NL9201011A

NL9201011A - Injectiespuit.

Info

Publication number: NL9201011A
Application number: NL9201011A
Authority: NL
Original assignee: Jacobus Marinus Greep
Priority date: 1992-06-09
Filing date: 1992-06-09
Publication date: 1994-01-03

Description

INJECTIESPUIT

De uitvinding betreft een injectiespuit, met een cilinder aan een einddeel waarvan losmaakbaar een naaldstel-sel is aangebracht en een in de cilinder verplaatsbare zuiger.

Bij het toedienen van injecties bestaat het probleem dat nadat een injectiespuit gebruikt is iemand zich ongewild kan prikken aan de naald. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan medisch personeel en personeel dat afval verwijdert. Zeker gezien de grote vrees voor het HIV-virus, bestaat er een behoefte de kans op prikaccidenten te verkleinen. Een manier om de kans op prikaccidenten te verkleinen is het, na het toedienen van de injectie, opbergen van de naald in van de injectiespuit. Bestaande injectiespuiten die op deze manier werken dienen gevuld te worden met een andere naald dan de injectienaald. Dit om te voorkomen dat de naald al ingetrokken wordt tijdens het vullen van de injectiespuit.

Het doel van de uitvinding is een injectiespuit te verschaffen die het mogelijk maakt de injectienaald in het cilinderdeel van de injectiespuit op te nemen nadat een injectie is toegediend zonder dat er twee naaldstelsels nodig zijn voor respectievelijk het vullen van de injectiespuit en het toedienen van de injectie. Voorts is het doel van de uitvinding een injectiespuit te verschaffen welke bestaat uit een beperkt aantal onderdelen waarvan de kunst-stofonderdelen vervaardigd kunnen worden door een spuit-gietproces, die eenvoudig en goedkoop kunnen worden geassembleerd.

Dit wordt door de uitvinding bereikt doordat de injectiespuit een in de zuiger verplaatsbare met het naald-stelsel samenwerkende koppelingsinrichting voor het, in de naar de naald gerichte eindstand van de zuiger en koppelingsinrichting, koppelen van de koppelingsinrichting en het naaldstelsel omvat, waarbij het naaldstelsel een nauw passend over het einddeel van de cylinder grijpende huls en een vast met de huls verbonden losmaakbaar binnen de huls opge nomen verbindingselement omvat, en koppelingsmiddelen van de koppelingsinrichting worden gevormd door buigzame het verbindingselement aangrijpbare benen.

Bij voorkeur kenmerkt de injectiespuit zich doordat het verbindingselement een omtreksrand vertoont, voor samenwerking met de benen op de koppelingsinrichting.

De injectiespuit kenmerkt zich bij voorkeur verder doordat de huls een langsgerichte boring vertoont, waarin het verbindingselement nauw passend is opgenomen.

Vervolgens wordt het naaldstelsel bij voorkeur gekenmerkt door een huls in een langsboring waarvan nauw passend een verbindingselement is opgenomen en een vast met het verbindingselement verbonden naald.

Een uitvoering die de voorkeur heeft wordt gekenmerkt doordat de koppelingsinrichting is voorzien van twee verankeringselementen, voor samenwerking met een in de zuiger aangebrachte omtrekssleuf. Door middel van de verankering in een stand waarbij de koppeling van het verbindingselement en de koppelingsinrichting nog niet tot stand gebracht is, wordt voorkomen dat door het bijvoorbeeld per abuis uitoefenen van een beperkte kracht op de koppelingsinrichting de koppeling op een ongewenst moment plaats vindt. Door middel van de verankering in een stand waarbij de naald en het verbindingselement zijn ingetrokken voorkomt men dat, door het uitoefenen van een beperkte kracht, bijvoorbeeld gravitatie, op koppelingsinrichting, verbindingselement en naald, de naald weer naar buiten komt.

Een verdere voorkeur heeft de uitvoeringsvorm van de koppelingsinrichting die wordt gekenmerkt doordat de koppelingsinrichting is voorzien van een insnoering. Hierdoor is het mogelijk de koppelingsinrichting door te breken op een verzwakte positie zodat de naald, het verbindingselement en een deel van de koppelingsinrichting, nadat de naald is ingetrokken, niet meer te bedienen zijn.

Het aantal componenten van de injectiespuit volgens de uitvinding blijft beperkt. Na het injecteren wordt door middel van flexibele benen een koppeling tot stand gebracht tussen de koppelingsinrichting en het verbindingselement.

Tijdens het koppelen moet ervoor gewaakt worden dat er geen naar buiten gerichte beweging ontstaat, hetgeen tot gevolg zou hebben dat de naald verder de patiënt indringt.

Dit wordt bereikt doordat de huls nauw passend op de cilinder aangrijpt, zodat de klemkracht groter is dan de tijdens het koppelen op het verbindingselement uitgeoefende kracht. Een verplaatsing van de huls, het verbindingselement en de naald wordt daardoor vermeden.

De uitvinding zal verder worden verduidelijkt aan de hand van de begeleidende tekeningen.

Hierin toont:

Figuur 1: een perspectivisch aanzicht op een dwarsdoorsnede van de injectiespuit tijdens het vullen;

Figuur 2: een dwarsdoorsnede van een injectiespuit in ongebruikte vorm;

Figuur 3: een dwarsdoorsnede van een injectiespuit nadat de injectie is toegedient, de koppeling juist heeft plaatsgevonden maar de naald nog niet is ingetrokken;

Figuur 4: een dwarsdoorsnede van een injectiespuit tijdens het intrekken van de naald;

Figuur 5: een detailleering van de samenwerking van de koppelingsinrichting en het verbindingselement; en

Figuur 6: een gedeeltelijke dwarsdoorsnede van een injectiespuit nadat de naald volledig is ingetrokken op het moment dat de koppelingsinrichting nog moet worden doorgebroken .

