NL8702997A - Verstuiver. - Google Patents

Description

4 *

Verstuiver.

De uitvinding heeft betrekking op een verstuiver, die zowel in normale stand als in omgekeerde stand bruikbaar is, voorzien van een vloeistofhouder, en van een pompmechanisme, dat bedienbaar is door een verstuiverkop en bestaat uit een plunjer 5 en een cilinder, die een drukkamer begrenzen, uit een eerste aan- zuigklep, uit een eerste aanzuigleiding die in de ene richting van de eerste aanzuigklep uitsteekt, uit een de luchtaanzuiging verhinderende klep voor het afsluiten van de eerste aanzuigleiding, welke de luchtaanzuiging verhinderende klep bestaat uit een met een 10 zitting samenwerkende kogelklep, uit een tweede aanzuigleiding die uitmondt in het deel van de eerste aanzuigleiding tussen de eerste aanzuigklep en de de luchtaanzuiging verhinderende klep en die uitsteekt in een richting tegengesteld aan die van de eerste aanzuigleiding, en uit een tweede aanzuigklep die in de tweede aanzuiglei-15 ding is geplaatst.

Een dergelijke verstuiver is bekend uit de ter inzage gelegde Japanse octrooiaanvrage 10 113/78. Bij deze bekende verstuiver bestaat de tweede aanzuigleiding uit een onderste cilinder met een centrale boring, die met de pompcilinder is verbonden door 20 een klep, en uit een zuigbuis, die waterdicht in de centrale boring is gemonteerd. De tweede aanzuigleiding heeft een onderste klep, die bestaat uit een klepzitting, gevormd door het boveneinde van de centrale boring, en uit een klepkogel, die verticaal beweegbaar in de centrale boring is gemonteerd.

25 In de omgekeerde stand van deze bekende verstuiver rust de klepkogel op de klepzitting als gevolg van de zwaartekracht, waardoor aanzuiging van lucht in de pompcilinder wordt verhinderd, wanneer deze wordt geëvacueerd. Wanneer de verstuiver in de normale

8 7 0 i Z

» -2- é stand staat, moet de kogel rusten op het boveneinde van de aanzuig-leiding, waardoor de vloeistof in de pompcilinder kan worden gezogen, wanneer deze wordt geëvacueerd.

Echter wanneer deze bekende verstuiver in de nor-5 male stand staat, gebeurt het dikwijls, dat een onvoldoende hoeveel heid vloeistof in de pompcilinder wordt aangezogen. Dit komt, omdat de naar de pompcilinder stromende vloeistof ook tegen de klepkogel stroomt en een opwaartse druk daarop uitoefent. Daardoor heeft de klepkogel de neiging tegen de klepzitting te worden gedrukt en 10 de klep te sluiten, waardoor de vloeistofstroom naar de pompcilinder wordt onderbroken.

De uitvinding heeft ten doel, dit bezwaar van de bekende verstuiver op te heffen.

Dit doel wordt bereikt, doordat volgens de uit-15 vinding de kogel van de kogelklep in zijn onwerkzame stand rust in een schotel in de eerste aanzuigleiding, waarbij tussen de wand van de leiding en de schotel groeven zijn gevormd.

Doordat de schotel in de eerste aanzuigleiding is aangebracht, stroomt de vloeistof door de groeven tussen de wand 20 van de leiding en de schotel, wanneer in de normale stand van de verstuiver vloeistof wordt aangezogen, zodat geen vloeistofdruk wordt uitgeoefend op de kogel, die op de schotel rust, waardoor wordt verhinderd, dat de kogel de klepzitting afsluit zodanig, dat een voldoende hoeveelheid vloeistof in de pompcilinder wordt aangezogen.

25 De uitvinding zal aan de hand van de tekenijng met een uitvoeringsvoorbeeld nader worden toegelicht.

De tekening toont een verticale doorsnede van de verstuiver volgens de uitvinding.

Een pompmechanisme 2 is bevestigd aan het hals-30 gedeelte van een vloeistofhouder. Een verstuiverkop 3 is aangebracht boven het pompmechanisme 2. De kop 3 is voorzien van een verstui-vingsmondstuk 4 en is bevestigd aan het boveneinde van een plunjer 5, die een dubbele functie heeft, namelijk een zuiger vormt voor het pompmechanisme 2 en een kanaal voor de vloeistof.

