NL8702328A - Tractor-towed agricultural machine - has connectors couplable to tractor and designed to suppress undesired lateral movements of machine - Google Patents

Tractor-towed agricultural machine - has connectors couplable to tractor and designed to suppress undesired lateral movements of machine Download PDF

Info

Publication number
NL8702328A
NL8702328A NL8702328A NL8702328A NL8702328A NL 8702328 A NL8702328 A NL 8702328A NL 8702328 A NL8702328 A NL 8702328A NL 8702328 A NL8702328 A NL 8702328A NL 8702328 A NL8702328 A NL 8702328A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
machine according
agricultural machine
tractor
machine
relative
Prior art date
Application number
NL8702328A
Other languages
Dutch (nl)
Original Assignee
Lely Nv C Van Der
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Lely Nv C Van Der filed Critical Lely Nv C Van Der
Priority to NL8702328A priority Critical patent/NL8702328A/en
Priority to EP95200667A priority patent/EP0664947A1/en
Priority to DE3751568T priority patent/DE3751568T2/en
Priority to EP87202524A priority patent/EP0273513B1/en
Priority to AT90203511T priority patent/ATE129119T1/en
Priority to EP90203511A priority patent/EP0427357B1/en
Priority to DE8787202524T priority patent/DE3784328T2/en
Priority to AT87202524T priority patent/ATE85874T1/en
Priority to JP62323054A priority patent/JPS63304918A/en
Publication of NL8702328A publication Critical patent/NL8702328A/en

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01BSOIL WORKING IN AGRICULTURE OR FORESTRY; PARTS, DETAILS, OR ACCESSORIES OF AGRICULTURAL MACHINES OR IMPLEMENTS, IN GENERAL
    • A01B59/00Devices specially adapted for connection between animals or tractors and agricultural machines or implements
    • A01B59/04Devices specially adapted for connection between animals or tractors and agricultural machines or implements for machines pulled or pushed by a tractor
    • A01B59/042Devices specially adapted for connection between animals or tractors and agricultural machines or implements for machines pulled or pushed by a tractor having pulling means arranged on the rear part of the tractor
    • A01B59/043Devices specially adapted for connection between animals or tractors and agricultural machines or implements for machines pulled or pushed by a tractor having pulling means arranged on the rear part of the tractor supported at three points, e.g. by quick-release couplings
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01DHARVESTING; MOWING
    • A01D67/00Undercarriages or frames specially adapted for harvesters or mowers; Mechanisms for adjusting the frame; Platforms
    • A01D67/005Arrangements of coupling devices

Landscapes

  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Environmental Sciences (AREA)
  • Zoology (AREA)
  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Mechanical Engineering (AREA)
  • Soil Sciences (AREA)
  • Agricultural Machines (AREA)

Abstract

The machine can be coupled to a tractor by at least one connecting point (14). During operation, the machine bears on the soil by supports (7) and is pivotal w.r.t. the tractor about an upwardly directed axis. The axis (12) is located in front of the connecting point, taken in the direction of operative travel. Seen in plan view, the axis is located between the lower lifting arms of the lifting hitch of the tractor.

Description

C. van der Lely N.V.,. Maasland.C. van der Lely N.V.,. Maasland.

LANDBOUWMACHINEAGRICULTURAL MACHINE

De uitvinding heeft betrekking op een landbouwmachine die met behulp van ten minste één bevestigingspunt aan een de machine voortbewegende trekker bevestigbaar is, tijdens bedrijf door middel van steunorganen op de grond 5 afsteunt en tijdens bedrijf ten opzichte van de trekker om een opwaarts gerichte as verzwenkbaar is.The invention relates to an agricultural machine which is attachable to a tractor moving the machine by means of at least one attachment point, which supports itself on the ground 5 by means of supporting members during operation and which is pivotable about an upwardly directed axis during operation relative to the tractor .

