NL9100778A - Platenzaaginrichting. - Google Patents

Description

Korte aanduiding: platenzaaginrichting.

De uitvinding heeft betrekking op een zaaginrichting, omvattende een gestel met middelen voor het daarop of daartegen ondersteunen van een te zagen plaat, waarbij het gestel eerste geleidemiddelen heeft die bestemd zijn voor het ondersteunen en in een eerste richting geleiden van een koppeldeel waaraan tweede geleidemiddelen bevestigd zijn die bestemd zijn voor het ondersteunen en in een de eerste richting kruisende tweede richting geleiden van een zaagmachine, waarbij beide richtingen evenwijdig aan de plaat lopen, zo dat de zaagmachine in een evenwijdig aan de plaat lopend vlak verplaatsbaar is en dat tijdens werking van de zaagmachine een zaagblad ervan in overeenstemming met de verplaatsing van de zaagmachine vanaf een voorkant van de plaat een zaagsnede door de plaat kan zagen, en afzuigmidde-len met een aan de voorkant van de plaat aangebrachte zuig-mond voor het af zuigen van tijdens het zagen vrijkomende deeltjes van de plaat.

Een zaaginrichting van deze soort is bekend uit de praktijk. Zaaginrichtingen van deze soort zijn vaak "verticale" -zaaginrichtingen waarbij de plaat bijna verticaal tegen de ondersteuningsmiddelen geplaatst kan worden. De uitvinding heeft echter ook betrekking op dergelijke zaaginrichtingen waarbij de plaat meer of minder verticaal of zelfs horizontaal ondersteund wordt.

Ter voorkoming dat tijdens het zagen vrijkomende deeltjes van de plaat in de omgevingslucht van de zaaginrichting komen en daardoor de omgeving kunnen vervuilen en in het bijzonder de gezondheid van bedienend personeel kunnen schaden zijn in veel landen strenge eisen gesteld aan de hoeveelheid deeltjes die aan de voorkant van de plaat naar de omgeving van de inrichting vrij mogen komen. In Duitsland geldt bijvoorbeeld een eis van 2 mg/m3. Bij dergelijke inrichtingen is de draairichting van het zaagblad zodanig dat de vanaf de achterkant in de plaat tredende randen ervan de plaat verspanen. Hierdoor worden de meeste deeltjes door de door het zaagblad opgewekte luchtstroom naar de voorkant van de plaat meegenomen en worden deze deeltjes via de aan de voorkant van de plaat bij de zaagmachine aangebrachte zuigmond afgezogen.

Het gedeelte van het zaagblad dat in een reeds gezaagde zaagsnede dringt zal altijd, in meer of mindere mate de wanden van de zaagsnede raken en daardoor extra vrijkomende deeltjes van de plaat naar de achterkant van de plaat werpen. Tot op heden waren geen praktische oplossingen bekend voor het af zuigen van deze aan de achterkant van de plaat vrijkomende deeltjes. Niettemin geldt vanaf 1 mei 1991 ook het hiervoor in Duitsland genoemde maximum van 2 mg/m3 voor aan de achterkant van de plaat vrijkomende deeltjes voor vanaf die datum in het verkeer gebrachte zaaginrichtin-gen. Het wordt verwacht dat deze eis voor steeds meer landen zal gaan gelden.

De uitvinding beoogt de bekende zaaginrichting zodanig te verbeteren dat voldaan wordt aan de nieuwe eis van het maximum aantal deeltjes per volume-eenheid in de omgevingslucht aan de achterkant van de plaat.

Deze doelstelling wordt voor de zaaginrichting van de in de aanhef genoemde soort volgens de uitvinding bereikt door het aanbrengen van een aan een uiteinde van de tweede geleidemiddelen bevestigd, evenwijzig aan de tweede gelei-demiddelen en, na plaatsing, achter de plaat lopend afzuig-kanaal, dat met een inlaat van de afzuigmiddelen verbonden is en dat een in de omgeving van een in de tweede richting te maken zaagsnede lopende langwerpige opening heeft voor het af zuigen van aan de achterkand van de plaat bij de zaagsnede vrijgekomen deeltjes van de plaat, doordat de steunmiddelen steunorganen hebben die bestemd zijn voor het ondersteunen van de plaat en die verplaatsbaar zijn in een de plaat kruisende derde richting en doordat, gezien in de eerste richting, voor en achter het kanaal aanslagmiddelen aan het kanaal aanwezig zijn die bij verplaatsing van de zaagmachine in de eerse richting steunorganen die tegen de aanslagmiddelen stoten in de derde richting vanaf de plaat verplaatsen voor het laten passeren van het kanaal en de aanslagmiddelen.

