NL8901070A - Voederautomaat. - Google Patents

Description

Titel: Voederautomaat

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het voeren van vee, voorzien van een huis met een kopinsteek-opening via welke het vee voer tot zich kan nemen, en een met een op de aanwezigheid van gekozen exemplaren van het vee aansprekende doseerinrichting voor de toevoer van het voer aan het huis. Bij deze uit de Nederlandse octrooiaanvrage 76.09780 bekende inrichting wordt gebruik gemaakt van een dier-herkenningssysteem, waarbij een zender-ontvanger is verbonden met een computer, welke zender-ontvanger kan "worden bediend" door een aan een halsband die het dier draagt, aangebrachte "responder". Elke responder heeft zijn eigen identificatiecode en geeft dus zijn eigen unieke antwoordsignaal aan de computer, die op haar beurt, afhankelijk van het feit of de betreffende koe nog voer tegoed heeft, een motor van een doseerwiel aandrijft.

Een nadeel van dit systeem is, dat op het land niet altijd electriciteit aanwezig is, zodat met grote accu's moet worden gewerkt om de doseermotor te kunnen aandrijven.

Een tweede nadeel is, dat indien een Jcoe zijn portie niet opeet, dit blijft liggen voor een volgend dier, waardoor de informatie omtrent een juiste dosering van beide dieren verloren gaat.

De uitvinding beoogt genoemde nadelen op te heffen. Hiertoe vertoont de inrichting volgens de uitvinding het kenmerk, dat de doseerinrichting middels een hefboom door de kop van de koe wordt bediend. De hefboom kan daarbij door middel van een stang zijn verbonden met een pal welke kan samenwerken met een palwiel door middel waarvan de doseerinrichting wordt bediend.

Doordat de pal door middel van een magneet in een werkzame stand ten opzichte van het palwiel kan worden gebracht en de magneet wordt bediend door een computer uitgerust met een zenderontvanger die reageert op een responder bevestigd aan een halsband van een dier, kunnen telkens geringe porties aan het dier worden toegevoerd, welke porties op deze wijze gemakkelijk door de computer kunnen worden geregeld.

In verdere uitwerking van de uitvinding kan, wanneer de doseerinrichting is voorzien van een doseerworm, de doseerworm een elastische, indrukbare schroefworm zijn. Hierdoor kan de onderlinge afstand van de windingen van de worm worden gewijzigd en daarmee de hoeveelheid voer per omwenteling. Proefondervindelijk kan dus per voersoort de hoeveelheid voer worden ingesteld. Dit laatste kan op gemakkelijke wijze plaatsvinden door middel van een buitenwaarts van het huis van de doseerworm opgesteld handwiel, met behulp waarvan de "steek of spoed** van de doseerworm kan worden gewijzigd.

In verdere uitwerking van de uitvinding kunnen, wanneer is voorzien in middelen ter voorkoming van het navallen van voerrestanten, deze middelen bestaan uit een of meer onder de afvoeropening van de doseerinrichting opgesteld schoepenrad of -raderen, welke zodanig is c.q. zijn uitgevoerd dat het zwaartepunt van het toegevoerde voer steeds zijdelings van het rotatiemiddelpunt van het schoepenrad c.q. de schoepenraderen ligt. Op deze wijze wordt gewaarborgd, dat geen navallen van voer, ook niet wanneer het betreffende stuk vee met zijn kop tegen de voerbakwand slaat, kan optreden.

De genoemde middelen, welke dienen ter voorkoming van een navallen, kunnen zijn uitgerust met een de rotatie van het schoepenrad tegenwerkend tegengewicht of verend element, dat het schoepenrad eerst vrijgeeft wanneer het gewicht van het voer een bepaalde, ingestelde waarde te boven gaat.

Een andere mogelijkheid ter voorkoming van navallen, wordt gevormd door een, de afvoeropening van een voorraad-bunker afsluitende draaibare schuif, die wordt bediend door een pal en een palwielmechanisme aangedreven door een, door het te voeren dier bediende hefboom.

