NL9102089A - Getrokken voertuig met sturende wielen. - Google Patents

Description

GETROKKEN VOERTUIG MET STURENDE WIELEN

Getrokken voertuigen omvatten opleggers en aanhangers. In sommige landen worden eisen gesteld ten aanzien van de ruimte die een voertuigkombinatie nodig heeft bij het doorrijden van een voorgeschreven bocht. Zeker bij grotere kombinatielengtes kan dit sturende wielen vereisen. Ook het verminderen van bandenslijtage kan het doel zijn bij het toepassen van sturende wielen.

Bij een oplegger is de sturing van de wielen gekoppeld met een draai-element dat de verbinding vormt tussen trekker en getrokken voertuig en dat is ingebouwd in de oplegger. Bij een aanhanger is de sturing van de achterwielen gekoppeld met de sturing van de voorwielen. Er zijn tevens aanhangers bekend, die gekoppeld zijn met een trekker als ware deze een oplegger, en waarbij zowel de voor- als achterwielen worden gestuurd in afhankelijkheid van de stand van het draaielement bij de verbinding tussen trekker en getrokken voertuig.

Bij laad- en losterreinen zoals havens, spoorwegcom-plexen en dergelijke, wordt voor het besturen van de sturende wielen veelal een zogenoemde handbesturing toegepast, die ingrijpt op het bij voorkeur hydraulisch uitgevoerde systeem en die de stand van de achterwielen onafhankelijk van de stand van de trekker en/of voorwielen instelt. Hierbij wordt de bij voorkeur hydraulisch uitgevoerde koppeling tussen draai-element (voorwielen in geval van een aanhanger) en sturende wielen -tijdelijk- verbroken. De getrokken voertuigen zijn dan beter te manoeuvreren.

Bij hernieuwd gebruik op de openbare weg dienen de sturende wielen in de juiste stand te worden teruggebracht. Dat geschiedt bijvoorbeeld doordat een chauffeur in de trekker een rechte weg aflegt, terwijl veelal door een ander persoon de sturende wielen op het oog of met behulp van een merkteken in de rechtuitstand worden gebracht, met behulp van eerder genoemde handbesturing. Tevens is het denkbaar eerst de wielen van de oplegger of aanhanger in rechtuit-stand te brengen, en vervolgens de trekker recht voor de oplegger of aanhanger te brengen.

In de praktijk betekent dit veelal dat bij' hernieuwd gebruik op de openbare weg de sturende achterwielen niet exact, of in het geheel niet, in de juiste stand zijn teruggebracht, zodat de sporing daarvan niet binnen een marge van enkele millimeters de sporing van de trekker volgt. Hierdoor kan, behalve een onveilig weggebruik, verhoogde slijtage van de banden teweeg gebracht worden. Bij de hydraulische uitvoeringsvorm kan onvoldoende sporing ook optreden door het weglekken van medium uit het hydraulische systeem.

De onderhavige uitvinding verschaft een getrokken voertuig omvattende: - een de achterwielen sturende achteras; - een draaielement aan de voorzijde van het voertuig, - een koppeling tussen het draaielement en de sturende wielen, ten einde de sturende wielen in een ten opzichte van het draaielement gewenste stand te brengen;en - middelen voor het aangeven van de gewenste stand van de sturende wielen bij een vooraf bepaalde stand van het draaielement. In geval van een oplegger wordt de stand van het draai-element direct bepaald door de stand van de trekker ten opzichte van het getrokken voertuig; in geval van een aanhanger wordt die stand bepaald door de voorwielen en derhalve veelal indirect door de trekker. Tenslotte is nog een draai-element bekend waarbij tussen oplegger en trekker een zogenoemde jeep-dolly met veelal ongestuurde wielen is opgenomen; bij een dergelijke combinatie wordt de stand van het draai-element via de jeep-dolly bepaald door de trekker.

In het bijzonder bij één of meer van de voorkeursuitvoeringsvormen volgens één of meer van de conclusies 6-9 wordt met relatief eenvoudige middelen bereikt dat de achterwielen uiterst nauwkeurig sporen met de trekker.

