NL8802966A - Vlinderklep. - Google Patents

Description

P. Boer & Zn. B.V. Berkel.

Vlinderklep.

De uitvinding heeft betrekking op een verbetering van een vlinderklep met een huis, een in het huis aangebracht kleplichaam, een bedieningsstang voor het kleplichaam en besturingsmiddelen om de bewegingen te besturen, waarbij het samenstel van kleplichaam en bedieningsstang een draaipunt in het huis heeft en de besturingsmiddelen dit samenstel vanuit de gesloten kiepstand om het draaipunt kunnen doen zwenken voor het lichten van het kleplichaam alvorens het kleplichaam wordt geroteerd voor het openen van de klep.

De verbetering beoogt een eenvoudiger montage, een instelmogelijkheid, een betere bescherming van de besturingsmiddelen tegen vuil en een groter effectief doorlaat-oppervlak van de klep. De verbetering bestaat hiertoe uit een aan de bedieningsstang gevormde kop, die is voorzien van een ten opzichte van het vlak van het kleplichaam hellend verlopende sleuf, door welke een beweegbare eerste dwarspen is aangebracht, waarvan de uiteinden in verticale groeven in de binnenwand van een bovenste, hol cilindrisch huisdeel reiken, waarbij de dwarspen zich bij gesloten klep onder in de sleuf bevindt en door de verticale groeven en de sleuf omhoog kan worden bewogen, waarbij als gevolg van de hellende stand van de sleuf het samenstel van de bedieningsstang en het kleplichaam om het draaipunt zwenkt voor het lichten van het kleplichaam.

In de volgende zal de uitvinding nader worden beschreven met verwijzing naar de bijgevoegde tekening van een uitvoeringsvoorbeeld.

i Fig.l toont een doorsnede van een vlinderklep volgens de uitvinding?

Fig.2 toont een doorsnede langs de lijn II-II in fig.l

Fig. 3 toont in zij- en onderaanzicht de klepstang van de fign. 1 en 2? en 1 Fig. 4 toont in enkele aanzichten een detail van de constructie van de fign. 1 en 2.

Fig. 1 en 2 tonen een andere uitvoeringsvorm van een vlinderklep volgens de uitvinding. Een klephuis 35 is voorzien van een boring waarin een klepzitting 32 is gevormd. De klepzitting is een apart ringvormig orgaan, dat vervolgens op bekende wijze in de boring is aangebracht. Tegen de klepzitting rust in de afgebeelde gesloten toestand van de klep een kleplichaam 14. De klep en de klepzitting kunnen diverse, aan elkaar aangepaste vormen hebben. Zo kan de klep vlak, conisch of sferisch zijn ter plaatse van de afdichting en gestelliteerd.

Het kleplichaam is aan de van de zitting afgekeerde zijde voorzien van een in de tekening bovenste resp. onderste, uitsteeksel. De uitsteeksels verbreden zich vanaf het midden van het kleplichaam naar de rand van het kleplichaam, zoals in de figuren is te zien.

Deze vorm leidt er toe, dat in de geopende stand van de klep, waarbij het kleplichaam in hoofdzaak dwars op de klepzitting staat, het kleplichaam de stroming door de boring zo min mogelijk belemmert.

Het bovenste uitsteekstel is voorzien van een bedie-ningsstang 6, die bij het afgeheelde uitvoeringsvoorbeeld is opgenomen in de bovenste verticale'boring in het uitsteeksel en is vastgezet middels een dwarspen 13.

Het onderste uitsteekstel heeft een draaipunt dat de zwenking van het kleplichaam toestaat.

Het onderste zwenkpunt kan vertikaal versteld worden t.b.v. de centreening van het kleplichaam tijdens de montage d.m.v. de stelmoer 21, bevestigd aan de onderzijde van de onderste as. Over de borgmoer 21 aangebracht, die met bouten of met tapeinden en moeren tegen het opsluitstuk is bevestigd. Tussen het opsluitstuk en het huis is een afdichting 28 aangebracht om binnendringen van vuil te voorkomen.

Teneinde het kleplichaam ook in horizontale richting te kunnen stellen zijn stelhouten 9 toegepast, die door het opsluitstuk tot in conische boringen in het huis 35 reiken. De in de conische boringen reikende uiteinden van de stelhouten zijn eveneens afgeschuind, zodat het opsluitstuk met het kleplichaam in horizontale richting kan worden verschoven door de stelhouten meer of minder ver in het opsluitstuk te draaien. De stelhouten zijn voorzien van borg-moeren 10. Het opsluitstuk kan na afstelling van het kleplichaam middels de door sleufgaten in het spsluitsuk reikende, bouten 12 worden vastgezet.

