NL9100980A - Inrichting voor het uit een houder verwijderen van een vloeistof. - Google Patents

Description

Inrichting voor het uit een houder verwijderen van een vloeistof.

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het uit een houder verwijderen van een zich daarin bevindende vloeistof, welke houder is afgesloten door een septum, omvattende een naaldvormig orgaan met een distaai einde dat geschikt is voor het doorboren van het septum en een afvoerorgaan dat in verbinding staat met het naaldvormige orgaan voor het afvoeren van uit de houder verwijderde vloeistof.

Houders, bijvoorbeeld in de vorm van een fles, welke zijn voorzien van een septum, worden op grote schaal gebruikt voor het hierin opnemen van vloeistofmonsters die bijvoorbeeld afkomstig zijn van een chemische procesinstallatie of van een mens of dier. Het opnemen van de vloeistof in de houder en, indien van toepassing, het elders weer uit de houder nemen hiervan ten behoeve van bijvoorbeeld een chemische analyse van het monster, kan op veilige wijze plaatsvinden door het met een injectienaald doorboren van het septum, zodat niet eerst een dop of een deksel, enzovoort, moet worden verwijderd. Met andere woorden, de inhoud van de monsterfles blijft voortdurend afgesloten van de omgeving. Deze veiligheid is een belangrijke eis, in het bijzonder wanneer de vloeistof agressief en/of schadelijk is voor de gezondheid of wanneer in een steriele omgeving wordt gewerkt, bijvoorbeeld in ziekenhuizen.

Wanneer echter met een injectienaald vloeistof uit de houder wordt genomen zal altijd enige vloeistof in de houder achter- blijven die, zolang de veiligheidsvoorschriften in acht worden genomen, niet uit de houder verwijderbaar is. Deze overgebleven vloeistof, of, wanneer geen analyse werd uitgevoerd het gehele vloeistofmonster, wordt daarom doorgaans vernietigd en wel bijvoorbeeld door het vernietigen van de houder met daarin de vloeistof, hetgeen een ongewenste belasting van het milieu betekent en een verspilling van materiaal.

Het is een doel van de uitvinding een inrichting te verschaffen van de in de aanhef genoemde soort die het mogelijk maakt op veilige wijze althans nagenoeg alle vloeistof uit de houder te nemen, waartoe de inrichting volgens de uitvinding het kenmerk heeft dat het naaldvormige orgaan aan een proximaal gedeelte hiervan dat is ingericht om tot binnen de houder te worden gebracht, is voorzien van tenminste één opening die in open verbinding staat met het afvoeror-gaan.

Aldus kan via de tenminste ene opening althans nagenoeg alle in de houder aanwezige vloeistof op veilige wijze worden verwijderd uit de houder en worden afgevoerd naar bijvoorbeeld een verzamelcontainer of terug naar de procesinstallatie.

Verdere kenmerken en voordelen van de inrichting volgens de uitvinding zullen duidelijk worden na lezing van de hierna volgende beschrijving van een aantal uitvoeringsvormen van de inrichting volgens de uitvinding, waarbij wordt verwezen naar de bijgaande tekening, waarin figuur 1 op schematische wijze een langsdoorsnede-aanzicht toont van een voorkeursuitvoering van de inrichting volgens de uitvinding, figuur 2 een dwarsdoorsnede-aanzicht is van de inrichting volgens figuur 1 langs de lijn II-II, en figuur 3 een schema toont van een opstelling waarin een inrichting volgens de uitvinding is opgenomen.