Het afzuigkanaal beweegt hierdoor in de richting van de eerste geleidemiddelen met de zaagmachine mee, waardoor de zaagmachine op elke plaats in een vlak evenwijdig aan de plaat tegenover de plaat gepositioneerd kan worden en de zaagmachine daar een zaagsnede kan maken waarbij zowel aan de voorkant als aan de achterkant van de plaat de tijdens het zagen vrijkomende deeltjes effectief afgezogen worden. Het maakt daarbij bovendien niet uit vanaf welke kant van de plaat het zaagblad de plaat verspaant. In alle gevallen wordt aan beide kanten van de plaat een doelmatige afzuiging van de vrijkomende deeltjes van de plaat verkregen.

Bij voorkeur zijn de afmetingen van een kanaal zodanig dat het samen met de ondersteuningsmiddelen de plaat ondersteunt. Hierbij wordt enerzijds een goede ondersteuning van de plaat in de omgeving van het zaagblad gewaarborgd en wordt anderzijds een goede afdichting tussen het kanaal en de plaat verkregen, waardoor het aanzuigen van valse lucht beperkt wordt en de zuigcapaciteit van de zuigmiddelen doelmatig benut wordt. In een praktische realisatie is zelfs gebleken dat de capaciteit van de bestaande zuigmiddelen voor het af zuigen van deeltjes aan de voorkant van de plaat voldoende is om ook de deeltjes aan de achterkant van de plaat doelmatig af te zuigen.

De zaaginrichting kan zodanig uitgevoerd zijn dat het slechts zaagsneden in de tweede richting kan maken. De langwerpige opening waarin, of waarbij het zaagblad ontvangen wordt kan dan relatief smal zijn. Anderzijds kan de zaaginrichting geschikt zijn om, als op zich bekend, de zaagmachine over 90° te draaien, waardoor tevens zaagsneden in de eerste richting gezaagd kunnen worden. Hoewel een uitvoeringsvorm denkbaar is waarbij het zuigkanaal aan de kant van het zaagblad geheel open is verdient het dan de voorkeur dat het kanaal aan weerskanten van het zaagblad gesloten is, ongeacht de stand van het zaagblad, waardoor de breedte van de langwerpige opening van het zuigkanaal vol doende breed is om daarin ook het zaagblad te ontvangen wanneer de zaagmachine ingesteld is voor het maken van een zaagsnede in de eerste richting.

De uitvinding wordt toegelicht aan de hand van de tekeningen. In de tekeningen tonen:

Fig. 1 in perspectief een gedeelte van een zaagin-richting volgens de uitvinding;

Fig. 2 op grotere schaal een gedeelte van steunmidde-len van de in fig. 1 getoonde inrichting;

Fig. 3 een alternatieve uitvoeringsvorm voor de in fig. 2 getoonde steunmiddelen;

Fig. 4 een doorsnede van de in fig. 1 getoonde inrichting langs de lijn IV-IV waarin een plaat aangebracht is;

Fig. 5 een doorsnede als van fig. 4 van een andere uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding.

De in fig. 1 getoonde inrichting omvat een gestel 1 waaraan boven elkaar een aantal horizontaal lopende rechthoekige buizen 2 aangebracht zijn. In de buizen 2 zijn op regelmatige afstanden langwerpige openingen 3 gevormd. Door elke opening 3 steekt een steunorgaan 4 dat door middel van veermiddelen, zoals een bladveer 5 (fig. 4 en 5) in de met de pijl 6 (fig. 2) aangegeven richting voorgespannen is. Tegen de steunorganen 4 kan op verplaatsbare ondersteunings-blokjes 7 een plaat 8 (niet in fig. 1 wel in de fig. 4 en 5 getoond) geplaatst worden. De buizen 2 en de steunorganen 4 zijn zodanig aangebracht dat de plaat 8 in hoofdzaak verticaal loopt.

Hierna wordt de kant van de plaat 8 die tegen de steunorganen 4 steunt achterkant genoemd en wordt de andere kant van de plaat 8 voorkant genoemd.

