsde-len 19, bijvoorbeeld in de vorm van de scherpe randen van in de flens 4 aangebrachte gaten 20 (fig. 6). Hierdoor worden bij het in de groef 3 schuiven van het stijldeel 6 in dwars-richting van de groef 3 verlopende secundaire groeven gevormd in de groefzijwand, welke het in en uit de groef 3 schuiven van het stijldeel 6 toelaten, doch een beweging van het stijldeel 6 in langsrichting van de groef 3 onmogelijk maken. Op deze wijze wordt de stijfheid, met name tegen doorbuigen van de wand 2 verder vergroot, in het bijzonder wanneer tevens de verbindingselementen 7 schuifvast op de stijldelen 6 worden aangebracht (fig. 13). Ook is het mogelijk de eindrand van de flens 4 te voorzien van uitstekende delen, onder vorming van een kartelrand.

Het stijldeel 6 kan ook in de groef 3 gefixeerd worden door in de flens 4 openingen 21 aan te brengen (fig. 7), en de groef 3 voor het inbrengen van een stijldeel 6 te vullen met lijm. De lijm zal dan door de openingen 21 stekende lijmbruggen vormen, waardoor een zeer stevige bevestiging van het stijldeel 6 in de groef 3 verkregen wordt. Demontage van het stijldeel 6 wordt dan natuurlijk dienovereenkomstig moeilijker. In plaats van het afgeschuinde haakdeel 13 is het natuurlijk ook mogelijk een andere vorm voor de klikkoppeling te kiezen, bijvoorbeeld een half bolvormige kraalrand 22. Het spreekt vanzelf dat ook de configuratie van het verbindingselement 7 daarbij aangepast dient te worden.

Overigens is het natuurlijk ook mogelijk dat in de verschillende panelen 2 aangebrachte stijldelen 6 complementaire configuraties vertonen, waardoor de stijldelen 6 rechtstreeks met elkaar verbonden kunnen worden tot een enkele verbindingsstijl 5, en er geen verbindingselementen 7 nodig zijn.

De afmetingen van elk verbindingselement 7 in de langsrichting van de groef 3 kunnen aanzienlijk kleiner zijn dan die van de stijldelen 6 (fig. 8). De verbindingselementen 7 kunnen derhalve na op één of meerdere stijldelen 6 geklikt te zijn, in de langsrichting van de groef 3 verschoven worden naar een voor de verbinding tussen tegenover elkaar gelegen wandpanelen 2 optimale positie. Doordat er dan dus niet over de volledige hoogte van het paneel 2 verbindingselementen 7 aanwezig zijn, en doordat de verbindingselementen 7 zodanig gevormd zijn dat stijldelen 6 van tegenover elkaar gelegen panelen 2 elkaar niet raken, blijven er in dat geval tussen de verbindingselementen 7 en de stijldelen 6 van tegenover elkaar gelegen wandpanelen 2 ruimten 24 over in de wand 1, waardoor kabels en leidingen gevoerd kunnen worden (zie ook fig. 1,13,14,15). Het is anderzijds natuurlijk ook mogelijk om, indien dit in verband met de stijfheid van de wand 1 wenselijk is, een verbindingselement 7 toe te passen dat zich over nagenoeg de gehele hoogte van de panelen 2 uitstrekt.

In plaats van stijldelen 6 toe te passen, welke zich uitstrekken over nagenoeg de gehele hoogte van de wand 1 en derhalve op maat gezaagd dienen te worden tijdens de bouw, kan ook gebruik gemaakt worden van kortere stijldelen 6. Wanneer stijldelen 6 gebruikt worden waarvan de lengte kleiner is dan de helft van de minimaal te verwachten ver-trekhoogte, behoeven deze stijldelen 6 nooit gezaagd te worden, hetgeen de montagesnelheid verhoogt en de vorming van afval vermindert. In dit geval biedt het voordeel de boven elkaar in de zelfde groef 3 geplaatste stijldelen 6 ook onderling te verbinden, bijvoorbeeld door middel van een gecombineerd verbindingselement 23. Het gecombineerde verbindingselement 23 bestaat uit een aantal verbindingselemen- ten 7, met één gemeenschappelijke lijfplaat 16 (fig. 12). Er zijn verschillende verdelingen van de verbindingselementen 7 over de gemeenschappelijke lijfplaat 16 denkbaar, afhankelijk van de onderlinge afstand van de boven elkaar geplaatste stijldelen 6, en de aan de wand 1 gestelde sterkte en stijfheidseisen (fig. 9,10 en 11). Zoals hiervoor reeds aangegeven wordt het bovenste en onderste verbindingselement 7 na met één of meer stijldelen 6 verbonden te zijn (maar voordat het laatste van de door de verbindingselementen 7 te verbinden panelen 2 geplaatst wordt) langs de verbindings-stijl 5 omhoog, resp. omlaag geschoven, tot binnen het bijbehorende sleufvormige orgaan 11, resp. 10. Op deze wijze wordt de wand 1 in het vertrek gefixeerd.

