NL8900032A - Inrichting en werkwijze voor het beperken van relatieve hoekbewegingen tussen een trekker en een oplegger. - Google Patents

Description

i -1- P & c

W 6842-1 Ned.dB/LdB

Korte aanduiding: Inrichting en werkwijze voor het beperken van relatieve hoekbewegingen tussen een trekker en een oplegger.

5 De uitvinding betreft een inrichting voor het blokkeren van de relatieve hoekbeweging tussen een trekkend voertuig en een daarmee gekoppelde oplegger, door middel van een aan de oplegger bevestigde inrichting die werkt op het vijfde wiel van de trekker of het trekkende voertuig.

10 Het beletten van het ongewenst ontstaan van te grote hoeken tus sen trekkende voertuigen en opleggers is belangrijk om ongelukken te voorkomen, in hoofdzaak tijdens het remmen op gladde wegen. De overmatige hoeken worden in het algemeen veroorzaakt door de ongelijke verdeling van de wrijvingskrachten van de grond op de banden en deze 15 overmatige hoeken kunnen de macht van de bestuurder over het voertuig schaden.

De uitvinding is gericht op een inrichting bestaande uit een grendel die verschuifbaar is over een geleidingsplaat, bevestigd aan de draaipenplaat van de oplegger. De inrichting, die electropneuma-20 tisch gedreven wordt telkens wanneer de voertuigremmen bediend worden, blokkeert de beweging en bestuurt de relatieve hoek tussen het trekkende voertuig en de oplegger.

De grendel wordt verplaatst van een niet grendelende stand naar een grendelstand waarin de relatieve beweging tussen het trekkende 25 voertuig en de oplegger geblokkeerd is. Op deze wijze wordt het ongewenst ontstaan van een zeer grote hoek tussen het trekkende voertuig en de oplegger vermeden, welke anders zou optreden in hoofdzaak door een ongelijke verdeling van de bandwrijvingskrachten tijdens het remmen op een gladde weg. De grendel kan terugkeren naar zijn niet-30 vergrendelende stand door de voorspanwerking van de veren. De grendel wordt bediend door een bedieningsorgaan dat gedreven wordt door een membraan.

De membraan vervormt elastisch wanneer deze wordt aangedreven door samengeperste lucht door het bewegen van het bedieningsorgaan.

35 Deze beweging doet de grendel roteren om een as naar de grendelstand.

Daarvoor wordt de grendel aangebracht binnen de centrale hoek van het vijfde wiel. Wanneer de samengeperste lucht wordt uitgelaten en de membraan elastisch terugkeert naar zijn eerdere niet uitgezette toestand beweegt de grendel door de voorspanning terug naar zijn 40 niet vergrendelende stand onder invloed van de veren.

8900032.' -2- %

De grendelinrichting kan bevestigd worden aan de oplegger en behoeft dan niet te worden aangepast aan het trekkende voertuig.

Bij voorkeur is de geleidingsplaat bevestigd aan de draaipenplaat die de oplegger steunt. Hierdoor kan de grendelinrichting gebruikt worden 5 bij elk type oplegger, onafhankelijk van zijn merk, model of van het aantal aanwezige assen.

De grendel is zodanig aangebracht dat het vijfde wiel de grendel blokkeert tegen verdere beweging wanneer een relatieve hoek tussen de oplegger en het trekkende voertuig een bepaalde hoek overschrijdt, 10 wanneer de grendelinrichting in werking gesteld wordt. Hierdoor is het vrij opnieuw uitlijnen van de oplegger en het trekkende voertuig mogelijk.

De inrichting kan gebruikt worden bij elke soort trekkend voertuig en oplegger, onafhankelijk van de fabrikant, het model of het 15 aantal assen, daar het voldoende is dat de koppeling daartussen gemaakt wordt via het vijfde wiel en de draaipen, volgens de ISO-stan-daard (International Standards Organization). De inrichting is daardoor zeer universeel.