35 Het pompmechanisme 2 heeft een drukkamer 7, die is begrensd door de plunjer en een daarmee samenwerkende cilinder 3. De cilinder 6 is opgehangen in de vloeistofhouder 1 met zijn boveneinde losneembaar verbonden met het mondingsgedeelte van de vloei- F7C 28 β7 ♦ * -3- stof 1 door middel van een schroefbus 8. Een schroefveer 9 voor het naar boven drukken van de plunjer is in de cilinder 6 geplaatst. De plunjer 5 is onder overwinning van de kracht van de veer 9 vanaf de bovenzijde in de cilinder 6 gestoken en is in de cilinder 6 ver-5 schuifbaar.

De cilinder 6 is aan zijn onderste gedeelte voorzien van een aanzuigklep 10, terwijl een niet getekende afvoerklep is aangebracht in het bovenste gedeelte van de plunjer 5. Een kleine bus 11 vormt één geheel met het onderste gedeelte van de cilinder 6.

10 Bij deze verstuiverinrichting is het mogelijk, de vloeistof in de drukkamer 7 door indrukken van de verstuiverkop 3 onder druk te brengen en de afvoerklep gedwongen te openen voor het verstuiven van de vloeistof uit het mondstuk 4.

Er kunnen verschillende soorten kleppen worden 15 toegepast, die de leidingen in de normale stand en de omgekeerde stand kunnen sluiten en openen, bijvoorbeeld een kogelklep, een tongvormige klep en dergelijke. Die kleppen zijn dan de aanzuigkleppen.

De aanzuigklep 10 kan zijn aangebracht aan het bovenste gedeelte van de cilinder 6, hoewel bij de beschreven uitvoeringsvorm de aan-20 zuigklep 10 is geplaatst in het onderste gedeelte van de cilinder 6.

Verschillende dwarsboringen 12 zijn gevormd in het tussendeel vein de kleine bus 11. Deze boringen 12 kunnen samenwerken met een cilindrisch kleplichaam 13, vervaardigd van elastisch materiaal, zoals zachte kunststof of rubber, en opgenomen in de 25 kleine bus 11. Het kleplichaam 13 en de boringen 12 vormen tezamen een aanzuigklep 13A. Het cilindrische kleplichaam 13 heeft een onderste voeteinde. Er is een naar binnen gerichte flens 13a aangebracht, om te verhinderen, dat het kleplichaam 13 aan het ondereinde wordt uitgebogen.

30 Tijdens de werking van de verstuiver in de normale stand sluit het cilindrische kleplichaam 13 de gaten 12 af, om te verhinderen, dat lucht wordt aangezogen door een later nog te beschrijving aanzuigkanaal voor de werking in de omgekeerde stand van de verstuiver.

35 Anderzijds sluit tijdens de werking van de ver stuiver in de omgekeerde stand de klepkogel 17a van een later te beschrijven klep 17 voor het verhinderen van het aanzuigen van lucht af op de tapse klepzitting 16. Wanneer dan het vacuum in de drukkamer 8 7 C f C 7 4- een bepaalde waarde overschrijdt, wordt het bovenste gedeelte van het cilindrische kleplichaam 13/Binnen gebogen, zodat de dwarsboringen 12 worden geopend.

Rondom de cilinder 6 is een bus 14 aangebracht.

5 In het binnenomtreksvlak van deze bus 14 is een aanzuigkanaal 15 gevormd voor de werking in de omgekeerde stand. Dit kanaal heeft de vorm van een groef, die voert van het bovenste gedeelte van de vloeistofhouder naar de dwarsboringen 12 in de kleine bus. De bus 14 heeft een onderste cilindrisch gedeelte 14a, dat naar beneden 10 uitsteekt uit het ondereinde van de cilinder 6.

Het ondereinde van de kleine bus 11 is gevormd als een naar beneden gerichte tapse klepzitting 16. Een klepkogel 17a is aangebracht in het cilindrische deel 14a aan de onderzijde van de tapse klepzitting, zodat een klep 17 is . gevormd, die het aan-15 zuigen van lucht tijdens de werking van de verstuiver in de omgekeerde stand voorkomt.

