NL8900883A

NL8900883A - Tweewegkraan voor stortgoed.

Info

Publication number: NL8900883A
Application number: NL8900883A
Authority: NL
Original assignee: Waeschle Maschf Gmbh
Priority date: 1988-04-19
Filing date: 1989-04-10
Publication date: 1989-11-16
Also published as: DE8816409U1; JPH0213518A; GB8908692D0; SE8901326D0; IT1229019B; ZA892884B; SE8901326L; IT8920144A0; US4909273A; CH678312A5; FR2630095A1; GB2217435A

Description

Μ 4 - 1 -

Tweewegkraan voor stortgoed.

De uitvinding heeft betrekking op een tweewegkraan voor stortgoed, bestaande uit een huis met een ingangsaansluiting, een eerste uitgangsaansluiting met dezelfde hartlijn als de ingangsaans lui ting, een eerste stromingsweg tussen de ingangsaanslui-5 ting en de eerste uitgangsaansluiting, een loodrecht aftakkende tweede stromingsweg naar een tweede uitgangsaansluiting, en een klep in het huis, welke klep voor het draaien om een loodrecht tot de de hartlijnen van de stromingswegen bevattend vlak staande hartlijn zijdelingse draaitappen heeft en bestaat uit twee cirkelvormi-10 ge zijschijven en een lijf dat de zijschijven op een zodanige hoogte verbindt, dat hij in de eerste stand van de kraan de uitgangs-opening van de tweede stromingsweg van de eerste stromingsweg afdekt en in de tweede stand van de kraan de eerste stromingsweg met de tweede stromingsweg verbindt en gelijktijdig het naar de eerste 15 uitgangsaansluiting verder voerende deel van de eerste stromingsweg afdekt*

Een dergelijke kraan is bekend uit het Duitse oc-trooischrift 3.502.818. Zij dient voor het vullen van onder de tweede uitgangsopening gelegen silo's met korrel- of poedervormig 20 stortgoed, waartoe de klep uit zijn eerste stand over 90* naar zijn twee stand wordt gedraaid, zodat het lijf van de klep als loodrecht tot de eerste stromingsweg staande botsplaat werkt. De daarmee afgedwongen rechthoekige afbuiging van de stortgoedstroom in de tweede stand van de klep veroorzaakt een ongewenst hoog drukverlies. In 25 het bijzonder echter kan de klep slechts bij vrij geblazen stort-goedleiding worden omgezet. Bij uitgeschakeld transport en nog in de leiding liggend stortgoed komen namelijk tenminste bij het omzetten van de klep uit de tweede naar de eerste stand overmijdeüjk stortgoeddeeltjes in de spleet tussen de van de stortgoedstroom af-30 gekeerde kopkant van het lijf van de klep en het tussen de eerste en de tweede uitgangsaansluiting liggende gebied van de huisbinnen-wand en blokkeren daarom vroeg of laat de draaibeweging van de klep. Bij het omzetten van de klep van de eerste naar de tweede 89 00 883 7 - 2 -

A

stand bij lopende transportstroom komt erbij, dat stortgoeddeeltjes in de spleet tussen dezelfde koprand van het lijf van de klep en het tussen de ingangsaansluiting en de eerste uitgangsaansluiting liggende gebied van de binnenwand van het huis worden geklemd.