Aan de bovenkant van het gestel 1 zijn geleide-midde-len 9 aangebracht die geschikt zijn voor het in een eerste richting, aangegeven met de dubbele pijl 10, verplaatsen van een koppeldeel 11. Aan het koppeldeel 11 zijn tweede gelei-demiddelen 12 verbonden die geschikt zijn voor het in een tweede richting, aangegeven met de dubbele pijl 13, ver- plaatsen van een aan de tweede geleidemiddelen 12 vergren-delbare zaagmachine 14. De zaagmachine 14 omvat een motor 15 voor het aandrijven van een cirkelvormig zaagblad 16 (fig. 4 en 5) dat zich in een in hoofdzaak gesloten behuizing 17 bevindt. Aan de kant van de buizen 2 heeft de behuizing 17 een opening 18 waardoor een eindgedeelte 19 van het zaagblad 16 steekt. De behuizing 17 heeft een aansluitbuisstuk 20 die via een slang 21, een buis 22 en een verder niet getoonde leiding met niet getoonde afzuigmiddelen in verbinding staat. Hierdoor kunnen tijdens het zagen van de plaat 8 aan de voorkant van de plaat 8 vrijgekomen deeltjes van de plaat door de afzuigmiddelen doelmatig afgezogen worden.

Aan het koppeldeel 11 is tevens een langwerpig af-zuigkanaal 23 bevestigd dat tegenover de tweede geleidemiddelen 12 loopt. Het afzuigkanaal 23 wordt begrensd (fig. 4) door een langwerpige kamer 24 en een wanddeel 25 met daartussen een langwerpige ruimte of opening 26 die geschikt is voor het daarin ontvangen van het eindgedeelte 19 van het zaagblad 16. In het afzuigkanaal zijn in de omgeving van het eindgedeelte 19 van het zaagblad 16 korte schotten 27 aangebracht die vervorming van de kamer 24 tijdens het zagen tegengaan en die een goede afdichting tussen de achterkant van de plaat 8 en de ertegen liggende wanden van het kanaal 23 waarborgen. Wanneer de zaagmachine 14 een verticale zaagsnede maakt zullen aan de achterkant van de plaat 8 vrijkomende deeltjes van de plaat 8 in hoofdzaak naar beneden vallen. In de meeste gevallen is het daarom voldoende aan de onderkant van het zuigkanaal 23 een aansluitopening 28 aan te brengen die via een slang 29 in verbinding staat met afzuigmiddelen die dezelfde afzuigmiddelen kunnen zijn als waarmee aan de voorkant van de plaat 8 vrijkomende deeltjes van de plaat 8 afgezogen worden. De slang 29 kan door middel van een geleiderol 30 en een trekkoord 31, waaraan niet getoonde, bijvoorbeeld veerkrachtige, trekmiddelen verbonden zijn in de in fig. 1 getoonde oriëntatie gehouden worden waarin de slang 28 niet in de weg van de plaat 8 of van de zaagmachine 14 komt.

Wanneer de zaagmachine 14 over 90° gedraaid wordt voor het zagen van een horizontale zaagsnede, waarbij het zaagblad 16 (ook) in de met de pijl 32 (fig. 4) aangegeven richting draait, zullen aan de achterkant van de plaat 8 vrijkomende deeltjes van de plaat zowel naar onderen als naar boven geworpen worden. Bij deze uitvoeringsvorm van de inrichting verdient het daarom de voorkeur ook aan de bovenkant van het afzuigkanaal 23 een aansluitstuk 33 aan te brengen die via een slang 34 in verbinding met de afzuigmid-delen staat.

In een alternatieve uitvoeringsvorm is in het kanaal een verticaal schot 35 aangebracht dat het kanaal aan weerskanten van het schot 35 verdeelt in 2 subkanalen 36, 37. Het schot 35 loopt niet geheel tot de onderkant en niet geheel tot de bovenkant van het afzuigkanaal 24 door. Wanneer de afzuigopening 28 en de daarmee verbonden slang 29 niet aangebracht zijn (het kanaal is op de plaats van de opening 28 gesloten) zal door toepassing van het schot 35 toch zowel aan de onderkant als aan de bovenkant afgezogen worden.

De steunorganen 4 hebben tegenover de achterkant van de plaat 8 oploopvlakken 38. Het afzuigkanaal 23 heeft tegenover de buizen 2 oploopvlakken 39. Wanneer het gedeelte van de zaaginrichting bestaande uit het koppeldeel 11, de geleidemiddelen 12 met de zaagmachine 14 en het afzuigkanaal 23 in de richting van de pijl 10 verplaatst wordt zullen, wanneer de oploopvlakken 38 van de steunorganen 4 en de oploopvlakken 39 van het afzuigkanaal 23 tegen elkaar stoten, de steunorganen 4 vanaf de achterkant van de plaat 8 verplaatst worden, waardoor het genoemde gedeelte van de inrichting de weggedrukte steunorganen 4 kan passeren.