Zoals gesteld kunnen de verbindingselementen 7 echter ook door middel van bevestigingsnokken 25 schuifvast op de stijldelen 6 worden aangebracht (fig. 13) ter verdere versteviging van de wand. In dat geval verdient het de voorkeur dat het verbindingselement 7 zoekend uitgevoerd is, door de boven- en onderrand van elk hoekdeel 14 af te schuinen (niet getoond). Zo wordt het tussen de bevestigingsnokken 25 schuiven van het verbindingselement 7 sterk vereenvoudigd. Duidelijk is hier te zien hoe het verbindingselement 7 en de stijldelen 6 een horizontale doorgang 24 vormen voor kabels, leidingen en dergelijke. Overigens kan in plaats van het getoonde verbindingselement 7 mét lijfplaat 16, ook een verbindingselement gepast worden zonder lijfplaat. In dat geval worden telkens twee stijldelen 6 in één door haakdelen 14 begrensd compartiment van het verbindingselement 7 geschoven. Bij het opbouwen van de wand 1 moeten in dat geval naast elkaar gelegen panelen 2 eerst door middel van een verbindingselement 7 met elkaar verbonden worden, waarna de twee tegenover gelegen panelen 2 gelijktijdig vanaf de andere zijde in het verbindingselement 7 geklikt worden.

Teneinde een volgens de uitvinding opgebouwde wand 1 te kunnen demonteren, kan één van de stijldelen 6 een demon-tagelip 26 vertonen, die zich aan de onderzijde van het bijbehorende paneel 2 uitstrekt tot voorbij het zichtvlak 8 daarvan. Door aan deze lip 26, welke normaliter na plaatsing van de wand 1 aan het zicht onttrokken wordt door een niet getoonde) plint te trekken, kan het bijbehorende stijldeel 6 achtereenvolgens losgehaald worden uit de verschillende verbindingselementen 7. Daarmee wordt vervolgens toegang verkregen tot de verbindingselementen 7, waarna het onderste en bovenste verbindingselement 7 omhoog, respectievelijk omlaag geschoven kan worden, en de wand 1 verder door losklikken gedemonteerd kan worden.

Anderzijds is het ook mogelijk in de flens 4 van één van de stijldelen 6 op regelmatige afstanden voorgeboorde gaten 27 aan te brengen, waarna bij het demonteren van de wand 1 slechts op juiste positie een gat in het paneel 2 aangebracht behoeft te worden, waarna met behulp van een door het gat in het paneel 2 en het gat 27 in de flens 4 gestoken gereedschapswerktuig, bijvoorbeeld een schroevendraaier 28, het van gaten 27 voorziene stijldeel 6 losgeklikt kan worden uit een eerste verbindingselement 7. Daardoor ontstaat ruimte om achter het paneel 2 te grijpen en dit uit de andere verbindingselementen 7 los te trekken, waarna de wand 1 gedemonteerd kan worden.

ïn plaats van de getoonde en beschreven klikver-bindingen kunnen ook andere verbindingen toegepast worden. Van belang is slechts, dat de verbinding van buitenaf te vormen is, en zonder al te grote inspanning en beschadiging van de panelen weer los te nemen is.

Hoewel de uit losneembaar met elkaar verbonden delen bestaande verbindingsstijl hiervoor beschreven is in samenhang met panelen waarvan de groef op constante afstand van de zichtzijde ligt, zal het de deskundige duidelijk zijn, dat een dergelijke verbindingsstijl in andere situaties toepasbaar is.

Claims (22)

1. Werkwijze voor het samenstellen van een wand (1) uit ten minste twee panelen (2), door het in te verbinden kopse zijden (12) van elk van de panelen (2) aanbrengen van een zich over ten minste een aanzienlijk deel van die zijde (12) uitstrekkende, in hoofdzaak evenwijdig aan een zicht-zijde (8) van het paneel (2) verlopende groef (3), en het in elk van de groeven (3) schuiven van een flens (4) van een de panelen (2) verbindende stijl (5), met het kenmerk, dat de groef (3) in elk van de panelen (2) op gelijke afstand (D) van de zichtzijde (8) wordt aangebracht.

2. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de groef (3) telkens eerst na vervaardiging van het paneel (2) daarin wordt aangebracht.

3. Werkwijze volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de groef (3) wordt aangebracht door een verspanende bewerking en bij het verspanen de zichtzijde (8) van het paneel (2) aanligt tegen een steunorgaan van een verspa-ningsmachine.

4. Werkwijze volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de flens (4) van de verbindingsstij1 (5) in langsrichting van de groef (3) gefixeerd wordt.

5. Werkwijze volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de flens (4) voorzien wordt van ten minste één uitstekend deel (19), dat bij het in de groef (3) schuiven van de flens (4) met een groefzijwand in aangrijping raakt.

6. Werkwijze volgens conclusie 4 of 5, met het kenmerk, dat de flens (4) voorzien wordt van tenminste één opening (20; 21), voordat de flens (4) en in de groef (3) geschoven wordt daarin lijm aangebracht wordt, ter vorming van een door de opening (20; 21) reikende, tegenover elkaar gelegen groefzijwanden met elkaar verbindende lijmbrug.