5 Aan de uitvinding ligt daarom de opgave ten grond slag een tweewegkraan van het bekende type zodanig te verbeteren dat hij ook bij met stortgoed gevulde transportleiding kan worden omgezet en in de tweede stand van de klep een kleiner drukverlies bezit dan de bekende kraan, 10 Volgens de uitvinding is dit bereikt, doordat het lijf in de tweede stand van de klep met de hartlijn van de eerste stromingsweg een hoek van minder dan 90* insluit, doordat de cilindrische binnenwand van het huis zowel in zijn tussen de ingangsaansluiting en de tweede uitgangsaansluiting liggende gebied als in 15 zijn tussen de ingangsaansluiting en de eerste uitgangsaansluiting liggende gebied een komvormige uitsparing heeft, die in bovenaanzicht het uiterlijk hebben van een gelijkbenige driehoek waarvan de basis even lang is als de kopranden van het lijf en naar de tweede respectievelijk de eerste uitgangsaansluiting is gekeerd, en welks 20 punt zich bevindt ter hoogte van een mantellijn van de cilindrische huisbinnenwand, die door de naar het product toegekeerde kant van de betreffende koprand van het lijf van de klep bij diens omzetten tussen de eerste en de tweede stand wordt bestreken, en doordat de cilindrische binnenwand van het huis in zijn tussen de eerste en 25 tweede uitgangsaansluitingen liggende gebied van boringen is voorzien voor het inblazen van perslucht,

De beide volgens de uitvinding in de huisbinnenwand aangebrachte komvormige uitsparingen hebben een diepte die tenminste gelijk is aan de maximaal voorkomende granulaat- of korreldia-30 meter van het stortgoed, De beide naar elkaar toelopende en zich in de punt van de aan de betreffende komvormige uitsparingen gevormde driehoek samenkomende kanten leiden bij het samenwerken met de corresponderende kopranden van het lijf van de klep tot een wegdrukken van zich in de corresponderende spleetgedeelten bevindende stort-35 goeddeeltjes naar de komvormige uitsparingen, van waaruit deze 89 00 883 Η ·» - 3 - stortgoeddeeltjes ongehinderd naar de eerste uitgangsaansluiting of naar de tweede uitgangsaansluiting vallen. De in het verdere (derde) afdichtingsgebied tussen de eerste en de tweede uitgangsaansluiting aangebrachte boringen voor het inblazen van perslucht hou-5 den ook dit gebied, dat niet van een komvormige uitsparing kan worden voorzien, aangezien het door de kopranden van het lijf van de klep afwisselend in de ene en de andere richting wordt bestreken, vrij van stortgoeddeeltjes.

Een ondanks de relatief ingewikkelde geometrie van 10 de huisbinnenwand vervaardigingstechnisch eenvoudige en tot een zekere afdichting leidende uitvoeringsvorm wordt gekenmerkt, doordat tenminste de eerste stromingsweg een rechthoekige dwarsdoorsnede heeft.

Aangezien het vrijspoelen van het genoemde, derde 15 afdichtingsgebied slechts gedurende het verzetten van de klep noodzakelijk is, is het doelmatig om de boringen voor het inblazen van perslucht via een gemeenschappelijk ventiel met een persluchtbron te verbinden, welk ventiel via een op één van de zijdelingse draai-tappen van de klep zittende nokbaan gedurende het verzetten van de 20 klep in de open stand wordt gehouden.

Een voor het transport van ook zacht granulaat en poedervormig stortgoed de voorkeur hebbende uitvoeringsvorm wordt gekenmerkt, doordat tussen de van de stortgoedstroom afgekeede kanten van de beide kopranden van het lijf van de klep een afdekplaat 25 is aangebracht, die de vorm heeft van een tot de cilindrische binnenwand van het huis coaxiaal cilindermantelsegment.

Deze afdekplaat houdt in de tweede stand van de klep de achterzijde van diens lijf vrij van stortgoed, waardoor de tussen de eerste en de tweede uitgangsaansluiting liggende afdicht-30 spleet, waarin de persluchtboringen uitmonden, aanvullend tegen het indringen van stortgoeddeeltjes wordt beschermd bij het verzetten van de klep uit de tweede naar de eerste stand.

Voor bepaald stortgoed, bijvoorbeeld hard granu- 89 00883 .' ψ - 4 - laat, kan een eenvoudige spleetafdichting van de klep voldoende zijn. In het bijzonder bij toepassing voor poedervormig stortgoed is het echter aan te raden om de in conclusie 5 beschreven afdicht-profielen en bij voorkeur ook de in conclusie 6 genoemde afdicht-5 ringen aan te brengen.

