NL9000252A - Eindwand voor een vat. - Google Patents

Description

Eindwand voor een vat

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een eindwand voor een vat, welke eindwand al of niet één geheel vormt met de vatwand, en voorzien is van twee openingen die diametraal tegenover elkaar liggen. Een dergelijke eindwand is algemeen bekend. De twee openingen in de eindwand dienen voor het vullen en het ledigen van het vat. Daarbij dient een van de gaten als vul- resp. ledigingsgat, en het andere als ontluchtingsgat.

Bij het ledigen van het vat wordt, zodra het grootste deel van zijn inhoud verwijderd is, dit omgekeerd om ook de laatste resten vloeistoffen te laten wegstromen. Daarbij doet zich vaak het probleem voor dat er nog een laagje vloeistof achterblijft, dat niet gemakkelijk verwijderd kan worden, vooral indien de eindwand inwendig holten vertoont. Ook echter indien de eindwand vrijwel plat is blijft vaak nog enige vloeistof achter. Meestal wordt dan het vat een weinig schuin gezet, zodat de vloeistof alsnog via de lager gelegen opening kan wegstromen. Afgezien van het feit dat deze maatregel niet altijd afdoende is, kan het om andere redenen gewenst zijn om het vat ook in vertikale toestand volledig te kunnen ledigen, zonder dat ook nog eens een bepaalde schuine stand van het vat moet worden aangehouden, of dat het vat inwendig geïnspecteerd moet worden op nog eventueel aanwezige vloeistofresten.

Doel van de uitvinding is daarom een vatwand van het in de aanhef genoemde soort te verschaffen die dit nadeel mist. Dit doel wordt bereikt doordat vanaf het eindwanddeel dat zich uitstrekt tussen beide openingen de eindwand schuin afloopt naar de omtreksrand daarvan, waarbij de openingen enerzijds en de omtreksrand anderzijds in twee zich op afstand van elkaar bevindende in wezen evenwijdige vlakken liggen, zodanig dat de binnenkant van de eindwand hol is.

De eindwand volgens de uitvinding heeft als voordeel dat, wanneer het daarmee uitgeruste vat omgekeerd neergezet wordt teneinde dit geheel te ledigen, die openingen zich altijd op het laagste punt van de eindwand bevinden. Aangezien de eindwand aan de binnenkant hol is, hoeft niet gevreesd te worden voor instabiliteit in de vorm van naar buiten toe door knikken van de bodem onder invloed van het gewicht van de nog in het vat aanwezige vloeistof. Bij bekende vaten was het gevolg van het optreden van dit verschijnsel dat, ook als het vat een weinig schuin werd gezet, de doorgeknikte bodemdelen toch weer lager kwamen te liggen dan de openingen, en dat het vat niet goed volledig geledigd kon worden.

Het zich tussen beide openingen uitstrekkende eindwanddeel kan recht zijn in de richting van de ene opening naar de andere. Samen met de aangrenzende schuine eindwanddelen vormt dit eindwanddeel dan een goot, waardoor de vloeistof naar één of beide gaten kan verlopen.

Volgens een alternatief kan voorzien zijn dat het zich tussen beide openingen uitstrekkende eindwanddeel vanaf elke opening naar het middelpunt van de eindwand toe schuin afloopt.

Een bijkomend voordeel van de eindwand volgens de uitvinding ligt in het feit dat bij transport en opslag, indien het vat rechtop staat en de eindwand volgens de uitvinding zich aan de bovenzijde van het vat bevindt, de eindwand afwatert naar de rand van het vat. Indien dan eventuele vloeistoffen zoals regenwater of lekvloeistoffen afkomstig uit een daar bovenop gestapeld vat, tevens weg kunnen lopen via gaten in de opstaande rand aan de omtrek van de eindwand, kan steeds verzekerd worden dat zich geen vloeistoffen op de bovenzijde van het vat bevinden. Dit biedt voordelen bij het hanteren van de vaten.

Zo is het uitgesloten dat een hoeveelheid vloeistof van het vatdeksel af over de rand klotst bij het kantelen van het vat. Vooral met betrekking tot lekvloeistoffen wordt daardoor het risico voor het personeel verminderd.

De eindwand volgens de uitvinding is in het bijzonder geschikt om toegepast te worden bij kunststof vaten.

Vervolgens zal de uitvinding aan de hand van een in de figuren weergegeven uitvoeringsvoorbeeld verder toegelicht worden.

Figuur 1 toont een aanzicht van een vat met de eindwand volgens de uitvinding in perspectief.

Figuur 2 toont een dwarsdoorsnede volgens II-II van figuur 1 zonder vatwand.

Figuur 3 toont een dwarsdoorsnede volgens III-III van figuur 1 zonder vatwand.

Zoals weergegeven in figuur 1, bezit de eindwand twee openingen 1, 2 die aangebracht zijn nabij de opstaande richel 3 van de eindwand. Deze richel 3 gaat over in een flens 4 waarmee de eindwand bevestigd kan worden op de romp 17 van een vat. Als alternatief kan de eindwand echter één geheel met de vatwand vormen (blaastechniek).