Verdere voordelen, kenmerken en details van de onderhavige uitvinding zullen duidelijk worden aan de hand van de navolgende beschrijving van de voorkeursuitvoeringsvorm daarvan onder verwijzing naar de bijgevoegde tekening waarin tonen:

Fig. 1 een gedeeltelijk schematisch aanzicht in perspectief van een uitvoeringsvorm van een getrokken voertuig volgens de onderhavige uitvinding; en

Fig. 2 een hydraulisch schema toegepast bij de uitvoeringsvorm bij fig. 1.

Alhoewel de onderhavige uitvinding evenzeer toepasbaar is bij een oplegger is in fig. 1 een aanhanger 1 getoond, die is voorzien van een vooras met voorwielen 2 (velgen en banden) en twee achterassen met achterwielen 3 resp. 4, waarvan in het onderhavige geval alleen de achterste achterwielen 4 sturend zijn en via een schematisch aangeduid overbrengingsmechanisme 7 in verbinding staan met hydraulische cilinders 5 (dubbel werkend). In een andere niet getoonde uitvoeringsvorm kunnen ook de voorste achterwielen 3 sturend zijn uitgevoerd.

De besturing van de achterwielen is gekoppeld met hydraulische cilinders 8 (dubbel werkend) die via een overbrengingsmechanisme 9 waarvan een draaielement deel uitmaakt, met de voorwielen 2 zijn gekoppeld. Vanwege veiligheidsvoorschriften zijn zowel de cilinders 5 als de cilinders 8 dubbel uitgevoerd, opdat bij het losraken van een hydraulische leiding de besturing van de wielen in tact blijft.

In geval van een oplegger (niet getoond) wordt het draaielement gevormd door een koppelplaat. De koppelplaat is d.m.v. een kogeldraaikrans (voorkeursuitvoering) draaibaar aan de oplegger bevestigd. De koppelpen zorgt voor de verbinding tussen koppelplaat en 'koppelschotel' op de trekker. De op de koppelplaat bevestigde 'stuurwig' zorgt voor fixatie van de koppelplaat ten opzichte van de 'koppelschotel 1 op de trekker.

Bij het onderhavige uitvoeringsvoorbeeld is een voorstuk 11 via een telescoop verbinding 12 met een achterstuk 13 van de aanhanger gekoppeld, opdat de aanhanger 1 in lengte verstelbaar is. De hydraulische leidingen 14 en 15 hebben een voldoende lengte voor de maximale lengte van de aanhanger en 2ijn in de onderhavige uitvoeringsvoorbeeld open afrolbaar, op en vanaf een haspel. Rupsachtige, in een chassis-balk van de oplegger opgenomen geleidingen voor deze hydraulische leidingen zijn evenzeer denkbaar.

Bij het manoeuvreren van het getrokken voertuig kan door middel van in het onderhavige uitvoeringsvoorbeeld handbediende driewegkleppen 18 en 19 (fig. 1, 2) hydraulisch medium worden toegevoerd in, en worden afgevoerd uit het hydraulisch systeem met behulp van een zogenoemde handbediening, indien de driewegkleppen in de daarvoor geschikte stand zijn geplaatst. Alvorens sturing van de achterwielen onafhankelijk van de stand van de trekker ten opzichte van het getrokken voertuig kan plaatsvinden, dienen afsluiters 40, 41, 42 en 43 te worden opengezet, opdat de 'vaste' hydraulische verbinding tussen de cilinders 5 en 8 wordt opgeheven, en de hydraulische handbesturing via driewegkleppen 18 en 19, alleen de hydraulische cilinders 5 bestuurt.

Vanuit druktank 44 wordt, in het onderhavige uitvoeringsvoorbeeld met behulp van een persluchtaansluiting 45, het hydraulische systeem op druk gebracht en gehouden. Ter beveiliging tegen overdruk is het hydraulische systeem voorzien van veiligheidskleppen 46, 47, 48 en 49.