De uitvinding zal hieronder nader worden toegelicht aan de hand van de tekening die een uitvoeringsvorm van de inrichting als voor-20 beeld weergeeft.

Fig. 1 is een schematisch zijaanzicht van een trekkend voertuig gekoppeld met een oplegger, waarin men de plaatsing van de blokkeer-inrichting kan zien; fig. 2 is een schematisch bovenaanzicht van de blokkeerinrichting 25 en toont zijn plaats ten opzichte van het vijfde wiel; fig. 3 is een schematisch bovenaanzicht van het vijfde wiel en de blokkeerinrichting in de stand waarin de beweging begrensd wordt bij bediende inrichting; fig. 4 is een zijaanzicht van de grendelinrichting; 30 fig. 5 is een langsdoorsnede volgens de lijn A-A' van fig. 2 door de grendelinrichting en toont de grendelbedienings- en terug-brenginrichting in de neutrale stand; fig. 6 is een langsdoorsnede overeenkomstig fig. 2 maar met de grendelbedienings- en terugbrenginrichting in de bediende stand; 35 fig. 7 is een schema van het electropneumatische bedienings systeem van de inrichting.

In de verschillende figuren van de tekeningen geven dezelfde verwijzingscijfers soortelijke delen van de blokkeerinrichting weer.

£900032 ? -3- *

Zoals uit fig. 1 blijkt Is een oplegger 1 gekoppeld met een trekkend voertuig 2 door middel van het vijfde wiel 3 en de draai-pen 4. De oplegger wordt op het vijfde wiel 3 gesteund door middel van een schuifplaat 6, die hierna draaipenplaat 6 genoemd zal wor-5 den, terwijl het vijfde wiel bevestigd is aan het trekkende voertuig door middel van zijn basis 5.

Fig. 2 toont de blokkeerinrichting die bevestigd is aan de draaipenplaat 6 door middel van een geleidingsplaat 7 en aan de oplegger 1.

10 De electropneumatisch bediende grendel 8 schuift door een groef in de geleidingsplaat 7 en is gestoken in de centrale hoek A van het vijfde wiel 3.

Zoals schematisch blijkt uit fig. 3 wordt, wanneer een relatieve hoekbeweging tussen de oplegger 1 en het trekkende voertuig 2 optreedt, deze beweging geblokkeerd wanneer êên van de benen van 15 de centrale hoek A van het vijfde wiel 3 de grendel 8 bereikt. Dit blokkeert de beweging van het vijfde wiel onder een bepaalde hoek, hierna de blokkeerhoek S genoemd.

Fig. 4, 5 en 6 tonen de grendelinrichting van de blokkeerinrichting die de grendel 8 omvat. De grendel 8 kan draaien om een as 9, bevestigd aan de geleidingsplaat 7 door middel van een leger.

20 Een membraan 11, aangedreven door samengeperste lucht, drukt tegen een bedieningsorgaan 10 dat aankomt tegen en daarna de grendel 8 beweegt. Tijdens deze beweging wordt de grendel 8 geleid door een sleuf in de geleidingsplaat 7. Veren 12 omgeven de as 9 en zijn daaraan bevestigd door moeren 13 en onderlegringen 14. De veren 12 geven 25 de grendel 8 een voorspanning voor terugkeer naar zijn stand voordat het bedieningsorgaan 10 de grendel 8 bewogen heeft.

Een deksel 15 bevestigt de membraan 11 aan de geleidingsplaat door middel van bouten, waardoor een drukkamer is gevormd. Het onder druk brengen van die kamer vindt plaats door een opening in het deksel 15, waarmee een pijp is verbonden die de kamer verbindt met het rem-30 systeem van het voertuig.

De inrichting kan gesmeerd worden door een vetpot 21.

Zoals schematisch blijkt uit fig. 7 bedient de druklucht uit het remsysteem van de oplegger 1, vrijgegeven door de electromagnetische klep 16, bij bekrachtiging daarvan de membraan 11 door de leiding 35 17. Om de werking van de inrichting ook te verzekeren bij een tijde lijke afwezigheid van druklucht in het remsysteem zijn een terugslag- 8900032-^ \ -4- klep 18 en een reservoir 19 met druklucht opgenomen in het pneumatische circuit.