Het afzuigkanaal 23 en de schotten 27 hebben tegenover de plaat 8 oploopvlakken 40 respectievelijk 41, waardoor een plaat 8, die eventueel niet geheel vlak is, voorafgaand aan het zagen gemakkelijk over de steunorganen 4 en het afzuigkanaal 23 geschoven kan worden.

Binnen het kader van de uitvinding zijn verschillende wijzigingen mogelijk. Zo toont fig. 3 een alternatief voor de buizen 2 met steunorganen 4. Volgens fig. 3 worden in plaats van buizen C-profielen 41 gebruikt waardoor steunorganen 42 steken die aan de binnenkant van het profiel 41 tegengehouden worden door schouders 43 van de steunorganen 42 en waarbij de steunorganen 42 door middel van een blad-veer 44 in de richting van de plaat 8 gedrukt wordt.

In plaats van de bladveren 5 en 44 kunnen natuurlijk ook andere veerkrachtige middelen gebruikt worden.

In plaats van de steunorganen 4 en 43 kunnen bovendien scharnierbare organen gebruikt worden die door veermid-delen in de richting van de plaat 8 gedwongen worden en die door het afzuigkanaal 23 uit de weg ervan gedraaid kunnen worden.

Verder kan het afzuigkanaal 23 een aantal in de richting 13 verspreide aansluitopeningen hebben die in verbinding met de afzuigmiddelen staan. Hierdoor kan een betere verdeling van de zuigkracht in de richting 13 verkregen worden. In de verbinding tussen een aansluitopening en de zuigmiddelen kan een klep aangebracht zijn voor het afsluiten van deze verbinding wanneer de te zagen plaat zich niet in de buurt van de aansluitopening bevindt.

Verder kan het afzuigkanaal 23, bijvoorbeeld door middel van schotten als het schot 35, verdeeld zijn in een aantal subkanalen die enerzijds op verschillende hoogten in de langwerpige opening 26 uitmonden en die anderzijds bij een of meer in de richting 13 verspreide aansluitopeningen kunnen uitmonden.

Verder is het mogelijk het afzuigkanaal 23 ten opzichte van het zaagblad 16 symetrisch te maken.

Wanneer de zaaginrichting slechts bestemd is om verticale zaagsneden te maken kan de in fig. 5 getoonde uitvoeringsvorm gebruikt worden met een smalle langwerpige opening 45 in plaats van de brede langwerpige opening 26 van fig. 4.

Binnen het kader van de uitvinding is het tevens mogelijk dat de zaaginrichting slechts bestemd is voor het zagen van horizontale zaagsneden, waarbij de zaagmachine 14 vast aan de geleidemiddelen 12 bevestigd kan zijn.

Verder kan de zaaginrichting uitgevoerd zijn voor het in elke oriëntatie, tussen verticaal en horizontaal, ondersteunen en zagen van een plaat.

Bij een inrichting volgens de uitvinding kan voor een aan de richting 32 tegengestelde draairichting van het zaagblad 16 gekozen worden. Ook dan kunnen de zowel aan de voorkant als aan de achterkant van de plaat 8 vrijkomende deeltjes van de plaat 8 doelmatig afgezogen worden.

Claims (14)

