NL9000718A - Klimatiseringsinrichting, in het bijzonder geschikt voor het behandelen van vleeswaren. - Google Patents

Description

Titel: Klimatiseringsinrichting, in het bijzonder geschikt _voor het behandelen van vleeswaren.

De uitvinding heeft betrekking op een klimatiseringsinrichting, in het bijzonder geschikt voor het behandelen van vleeswaren, omvattend een klimaatruimte en een luchtcir-culatiestelsel voor het toevoeren van lucht aan de klimaatruimte en het afvoeren van lucht uit de klimaatruimte.

Een dergelijke klimatiseringsinrichting voor vleeswaren is uit de praktijk bekend en wordt bijvoorbeeld toegepast voor het behandelen van metworsten, salami, bacon, gerookte ham etc.. De te behandelen produkten hangen aan stokken of dergelijke in stellingen, die meestal als verrijdbare stellingen of karren zijn uitgevoerd. De lucht wordt met behulp van een ventilator via één of meer toevoerkanalen met in de klimaatruimte of rijpingsruimte uitmondende inblaas-openingen aan de klimaatruimte toegevoerd en wordt via een aantal afvoeropeningen weer uit de klimaatruimte afgezogen. De ingeblazen lucht kan afhankelijk van de te behandelen produkten en/of van de behandelingsfase gekoeld, verwarmd, bevochtigd, gedroogd en/of op andere geschikte wijze geconditioneerd zijn.

Het is bij de behandeling van voedingsprodukten en in het bijzonder van vleeswaren van groot belang, dat de lucht de te behandelen produkten zo gelijkmatig mogelijk omspoelt. Dit betekent, dat de richting van de luchtstroom ten opzichte van de te behandelen produkten niet gedurende de gehele behandelperiode hetzelfde kan zijn. Indien de luchtstroom wel steeds dezelfde richting zou hebben zou bijvoorbeeld aan de loefzijde van de produkten een te sterke uitdroging kunnen optreden en aan de lijzijde een te hoog vochtgehalte kunnen ontstaan met het gevaar van schimmelvorming .

In de thans gebruikelijke praktijk wordt daarom dikwijls een ongeveer diagonale luchtstroming door de klimaatruimte opgewekt, waarbij de lucht bijvoorbeeld van linksonder naar rechtsboven en van rechtsonder naar linksboven stroomt.

De uitvinding beoogt een verbeterde klimatiseringsinrich-ting ter beschikking te stellen waarin de lucht op optimale wijza van alle zijden gelijkmatig de te behandelen produkten omspoelt. Hiertoe wordt volgens de uitvinding een klimati-seringsinrichting van de beschreven soort daardoor gekenmerkt dat de klimaatruimte is voorzien van tenminste twee zich in de lengterichting door de klimaatruimte uitstrekkende luchttoevoerkanalen, die elk zijn voorzien van naar het andere luchttoevoerkanaal gerichte uitblaasopeningen, die in bedrijf tegen elkaar in gerichte luchtstromen in de klimaatruimte verschaffen, waarbij voorts luchtverdeelmid-delen zijn voorzien die in bedrijf de sterkte van de via tenminste een aantal luchttoevoerkanalen aan de klimaat- « ruimte toegevoerde luchtstromen besturen.

In het volgende zal de uitvinding nader worden beschreven met verwijzing naar de bijgevoegde tekening.

Figuur 1 toont schematisch een klimatiseringsinrichting; figuur 2 toont schematisch in vertikale doorsnede een klimaatruimte; figuur 3 toont schematisch in vertikale doorsnede een uitvoeringsvoorbeeld van een klimaatruimte volgens de uitvinding; figuur 4 toont een doorsnede langs de lijn IV-IV in figuur 3, figuur 5 toont een doorsnede langs de lijn V-V in figuur 4; en figuur 6 toont een doorsnede langs de lijn VI-VI in figuur 4.

Figuur 1 toont schematisch de opbouw van een klimatiseringsinrichting 1 met een klimaatkamer of rijpingsruimte 2, een luchtafvoerkanaal 3, een luchttoevoerkanaal 4, en een ventilator 5. In het getoonde voorbeeld is sprake van een recirculatiesysteem, waarbij het luchtafvoerkanaal uitmondt nabij de zuigzijde van de ventilator. Voor een geleidelijke verversing van de lucht is een toevoer voor verse lucht schematisch bij 6 aangegeven terwijl bij 7 een afvoer voor gebruikte lucht is getoond. Voor de conditionering van de in de rijpingsruimte 2 te blazen lucht is een luchtbehandelingsinrichting 8 aanwezig, die bijvoorbeeld een koelblok, een verwarmingsinrichting, een bevochti-gingsinrichting, etc. kan bevatten afhankelijk van de eisen die het te behandelen produkt of de behandelingsfase van een produkt stelt. De ventilator kan zich ook na de luchtbehandelingsinrichting of tussen twee secties van de luchtbehandelingsinrichting bevinden.