Volgens de uitvinding rust in de normale stand van de verstuiver de kogel 17a van de kogelklep 17 in een schotel 18, die is aangebracht in het onderste cilindrische deel 14a. Daar-20 bij is volgens de uitvinding een aantal groeven 18a gevormd in het buitenomtreksvlak van de schotel 18. Een aanzuigbuis 19, die voert naar de bodem van de vloeistofhouder 1, is aangebracht aan het ondereinde van het onderste cilindrische deel 14a. Wanneer in de normale stand van de verstuiver de druk in de drukkamer 7 wordt verkleind 25 tot een vacuum, stroomt de vloeistof in de drukkamer 7 door de aanzuigbuis 19, de groeven 18a, het cilindrische kleplichaam 13 en langs de aanzuigklep 10. Daarbij wordt de kogelklep door de vloeistof niet op de tapse klepzitting 16 aangedrukt, omdat de vloeistof aan de buitenzijde van de schotel 18 door de groeven 18a 30 stroomt en de klepkogel 17a dus niet door de vloeistof omhoog wordt gedrukt.

De bovenbeschreven verstuiver, die bruikbaar is in zowel de gewone als in de omgekeerde stand, werkt bij de beschreven constructie als volgt: 35 wanneer in de normale stand van de verstuiver de verstuiverkop 3 wordt neergedrukt, beweegt de plunjer 5 van het pomp-mechanisme 2 naar beneden. Aangezien de aanzuigklep 10 is gesloten, wordt de vloeistof in de drukkamer 7 onder druk gebracht, zodat de 8 7 0 2 8 5- : 4 -5- vloeistof door de niet getekende afvoerklep naar het verstuivings-mondstuk 4 wordt gedreven en door dit mondstuk wordt verstoven. De afvoerklep wordt automatisch gesloten, wanneer de druk in de druk-kamer beneden een bepaalde waarde daalt. Dan houdt de verstuiving 5 op.

Wanneer dan de verstuiverkop 3 wordt losgelaten, worden de plunjer 5 en de kop 3 omhoog gedrukt door de veer 9, zodat de druk in de drukkamer 7 wordt verlaagd. Het gevolg is, dat de aanzuigklep 10 wordt geopend, zodat de vloeistof door de aanzuig-10 buis 19 en verder door de groeven 18a en de klep 13A kan worden aangezogen.

Tijdens dit aanzuigen komt de klepkogel 17a niet tegen de tapse klepzitting 16 aan te liggen, omdat de kogel 17a als gevolg van zijn gewicht rust op de schotel 18, zodat de vloei-15 stof door de aan de buitenzijde van de schotel aangebrachte omtreks-groeven 18a kan stromen. De onderdruk, die in het cilindrische klep-lichaam 13 tot stand wordt gebracht, is iets groter dan die aan de buitenzijde daarvan. Aangezien echter de klep 17 voor het verhinderen van aanzuigen van lucht in de geopende stand wordt gehouden, worden 20 de dwarsboringen 12 niet geopend door het cilindrische kleplichaam 13,zulks in tegenstelling tot het werken in omgekeerde stand, dat later wordt beschreven, zodat de lucht wordt verhinderd, in de drukkamer 7 te stromen.

Bij de werking van de vertuiver in de omgekeerde 25 stand wordt de vloeistof in de drukkamer 7 onder druk gebracht, wanneer de verstuiverkop 3 wordt ingedrukt, waarbij de aanzuigklep 10 wordt gesloten. Naarmate de verstuiver 3 verder wordt ingedrukt, wordt in de drukkamer 7 een hogere druk opgewekt, zodat de afvoerklep gedwongen wordt geopend en dan de vloeistof door het mondstuk 30 4 kan worden verstoven. De afvoerklep wordt automatisch gesloten, wanneer de druk in de drukkamer daalt en daardoor het verstuiven ophoudt.