7. Werkwijze volgens één der voorgaande conclusies met het kenmerk,dat de verbindingsstij1 (5) gedeeld uitgevoerd is, en de stijldelen (6) na in de groeven (3) geschoven te zijn met elkaar verbonden worden.

8. Werkwijze volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat de stijldelen (6) samengeklikt worden.

9. Werkwijze volgens conclusie 7 of 8, met het kenmerk, dat de stijldelen (6) verbonden worden door daartussen ten minste één verbindingselement (7) aan te brengen.

10. Werkwijze volgens één der conclusies 7-9, met het kenmerk, dat tenminste één van de stijldelen (6) een bovenhelft en een onderhelft vertoont, de lengte van elk waarvan ten hoogste gelijk is aan de helft van een standaard vertrekhoogte, en de boven- en onderhelft na onder vrijlating van een tussenruimte in het paneel (2) geschoven te zijn met elkaar verbonden worden door daartussen een de tussenruimte overbruggend verbindingselement (23) aan te brengen.

11. Werkwijze volgens conclusie 9 of 10, met het kenmerk, dat er meerdere verbindingselementen (7) aangebracht worden, ten minste één waarvan evenwijdig aan de groeven (3) verschuifbaar is, en na met ten minste één van de stijldelen (6) verbonden te zijn in een langs vloer (9) en/of plafond van een vertrek aangebracht sleufvormig orgaan (10,11) geschoven wordt.

12. Systeem voor het samenstellen van een wand (1), voorzien van ten minste twee panelen (2), in ten minste één van de kopse zijden (12) van elk waarvan een zich over ten minste een aanzienlijk deel van die zijde (12) uitstrekkende, in hoofdzaak evenwijdig aan de zichtzijde (8) van het paneel verlopende groef (3) is aangebracht, en ten minste één stijl (5), die voorzien is van met de groeven (3) samenwerkende flenzen (4) voor het onderling verbinden van de panelen (2), met het kenmerk, dat de groef (3) in elk van de panelen (2) op gelijke afstand (D) van de zichtzijde (8) is aangebracht.

13. Systeem volgens conclusie 12, met het kenmerk, dat de flenzen (4) van de verbindingsstij1 (5) middelen (19,20,21) vertonen voor het in de groef (3) fixeren daarvan.

14. Systeem volgens conclusie 13, met het kenmerk, dat de fixatiemiddelen ten minste één uit de flens (4) stekend aangrijpingsdeel (19) omvatten.

15. Systeem volgens conclusie 13 of 14, met het kenmerk, dat de fixatiemiddelen ten minste één in de flens (4) aangebrachte opening (20;21) en een daardoor reikende, tegenover elkaar gelegen groefzijwanden verbindende lijmbrug omvatten.

16. Systeem volgens één der conclusies 12-15, met het kenmerk, dat de verbindingsstijl (5) ten minste twee samenwerkende stijldelen (6) omvat, elk waarvan een met één van de groeven (3) samenwerkende flens (4) vertoont.

17. Systeem volgens conclusie 16, met het kenmerk, dat elk stijldeel (6) een in hoofdzaak L-vormige doorsnede vertoont, het eerste been (4) waarvan in hoofdzaak met die van de groef (3) overeenkomende afmetingen heeft, en het tweede been waarvan eerste koppelingsmiddelen (13) vertoont.

18. Systeem volgens conclusie 17, gekenmerk door ten minste één tussen ten minste twee stijldelen (6) aan te brengen verbindingselement (7), dat met de eerste koppe-lingsmiddelen (13) samenwerkende tweede koppelingsmiddelen (14) vertoont.

19. Systeem volgens één der conclusies 16-18, met het kenmerk, dat ten minste één van de stijldelen (6) een bovenhelft en een onderhelft vertoont, de lengte van elk waarvan ten hoogste gelijk is aan de helft van een standaard vertrekhoogte.

20. Systeem volgens conclusie 18 of 19, met het kenmerk, dat de afmetingen van het verbindingselement (7) in de langsrichting van de groef (3) aanzienlijk kleiner zijn dan die van de stijldelen (6).

21. Systeem volgens één van de conclusies 16*20, met het kenmerk, dat de koppelingsmiddelen gevormd worden door samenwerkende, zoekende haakdelen (13,14) voor het vormen van een klikverbinding.

22. Systeem volgens conclusie 21, met het kenmerk, dat het verbindingselement (7) voor elk stijldeel (6) een afzonderlijk haakdeel (14) vertoont.

23. Systeem volgens één der conclusies 16-22, net het kenmerk, dat ten minste één van de stijldelen (6) een tot buiten het zichtvlak (8) van het bijbehorende paneel (2) reikende demontage-lip (26) vertoont.

24. Wandpaneel (2) met groef (3), kennelijk bedoeld voor toepassing in een systeem volgens één der conclusies 12-23.

25. Verbindingsstij1 (5), kennelijk bedoeld voor toepassing in een systeem volgens één der conclusies 12-23.

22. Verbindingselement (7), kennelijk bedoeld voor toepassing in een systeem volgens één der conclusies 18-23.