De inrichting kan onwerkzaam gehouden worden door middel van een schakelaar 20.

5 De electromagnetische klep 16 wordt bekrachtigd door hetzelfde circuit waarmee de remlichten van de oplegger 1 zijn verbonden; wanneer dus deze remmen bediend worden wordt ook de inrichting bekrachtigd.

Daardoor wordt, zoals schematisch blijkt uit fig. 3, wanneer een relatieve hoek optreedt tussen de oplegger 1 en het trekkende voertuig 10 2 bij bediening van de remmen, die beweging beperkt door de grendel 8 die is gestoken in de centrale hoek van het vijfde wiel 3. Deze beperkende beweging wordt verkregen door het blokkeren van de beweging in het aanrakingspunt van het vijfde wiel 3 daarmee.

Wanneer de reminrichting buiten werking wordt gesteld wordt de druklucht uitgelaten door de electromagnetische klep 16 en keert 15 de grendel 8 terug naar de niet bediende stand door middel van de veren 12.

De grendel 8 is zodanig aangebracht dat wanneer de remmen worden bediend in een stand waarin de relatieve hoek tussen de oplegger 1 en het trekkende voertuig 2 groter is dan de blokkeerhoek, het vijfde wiel 3 de grendel belet in werking te komen. Hierdoor is elke moge-20 lijkheid van het blokkeren van het opnieuw uitlijnen van de oplegger 1 met het trekkende voertuig 2 voorkomen.

De uitvinding kan op verschillende wijzen worden uitgevoerd zonder het kader van de uitvinding te verlaten.

8900032?

Claims (22)

1. Inrichting voor het beperken van de relatieve hoekbeweging tussen een trekker en een oplegger gekenmerkt door een geleidingsplaat en grendelorganen voor het beletten van het ongewenst ontstaan van een overmatige hoek tussen de trekker en de oplegger, die anders 5 zou ontstaan, in hoofdzaak door een ongelijke verdeling van de bandvrijvingskrachten tijdens het remmen op een gladde weg, welke grendelorganen zijn opgenomen in de geleidingsplaat en een grendel omvatten, organen voor het bewegen van de grendel tussen een niet vergrendelende stand en een grendelstand waarin de grendel de rela-10 tieve beweging tussen de trekker en de oplegger begrenst.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk dat de beweglngsorganen verder organen omvatten voor het bewegen van de grendel naar de grendelstand en voor het terugbrengen van de grendel naar de niet vergrendelende stand. 15

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk dat de terug- brengorganen bestaan uit voorspanorganen.

4. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk dat de be-wegingsorganen organen omvatten voor het zodanig aandrijven van de grendel dat deze om een as roteert.

5. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk dat de aan-20 drijforganen een bedieningsorgaan en een bestuurbare membraan omvatten voor het bewegen van het bedieningsorgaan, waarbij de grendel zodanig is gekoppeld dat deze roteert als reactie op de beweging van het bedieningsorgaan.

6. Inrichting volgens conclusie 1, gekenmerkt door organen voor 25 het blokkeren van de grendelstand om te beletten dat de grendel roteert voorbij een bepaalde hoek, om daardoor de maximale relatieve hoek te begrenzen die bereikt kan worden tussen de trekker en de oplegger.

7. Inrichting volgens conclusie 1, gekenmerkt door organen voor 30 het bevestigen van de grendelorganen aan de oplegger zodanig dat de grendelorganen niet aan de trekker aangepast behoeven te worden.

8. Inrichting volgens conclusie 1, gekenmerkt door een steun-orgaan voor het steunen van de oplegger en door organen voor het bevestigen van de geleidingsplaat aan het steunorgaan, zodanig dat 35 daardoor de grendelorganen kunnen worden aangepast aan elke soort oplegger, onafhankelijk van het merk, model of aantal assen daarvan. SS 00 0327 * 4 % -6-

9. Inrichting volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat de bevestigingsorganen worden gevormd door lassen of bouten.