Wanneer de verstuiverkop 3 wordt losgelaten, wordt de plunjer 5 door de kracht van de veer 9 teruggedrukt. De 35 klepkogel 17a van de klep 17, die het aanzuigen van lucht verhinderd, rust echter als gevolg van de zwaartekracht op de tapse klepzitting 16. De aanzuigklep 10 is geopend. Daardoor worden de ruimten in de drukkamer 7 en het cilindrische kleplichaam 13 geëvacueerd, zodat f 7 Λ ' Γ ~ ’ -6- k het cilindrische kleplichaam 13 de dwarsboringen 12 kan openen en vloeistof de drukkamer 7 kan binnenstromen door het aanzuigkanaal 15, dat dient voor de werking in de omgekeerde stand van de verstuiver en door de dwarsboringen 12. Aangezien de klep 17 voor het 5 verhinderen van aanzuiging van lucht gesloten wordt gehouden, wordt verhinderd, dat lucht in de drukkamer 7 wordt aangezogen door de zuigbuis 19, hoewel in deze omgekeerde stand van de verstuiver de zuigbuis 19 aan zijn vrije uiteinde uitmondt in een met lucht gevulde ruimte. De bovenbeschreven verstuiving heeft plaats, wanneer 10 de verstuiverkop vervolgens wordt ingedrukt.

Bij de verstuiver, die in de normale en in de omgekeerde stand bruikbaar is, zijn een aanzuigklep 10 voor de werking in de normale stand, een cilindrische klep 13, die zorgt voor het verhinderen van het aanzuigen van lucht en een aanzuigklep 15 bij de werking in de normale en de omgekeerde stand, alsmede een klep 17 voor het verhinderen van aanzuiging van lucht bij de werking in de omgekeerde stand aangebracht in het onderste gedeelte van het pompmechanisme 2, zodat lucht wordt verhinderd naar de drukkamer 7 te stromen bij de werking in één van de beide standen, 20 zodat het aanzuigen van alleen de vloeistof wordt gewaarborgd.

De aanzuigklep 10, het cilindrische kleplichaam 13 en de klep 17 voor het verhinderen van aanzuigen van lucht,die het mogelijk maken, dat de verstuiver in de normale als in de omgekeerde stand vloeistof kan verstuiven, zijn achter elkaar opge-25 steld in het onderste gedeelte van het pompmechanisme 2, zodat zij de ruimte in de vloeistofhouder 1 niet beperken. Door toepassing van het cilindrische kleplichaam 13, de bus 14 en de klep 17 bij een gewone verstuiver, wordt die ook geschikt voor verstuiving in omgekeerde stand.

30 Het aanzuigkanaal 15 voor de werking in de omge keerde stand wordt gevormd door een bus 14, die past rondom de cilinder 6 van het pompmechanisme 2. Het is derhalve niet nodig een grote middellijn toe te passen voor het bovenste gedeelte van het pompmechanisme. Het pompmechanisme 2 kan gemakkelijk worden be-35 vestigd aan de hals van de vloeistofhouder en het pompmechanisme 2 kan stabiel worden ondersteund in het midden van de hals van die houder, zelfs wanneer de hals van de houder een kleine middellijn heeft.

8';; λ c, . . - - / v? £. & 4’ /

Claims (1)

1. * -7- Verstuiver, die zowel in normale stand als in omgekeerde stand bruikbaar is, voorzien van een vloeistofhouder, en van een pompmechanisme, dat bedienbaar is door een verstuiverkop en bestaat uit een plunjer en een cilinder, die een drukkamer begren-5 zen, uit een eerste aanzuigklep, uit een eerste aanzuigleiding die in de ene richting van de eerste aanzuigklep uitsteekt, uit een de luchtaanzuiging verhinderende klep voor het afsluiten van de eerste aanzuigleiding, die bestaat uit een met een zitting samenwerkende klepkogel, uit een tweede aanzuigleiding die uitmondt in het deel van 10 de eerste aanzuigleiding tussen de eerste aanzuigklep en de de luchtaanzuiging verhinderende klep en die uitsteekt in een richting tegen gesteld aan die van de eerste aanzuigleiding, en uit een tweede aanzuigklep die in de tweede aanzuigleiding is geplaatst, met het kenmerk, dat de kogel (17a) van de kogelklep (17) in zijn onwerkzame 15 stand rust in een schotel (18) in de eerste aanzuigleiding (14a, 19), waarbij tussen de wand van de leiding en de schotel groeven (18a) zijn gevormd. -o-o-o-o-o-o- ψ*'7'- It::.. : ;·