Zn figuur 1 is een deel van een houder 1 getoond die de vorm heeft van een fles waarvan de opening door een septum 3 is afgesloten en die met een bovenste gedeelte 4 naar beneden is gericht in gekoppelde toestand met een inrichting 5 volgens de uitvinding, die in een voorkeursuitvoeringsvorm hiervan is weergegeven. De inrichting 5 omvat een naaldvormig orgaan 6 dat in de weergegeven uitvoeringsvorm een eerste cilindervormig deel 7 en een tweede cilindervormig deel 8 omvat die onderling coaxiaal zijn en die zijn opgenomen in een steun-orgaan 9. De delen 7 en 8 kunnen als één geheel zijn uitgevoerd. Het steunorgaan 9 is voorzien van een opneemorgaan 10 dat althans in hoofdzaak bekervormig is en dat het naaldvormige orgaan 6 omgeeft. Het bekervormige opneemorgaan 10 heeft een zodanige afmeting dat de houder 1 hierin kan worden opgenomen aan het bovenste gedeelte 4 hiervan, waarbij de houder 1 is omgekeerd, zodat in de opgenomen toestand het septum 3 van de houder 1 zich zoveel mogelijk bij het laagst gelegen punt van de houder bevindt.

Bij het opnemen van de houder 1 wordt het septum 3 op veilige wijze doorboord door het naaldvormige orgaan 6. Het . opneemorgaan 10 biedt daarbij de bediener bescherming en vergemakkelijkt het centreren van het naaldvormige orgaan 6 ten opzichte van het septum 3. Een uitsparing 19 in het opneemorgaan 10 staat daarbij een goede zichtbaarheid van het naaldvormige orgaan 6 toe bij het op de inrichting plaatsen van de houder.

Het steunorgaan 9 heeft voorts een samenwerkingsvlak 17 voor samenwerking met een septum van een houder, welk samenwerkingsvlak 17 wordt' gevormd door een opstaande rand 18 die het naaldvormige orgaan 6 omgeeft en die aan de binnenomtrek is afgeschuind, waardoor de rand een weinig in het septum 3 kan dringen voor het verschaffen van een lekvrije koppeling.

Van het naaldvormige orgaan 6 is het eerste cilindervormige deel 7 langer dan het tweede cilindervormige deel 8 en heeft het eerste deel een kleinere diameter. Aan een distaai einde 11 is het deel 7 afgeschuind om het doorboren van het septum 3 van de houder 1 te vergemakkelijken. Het naaldvormige orgaan 6 is in elk geval lang genoeg om het septum te kunnen doorboren, rekening houdende met de in meer of mindere mate elastische eigenschappen van het septum. In de weergegeven uitvoeringsvorm is het distale einde 12 van het deel 8 taps gevormd door een randgedeelte 13 dat aansluit op de omtrek van het deel 7 voor het althans in hoofdzaak afsluiten van het deel 8.

In een proximaal gedeelte 14 van het cilindervormige deel 8 van het naaldvormige orgaan 6, welk gedeelte 14 is ingericht om tot binnen de houder 1 te worden gebracht, als getoond, is aan weerszijden een zich in axiale richting uitstrekkende sleuf 15 aangebracht die in verbinding staat met een afvoerorgaan voor het afvoeren van de uit de houder te verwijderen vloeistof, waarbij het afvoerorgaan de vorm heeft van een in het steunorgaan 9 aangebracht kanaal 16.

Elke sleuf 15 is zodanig aangebracht dat tenminste een openingsgedeelte 15' hiervan, dat met een onderbroken lijn nader is aangeduid in figuur 1, op een afstand b, gemeten in axiale richting van het cilindervormige deel 8, is van het samenwerkingsvlak 17, waarbij deze afstand b in hoofdzaak gelijk is aan doch groter is dan de dikte a van het septum 3. Door tenminste dit openingsgedeelte 15' van de sleuf 15 kan in hoofdzaak alle vloeistof uit de houder 1 worden verwijderd en via het kanaal 16 worden afgevoerd naar bijvoorbeeld een afvalcontainer.