Figuur 2 toont schematisch in vertikale doorsnede een voorbeeld van een bekende rijpingsruimte 2 voor vleespro-dukten, zoals bijvoorbeeld worsten, hammen en dergelijke.

De te behandelen produkten 10 zijn aan stokken 11 in rekken of stellingen opgehangen. De stellingen- zijn veelal, zoals getoond, uitgevoerd als verrijdbare karren 12, die buiten de rijpingsruimte geladen worden en vervolgens in de rijpingsruimte gereden worden om na de behandelperiode weer naar buiten te worden gereden.

De rijpingsruimte 2 heeft aan weerszijden zich horizontaal op ongeveer halve hoogte langs de zijwanden 13,14 uitstrekkende luchttoevoerkanalen 15,16. De kanalen strekken zich in de lengterichting van de rijpingsruimte uit en hebben verdeeld over de lengte van de kanalen aan de onderzijde aangebrachte uitblaasopeningen.

Voorts is centraal langs het plafond 17 van de rijpingsruimte een zich in de lengterichting van de rijpingsruimte uitstrekkend luchtafvoerkanaal 18 aangebracht, dat in de zijwanden of onderwand is voorzien van aanzuigopeningen, via welke lucht uit de rijpingsruimte kan worden gezogen.

De resulterende luchtstromen in de rijpingsruimte zijn met pijlen 19,20 aangegeven. Ofschoon de hoek waaronder de luchtstromen de produkten bereiken afwisselend gevariëerd kan worden door sterker of minder sterk lucht in te blazen, wordt de lucht toch steeds in hoofdzaak vanuit dezelfde richting tegen de produkten geblazen. Een optimale behandeling van de produkten is daardoor niet mogelijk.

Figuur 3 toont schematisch in vertikale doorsnede een rijpingsruimte 21 volgens de uitvinding. In de rijpingsruimte zijn weer karren 12 geplaatst, die in bedrijf met de in figuur 3 niet getoonde produkten geladen zijn op dezelfde of soortgelijke wijze als getoond in figuur 2.

De rijpingsruimte van figuur 3 onderscheidt zich van de bekende rijpingsruimte van figuur 2 doordat zich in de lengterichting een aantal luchttoevoerkanalen uitstrekt verdeeld over de binnenomtrek van de rijpingsruimte. In het getoonde voorbeeld zijn vier luchttoevoerkanalen 22 t/m 25 toegepast, die zich in de hoeken tussen linker respectievelijk rechterzijwand, 26 respectievelijk 27, en de vloer 28 respectievelijk het plafond 29 van de rijpingsruimte uitstrekken. De uitblaasopeningen van de bovenste kanalen 22,23 bevinden zich in de naar elkaar toe gekeerde zijden van de twee kanalen, zodat tegen elkaar in gerichte luchtstromen in de met pijlen 30,31 aangegeven initiële richtingen de rijpingsruimte binnentreden. Hetzelfde geldt voor de onderste kanalen 24,25, zoals met pijlen 32,33 is aangegeven.

Opgemerkt wordt, dat de uitblaasopeningen al dan niet van ornamenten, zoals roosters, buisjes en dergelijke kunnen zijn voorzien. Met de term "uitblaasopeningen" worden in het volgende ook dergelijke van ornamenten voorziene openingen bedoeld. Een soortgelijke opmerking geldt voor de openingen in de luchtafvoerkanalen.

Voorts zijn in het getoonde voorbeeld tussen de zich langs elke zijwand uitstrekkende luchttoevoerkanalen luchtafvoerkanalen 34,35 aangebracht, die evenals de toevoerkanalen van over de gehele lengte verdeelde luchtdoorlaatopeningen zijn-voorzien. In het afgeheelde uitvoeringsvoorbeeld beslaan de luchtafvoerkanalen 34,35 het gehele, tussen de toevoerkanalen gelegen zijwandoppervlak. Noodzakelijk is dit echter niet.

Voorts zijn middelen voorzien om tenminste de luchttoevoer aan de rijpingsruimte op een gewenste wijze over de luchttoevoerkanalen te verdelen. Hiertoe zou bijvoorbeeld voor elk luchttoevoerkanaal een afzonderlijke regelbare ventilator kunnen worden toegepast. Bij voorkeur wordt echter een enkele ventilator in combinatie met regelbare luchtverdeelorganen, zoals bijvoorbeeld regelbare doorlaat-organen, toegepast.

