NL9100871A - Ophangeenheid voor een zonwering met verticale lamellen. - Google Patents

Description

UITTREKSEL

Een ophangeenheid voor een zonwering met verticale lamellen. De eenheid omvat een drager, die beweegbaar in een ondersteunende geleiderail is gemonteerd, en een koppel-orgaan voor het zwenkbaar verbinden van een verticale zon-weringslamel aan de drager. De eenheid wordt gekenmerkt doordat een eerste doorgang is aangebracht, die zich door de drager heen uitstrekt voor het roteerbaar opnemen van een aandrijfstang van een zonwering met verticale lamellen; een draaibaar orgaan in de eerste doorgang is ondergebracht voor de samenwerking met de aandrijfstang als deze in een positie is om te kunnen verdraaien rond een as, welke onder een hoek staat met de hartlijn van de aandrijfstang; dat een tweede doorgang zich uitstrekt vanaf de eerste doorgang in de drager; dat een koppelorgaan is verbonden met het draaibare orgaan en dat zich uitstrekt door de tweede doorgang naar de buitenzijde van de drager; en dat een lamelverbinding is aangebracht op het koppelorgaan voor het verbinden van een verticale zonweringslamel.

Ophangeenheid voor een zonwering met verticale lamellen

De uitvinding heeft betrekking op een ophangeenheid voor een zonwering met verticale lamellen.

Het is bekend dat in zonweringssystemen met verticale lamellen elke lamel een zonwerende strook omvat, die aan het boveneinde centraal is bevestigd aan een drager, welke roteerbaar en verschuifbaar in een geleiderail is opgehangen. Daardoor kan elke lamel worden verdraaid rond een verticale as en zijdelings worden verschoven langs de draag-rail.

Verscheidene ophangeenheden voor verticale lamellen zijn bekend. Normaal omvatten deze ophangeenheden een drager, waaraan een verticale zonwerende strook of lamel hangt aan een steunrail, welke aan het plafond of de wand is bevestigd. De bekende inrichtingen van deze soort werken normaal met een worm- en wormwiel-mechanisme en omvatten een aantal afzonderlijke onderdelen, waarvan de hoeveelheid een directe invloed heeft op de vervaardigings- en montagekos-ten. Ook is de stuurstang vanuit het midden verplaatst.

De uitvinding heeft ten doel een andere ophanging te verschaffen, door middel waarvan het aantal onderdelen kan worden gereduceerd en verbeterd teneinde de vervaardigings-en montagekosten te verlagen.

Volgens de uitvinding is een ophangeenheid voor een zonwering met verticale lamellen, welke eenheid een drager omvat, die beweegbaar in een, een om zijn hartlijn roteerbare aandrijfstang roteerbaar, ondersteunende geleiderail is gemonteerd, en verbindingsmiddelen voor het zwenkbaar verbinden van een verticale zonweringsstrook aan de drager, gekenmerkt doordat een eerste doorgang is aangebracht, die zich door de drager heen uitstrekt voor het roteerbaar opnemen van de aandrijfstang van een zonwering met verticale lamellen; dat een draaibaar orgaan in de eerste doorgang is ondergebracht voor samenwerking met de aandrijfstang als deze in een positie is om te kunnen verdraaien rond een as, welke onder een hoek staat met de hartlijn van de aandrijf-stang? dat een tweede doorgang in de drager zich uitstrekt vanaf de eerste doorgang; dat een koppelorgaan is verbonden met het draaibare orgaan en dat zich uitstrekt door de tweede doorgang naar de buitenzijde van de drager; en dat een lamelverbinding is aangebracht op het koppelorgaan voor het verbinden van een verticale zonweringslamel.

Het koppelorgaan kan een rotatieas hebben welke, in gebruik, onder een hoek kleiner dan 90° met de hartlijn van de aandrijfstang staat, als deze in de eerste doorgang verkeert.

Het draaibaar orgaan kan een gebogen tandheugelele-ment zijn voor de samenwerking met de aandrijfstang, die in kopaanzicht tandwielvormig is.

De aandrijfstang kan een geprofileerde stang of een als een tandwiel geprofileerde stang, of een continu gevormde als tandwielprofiel getrokken stang zijn.