De uitvinding zal hieronder nader worden toegelicht aan de hand van de tekening, t waarin bij wijze van voorbeeld een uitvoeringsvorm van een kraan volgens de uit uitvinding is weergegeven. In de tekening toont: 10 figuur 1 een langsdoorsnede volgens de lijn I-I van figuur 3, figuur 2 een langsdoorsnede zoals in figuur 1, echter met zich in de tweede stand bevindende klep, figuur 3 een doorsnede volgens de lijn III-III van 15 figuur 1, figuur 4 een gedeeltelijke doorsnede volgens de lijn IV-IV van figuur 2, figuur 5 een in figuur 1 met "X" aangeduid echter in bovenaanzicht getekend gedeelte van de klep, en 20 de figuren 6-8 drie verschillende perspectivische aanzichten van het huis van de kraan.

De in de figuren 1 -3 weergegeven kraan omvat in hoofdzaak een in zij-aanzicht (figuren 1 en 2) τ-vormig huis 10 met drie aansluitflenzen, waarvan de eerste een ingangsaansluiting 1a 25 is, de tweede een eerste uitgangsaansluiting 1b en de derde een tweede uitgangsaansluitijng 1c vormt. In de in figuur 1 met getrokken lijnen weergegeven eerste stand van een klep 4 is de ingangs-aansluitijng 1a via een eerste, rechte stromingsweg A met de eerste uitgangsaansluiting 1b verbonden. Via de in figuur 1 met streep-30 puntlijnen weergegeven tussenstand is de klep 4 te verzetten naar de in figuur 2 weergegeven, tweede stand waarin de ingangsaanslui-ting 1a via een tweede stromingsweg B met de tweede uitgangsaansluiting 1c is verbonden.

De klep 4 bestaat volgens figuur 3 uit twee cirkel-35 vormige zijschijven 4.1 en 4.2 die via een lijf 4.3 met elkaar zijn 89 00 883 - 5 - verbonden en die elk zijn voorzin van een lagertap 4.4 en 4.5. De lagertappen zijn via bussen 3a en 3b draaibaar gelagerd in zijdek-sels 2a en 2b die aan het huis 10 zijn vastgeschroefd. Tussen de zijschijven 4.1 en 4.2 en de bijbehorende zijdeksels 2a en 2b zijn 5 afdichtringen 11a en 11b aangebracht.

De lagertap 4.4 heeft een buiten het zij deksel 2a uitstekend verlengstuk waarop een later nog te beschrijven schakel-nok 12 zit. Ook de lagertap 4.5 heeft een buiten het bijbehorende zijdeksel 2b uitstekend verlengstuk voor het verkrijgen van een 10 draaivaste verbinding met hetzij een niet weergegeven motor en/of een eveneens niet weergegeven hefboom.

De eerste en de tweede stromingsweg hebben elk een rechthoekige dwarsdoorsnede. Dit vergemakkelijkt de afdichting van de kopranden 4.31 en 4.32 van het lijf 4.3 van de klep. In deze 15 kopranden 4.31 en 4.32 is een afdichtprofiel 7 gelegd, dat in geen der beide standen van de klep aan het stortgoed is blootgesteld en zich, zoals uit de figuren 3 en 5 blijkt, ook langs de van het stortgoed afgekeerde bogen van de cirkelvormige zijranden van de zijschijven 4.1 en 4,2 van de klep 4 uitstrekt. Diens van de stort-20 goedstroom afgekeerde achterzijde is met een afdekplaat 4.6 uitgerust die zich in de vorm van een cilindermantelsegment tussen de corresponderende kanten 4.31 en 4.32 van het lijf 4.3 van de klep uitstrekt.

