NL8802788A - Inrichting voor het verwijderen van de poten van het rugstuk van gevogelte. - Google Patents

Description

Inrichting voor het verwijderen van de poten van het rugstuk van gevogelte.

Uitvinders: Jacobus Eliza Hazenbroek Bastiaan Verrijp

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het verwijderen van de poten van het rugstuk van gevogelte waarvan het borststuk reeds is verwijderd, bestaande uit een transporteur die op regelmatige afstanden is voorzien van haken waarin het te bewerken gevogeltedeel ondersteboven kan worden opgehangen, en uit een op de juiste hoogte onder de transporteur aangebracht en van messen voorzien bewerkingsstation.

Een dergelijke inrichting is bekend uit de Nederlandse octrooiaanvrage 86-02922 van aanvraagster. Bij deze bekende inrichting worden de poten botweg door roterende messen van het rugstuk afgesneden. Dit heeft tot gevolg, dat een deel van het buikvlies en enig vet aan de poten kan blijven zitten, terwijl de zogenaamde oisters vaak ten dele of geheel bij het rugstuk blijven. Uit oogpunt van hogere kwaliteit zou juist het tegenovergestelde moeten worden bereikt.

Volgens de uitvinding is dit bereikt, doordat het bewerkingsstation een op het rugstuk aangrijpend meeneemorgaan bezit dat met een hogere snelheid dan de transporteur langs een gesloten baan kan voortbewegen, en doordat een leiplaat is aangebracht om het rugstuk tot na het verwijderen van de poten in de gesloten baan te houden. Met deze voorzieningen wordt het rugstuk ten opzichte van de poten versneld, waardoor de gewrichten opengevouwen worden, zodat een juiste insnijding kan plaatsvinden. Het losscheuren op een wijze die de beoogde hoge kwaliteit tot gevolg heeft, vindt plaats doordat het rugstuk afgebogen wordt tussen een tot de gesloten baan behorend groot kettingwiel en de leiplaat, terwijl de poten rechtdoor gaan.

In een de voorkeur hebbende uitvoeringsvorm bestaat het meeneemorgaan uit een ketting met buitenwaarts uitstekende pen- nen.

Het bewerkingsstation moet voorzien zijn van organen om het gevogelte te centreren en langs de messen te geleiden. Het centreerorgaan kan bestaan uit een scharniervork die vrijdragend is aangebracht op een mesdraagplaat en aan zijn stroomopwaart-se einde is voorzien van een zich verbredende neerhangende cen-treerklep.

De geleidingsorganen kunnen bestaan uit leibeu- gels.

De mesdraagplaat kan gelijktijdig dienen als ondersteuning voor twee paren tussen het rugstuk en de poten werkende vaste messen, en êên paar scharnierbaar opgestelde ondermessen die uitwendige scheurÜ3nen tussen het rugstuk en de poten bepalen, waarbij de afstand tussen twee vaste messen aan beide zijden van de mesdraagplaat is overbrugd door een gedeelte van de leiplaat.

Het eerste paar vaste messen bestaat bij voorkeur uit dunne relatief zwakke messen die tot op het dijbeen snijden, zodat het gewricht opengevouwen kan worden. Dit openvouwen vindt plaats doordat de puntketting sneller transporteert dat de transporteur met de haken, waardoor de gewrichten onder spanning komen te staan en de kogel van het gewricht uit de kom wil gaan· Na het snijden van het eerste paar messen komen de leiplaten in de eerste gemaakte snede, deze leiplaat "zoekt” de gewrichten op zodat het tweede stel messen precies tussen de gewrichten kan snijden. Deze twee messen zijn sterker dan de eerste messen, zodat zij de spiezen die het gewricht bij elkaar houden en de rondom liggende spieren kunnen doorsnijden, waardoor het dijbeen los komt van het rugstuk.

De scharnierbaar opgestelde ondermessen moeten op ê$n of andere wijze worden belast, bijvoorbeeld door middel van gewichten.

De uitvinding zal hieronder nader worden toegelicht aan de hand van de tekening, waarin bij wijze van voorbeeld een inrichting voor het verwijderen van de poten van het rugstuk van gevogelte is weergegeven. In de tekening toont:

Figuur 1 in perspectief een voor de uitvinding van belang zijnd gedeelte van de inrichting, figuur 2 in perspectief de eerste en tweede messen met bijbehorende ondersteuningen aan één zijde van de inrichting, figuur 3 een doorsnede volgens de lijn III-III van figuur 2,

figuur 4 een aanzicht in de richting van de pijl IV

van figuur 3, en figuur 5 op grotere schaal in perspectief een rugstuk en twee poten van het gevogelte, waarbij êën der poten in strijd is met de werkelijkheid los is getekend.