Figuur 4 toont schematisch in een doorsnede volgens de lijn IV-IV in figuur 3 een aan één der kopse einden van de rijpingsruimte 21 voorziene luchtkamer 40, waarin een soort spruitstuk 41 is aangebracht dat een verbinding vormt tussen een centraal afvoerkanaal 42 en de luchtafvoerkanalen. Het centrale kanaal leidt naar een ventilator die zich binnen of buiten de luchtkamer kan bevinden. De luchtbehandelingsinrichting kan zich binnen of buiten de luchtkamer 40 bevinden en is in figuur 4 niet getoond.

Eén en ander is nader getoond in figuur 5 en figuur 6. Figuur 5 toont schematisch een vertikale doorsnede langs de lijn V-V in figuur 4 en figuur 6 toont een doorsnede langs de lijn VI-VI in figuur 5. Het spruitstuk 41 vormt een verbinding tussen de afvoerkanalen 26,27 en een centraal afvoerkanaal 42, welke naar een in dit voorbeeld gecombineerde inrichting 43 leidt, die een aantal luchtbehandelingssecties 55 en een ventilator 42 omvat. De inrichting 43 staat via een kanaal 56 in open verbinding met de luchtkamer 40, die weer in verbinding staat met de luchttoevoerkanalen.

Zoals reeds opgemerkt kan de inrichting 43 zich ook in de luchtkamer 40 bevinden. In dat geval kan het kanaal 42 zeer kort zijn of zelfs zijn gereduceerd tot een aansluit-mondstuk. Het kanaal 56 kan dan gereduceerd zijn tot een uitblaasopening.

In het getoonde voorbeeld zijn ter hoogte van de aansluiting tussen de luchtkamer 40 en de luchttoevoerkanalen 22 t/m 25 regelbare luchtdoorlaatorganen in de vorm van registerkleppen 44,45, waarvan de stand met behulp van* een besturingsinrichting 46 ingesteld respectievelijk gewijzigd kan worden, zoals schematisch met onderbroken lijnen 47,48 aangegeven.

Doordat de inblaasopeningen van de bovenste luchttoevoerkanalen 22,23 recht tegenover elkaar liggen nabij het plafond van de rijpingsruimte, zullen de door deze kanalen ingeblazen luchtstromen tegen elkaar botsen en ter plaatse van het botsingsgebied gezamenlijk in neerwaartse richting afbuigen. De ligging Van het botsingsgebied is afhankelijk van de relatieve sterkte van beide luchtstromen. In figuur 3 is de situatie getoond waarin de door luchttoevoerkanaal 22 verschafte luchtstroom krachtiger is dan de door kanaal· 23 verschafte luchtstroom. Het botsingsgebied 49 ligt derhalve links in de rijpingsruimte. Vanuit het botsingsgebied 49 ontstaat een neerwaarts gerichte luchtstroming 50, die bij toenemende vertikale afstand tot het botsingsgebied geleidelijk wordt afgezogen via de afvoerkanalen 26 en 27; zoals met pijlen 51,52,53,54 aangegeven.

Uit het voorgaande moge blijken, dat het botsingsgebied 49 door een geschikte besturing van de luchtverdeelorganen, zoals de registerkleppen 44,45 op elke gewenste plaats tussen de kanalen 22 en 23 kan worden gesitueerd. Door bijvoorbeeld registerklep 44 van kanaal 22 geleidelijk van de geheel open stand in een geheel of grotendeels gesloten stand te brengen en de registerklep 45 van kanaal 23 gelijktijdig in tegengestelde zin te besturen verplaatst het bojtsingsgebied 49 en daarmee de luchtstroom 50 zich van links naar rechts (in figuur 3) door de rijpingsruimte.

Op soortgelijke wijze kan met behulp van de onderste luchttoevoerkanalen 24,25 een zich verplaatsende opwaartse luchtstroom worden verkregen, die dezelfde of een andere sterkte kan hebben dan de neerwaartse luchtstroom en die zich ter hoogte van de neerwaartse luchtstroom of juist zijdelings verplaatst daarvan kan bevinden.

In alle gevallen leiden de vertikale luchtstromen ook tot een botsingsgebied dat in vertikale richting verplaatsbaar is en dat zich altijd ter plaatse van een deel van de te behandelen produkten bevindt.

Door een geschikte besturing van de luchtverdeelorganen kunnen de botsingsgebieden van de luchtstromen door de gehele rijpingsruimte verplaatst worden, waardoor ook de richting van waaruit de lucht de te behandelen produkten bereikt op overeenkomstige wijze gevariëerd kan worden.