Met behulp van een pomp 51 kan vanuit een reservoir 50 via stuurklep 52 medium in of vanuit het hydraulisch circuit worden gebracht, teneinde de cilinders 5 met de handbediening te kunnen bedienen. Tussen de pomp 51 en de stuurklep 52 is een terugslagklep 53 opgenomen. Bij de pomp 51 is eveneens een reduceer klep 54 opgenomen. De stuurklep 52 wordt vanuit een schematisch aangeduid regelorgaan 35 bediend, dat op zijn beurt vanuit drie elektrische schakelaars 36 wordt bestuurd, waarmede de drie standen van de stuurklep 52 worden bepaald. Elektrische spanning wordt verschaft vanuit een voedingsaansluiting 37. Het regelorgaan kan bijvoorbeeld een aantal relais e.d. omvatten.

Vanuit de aansluiting 37 voor elektrische spanning worden eveneens sensors 33, 34 gevoed, die deel uitmaken van richtmiddelen 30, waarvan eveneens boogsegmenten 31, 32 deel uitmaken die zijn gekoppeld met de stand van de zuigers 5 en derhalve van de stuurstand van de achterwielen. Behalve door de schakelaars 36 kan de stuurklep 52 via besturingsorgaan 35 eveneens worden gestuurd door van de sensors 33, 34 afkomstige elektrische signalen. Zoals vooral in fig. 1 zichtbaar is, behoort een eerste sensor 33 bij een eerste boogsegment 32 terwijl de tweede sensor 34 behoort bij het tweede boogsegment 31 dat op een hoger niveau is opgesteld. Indien geen van beide boogsegmenten zich voor de sensors bevindt, zijn de wielen 4 in de rechtuitstand ingesteld. Dit wordt automatisch via regelorgaan 35 en stuurklep 52 bereikt.

De onderhavige uitvinding is niet beperkt tot de getoonde en beschreven voorkeursuitvoeringsvorm; de rechten worden bepaald door de navolgende conclusies.

Claims (10)

1. Getrokken voertuig omvattende: - een achteras voorzien van sturende wielen; - een draaielement aan de voorzijde van het voertuig; - een koppeling tussen het draaielement en de sturende wielen, ten einde de sturende wielen in een ten opzichte van het draaielement gewenste stand te brengen; en - middelen voor het aangeven van de gewenste stand van de sturende wielen bij een vooraf bepaalde stand van het draaielement.

2. Getrokken voertuig volgens conclusie l, voorzien van middelen voor het automatisch naar de rechtuitstand brengen ^/an de wielen.

3. Getrokken voertuig volgens conclusie 1 of 2 in de vorm van een oplegger, waarbij het draaielement wordt gevormd door een koppelplaat die 'met een koppelpen draaibaar aan de oplegger is bevestigd, en welke koppelpen de koppeling tussen trekker en oplegger tot stand brengt.

4. Getrokken voertuig volgens conclusie 1 of 2, in de vorm van een aanhanger waarbij het draaielement is gekoppeld met de wielen van een vooras, waarvan de stuurstand wordt bepaald door de stand van de trekker ten opzichte van de aanhanger.

5. Getrokken voertuig volgens één van de conclusies 1-4, waarbij de koppeling tussen het draaielement en de sturende achterwielen hydraulisch is uitgevoerd.

6. Getrokken voertuig volgens één van de conclusies 1-5, waarbij de middelen voor het automatisch naar de rechtuitstand brengen van de sturende wielen tenminste één sensor omvatten, alsmede een met de sturende wielen gekoppeld element waarvoor de sensor gevoelig is.

7. Getrokken voertuig volgens conclusie 6, waarbij de sensor een benaderingsschakelaar is en het element boogvormig is.

8. Getrokken voertuig volgens conclusie 7, waarbij de sensor een inductieve schakelaar omvat, en het boogseg-ment ferro-magnetisch metaal omvat.

9. Getrokken voertuig volgens conclusie 7 of 8, voorzien van twee boven elkaar opgestelde sensors en een bij elke sensor behorend boogsegment aan weerszijden van de sensors.

10. Boogvormig element en/of sensor te gebruiken bij een getrokken voertuig volgens één van de conclusies 1-9.