Ter verduidelijking van de uitvinding zullen thans onder verwijzing naar de tekening, enkele uitvoeringsvoorbeelden van een inrichting voor het voeren van vee worden beschreven. In de tekening toont:

Fig. 1 een schematische langsdoorsnede van een inrichting voor het voeren van vee;

Fig. 2 een doorsnede volgens de lijn II-II in fig. 1;

Fig. 3 een aanzicht overeenkomstig fig. 1 van een andere uitvoeringsvorm van de doseerinrichting;

Fig. 4 een aanzicht overeenkomstig fig. 3 van weer een andere uitvoeringsvorm van de doseerinrichting;

Fig. 5 een aanzicht overeenkomstig fig, 1 van een vierde uitvoeringsvorm van de doseerinrichting; en

Fig. 6 vergroot een detail van de inrichting volgens fig.

5.

Volgens de tekening bestaat een inrichting voor het voeren van vee uit een om de hals van een schematisch weergegeven beest aangebrachte halsband 3 voorzien van een "responder" 2, welke responder kan samenwerken met een zender-ontvanger 1, die deelüitmaakt van een computer 4. De computer 4 "weet" wat het betreffende dier (hier een koe) deze vreetbeurt aan voer mag krijgen. Die bepaalde hoeveelheid voer wordt via een door een hefboom 9 bediende schroefworm 5 vanuit een voorraadbunker 7 naar een voerbak 8 getransporteerd. De enigszins afgeplatte hefboom bedient een doseersysteem 10 bestaande uit een pal 11 en een palwiel 12. Hierdoor ontvangt de koe voer, indien althans de computer 4 heeft vastgesteld dat het betreffende dier nog recht heeft op voer, in welk geval de magneet 13 de pal 11 in de werkzame stand brengt.

Een belangrijk voordeel van dit systeem bestaat hieruit dat het voer op een vreetsnelheid, die door het dier zelf wordt bepaald, wordt toegevoerd. Hierdoor wordt tevens voorkomen, dat dieren die langzaam vreten, soms door agressievere, wachtende dieren wordt weggestoten als deze zien dat er veel voer in de voerbak ligt.

Om het hiervoor reeds beschreven nadeel te voorkomen, is voorzien in een anti-morsschuifje 14 (fig. 2), dat bij de weergegeven geschroefde uitvoering aan een as 15 van de schroef is bevestigd en dat na elke kopbeweging van de betreffende koe een uitstroomopening 16 naar de voerbak 8 afsluit.

Zoals uit de tekening blijkt, kan de schroefworm 5 door middel van een handwiel 17 en een aandrukplaat 18 op de schroefdraad 19 worden verplaatst, waardoor de onderlinge afstand a van de windingen kunnen worden ingesteld en daarmee de hoeveelheid voer per omwenteling.

Indien men op gewicht wenst te doseren, dan kan men een van de in fig. 3, 4 of fig. 5 en 6 weergegeven uitvoeringsvormen toepassen. Bij de uitvoeringsvorm volgens fig. 3 bijvoorbeeld wordt gebruik gemaak van een schoepenwiel 20 welke zodanig is opgesteld en uitgevoerd, dat het zwaartepunt van de daardoor op te nemen hoeveelheid voer daardoor altijd op een zo constant mogelijke afstand zijdelings van het draaipunt 21 van het wiel 20 moet liggen. Teneinde een omklappen van het schoepenwiel te kunnen regelen, is voorzien in een instelbare contrakracht als tegengewicht en wel in de vorm van een verend element 22, dat het schoepenwiel pas vrijgeeft als het gewicht van het voer de ingestelde waarde te boven gaat. Deze waarde is instelbaar door middel van een schroef 23.