Doordat de sleuf 15 zich over een relatief grote afstand over het cilindervormige deel 8 uit strekt, is de plaatsing van de houder 1 op de inrichting 5 opdat althans nagenoeg alle vloeistof uit de houder kan worden verwijderd niet kritisch, waardoor de houder gemakkelijk en snel op de inrichting kan worden geplaatst. Het hierboven genoemde randgedeelte 13 sluit het deel 8 althans in hoofdzaak af teneinde te voorkomen dat, voordat de houder geheel op zijn plaats is gebracht, vloeistof reeds het deel 8 zou binnendringen aan zijn distale einde 12, waarbij de vloeistof vervolgens via de sleuf 15 naar buiten zou kunnen treden.

In de weergegeven uitvoeringsvorm strekt de sleuf 15 zich uit tot voorbij de opstaande rand 18 waardoor tijdens het verwijderen van de vloeistof ook vloeistof in een door het septum 3, de opstaande rand 18 en het cilindervormige deel 8 bepaalde ruimte aanwezig kan zijn.

Figuur 2 toont een dwarsdoorsnede-aanzicht van de inrichting volgens figuur 1 langs de lijn II-II.

Het cilindervormige deel 7 van het naaldvormige orgaan 6 gaat over in een gastoevoerorgaan 30 voor het, tijdens het verwijderen van de vloeistof, aan de houder toevoeren van een gas, zoals hierna verder zal worden toegelicht aan de hand van figuur 3.

Opgemerkt zij dat in aandrukmiddelen kan zijn voorzien, bijvoorbeeld in de vorm van een wegklapbare beugel die aangrijpt op het onderste einde van de houder, voor het tijdens het verwijderen van de vloeistof aangedrukt houden van de houder, in het bijzonder van het septum, dat doorgaans van een veerkrachtig materiaal is vervaardigd, tegen het steunorgaan 9, in het bijzonder de opstaande rand 18 hiervan.

Figuur 3 toont een schema van een opstelling, waarbij de inrichting volgens de uitvinding is opgenomen in een procesinstallatie. In de schematisch weergegeven inrichting 5 zijn, in dit geval, de cilindervormige delen 7 en 8 van het naaldvormige orgaan 6 niet coaxiaal maar evenwijdig naast elkaar opgesteld. In dat geval zijn bij voorkeur de beide delen 7 en 8 aan hun respectievelijke distale einden afgeschuind voor het doorboren van het septum van de houder.

Via een drukregelaar 20, een tweewegventiel 21 en een terugslagventiel 22 dat is geïntegreerd met het steunorgaan 9 van de inrichting 5, en via het cilindervormige deel 7, wordt gas aan de houder 1 toegevoerd voor het verdringen van daarin aanwezige vloeistof die aldus via de in het cilindervormige deel 8 aangebrachte sleuf en een verder gekoppeld tweewegventiel 21' afvloeit naar een vat 23 dat een procesvat of een afvalvat kan zijn. Eventueel kan in een afgasinstallatie zijn voorzien die is gekoppeld aan het vat 23. In plaats van of in aanvulling op het vat 23 kan ook in een verbinding met een procesleiding zijn voorzien door middel van een daarvoor geschikte koppeling. Hierdoor kan een uit een procesinstallatie afgenomen hoeveelheid vloeistof worden teruggevoerd aan deze installatie of worden toegevoerd aan een andere installatie.

Behalve bij chemische procesinstallaties kan de inrichting volgens de onderhavige uitvinding ook worden toegepast in bijvoorbeeld installaties uit de voedselindustrie, de biochemie of de farmaceutische industrie, alsook in ziekenhuizen of op elke andere plaats waar het van belang is houders op veilige wijze van hun inhoud te ontdoen alvorens de houders voor hergebruik gereed te maken.