1. Zaaginrichting, omvattende een gestel met middelen voor het daarop of daartegen ondersteunen van een te zagen plaat, waarbij het gestel eerste geleidemiddelen heeft die bestemd zijn voor het ondersteunen en in een eerste richting geleiden van een koppeldeel waaraan tweede geleidemiddelen bevestigd zijn die bestemd zijn voor het ondersteunen en in een de eerste richting kruisende tweede richting geleiden van een zaagmachine, waarbij beide richtingen evenwijdig aan de plaat lopen, zo dat de zaagmachine in een evenwijdig aan de plaat lopend vlak verplaatsbaar is en dat tijdens werking van de zaagmachine een zaagblad ervan in overeenstemming met de verplaatsing van de zaagmachine vanaf een voorkant van de plaat een zaagsnede door de plaat kan zagen, en afzuigmidde-len met een aan de voorkant van de plaat aangebrachte zuig-mond voor het afzuigen van tijdens het zagen vrijkomende deeltjes van de plaat, gekenmerkt door een aan een uiteinde van de tweede geleidemiddelen bevestigd, evenwijzig aan de tweede geleidemiddelen en, na plaatsing, achter de plaat lopend afzuigkanaal, dat met een inlaat van de afzuigmidde-len verbonden is en dat een in de omgeving van een in de tweede richting te maken zaagsnede lopende langwerpige opening heeft voor het af zuigen van aan de achterkand van de plaat bij de zaagsnede vrijgekomen deeltjes van de plaat, doordat de steunmiddelen steunorganen hebben die bestemd zijn voor het ondersteunen van de plaat en die verplaatsbaar zijn in een de plaat kruisende derde richting en doordat, gezien in de eerste richting, voor en achter het kanaal aanslagmiddelen aan het kanaal aanwezig zijn die bij verplaatsing van de zaagmachine in de eerse richting steunorganen die tegen de aanslagmiddelen stoten in de derde richting vanaf de plaat verplaatsen voor het laten passeren van het kanaal en de aanslagmiddelen.

2. Zaaginrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk dat het kanaal tenminste in een onderste gedeelte ervan een aansluitopening voor aansluiting met de afzuigmiddelen heeft.

3. Zaaginrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk dat het kanaal geschikte afmetingen heeft voor het samen met de ondersteuningsmiddelen ondersteunen van de plaat.

4. Zaaginrichting volgens conclusie 1, 2 of 3, met het kenmerk dat de langwerpige opening van het kanaal op een zodanige plaats gevormd is dat een door de opening bepaald vlak de plaat kruist.

5. Zaaginrichting volgens conclusie 1, 2 of 3, met het kenmerk dat de langwerpige opening van het kanaal gevormd is in een wand van het kanaal dat zich tegenover de plaat bevindt.

6. Zaaginrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk dat het kanaal zich aan weerszijden van een in de tweede richting lopende zaagsnede uitstrekt, waarbij de afzuigmiddelen aan de achterkant van de plaat aan weerszijden van de zaagsnede afzuigen.

7. Zaaginrichting volgens conclusie 5 of 6, met het kenmerk, dat de opening zich zover in de eerste richting uitstrekt dat de zaagmachine een zaagsnede in de eerste richting kan maken en het kanaal daarbij het zaagblad via de langwerpige opening ontvangt.

8. Zaaginrichting volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk dat het kanaal een aantal in de tweede richting verdeelde aansluitopeningen voor aansluiting met een inlaat van de afzuigmiddelen heeft. ervan een aansluitopening voor aansluiting met een inlaat van de afzuigmiddelen heeft.

10. Zaaginrichting volgens een van de conclusies 1 tot en met 7, met het kenmerk dat het kanaal verdeeld is in een aantal in de tweede richting lopende subkanalen die op verschillende plaatsen van de langwerpige opening van het kanaal uitmonden en die in verbinding staan met een of meer in de tweede richting verspreide aansluitopeningen voor verbinding met een inlaat van de afzuigmiddelen.

11. Zaaginrichting volgens conclusie 10, waarbij de tweede richting niet horizontaal is, met het kenmerk dat in het kanaal een zodanig schot aangebracht is dat het schot het kanaal verdeelt in twee subkanalen, die gezien vanaf het zaagblad en in de eerste richting achter elkaar liggen, waarbij het schot bij het onderste uiteinde van het kanaal een opening tussen de subkanalen vrijlaat en de subkanalen bij het bovenste uiteinde van het kanaal met de afzuigmiddelen verbonden zijn.

12. Zaaginrichting volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk dat elk steunorgaan een tegen een veerkracht van de veerkrachtige middelen voorgespannen orgaan is.

13. Zaaginrichting volgens conclusie 12, met het kenmerk dat elk steunorgaan een scharnierbaar aan het gestel bevestigd orgaan is dat bij aanstoting door de aanslagmiddelen van de plaat wegdraait.

14. Zaaginrichting volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk dat elk steunorgaan en/of de aanslagmiddelen die tegen het steunorgaan kunnen stoten oploopvlak-ken hebben die bij het stoten het steunorgaan geleidelijk van de plaat af duwen.

15. Zaaginrichting volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk dat de steunorganen en aanslagmiddelen oploopvlakken hebben die een ertegen stotende rand van de plaat van deze oploopvlakken af duwen.