De universele verbinding kan een schijfvormig einddeel van het koppelorgaan zijn welke samenwerkt met een overeenkomstig uitgesneden boveneinde van een lat voor de verticale lamel.

Een aanslag kan zijn aangebracht op het koppelorgaan teneinde de rotatie daarvan tot ongeveer 180“ te beperken.

Eveneens volgens de uitvinding is een vertikaal zonweringssysteem met lamellen, die een steunrail omvat, alsmede een in de geleiderail roteerbaar gemonteerde stuurstang; een aan de stuurstang gekoppeld wiel; een over het wiel geslagen koord om dit te kunnen verdraaien en daarmee de stuurstang, bevestigingsmiddelen voor het bevestigen van de geleiderail aan een steunconstructie, zoals een drempel of een plafond, en een aantal ophangeenheden, welke in de rail zijn ondergebracht; gekenmerkt doordat elke eenheid een drager omvat, die beweegbaar in een een om zijn hartlijn roteerbare aandrijfstang roteerbaar ondersteunende geleiderail is gemonteerd, en verbindingsmiddelen voor het zwenk-baar verbinden van een verticale zonweringsstrook aan de drager, dat een eerste doorgang is aangebracht, die zich door de drager heen uitstrekt voor het roteerbaar opnemen van de aandrijfstang van een zonwering met verticale lamellen; dat een draaibaar orgaan in de eerste doorgang is ondergebracht voor samenwerking met de aandrijfstang als deze in een positie is om te kunnen verdraaien rond een as, welke onder een hoek staat met de hartlijn van de aandrijf-stang; dat een tweede doorgang in de drager zich uitstrekt vanaf de eerste doorgang; dat een koppelorgaan is verbonden met het draaibare orgaan en dat zich uitstrekt door de tweede doorgang naar de buitenzijde van de drager; en dat een lamelverbinding is aangebracht op het koppelorgaan voor het verbinden van een verticale zonweringslamel.

De uitvinding zal thans aan de hand van een bijgaande schematische tekening bij wijze van voorbeeld nader worden toegelicht. In de tekening toont: fig. 1 een eindaanzicht van een ophangeenheid voor een zonweringssysteem met verticale lamellen, overeenkomstig de uitvinding, waarbij een deel van het boveneinde van de lamel is getoond echter zonder geleiderail; fig. 2 een doorsnede volgens de lijn II-II in fig. 1, fig. 3 een zijaanzicht volgens de pijl III in fig. 1; fig. 4 een onderaanzicht van de drager gezien volgens de pijl IV in fig. 3; fig. 5 een eindaanzicht van de drager, welke is ondergebracht in een ondersteunende geleiderail; fig. 6 op vergrote schaal, een detail van een einde van de tandheugel zoals getoond in de figuren 1 en 2; en fig. 7 een perspectivisch aanzicht van een zonweringssysteem met verticale lamellen, waarin de componenten volgens de figuren 1 t/m 6 zijn ondergebracht.

Met betrekking tot de figuren 1 t/m 3 van de tekening omvat de ophangeenheid voor verticale zonweringslamel-len, in het algemeen aangegeven met het cijfer 10, een drager 12, een draaibaar orgaan 14, een koppelas 16 en een universele lamelverbinding 18.

Q 1 fl Λ O 7 4 '

De drager 12 heeft een eerste doorgang 20 voor het opnemen van een geprofileerde stang of as 22 van een zonwe-ringssysteem met verticale lamellen, alsmede het draaibare orgaan 14. Het heeft een tweede doorgang 24, die zich onder een hoek ten opzichte van de eerste doorgang 20 naar beneden toe uitstrekt. Andere details van de doorgang 24 zullen worden toegelicht aan de hand van fig. 4.

De drager 12 heeft zijopeningen 26 voor het opnemen van de conventionele bedieningskoorden, kabels, kettingen of dergelijke en een centraal kanaal 27 voor het opnemen van de afstandskoppelingen (zie fig. 7).

Het draaibare orgaan 14 heeft een gebogen tandheugel 28, welke op het boveneinde van een schijf 30 is geplaatst. De schijf 30 is geplaatst onder een schuine hoek met een basisplaat 32, welke aan de bodem van de drager 12 is aangebracht. De as 16 heeft een hartlijn 16.1. De as 16 strekt zich vanaf de schijf 30 naar beneden toe uit en heeft aan het vrije ondereinde 34 de universeelkoppeling 18, welke een schijfvormig einddeel 36 vertoont. Dat werkt samen met een overeenkomstig gevormde uitsnijding 38 aan het boveneinde van een lat 40 van een verticale lamel (zie fig. 1).