Opgemerkt zij dat de hierboven beschreven uitvoeringvormen slechts ter illustratie van de inrichting volgens de uitvinding zijn gegeven en dat vele wijzigingen hierin kunnen worden gebracht zonder buiten het kader van de uitvinding te treden. Zo kan het naaldvormige orgaan 6 worden omgeven door een in axiale richting verplaatsbare bus die is voorzien van een septum, zodanig dat het naaldvormige orgaan, wanneer de houder is verwijderd van de inrichting, wordt omgeven door de bus en het verdere septum voor het kunnen doorspoelen van het naaldvormige orgaan. Voorts zouden de delen 7 en 8, en in het bijzon- der de respectievelijke distale einden 11 en 12 hiervan, anders kunnen zijn vormgegeven, bijvoorbeeld zonder een afschuining, respectievelijk zonder het randgedeelte 13.

Claims (12)

1. Inrichting voor het uit een houder verwijderen van een zich daarin bevindende vloeistof, welke houder is afgesloten door een septum, omvattende een naaldvormig orgaan met een distaai einde dat geschikt is voor het doorboren van het septum en een afvoerorgaan dat in verbinding staat met het naaldvormige orgaan voor het afvoeren van uit de houder verwijderde vloeistof, met het kenmerk, dat het naaldvormige orgaan aan een proximaal gedeelte hiervan dat is ingericht om tot binnen de houder te worden gebracht, is voorzien van tenminste één opening die in open verbinding staat met het afvoerorgaan.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het naaldvormige orgaan is opgenomen in een steunorgaan dat is ingericht voor het ondersteunen van de houder gedurende het hieruit verwijderen van de vloeistof, waarbij het septum van de houder zich hierbij althans in hoofdzaak bij een laagst gelegen punt van de houder bevindt.

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat het steunorgaan ter plaatse van het naaldvormige orgaan een samenwer-kingsvlak vertoont voor samenwerking met het septum, waarbij de afstand, gemeten in axiale richting, vanaf de opening in het proximale gedeelte van het naaldvormige orgaan tot het samenwerkingsvlak in hoofdzaak gelijk is doch groter is dan de dikte van het septum.

4. Inrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat het samenwerkingsvlak wordt gevormd door een het naaldvormige orgaan omgevende opstaande rand.

5. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de opstaande rand aan de binnenomtrek is afgeschuind.

6. Inrichting volgens één der conclusies 1 tot en met 5, met het kenmerk, dat de opening deel uitmaakt van een tenminste in axiale richting zich uitstrekkende sleuf in het proximale gedeelte van het naaldvormige orgaan.

7. Inrichting volgens conclusie 6, wanneer afhankelijk van één der conclusies 4 of 5, met het kenmerk, dat de sleuf zich uitstrekt tot voorbij de opstaande rand.

8. Inrichting volgens één der conclusies 1 tot en met 7, met het kenmerk, dat het naaldvormige orgaan een eerste cilindervormig deel omvat, en dat in een tweede cilindervormig deel is voorzien dat evenwijdig is aan het eerste cilindervormige deel en dat in verbinding staat met een fluidumtoevoerorgaan.

9. Inrichting volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat het eerste en het tweede cilindervormige deel coaxiaal zijn, waarbij het tweede cilindervormige deel langer is en een kleinere diameter heeft dat het eerste cilindervormige deel, waarbij het distale einde van het naaldvormige orgaan wordt gevormd door het tweede cilindervormige deel en het proximale gedeelte van het naaldvormige orgaan wordt gevormd door het eerste cilindervormige deel.

10. Inrichting volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat het eerste cilindervormige deel aan zijn distale einde een randgedeel-te heeft dat aansluit op de omtrek van het tweede cilindervormige deel.

11. Inrichting volgens één der conclusies 2 tot en met 10, met het kenmerk, dat het steunorgaan een in hoofdzaak bekervormig opneemorgaan omvat voor het hierin opnemen van tenminste een gedeelte van de houder, waarbij het opneemorgaan het naaldvormige orgaan: althans in hoofdzaak omgeeft.

12. Inrichting volgens conclusie 11, met het kenmerk, dat het opneemorgaan is ingericht voor het opnemen van een bovenste gedeelte van een omgekeerd op het steunorgaan geplaatste fles die de houder vormt.