De injectiespuit omvat een cilindrische mantel 1 waarin de zuiger 2 verschuifbaar is aangebracht. Op het einde van de mantel 1 is een huls 3 geplaatst die onder tussenkomst van een verbindingselement 4 de naald 5 opneemt. Op de gebruikelijke manier is de naald 5 aan het uiteinde voorzien van een aangescherpt indringeinde 6 teneinde de naald 5 in een lichaam te kunnen brengen. In de cilinder-ruimte tussen de zuiger 2 en het naar de huls 3 gerichte einde van de cilindrische mantel 1 wordt de in te brengen vloeistof 7 opgenomen. Nadat de vloeistof 7 uit de injectiespuit is verdwenen, wordt door een koppeling tussen de koppelingsinrichting 8 en het verbindingselement 4 bij het terugbewegen van de koppelingsinrichting 8 in de richting van de pijl in figuur 4 het verbindingselement 4 en de naald 5 meegenomen tot binnen de zuiger 2, zodat prikaccidenten achterwege blijven.

Figuur 2 toont een toestand waarin de koppelingsinrichting 8 en het verbindingselement 4 niet samenwerken. In figuur 3 werken zij wel samen. Figuur 2 toont dat de veranker ingselementen 9 zijn opgenomen in de in de zuiger 2 aangebrachte omtrekssleuf 10. Om de verbinding 11 zoals in figuur 3 getoont te verkrijgen dient er dus een bepaalde weerstand overwonnen te worden.

In figuur 4 worden de koppelingsinrichting 8, het verbindingselement 4 en de naald 5 in de richting van de pijl ingetrokken. De hierbij uitgeoefende kracht moet groter zijn dan de kracht waarmee de huls 3 het verbindingselement 4 inklemt.

Figuur 5 toont benen 17 die deel uit kunnen maken van de buigzame wand van een kegelvormig orgaan, of afzonderlijke, door een langsspleet gescheiden benen 17 met omgezette hoekdelen 12. Verdeeld over de omtrek (zie fig. 1) zijn een aantal van dergelijke benen met omgezette hoekdelen aangebracht. Bij het bereiken van het naar de koppelingsinrichting 8 gekeerde deel van het verbindingselement 4 buigen de benen 17, doordat ze van flexibel materiaal zijn, radicaal naar buiten en snappen bij het bereiken van de inkeping 13 achter de rand 14 en brengen op dele wijze een bedrijfs-zekere koppeling tussen de koppelingsinrichting 8 en het verbindingselement 4 tot stand.

Figuur 6 toont de naald 5 en het verbindingselement 4 in volledig ingetrokken toestand. Het verankeringselement 15 is opgenomen in de in de zuiger 2 aangebrachte omtrekssleuf 10. Om deze positie te bereiken dient dus een weerstand overwonnen te worden. Nadat de bovengenoemde positie is bereikt kan de koppelingsinrichting 8 worden doorgebroken daar waar een insnoering 16 is aangebracht. Door de verankering en het afbreken van een deel van de koppelingsinrichting 8 blijft de naald 5, het verbindingselement 4 en een resterend deel van de koppelingsinrichting 8 definitief in de zuiger 2 opgeborgen.

Claims

1. Injectiespuit, met een cilinder (1) aan een einddeel waarvan losmaakbaar een naaldstelsel (3,4,5) is aangebracht, een in de cilinder verplaatsbare zuiger (2) en een in de zuiger (2) verplaatsbare met het naaldstelsel (3,4,5) samenwerkende koppelingsinrichting (8) voor het, in de naar de naald (5) gerichte eindstand van de zuiger (2) en koppelingsinrichting (8), koppelen van de koppelingsinrichting (8) en het naaldstelsel (3,4,5) waarbij het naaldstelsel (3,4,5) een nauw passend over het einddeel van de cilinder (1) grijpende huls (3) en een vast met de.naald (5) verbonden losmaakbaar binnen de huls (3) opgenomen verbindingselement (4) omvat en koppelingsmiddelen van de koppelingsinrichting (8) worden gevormd door buigzame het verbindingselement (4) aangrijpbare benen (17).

2. Injectiespuit volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het verbindingselement (4) een omtreksrand (14) vertoont, voor samenwerking met de benen op de koppelingsinrichting (8) .

3. Injectiespuit volgens conclusie 1-2, met het kenmerk, dat de huls (3) een langsgerichte boring vertoont, waarin het verbindingselement (14) nauw passend is opgenomen.

4. Naaldstelsel (3,4,5) ten gebruike bij de injectiespuit volgens conclusie 1-3, gekenmerkt door een huls (3) in de langsboring waarvan nauw passend een verbindingselement (4) is opgenomen en een vast met het verbindingselement (4) verbonden naald (5).

5. Koppelingsinrichting (8) ten gebruike bij de injectiespuit volgens conclusie 1-3, met het kenmerk, dat de koppelingsinrichting (8) is voorzien van twee verankerings-elementen (9, 15), voor samenwerking met een in de zuiger (2) aangebrachte omtrekssleuf (10) .

6. Koppelingsinrichting (8) volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de koppelingsinrichting (8) is voorzien van een insnoering (16).