De doorgang 24 is in de basisplaat 32 aangebracht en heeft de vorm van een sleuf, zie fig. 4, met een open einde 42, een halsdeel 44 en een rond gat 46 (van iets grotere diameter dan de breedte van de hals 44). De as 16 is roteerbaar in het gat 46 aangebracht en heeft een schijf 48, waarop een omhooggerichte begrenzingsaanslag 50 is aangebracht. Deze aanslag stoot tegen de dwarsstang 52 (zie fig. 4) teneinde de verdraaiing van de as 16 en de tandheugel 28 tot 1808 te beperken.

Aan de zijden van de drager 12 zijn steunwielen 54 aangebracht. Niettemin kan, zoals in fig. 5 getoond, de linkerzijde van de drager 12 eveneens glijden of schuiven op de bodemarm 56 van de steunrail 58 in plaats van te rollen door middel van de rollen 54 (zie de rechterzijde van fig. 5). Indien gewenst kan de dekflens 59, volgens fig. 7, zijn verwijderd.

Bij het samenstellen worden verschillende ophang- ingen 10 aan de kantelstang 22 aangebracht, zoals getoond in de figuren 1 t/m 4, en in de geleiderail 58 geschoven (fig. 5 en fig. 7). Vervolgens wordt een strook 40 aan elk van de schijven 36 van de universeelkoppeling 18 bevestigd, zoals getoond in fig. 1.

Zoals blijkt uit de figuren 2 en 3, is de rotatieas 16.1 van de as 16 schuin onder een hoek van 90° ten opzichte van de langsas 22.1 van de aandrijfstang 22 gesteld.

Fig. 6 toont dat de tandheugel 28 afgeschuind is bij de einden 28.1. Als de stang 22 in een richting wordt verdraaid en een van de einden 28.1 van de tandheugel 28 bereikt, zal dit tot gevolg hebben, dat dit einde 28.1 verbuigt en de tandheugel 28 zodoende werkt als koppeling en niet verder roteert. Als alle tandheugels 28 in deze positie staan zijn alle assen 16 uitgelijnd en lopen alle stroken 40 parallel. Vervolgens zullen door het verdraaien van de stang 22 alle assen 16 voortdurend parallel aan elkaar en in dezelfde hoekstand worden verdraaid. Zodoende worden de stroken 40 alle over dezelfde hoek verplaatst en parallel aan elkaar gepositioneerd.

Om de stroken 40 naar elkaar te trekken dienen stuurkoorden, kabels, kettingen of dergelijke, welke door de openingen 26 in de dragers 12 lopen en overeenkomstig de bekende manier werken.

Zoals blijkt uit de figuren 2 en 5 is de stang 22 centraal in de drager 12 geplaatst. Dit vergemakkelijkt het uitbalanceren en verschaft een doeltreffender werking.

Als de centrale stang 22 flexibel wordt gemaakt, kan zelfs de steunrail 58 worden gebogen, indien gewenst.

Zoals hierboven is toegelicht gebruikt, overeenkomstig de uitvinding, de ophanginrichting 10 een kantelstang of kantelas 22, die een doorlopend tandwielprofiel vertoont. Een bijzonder kenmerk is de samenwerking van de gebogen tandheugel 28 met de genoemde, als tandwiel geprofileerde kantelstang 22. Op deze wijze wordt door middel van slechts een gedeelte van de roterende beweging van de horizontale kantelstang 22 omgezet in een verticale rotatie van de Λ J A a am λ koppelas 16 teneinde de juiste functie van de verticale zonweringsstroken 40 te bereiken.

De begrenzingsstop 50 verdraait over een vooraf bepaalde hoek en stuit tegen de dwarsbalk 52, waardoor een verdere rotatie wordt voorkomen. De gebogen tandheugel 28 en de schijven 30 zijn zo gevormd dat deze als koppeling in de uiterste posities werken, teneinde een uitlijning van de tandheugels 28 en daarmee van de assen 16 en de delen 36 mogelijk te maken. Echter kan een dergelijke uitvoering ook bijdragen bij het voorkomen van schade aan het systeem.