Zoals uit de figuren 1 en 2 blijkt, heeft de bin-25 nenwand van het huis 10 een eerste gebied 10.1 dat met de voorste koprand 4.31 van het lijf 4.3 van de klep 4 gedurende het omzetten naar de eerste stand en in deze eerste stand samenwerkt, alsmede een tweede huisbinnenwandgebied 10.2 dat overeenkomstig met de andere koprand 4,32 van het lijf 4.3 in de tweede stand van de klep 30 4 samenwerkt en tenslotte een gebied 10.3, dat bij het omzetten van de klep 4 tussen zijn beide standen door beide kopranden 4.31 en 4.32 van het lijf 4.3 wordt bestreken respectievelijk met deze kopranden op de wijze van een afdichtingsspleet samenwerkt. Dit derde gebied 10.3 van de binnenwand van het kraanhuis 10 is volgens 35 figuur 4 via een aantal op een mantellijn van de huisbinnenwand op 8900883.1 * - 6 - afstand van elkaar gelegen boringen 15 met een kanaal 16 verbonden, dat via de schematisch weergegeven leiding 17 en een ventiel 18 door een bron 19 met perslucht kan worden belast. Het ventiel 18 wordt via een ventielstang 18,1 en de op een legertap 4.4 zittende 5 nok 12 zo gestuurd, dat hij in de eerste en de tweede stand van de klep 4 gesloten is, echter bij het omzetten van de klep 4 geopend is, zodat via de boringen 15 perslucht in de door het gebied 10,3 van de huisbinnenwand begrenste afdichtspleet wordt geblazen, In deze afdichtspleet kunnen daarom geen stortgoeddeeltjes komen of 10 door de draaibeweging van de klep naar binnen worden gezogen. De beide andere gebieden 10.1 en 10.2 van de huisbinnenwand hebben gelijksoortige, komvormige uitsparingen 10.11 en 10.21 waarbij de diepte tenminste gelijk is aan de grootste te verwachten diameter van de te transporteren stortgoeddeeltjes. De vorm van de uitspa-15 ringen 10.11 en 10.21 is het beste te zien uit de perspectieftekeningen van de figuren 6-8, waarbij in de figuren 6 en 7 met het oog op de duidelijkheid de zijschijven 4.1 en 4.2 van de klep 4 zijn weggelaten. Elk van de uitsparingen heeft in bovenaanzicht het uiterlijk van een gelijkbenige driehoek, waarvan de basis nagenoeg 20 dezelfde lengte heeft als de kopranden 4.31 en 4.32 van het lijf 4.3 van de klep 4 en naar de tweede uitgangsaansluiting 1c respectievelijk de eerste uitgangsaansluiting 1b is gekeerd. De punt van de betreffende driehoek ligt op een mantellijn van de cilindrische binnenwand van het huis, die gedurende het omzetten van de klep 4 25 door het betreffende gedeelte van het afdichtprofiel 7 in de betreffende koprand 4,31 en 4.32 van zijn lijf 4.3 nog volledig wordt bestreken. De huiskatten 10.11a en 10.11b respectievelijk 10.21a en 10.21b leiden in verbinding met de betreffende koprand 4.31 en 4.32 van het lijf 4.3 ertoe, dat in de betreffende gebieden aanwezig 30 stortgoed naar de betreffende komvormige uitsparing wordt gestreken, van waaruit het hetzij in de tweede uitgangsaansluiting 1c of in de voor de eerste uitgangsaansluiting 1b liggende ruimte valt. Op deze wijze wordt het inklemmen van het stortgoed in de betreffende afdichtspleten, dat zeer gemakke.lijk tot het blokkeren van de 35 klep 4 zou leiden, zeker vermeden.

89 00 883.'