Bij de in fig. 3, 4 en 5 weergegeven inrichtingen wordt het voer vanuit een voorraadbunker 7 via een cellenwiel 30 en een afvoeropening 31 aan de voerbak 8 respectievelijk het schoepenrad 20 toegevoerd.

Bij het in fig. 5 en 6 weergegeven uitvoeringsvoorbeeld waarin dezelfde onderdelen met dezelfde verwijzinscijfers zijn weergegeven als in fig. 1, bedient de kop van de koe middels de hefboom 9 en een stang 25 een tussenstang 26, waaraan . draaibaar een pal 11 is bevestigd die kan samenwerken met het palwiel 12. De pal 11 kan worden bediend door hetzij de magneet 13a, hetzij de magneet 13b. Dit is afhankelijk van het feit of het betreffende beest volgens de computer nog wel of geen voer meer tegoed heeft. Zoals uit fig. 6 duidelijk blijkt, ligt het draaipunt van de pal 11 op de hartlijn van de tussenstang 26, waarvan het ene einde roteert om dezelfde as als waarom ook het palwiel 12 roteert.

Zoals verder uit fig. 5 blijkt, kan in plaats van een enkel schoepenwiel of -rad, zoals weergegeven in de figuren 3 en 4, ook gebruik worden gemaakt van twee schoepenwielen 24, die zijn gekoppeld middels tandwielen 25. Deze constructie heeft het voordeel dat gewerkt kan worden met schoepwielen met een betrekkelijk geringe massa, terwijl bij de inrichting weergegeven in fig. 1 en 2 gewerkt wordt met schoepenwielen met een grote massa, hetgeen tot gevolg heeft dat deze de neiging hebben om wanneer zij eenmaal gaan draaien, enige tijd "door te ratelen". Dit laatste is bij de constructie volgens fig. 5, 6 absoluut niet het geval.

Claims (8)

1. Inrichting voor het voeren van vee, voorzien van een huis met een kopinsteekopening via welke het vee voer tot zich kan nemen, en een met een op de aanwezigheid van gekozen exemplaren van het vee aansprekende doseerinrichting voor de toevoer van het voer aan het huis, met het kenmerk, dat de doseerinrichting middels een hefboom door de kop van de koe wordt bediend.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de hefboom door middel van een stang is verbonden met een pal welke kan samenwerken met een palwiel door middel waarvan de doseerinrichting wordt bediend.

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de pal door middel van een magneet in een werkzame stand ten opzichte van het palwiel kan worden gebracht en de magneet wordt bediend door een computer uitgerust met een zenderontvanger die reageert op een responder bevestigd aan een halsband van een dier.

4. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de doseerinrichting is voorzien van een doseerworm, met het kenmerk, dat de doseerworm een elastische, indrukbare schroefworm is.

5. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de doseerworm kan worden ingesteld door middel van een buitenwaarts van het huis voor de doseerworm opgesteld handwiel, met behulp waarvan de "steek of spoed" van de doseerworm kan worden gewijzigd.

6. Inrichting volgens een of meer van de voorgaande conclusies, waarbij is voorzien in middelen ter voorkoming van het navallen van voerrestanten, met het kenmerk, dat genoemde middelen bestaan uit een of meer onder de afvoeropening van de doseerinrichting opgesteld schoepenraderen, die zodanig zijn uitgevoerd dat het zwaartepunt van het toegevoerde voer steeds zijdelings van het respectievelijk de rotatiemiddelpunt (en) van het schoepenrad of -raderen ligt.

7. Inrichting volgens conlusie 6, gekenmerkt door een de rotatie van het schoepenrad tegenwerkend tegengewicht of verend element, dat het schoepenrad eerst vrijgeeft wanneer het gewicht van het voer een bepaalde, ingestelde waarde te boven gaat.

8. Inrichting volgens een of meer van de voorgaande conclusies, gekenmerkt door een de afvoeropening van een voorraadbunker afsluitende draaibare schuif, die vast is verbonden met de as van de doseerworm.