Zoals blijkt uit fig. 5 is een bijzonder kenmerk van de ophanging 10 dat deze kan werken met of zonder steun-wielen 54. Aldus vindt aan de linkerzijde een verschuiving of glijden op de spoorarm 56 van de rail plaats, terwijl aan de rechterzijde een wiel 54 wordt gebruikt. Het zal duidelijk zijn dat beide zijden kunnen verschuiven of kunnen worden voorzien van wielen 54.

In fig. 7 is een perspectivisch aanzicht van een vertikaal louvre-systeem getoond, waarin alle componenten volgens de figuren 1 t/m 6 zijn getoond.

Het totale systeem, dat wordt aangeduid met het referentiecijfer 62, omvat de volgende componenten: 1. Een steun-geleiderail 58.

2. Een aantal ophangeenheden 10 met dragers 12, welke schuifbaar in de steunrail 58 zijn aangebracht.

3. Een aantal ophangbeugels 64 (slechts een is er voor de duidelijkheid getoond) met lippen 66, 68, welke onder de flenzen 70, 72 van de rail 58 aangrijpen en voorzien van een gat 74 voor het doorleiden van een schroef, welke in een expansieplug 76 kan worden gebracht, welke plug in een gat in een steunstructuur, zoals een kozijn of plafond is aangebracht.

4. Een eindkap 78, welke in het einde van de rail 58 past en door middel van een klemplaat 80, welke past onder de flenzen 56 van de rail 58 daarin wordt opgesloten, en wordt vastgeschroefd door middel van een zelftappende schroef 84 aan de eindkap 78.

5. Een andere eindkap 86, welke past in het tegenoverliggende einde van de rail 58 en die ook daaraan bevestigd wordt door middel van een klemplaat 88 en een zelftap-pende schroef 90.

6. Een schijf 92, welke op de as 22 is geschoven, en welke zich uitstrekt door de eindkap 86.

7. Een einddeksel 94, welke op de eindkap 86 wordt geschoven en de schijf 92 bedekt.

8. Een koord 96, welke over de schijf 92 is geslagen en die door een huls 98 loopt, waarbij de einden van het koord zijn bevestigd aan handgrepen 100, 102.

9. Een koord 104, welke is samengeknoopt bij 105, teneinde een eindloos koord te vormen, die over schijven 106 en door de gaten 26 in de dragers 10 loopt, en welke is geleid via een omkeerwiel (niet getoond) in de eindkap 78, welk koord 104 leidt naar een handgreep 110.

10. Bekende afstandselementen 112, welke door middel van een tong in het kanaal 27 in elke drager 10 steken.

11. Verticale lamellen 114, welke aan de strook 40 zijn bevestigd.

Bij het samenstellen en ophangen volgens fig. 7 wordt de hoekstand van de lamellen 114 ingesteld door middel van het koord 96 door hetzij aan de handgreep 100, hetzij aan de handgreep 102 te trekken. Bij het omlaagtrekken van een van de handgrepen worden alle lamellen 114 rond een verticale as hetzij links-, hetzij rechtsom verdraaid, zoals gewenst.

Aanvankelijk wordt één handgreep omlaag getrokken teneinde alle lamellen parallel te krijgen. Daarna zullen bij het omlaagtrekken van een van de handgrepen 100, 102 de lamellen alle tegelijk en parallel worden verdraaid. Hierbij moet worden opgemerkt, dat de lamellen over 180° worden verdraaid als de stang 22 over 180° wordt verdraaid. Daarom is het niet nodig om een aantal omwentelingen aan de stang 22 mee te geven voor het bereiken van de verdraaiing over 180®, zoals het geval is bij de conventionele systemen.

Als de lamellen 114 tezamen moeten worden bewogen wordt het koord 104 aangetrokken met de handgreep 110, waardoor de dragers 10 naar elkaar toe of van elkaar af worden bewogen afhankelijk van wat gewenst is. Dit is overeenkomstig de conventionele werking van de verticale zonweringen.

Alle componenten, behalve de schroeven 84, 90 en de rail 58, kunnen worden gemaakt van kunststof materiaal, bijvoorbeeld plastics van acetaathars of elk ander passend kunststof materiaal.