De in figuur 1 weergegeven inrichting bezit een frame waarvan slechts één der kolommen 1 is getekend. Aan deze kolom 1 is een horizontale mesdraagplaat 2 bevestigd die evenwijdig loopt aan een transporteur 3 met haken 4.

Op het van de kolom 1 afgekeerde einde van de mesdraagplaat 2 is een scharniervork 5 aangebracht die aan zijn stroomopwaartse uiteinde is voorzien van een zich verbredende neerhangende centreerklep 6.

De haken 4 worden door de transprorteur 3 continu van links naar rechts in figuur 1 bewogen. Een aan een haak 4 hangend stel kippepoten 7 dat onderling nog door een rugstuk 8 is verbonden (zie figuur 5), komt eerst uitwendig in aanraking met een paar leibeugels 9 en vervolgens inwendig in aanraking met de neerhangende centreerklep 6 die in een inham 10 van de scharniervork 5 kan scharnieren rond een met schroeven 11 aangebrachte as.

Het uiteinde van de centreerklep is zodanig driehoekig gevormd dat hij in de door het kipdeel omhoog bewogen stand in het verlengde ligt van een onder de draagplaat 2 aangebrachte leiplaat 12. De centreerklep 6 zorgt er dus voor dat het rugstuk 8 inwendig goed tegen de leiplaat 12 komt te liggen.

Het te bewerken kipdeel is nu goed gecentreerd en komt vervolgens in het feitelijke bewerkingsstation 13.

Het bewerkingsstation 13 bezit een in een verticaa vlak rond een klein kettingwiel 14 en een groot kettingwiel 15 lo- pende ketting 16 met buitenwaarts uitstekende pennen 17. Tevens is een spankettingwiel 18 aanwezig. Aangezien het spankettingwiel 18 niet zal kunnen voorkomen dat het bovenpart van de ketting 16 doorhangt, verdient het aanbeveling om die ketting aldaar (op niet weergegeven wijze) te ondersteunen. De pennen 17 grijpen centraal in de buitenzijde van het rugdeel 8 en bewegen dat voort met een snelheid die hoger is dan de snelheid van de transporteur 3, zodat de gewrichten onder spanning komen.

Tot het bewerkingsstation 13 behoren verder: - De reeds genoemde leiplaat 12 die zich ook cirkelsectorvormig rond het grotere kettingwiel 15 uitstrekt en er daardoor voor zorgt dat het rugstuk 8 tijdens het losscheuren van de poten 7 in de gesloten baan van het meeneemorgaan 16 blijft, waarna het rugstuk 8 onderin het bewerkingsstation 13 wordt gelost, - Een eerste paar vaste messen 19 die bestaan uit dunne relatief zwakke messen die op de schematisch in figuur 5 weergegeven wijze tot op het dijbeen snijden, zodat het uit een kogel 20 en een kom 21 bestaande gewricht 22 opengevouwen kan worden. Deze eerste messen 19 zijn aangebracht in hoekstukken 23 die met bouten 24 in breedterichting instelbaar zijn aangebracht op een eerste dwars-stuk 25 dat met de mesdraagplaat 2 is verbonden.

- Een tweede paar vaste messen 25 die bestaan uit relatief sterke puntmessen die de spieren van de rondom de intussen blootliggende in figuur 5 zichtbare gewrichyten 22 doorsnijden. Deze tweede messen 26 zijn instelbaar en verwisselbaar aangebracht in meshouders 27 die met bouten 28 zijn aangebracht op een tweede dwars-stuk 25 dat met de mesdraagplaat 2 is verbonden, en - Een paar scharnierend om een horizontale as 30 opgestelde onder-messen 31 die uitwendige scheurlijnen bepalen tussen het rugstuk 8 en de poten 7. Aan beide assen 30 is een S-vormig gebogen stang 32 vast gelast waarop gewichten 33 kunnen worden geschoven en vastgezet om de juiste snijkracht te bepalen. De gewichten 33 kunnen uiteraard ook worden vervangen door veren of door luchtcilinders.