De besturingsinrichting 46 zou bijvoorbeeld geprogrammeerd kunnen zijn om de luchtverdeelorganen zodanig te besturen, dat eerst kanaal 22 met maximale sterkte lucht inblaast, terwijl de kanalen 23,24 en 25 met minimale sterkte lucht inblazen. Gedurende een eerste periode tO-tl zou de inblaaskracht via kanaal 22 geleidelijk tot een minimale waarde kunnen afnemen, terwijl de inblaaskracht van kanaal 23 toeneemt en de kanalen 24 en 25 gelijk blijven. Op dezelfde wijze kunnen gedurende een tweede periode tl-t2 de kanalen 24 en 25 elkaar afwisselen, terwijl de kanalen 22 en 23 met minimale kracht lucht inblazen.

De aldus verkregen, zowel in richting als sterkte variërende luchtstromen kunnen nog verder beïnvloed worden indien ook de luchtafvoerkanalen worden voorzien van regelbare luchtdoorlaatorganen, die zich bijvoorbeeld aan het afvoereinde van de kanalen 34,35 kunnen bevinden. Ook zou van geforceerde afzuiging met behulp van afzuigorganen, zoals één of meer ventilatoren gebruik gemaakt kunnen worden, al dan niet toerenregelbaar en/of in combinatie met regelbare luchtdoor-laatorganen in de afvoerkanalen.

De luchtafvoerkanalen kunnen direkt uitmonden in het spruitstuk in de luchtkamer 40, doch het is ook mogelijk de luchtafvoerkanalen 34,35 aan het andere einde van de rijpingsruimte van afvoeropeningen te voorzien. De luchtafvoerkanalen zouden dan aan het andere einde van de rijpings-kamer met een gemeenschappelijk, niet getoond, retourkanaal kunnen zijn verbonden, welk retourkanaal dan weer via een ventilator en een luchtbehandelingsinrichting met de luchtkamer 40 in verbinding kan staan.

Opgemerkt wordt, dat na het voorgaande diverse modificaties voor de deskundige voor de hand liggen. Zo is het niet strikt noodzakelijk dat de luchtafvoerkanalen het gehele zijwandoppervlak tussen twee luchttoevoerkanalen in beslag nemen. Ook is het niet noodzakelijk een luchtkamer zoals de getoonde kamer 41 toe te passen. Voorts is een andere wijze van besturen van de diverse luchtdoorlaatorganen denkbaar. Zo zou de besturing zodanig kunnen worden gekozen dat van beide getoonde paren tegenover elkaar gelegen luchttoevoerkanalen gelijktijdig een kanaal met maximale kracht lucht inblaast. Aan het begin van een cyclus zouden bijvoorbeeld twee diagonaalwaarts tegenover elkaar gelegen luchttoevoerkanalen met de maximale kracht, lucht kunnen inblazen.

Voorts is een andere configuratie van de luchtkanalen denkbaar. Zo zouden bijvoorbeeld op halve hoogte van de zijwanden nog extra luchttoevoerkanalen kunnen zijn aangebracht. Ook een combinatie van kanalen in elk der boven- hoeken (of onderhoeken) en een enkel breed kanaal over de gehele breedte of een groot deel daarvan langs de vloer (of het plafond) is denkbaar. De programmeerbare besturings-inrichting voor de luchtverdeling kan met voordeel ook worden gebruikt om, indien zulks voor bepaalde produkten gewenst is, de luchtbehandelingsinrichting zodanig te besturen, dat de toegevoerde lucht bijvoorbeeld eerst geleidelijk in temperatuur verhoogd wordt en vervolgens bevochtigd of dergelijke. Ook zou in beginsel voor de luchttoevoer-kanalen een gemeenschappelijk spruitstuk kunnen worden toegepast, al dan niet in combinatie met een spruitstuk voor de luchtafvoerkanalen. Bij toepassing van zowel een luchttoevoerspruitstuk als een luchtafvoerspruitstuk kan een luchtkamer achterwege blijven. Dergelijke en soortgelijke modificaties worden geacht binnen het kader van de uitvinding te vallen.

Claims (15)

1. Klimatiseringsinrichting, in het bijzonder geschikt voor het behandelen van vleeswaren, omvattend een klimaat-ruimte en een luchtcirculatiestelsel voor het toevoeren van lucht aan de klimaatruimte en het afvoeren van lucht uit de klimaatruimte, met het kenmerk, dat de klimaatruimte is voorzien van tenminste twee zich in de lengterichting door de klimaatruimte uitstrekkende luchttoevoerkanalen, die elk zijn voorzien van naar het andere luchttoevoer-kanaal gerichte uitblaasopeningen, die in bedrijf tegen elkaar in gerichte luchtstromen in de klimaatruimte verschaffen, waarbij voorts luchtverdeelmiddelen zijn voorzien, die in bedrijf de sterkte van de via tenminste een aantal luchttoevoerkanalen aan de klimaatruimte toegevoerde luchtstromen besturen.

2. Klimatiseringsinrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat zich in elk van de bovenhoeken tussen een zijwand van de klimaatruimte en het plafond van de klimaatruimte een luchttoevoerkanaal in de lengterichting van de klimaatruimte uitstrekt, waarbij de uitblaasopeningen van beide luchttoevoerkanalen in bedrijf langs het plafond naar het andere luchttoevoerkanaal gerichte luchtstromen verschaffen.

3. Klimatiseringsinrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat zich langs elk der zijwanden van de klimaatruimte tenminste een luchtafvoerkanaal in de lengterichting van de klimaatruimte uitstrekt.

4. Klimatiseringsinrichting volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de klimaatruimte is voorzien van tenminste twee zich nabij het plafond langs de zijwanden uitstrekkende luchttoevoerkanalen, die elk naar het andere kanaal gerichte uitblaasopeningen hebben en twee zich nabij de vloer van de klimaatruimte langs de zijwanden uitstrekkende luchttoevoerkanalen, die elk naar het andere kanaal gerichte uitblaasopeningen hebben.

5. Klimatiseringsinrichting volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat langs elk der zijwanden van de klimaatruimte zich tenminste twee luchttoevoerkanalen uitstrekken in de lengterichting van de klimaatruimte, waarbij de uitblaasopeningen van de luchttoevoerkanalen in hoofdzaak naar de tegenoverliggende zijwand zijn gericht, en dat zich tussen de zich langs een zijwand uitstrekkende luchttoevoerkanalen tenminste een luchtafvoerkanaal uitstrekt.

6. Klimatiseringsinrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat zich nabij het plafond en de vloer van de klimaatruimte langs elke zijwand een luchttoevoerkanaal uitstrekt en dat de tussenliggende ruimte van elke zijwand in hoofdzaak in beslag wordt genomen door een luchtafvoerkanaal .

7. Klimatiseringsinrichting volgens één voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de luchtverdeelmiddelen een aantal regelbare ventilatoren omvatten.

8. Klimatiseringsinrichting volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de luchtverdeelmiddelen een voor tenminste één der luchttoevoerkanalen aangebrachte registerklep omvatten.

9. Klimatiseringsinrichting volgens één der voorgaande conclusies, gekenmerkt door een programmeerbare bestu-ringsinrichting, die in bedrijf op een voorafbepaalde wijze de luchtverdeelmiddelen bestuurt teneinde van tenminste twee luchttoevoerkanalen, die tegengesteld gerichte luchtstromen verschaffen, de sterkte van de door het ene kanaal verschafte luchtstroom vanaf een initiële maximale waarde te doen afnemen en gelijktijdig de sterkte van de door het andere kanaal verschafte luchtstroom vanaf een minimale waarde te doen toenemen.

10. Klimatiseringsinrichting volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de luchtafvoerkanalen zijn voorzien van regelbare luchtdoorlaatorganen.

11. Klimatiseringsinrichting volgens één der voorgaande conclusies, gekenmerkt, door met de luchtafvoerkanalen verbonden afzuigmiddelen voor het verschaffen van een geforceerde afzuiging.

12. Klimatiseringsinrichting volgens één der voorgaande conclusies, gekenmerkt door een aan één der uiteinden van de klimaatruimte gevormde luchtkamer waarin tenminste de luchttoevoerkanalen uitkomen en waarin zich althans deels de luchtverdeelmiddelen bevinden.

13. Klimatiseringsinrichting volgens één der voorgaande conclusies, gekenmerkt door een luchtbehandelingsinrichting, die in bedrijf de aan de -luchttoevoerkanalen toe te voeren lucht conditioneert.

14. Klimatiseringsinrichting volgens conclusie 13, gekenmerkt door een programmeerbare besturingsinrichting voor de luchtbehandelingsinrichting, welke programmeerbare besturingsinrichting tevens de luchtverdeelmiddelen bestuurt.

15. Klimatiseringsinrichting volgens één der voorgaande conclusies 12 t/m 14, met het kenmerk, dat de luchtkamer voor tenminste de luchtafvoerkanalen of de luchttoevoerkanalen een spruitstuk bevat, dat via een centraal kanaal met een inrichting is verbonden, die tenminste een ventilator omvat.