Claims (8)

1. Een ophangeenheid voor een zonwering met verticale lamellen, welke eenheid een drager omvat, die beweegbaar in een, een om zijn hartlijn roteerbare aandrijfstang, roteerbaar ondersteunende geleiderail is gemonteerd, en verbindingsmiddelen voor het zwenkbaar verbinden van een verticale zonweringsstrook aan de drager, gekenmerkt doordat een eerste doorgang (20) is aangebracht, die zich door de drager (12) heen uitstrekt voor het roteerbaar opnemen van de aandrijfstang (22) van een zonwering met verticale lamellen; dat een draaibaar orgaan (14) in de eerste doorgang (20) is ondergebracht voor samenwerking met de aandrijfstang (22) als deze in een positie is om te kunnen verdraaien rond een as (16.1), welke onder een hoek staat met de hartlijn (22.1) van de aandrijfstang (22); dat een tweede doorgang (24) in de drager (12) zich uitstrekt vanaf de eerste doorgang (20); dat een koppelorgaan (16) is verbonden met het draaibare orgaan (14) en dat zich uitstrekt door de tweede doorgang (24) naar de buitenzijde van de drager (12); en dat een lamelverbinding (18) is aangebracht op het koppelorgaan (16) voor het verbinden van een verticale zonweringslamel (40).

2. Eenheid volgens conclusie l, met het kenmerk, dat de eerste doorgang (20) op gelijke afstand van de zijden van de drager (12) is aangebracht.

3. Eenheid volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat het koppelorgaan (16) een rotatieas (16.1) heeft, die, in gebruik, onder een hoek staat kleiner dan 90° ten opzichte van de rotatieas (22.1) van de aandrij fstang (22), indien deze in de eerste doorgang verkeert.

4. Eenheid volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de aandrijfstang (22) een vertan-de profilering heeft.

5. Eenheid volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het zwenkbare orgaan (14) een gebogen tandheugel (28) is, welke samenwerkt met de aan-drijfstang (22), die in vooraanzicht als een tandwiel is

6. Eenheid volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de strookverbinding (18) een schijfvormige gestalte (36) aan het eind van het koppel-orgaan (16) heeft, welke samenwerkt met een complementaire uitsnijding (38) aan het boveneinde van een strook (40) voor de verticale lamel.

7. Eenheid volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat een aanslag (50) is aangebracht op het koppelorgaan (16) teneinde de rotatie daarvan tot 180° te beperken.

8. Een zonweringssysteem met verticale lamellen, welke een steunrail omvat, alsmede een in de geleiderail roteerbaar gemonteerde stuurstang; een aan de stuurstang gekoppeld wiel; een over het wiel geslagen koord om dit te kunnen verdraaien en daarmee de stuurstang, bevestigingsmiddelen voor het bevestigen van de geleiderail aan een steun-constructie, zoals een drempel of een plafond, en een aantal ophangeenheden, welke in de rail zijn ondergebracht; gekenmerkt doordat elke eenheid (10) een drager (12) omvat, die beweegbaar in een een om zijn hartlijn roteerbare aandrijf-stang (58) roteerbaar ondersteunende geleiderail is gemonteerd, en verbindingsmiddelen (16) voor het zwenkbaar verbinden van een verticale zonweringsstrook (40) aan de drager (12), dat een eerste doorgang (20) is aangebracht, die zich door de drager (12) heen uitstrekt voor het roteerbaar opnemen van de aandrijfstang (22); dat een draaibaar orgaan (14) in de eerste doorgang (20) is ondergebracht voor samenwerking met de aandrijfstang (22) als deze in een positie is om te kunnen verdraaien rond een as (16.1), welke onder een hoek staat met de hartlijn (22.1) van de aandrijfstang (22); dat een tweede doorgang (24) in de drager zich uitstrekt vanaf de eerste doorgang (20); dat een koppelorgaan (16) is verbonden met het draaibare orgaan (14) en dat zich uitstrekt door de tweede doorgang (24) naar de buitenzijde van de drager (12); en dat een lamelverbinding (18) is aangebracht op het koppelorgaan (16) voor het verbinden van een verticale zonweringslamel (40).