Indien alle messen 19, 26 en 31 op de juiste wijze zijn afgesteld en de snelheidsverhouding tussen de transporteur 3 en de ketting 16 ook correct is, zal het rugs tuk 8, dat aanvankelijk stroomafwaarts was gericht, juist ter hoogte van het grote kettingwiel 15 los beginnen te scheuren van de poten 7; het rugstuk wordt er dus als het ware door de ketting 16 en de leiplaat 12 afgetrokken nadat op de juiste plaatsen insnijdingen van vel en weefsel en doorsnijdingen van spieren hebben plaatsgevonden.

Door deze optimale bewerking blijven de zogenaamde oisters 34 in hun geheel aan de poten zitten.

Wat overblijft is dus slechts het voor directe consumptie onaantrekkelijke ruggedeelte 8 dat voornamelijk bestaat uit been en vet. Verder blijft ook het buikvlies 35 nu aan het rugstuk 8 zitten.

Om één en ander te bereiken moeten ook leibeugels 36 zijn aangebacht die zich uitstrekken boven de vaste messenparen 19 en 26.

In sommige vallen wenst een afnemer slechts dat het rugstuk 8 gehalveerd wordt, dus in lengterichting wordt doorgesneden zonder dat de poten van het rugstuk worden verwijderd. Om aan deze wens te kunnen voldoen zodndr daarvoor een andere machine te gebruiken, kan de uitgevonden inrichting zijn voorzien van een weg-klapbaar cirkelmes 37 dat gelegen is tussen de centreerklep 6 en de ketting 16· In de omhoog gebrachte stand van het cirkelmes 37 vervalt dan de hierboven beschreven bijzondere werking van de inrichting.

Binnen het kader van de conclusies vallen nog andere uitvoeringsvormen dan degene die in de tekening is weergegeven.

Claims (11)

1. Inrichting voor het verwijderen van de poten van het rugstuk van gevogelte waarvan het borststuk reeds is verwijderd/ bestaande uit een transporteur die op regelmatige afstanden is voorzien van haken waarin het te bewerken gevogeltedeel ondersteboven kan worden opgehangen, en uit een op de juiste hoogte onder de transporteur aangebracht en van messen voorzien bewerkings-station, met het kennerk, dat het bewerkingsstation (13) een op het rugstuk (8) aangrijpend meeneemorgaan bezit dat zich met een hogere snelheid dan de transporteur (3) langs een gesloten baan kan voortbewegen, enm dat een leiplaat (12) is aangebracht om het rugstuk (8) tot na het verwijderen van de poten (7) in de gesloten baan te houden.

2. Inrichting volgens conclusie 1, net het kenmerk, dat het meeneemorgaan een ketting (16) is met buitenwaarts uitstekende pennen (17).

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, net het kennerk, dat het bewerkingsstation (13) voorzien is van organen om het gevogelte te centreren en langs de messen (19, 26, 31) te geleiden.

4. Inrichting volgens conclusie 3, net het kennerk, dat het centreerorgaan bestaat uit een scharniervork (5) die vrijdragend is aangebracht op een mesdraagplaat (2) en aan zijn stroomopwaartse uiteinde is voorzien van een zich verbredende neerhangende centreerklep (6).

5. Inrichting volgens conclusie 3, net het kennerk, dat de geleidingsorganen bestaan uit leibeugels (9, 36).

6. Inrichting volgens éën der voorgaande conclusies, net het kennerk, dat de mesdraagplaat (2) twee paren tussen het rugstuk (7) de poten (9) werkende vaste messen (19, 26) draagt, en één paar scharnierbaar opgestelde ondermessen (31) die uitwendige scheur lijnen tussen het rugstuk (8) en de poten (7) bepalen, waarbij de afstand tussen twee messen (19, 26) aan beide zijden van de mesdraagplaat (2) is overbrugd door een gedeelte van de leiplaat (12).

7. Inrichting volgens conclusie 6, eet het kenmerk, dat het eerste paar vaste messen (19) bestaat uit messen die tot op het dijbeen snijden, waarna de leiplaat (12) de gewrich ten (21) opzoekt.

8. Inrichting volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat het tweede paar vaste messen (26) bestaat uit messen die de intussen blootliggende spieren van en rondom de gewrichten (21) kunnen lossnijden van het rugstuk (8).

9. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de roterend opgestelde ondermessen (31) door gewichten (33) zijn belast.

10. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat tussen de centreerklep (6) en de ketting (16) een wegklapbaar cirkelmes (37) is aangebracht.

11. Inrichting zoals weergegeven in de tekening en/of besproken aan de hand daarvan.