Zoals in figuur 1 door middel van schaduwlijnen weergegeven is, is de eindwand niet plat. Eén en ander is duidelijker te zien in de figuren 2 en 3.

Figuur 2 toont dat het gedeelte van de eindwand tussen de ledigingsopening 1 resp. 2 en de richel 3 aflopend uitgevoerd is. Deze aflopende gebieden zijn met 5 resp. 6 aangeduid. Het eindwandgedeelte 7 tussen de openingen 1 en 2 loopt recht. Dit gedeelte 7 kan een zekere breedte bezitten, zodat tussen beide openingen 1 en 2 een plat eindwandgedeelte gevormd wordt. Zoals weergegeven in figuur 1 echter is dit eindwandgedeelte nokvormig uitgevoerd, waarbij echter bedacht moet worden dat de hoogte van de nok zeer gering is. Het gaat hierbij eerder om een nauwelijks zichtbare kromming dan om een scherp begrensde knik. Een aldus zwak gekromd gedeelte heeft geen nadelige invloed op de sterkte van dit eindwandgedeelte .

Eén en ander is duidelijk te zien in figuur 3, waar op het eindwandgedeelte 7 tussen de openingen 1 en 2 twee gebieden 8, 9 aansluiten. Deze gebieden verlopen tot aan de richel 3. Afhankelijk van de omvang van de gebieden 5 en 6 tussen resp. de opening 1 en 2 enerzijds en de richel 3 anderzijds strekken de gebieden 8 en 9 zich over een meer of minder groot gedeelte van de omtrek van de richel 3 uit. Zoals weergegeven is in figuur 1, wordt daarbij telkens één van de gebieden 10, 11, 12 en 13 gevormd. Deze gebieden sluiten vloeiend aan op de gebieden 5, 6, 8 en 9.

Vermeld zij nog dat de gebieden 8 en 9 niet plat zijn, omdat hun aansluiting op de richel 3 zuiver cirkelvormig is en die op richel 3 rechtlijnig is.

Aldus is een eindwand gevormd die van binnen gezien een weinig hol is. Deze eindwand kan aan zijn omtrek op bekende wijze zijn voorzien van een eindvlak 15, waarin een groef 14 voorzien is ter bevestiging van de vatwand. Zoals reeds genoemd, kan de eindwand echter ook één geheel vormen met de vatwand (blaastechniek). De openingen 1 en 2, en het tussen deze openingen 1 en 2 gelegen eindwandgedeelte 7 liggen nu in een denkbeeldig vlak evenwijdig aan het eindvlak 15, op afstand daarvan. Door het verloop van de hiervoor beschreven wandgedeelten bezitten de openingen 1 en 2 en het eindwandgedeelte 7 de grootste afstand ten opzichte van dit eindvlak 15. Alle andere delen van de eindwand lopen schuin daarnaar toe af, wanneer de eindwand zich in de ondersteboven gekeerde stand bevindt, vergeleken met de in de figuren 1 t/m 3 weergegeven stand. Daardoor zal alle vloeistof naar het eindwandgedeelte 7 en de daaraan grenzende openingen 1 en 2 stromen, waardoor alle vloeistof weg zal vloeien.

Verder is in figuur 2 nog een afwateringsgat 16 weergegeven, dat verloopt door de richel 3. Daardoor kan eventuele vloeistof die zich bovenop de eindwand aan de buitenkant daarvan bevindt altijd weglopen. Aangezien in de in de figuren 1 t/m 3 weergegeven stand, welke overeenkomt met de stand wanneer het van deze eindwand voorziene vat rechtop staat, het eindwandgedeelte 7 zich op het hoogste niveau

Claims (5)

1. Eindwand voor een vat, welke eindwand al of niet één geheel vormt met de vatwand, en voorzien is van twee openingen die diametraal tegenover elkaar liggen, met het kenmerk, dat vanaf het eindwanddeel dat zich uitstrekt tussen beide openingen de eindwand schuin afloopt naar de omtreksrand daarvan, waarbij de openingen enerzijds en de omtreksrand anderzijds in twee op afstand zich van elkaar bevindende in wezen evenwijdige vlakken liggen zodanig dat de binnenkant van de eindwand hol is.

2. Eindwand volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het zich tussen beide openingen uitstrekkende eindwanddeel recht is in de richting van de ene opening naar de andere.

3. Eindwand volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het zich tussen beide openingen uitstrekkende eindwanddeel vanaf elke opening naar het middelpunt van de eindwand toe schuin afloopt.

4. Eindwand volgens conclusie 1, 2 of 3, met het kenmerk, dat de eindwanddelen rondom de openingen schuin aflopen naar de omtreksrand.

5. Eindwand volgens conclusie 1, 2, 3 of 4 met het kenmerk, dat het zich tussen beide openingen uitstrekkende eindwanddeel strookvormig is en een nok vormt die naar de binnenkant van de eindwand hol is.