10. Inrichting volgens conclusie 1, gekenmerkt door organen voor het mogelijk maken van het vrij uitlijnen van de oplegger en 5 de trekker wanneer een relatieve hoek tussen de oplegger en de trekker een bepaalde waarde overschrijdt, waarbij deze organen middelen omvatten voor het blokkeren van de grendel tegen beweging door een vijfde wiel wanneer de grendel bediend is door een be-dieningsorgaan wanneer de relatieve hoek de bepaalde hoek over-10 schrijdt.

11. Inrichting volgens conclusie 5, gekenmerkt door electro-pneumatische besturingsorganen waardoor druklucht kan inwerken op de membraan voor aandrijving daarvan en deze electropneuma-tische besturingsorganen een electromagnetische klep en organen voor het bekrachtigen van de electromagnetische klep als reaktie 15 op een electrisch signaal voor bediening van de grendelorganen omvatten, waardoor de druklucht kan passeren door de electromagnetische klep en de membraan bereiken.

12. Inrichting volgens conclusie 1, gekenmerkt door organen die reageren op de bediening van een voertuigrem en de bewegings-organen doen bewegen tussen de niet vergrendelende en de grendel- 20 stand.

13. Werkwijze voor het beperken van de relatieve hoekbeweging tussen een trekker en een oplegger, gekenmerkt door de stappen van het bewegen van een grendel bij bediening van een voertuigrem tussen de niet vergrendelende en de grendelstand, in welke laatste stand de grendel de relatieve beweging begrenst tussen de 25 trekker en de oplegger.

14. Werkwijze volgens conclusie 13, met het kenmerk dat de stap van het bewegen de aandrijving van de grendel omvat, waardoor deze roteert om een as.

15. Werkwijze volgens conclusie 14, met het kenmerk dat de 30 stap van de aandrijving de bediening omvat van een bestuurbare membraan voor de bediening van een bedieningsorgaan, waarbij de grendel roteert als reactie op de bediening van het bedieningsorgaan.

16. Werkwijze volgens conclusie 13, gekenmerkt door de stap van het blokkeren van de grendel in de grendelstand, waardoor belet wordt dat de grendel voorbij een bepaalde hoek roteert en waarbij het 35 blokkeren de relatieve hoek beperkt tussen de trekker en de oplegger 8900032? » -7- die bereikt kan worden.

17. Werkwijze volgens conclusie 13, gekenmerkt door de stap van het bevestigen van de grendel aan de oplegger zodanig dat de grendel vrij is van enige aanpassing aan de trekker.

18. Werkwijze volgens conclusie 13, gekenmerkt door de stappen van het steunen van de oplegger op een vijfde wiel met een draaipen-plaat en het bevestigen van een geleidingsplaat, die de grendel bevat, aan een steunorgaan voor een oplegger.

19. Werkwijze volgens conclusie 13, gekenmerkt door de stap van het toelaten van het vrij opnieuw uitlijnen van de oplegger en de trekker als reactie op de bediening van de grendel wanneer een relatieve hoek tussen de oplegger en de trekker een bepaalde hoek overschrijdt, door ervoor te zorgen dat de grendel geblokkeerd wordt tegen beweging door een vijfde wiel.

20. Werkwijze volgens fig. 13, gekenmerkt door de stappen van het toevoeren van druklucht aan de membraan voor aandrijving van de membraan als reactie op een electrisch signaal voor het bedienen van de grendel.

21. Werkwijze volgens conclusie 20, met het kenmerk dat de stap voor het toevoeren van druklucht de bekrachtiging omvat van een electromagnetische klep waardoor de druklucht kan passeren door deze klep om de membraan te bereiken.

22. Werkwijze volgens conclusie 13, gekenmerkt door het voorspannen van de grendel voor de terugkeer naar de niet vergrendelende stand. &900032.?