De bedieningsstang 6 is afgeheeld in fig. 3. Uit de figuur blijkt, dat de bedieningsstang een verbrede en tevens afgeplatte kop heeft, waarin een onder een geringe hoek met de lengteas van de bedieningsstang verlopende sleuf is aangebracht. De lengteas van de sleuf kruist de lengteas van de bedieningsstang in bovenwaartse richting van rechts naar links, terwijl het bovenste, van het klep-lichaam afgekeerde uiteinde van de sleuf weer verticaal is georienteerd. Door de sleuf reikt een pen 13, die op nog te beschrijven wijze verticaal op en neer kan worden bewogen. In fig. 1 is de pen 13 in de laagste stand getekend; indien de pen omhoog wordt bewogen drukt de pen tegen de zijwand van de sleuf, zodat de bedieningsstang opzij (in fig. 1 naar rechts) wordt gedrongen. Dit heeft tot gevolg, dat het samenstel van kleplichaam en bedineingsstang om het draaipunt zwenkt (in fig. 1 naar rechts), zodat het kleplichaam van de zitting wordt gelicht.

De schroefkop 1 is voorzien van een van schroefdraad voorziene centrale boring, waarin een schroefspil reikt. Door de schroefkop te draaien kan derhalve, indien rotatie van de schroefspil wordt belemmerd, de schroefspil op en neer worden bewogen.

De schroefspil reikt tot in het huls en eindigt in een blok waardoor een dwarspen 4 is aangebracht. De uiteinden van de dwarspen 4 reiken via nog te beschrijven openingen in de huls tot in de binnenwand van het huisdeel aangebrachte, zich tegenover elkaar en over de gehele lengte van het huisdeel in verticale richting uitstrekkende groeven. Door samenwerking van de pen 4 en de groeven wordt derhalve rotatie van de bedieningsstang 6 verhinderd.

De werking van de beschreven constructie is als volgt. Uitgaande van de afgebeelde gesloten stand van de klep wordt de schroefkop rechtsom of linksom, afhankelijk van de soort schroefdraad van de schroefspil gedraaid om de klep te openen. De schroefspil beweegt hierbij omhoog, doch kan niet roteren, doordat de pennen 23 in groeven grijpen.

Als gevolg hiervan wordt de bedieningsstang omhoog bewogen, daarbij de pen 13 meenemend. De pen 13 drukt tijdens deze omhoog gaande beweging op de beschreven wijze het klepli-chaam opzij, zodat het kleplichaam wordt gelicht. Deze beweging zet zich voort tot de pen 23 het bovenste, verticaal georienteerde uiteinde van de sleuf bereikt.

Bij voortzetting van de rotatie van de schroefkop 1 kan de aandrijfas 6 nu niet verder omhoog bewegen, doch de as kan wel draaien om zijn lengteas, omdat zulks niet langer verhinderd wordt door de pen 23, die nu immers met de uiteinden in de cirkelvormige horizontale groef kan bewegen. Rotatie van de aandrijfas wordt niet meer verhinderd door de in de verticale groeven reiekende pennen 23, zodat bij verdere bediening van de schroefkop de schroefspil en de pen 4 hun verticale beweging voortzetten. De dobr de spiraalvormige sleuven van de huls reiekende pen 4 stuit daarbij tegen de bovenranden van deze sleuven waardoor de aandrijfas in rotatie wordt gebracht tot de pen 4 de bovenste uiteinden van de spiraalvormige sleuven heeft bereikt. De aandrijfas is dan over 90° gedraaid, daarbij via de pen 13 de kop van de bedieningsstang en het kleplichaam meenemend, zodat de klep zich op dat moment in de geheel geopende stand bevindt.

Voor het sluiten van de klep dient de schroefkop in tegengestelde richting te worden gedraaid, waarbij de beschreven gebeurtenissen zich in omgekeerde volgorde afspelen.

Indien gewenst kunnen de pennen 13 en 4 op de aanra-kingsplaatsen met de diverse groef- en sleufranden zijn voorzien van wrijvingsverminderende middelen zoals kogellager, rollagers, of glijlagers.