Claims

5 ·* - 7 - 1.· Tweewegkraan voor stortgoed, bestaande uit een huis met een ingangsaansluiting, een eerste uitgangsaansluiting met dezelfde hartlijn als de ingangsaansluiting, een eerste stromings-weg tussen de ingangsaansluiting en de eerste uitgangsaansluiting, 5 een loodrecht aftakkende tweede stromingsweg naar een tweede uit-gangsaansluitig, en een klep in het huis, welke klep voor het draaien om een loodrecht tot de de hartlijnen van de stromingswegen bevattend vlak staande hartlijn zijdelingse draaitappen heeft en bestaat uit twee cirkelvormige zijschijven en een lijf dat de zij-10 schijven op een zodanige hoogte verbindt, dat hij in de eerste stand van de kraan de uitgangsopening van de tweede stromingsweg afdekt van de eerste stromingsweg en in de tweede stand van de kraan de eerste stromingsweg met de tweede stromingsweg verbindt en gelijktijdig het naar de eerste uitgangsaansluiting leidende deel 15 van de eerste stromingsweg af dekt, set het kenmerk, dat het lijf (4.3) in de tweede stand van de klep (4) met de hartlijn van de eerste stromingsweg (A) een hoek van minder dan 90’ insluit, dat de cilindrische binnenwand van het huis (10) zowel in zijn tussen de ingangsaansluiting (1a) en de tweede uitgangsaansluiting (1c) 20 liggende gebied (1Ö.1) als in zijn tussen de ingangsaansluiting (1a) en de eerste uitgangsaansluiting (1b) liggende gebied (10.2) een komvormige uitsparing (10.11, 10.21) heeft, die in bovenaanzicht het uiterlijk hebben van een gelijkbenige driehoek waarvan de basis even lang is als de kopranden (4.31, 4.32) van het lijf (4.3) 25 en naar de tweede respectievelijk de eerste uitgangsaansluiting is gekeerd, en welks punt zich ter hoogte bevindt van een mantellijn van de cilindrische huisbinnenwand, die door de naar het product gekeerde kant van de betreffende (4.31, 4.32) van het lijf (4.3) 8900883. ¥ * - 8 - van de klep (4) bij diens omzetten tussen de eerste en de tweede stand wordt bestreken, en dat de cilindrische binnenwand van het huis (10) in zijn tussen de eerste en de tweede uitgangsaansluitin-gen liggende gebied (10,3) van boringen (15) is voorzien voor het 5 inblazen van perslucht.
2. Klep volgens conclusie 1, «et het kenmerk, dat tenminste de eerste stromingsweg (A) een rechthoekige dwarsdoorsnede heeft.
3. Klep volgens conclusie 1 of 2, met het ken- 10 merk, dat de boringen (15) voor het inblazen van perslucht via een gemeenschappelijk ventiel (18) met een persluchtbron (19) zijn verbonden, welk ventiel via een op één van de zijdelingse draaitappen (4,4) van de klep (4) zittende nokbaan (12) gedurende het omzetten van de klep in de open stand wordt gehouden.
4. Klep volgens één der conclusies 1-3, met het kenmerk, dat tussen de van de stortgoedstroom afgekeerde kanten van de beide kopranden (4.31, 4.32) van het lijf (4.3) van de klep (4) een af dekplaat (4.6) loopt die de vorm heeft van een tot de cilindrische binnenwand van het huis (10) coaxiaal cilindermantel- 20 segment.
5. Klep volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat in een doorgaande groef in de kopranden (4.31, 4.32) van het lijf (4,3) en de van het stortgoed afgekeerde bogen van de cirkelvormige zijranden van de zijschijven (4.1, 4.2) 25 van de klep een tegen de cilindrische binnenwand van het huis (10) aanliggend, doorgaand afdichtingsprofiel (7) is gelegd.
6. Klep volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat tussen de zijdelingse omtreksranden van de beide zijschijven van de klep en de zijdeksels (2, 2b) van het 30 huis (10) een ringafdichting (11a, 11b) is aangebracht. -o-o-o-o-o-o-o-o- 89 00 883.'