Claims (14)

1. Verbetering van een vlinderklep met een huis, een in het huis aangebracht kleplichaam, een bedieningsstang voor het kleplichaam en besturingsmiddelen om de bewegingen van de bedieningsstang te besturen, waarbij het samenstel van kleplichaam en bedieningsstang een draaipunt in het huis heeft en de besturingsmiddelen dit samenstel vanuit de gesloten kiepstand om het draaipunt kunnen doen zwenken voor het lichten van het kleplichaam alvorens het kleplichaam wordt geroteerd voor het openen van de klep. De verbetering bestaat uit een aan de bedieningsstang gevormde kop, die is voorzien van een ten opzichte van het vlak van het kleplichaam hellend verlopende sleuf, door welde een beweegbare eerste dwarspen is aangebracht, waarvan de uiteinden in verticalen groeven in de binnenwand van een bovenste, hol cilindrisch huisdeel reiken, waarbij de dwarspen zich bij gesloten klep onder in de sleuf bevindt en door de verticale groeven en de sleuf omhoog kan worden bewogen, waarbij als gevolg van de hellende stand van de sleuf het samenstel van de bedieningsstang en het kleplichaam om het draaipunt zwenkt voor het lichten van het kleplichaam.

2. Vlinderklep volgens conslusie l.met het kenmerk, dat de besturingsmiddelen een in het bovenste huisdeel aangebrachte huls omvatten, die aan de onderzijde twee benen heeft die om de kop van de bedieningsstang vallen en die zijn voorzien van een dwarsboring voor het opnemen van de eerste dwarspen.

3. Vlinderklep volgens conclusie 2 met het kenmerk, dat de huls een bovenste gedeelte heeft, dat is voorzien van twee tegenover elkaar gelegen spiraalvormige sleuven, die elk een sector van 90° beslaan en via welke een tweede dwarspen reikt tot in verticale groeven in de binnenwand van het bovenste huisdeel.

4. Vlinderklep volgens conclusie 3 met het kenmerk, dat de twee dwarspennen tevens zijn aangebracht in een dwarsboring van een tot in de huls reikende schroefspil, die kan samenwerken met een van schroefdraad voorzienen centrale opening in een draaibaar op het bovenste huisdeel aangebrachte schroefkop, met behulp waarvan de schroefspil op en neer kan worden bewogen.

5. Vlinderklep volgens conclusie 4 gekenmerkt door een ter hoogte van het bovenste uiteinde van de sleuf in de kop van de bedieningsstang in de binnenwand van het bovenste huisdeel aangebracht cirkelvormige horizontale groef, die na het lichten van het kleplichaam de uiteinden van de eerste dwarspen kan opnemen om rotatie van het kleplichaam mogelijk te maken.

6. Vlinderklep volgens een der voorgaande conclusies met het kenmerk, dat het kleplichaam is voorzien van een bovenste uitsteeksel waarin de bedieningsstang is bevestigd, en van een onderste uitsteeksel, waarin het draaipunt ligt, waarbij het bovenste en het onderste uitsteekstel het oppervlak van het kleplichaam grotendeels vrijlaten.

7. Viinderklep volgens een der voorgaande conclusies met het kenmerk, dat het draaipunt wordt gevormd door een zwenkpunt.

8. Viinderklep volgens conclusie 7 met het kenmerk, dat het zwenkpunt scharnier aan het onderste uitsteekstel van het kleplichaam is bevestigd en dat het binnenste element is bevestigd op een door een opsluitplaat reikende schroefbout.

9. Viinderklep volgens conslusie 8 met het kenmerk, dat de schroefbout in verticale richting instelbaar is.

10. Viinderklep volgens conclusie 8 of 9 met het kenmerk, dat de opsluitplaat met door sleufgaten reiekende schroefverbindingsorganen aan het klephuis is bevestigd, waarbij door de opsluitplaat stelhouten met afgeschuinde uiteinden reiken tot in conische boringen in het klephuis om instelling van het kleplichaam in horizontale richting mogelijk te maken.

11. Viinderklep volgens een der voorgaande conclusies met het kenmerk, dat het bovenste huisdeel in horizontale richting instelbaar op het klephuis is bevestigd middels schroefverbindingsorganen en sleufgaten en middels door een flens van het bovenste huisdeel reikende stelbouten met af-geschuinde uiteinden, die zich tot in conische boringen in het klephuis uitstrekken.

12. Viinderklep volgens een der conslusies 6 t/m 11 met het kenmerk, dat tussen het bovenste uitsteeksel en het klephuis een afdichtorgaan is aangebracht, dat het inwendige van het bovenste huisdeel scheidt van de boring in het klephuis.

13. Vlinderklep volgens een der voorgaande conslusies met het kenmerk, dat de dwarspennen op een of meer der con-tactplaatsen met corresponderende groefwanden of sleuf-wanden zijn voorzien van wrijvingsverlagende middelen.

14. Vlinderklep volgens een der voorgaande conclusies met het kenmerk, dat het bovenste huisdeel en het dekstel van het bovenste huisdeel een cirkelvormige kamer vormen, waarin een cirkelvormige kraag van de schroefkop past, zodat de schroefkop ten opzichte van het bovenste huisdeel kan worden verdraaid doch niet kan worden verschoven.