Dergelijke bekende machines, onder meer machines die van een zogenaamde naloopinrichting zijn voorzien, kunnen tijdens bedrijf ten opzichte van de trekker om de opwaarts 10 gerichte as verzwenken, teneinde bijvoorbeeld bochten te rijden. Bij bekende machines met een relatief grote massa, zoals bijvoorbeeld cirkelhooiers met een werkbreedte die groter is dan ongeveer vier meter, kan tijdens bedrijf en vooral bij relatief hoge rijsnelheden, een ongewenst dyna-15 misch gedrag van de machine ten opzichte van de trekker optreden, waarbij de machine achter de trekker heen en weer zwaait. Hierdoor wordt onder meer het door de machine geleverde werk op nadelige wijze beïnvloed.Such known machines, including machines provided with a so-called trailing device, can pivot about the upwardly directed axis during operation relative to the tractor, in order to drive, for example, bends. In known machines with a relatively large mass, such as, for example, circle hay rakes with a working width greater than about four meters, an undesirable dynamic behavior of the machine with respect to the tractor can occur during operation, and especially at relatively high driving speeds, with the machine swinging back and forth behind the tractor. Among other things, this adversely affects the work performed by the machine.

De uitvinding beoogt met behoud van de verzwenk-20 baarheid ten opzichte van de trekker het dynamische gedrag van de machine te verbeteren.The object of the invention is to improve the dynamic behavior of the machine while retaining the pivotability relative to the tractor.

Volgens de uitvinding is de as, gerekend ten opzichte van de rijrichting, vóór het bevestigingspunt gelegen.According to the invention, the axis, in relation to the direction of travel, is located in front of the attachment point.

25 Hierdoor kan worden bereikt, dat reeds bij kleine afwijkingen vanaf de gewenste werkstand van de machine, voldoende grote momenten optreden die de machine in de werkstand terugvoeren zonder dat de machine in een voortdurende, met zijn eigenfrequentie om de as overeenkomende, hinderlijke 30 slingering geraakt.This can ensure that, even with small deviations from the desired working position of the machine, sufficiently large moments occur that return the machine to the working position without the machine getting into a continuous, annoying oscillation corresponding to its natural frequency about the axis. .

De uitvinding zal nader worden toegelicht aan de hand van de volgende figuren.The invention will be further elucidated with reference to the following figures.

Figuur 1 is een bovenaanzicht van een aan een trekker gekoppelde machine volgens de uitvinding in een van 5, '”> j't V /·.._*: 2 de normale werkstand afwijkende stand;Figure 1 is a top plan view of a machine coupled to a tractor according to the invention in a position different from the normal working position;

Figuur 2 is een bovenaanzicht van een tweede uitvoeringsvorm van een machine volgens de uitvinding in een normale werkstand; 5 Figuur 3 is een zijaanzicht van de machine volgens figuur 2;Figure 2 is a top view of a second embodiment of a machine according to the invention in a normal operating position; Figure 3 is a side view of the machine of Figure 2;

Figuur 4 is een bovenaanzicht van de machine volgens de figuren 2 en 3 in een van de in figuur 2 getoonde normale stand afwijkende stand; 10 Figuur 5 is een bovenaanzicht van een toepassing van de uitvinding op een als zijaanvoerhark werkende machine, getekend in een normale werkstand;Figure 4 is a top view of the machine of Figures 2 and 3 in a position deviating from the normal position shown in Figure 2; Figure 5 is a top plan view of an application of the invention to a side feed rake machine drawn in a normal operating position;

Figuur 6 is een bovenaanzicht van een deel van de machine volgens figuur 2, die bovendien is uitgerust met een 15 vergrendelingsinrichting;Figure 6 is a top plan view of part of the machine of Figure 2, which is additionally equipped with a locking device;

Figuur 7 is een zijaanzicht van het deel van de machine volgens figuur 6.Figure 7 is a side view of the part of the machine of Figure 6.

Figuur 8 is een bovenaanzicht van een deel van een machine volgens figuur 2 voorzien van een tweede uit-20 voeringsvorm van een vergrendelingsinrichting;Figure 8 is a plan view of part of a machine of Figure 2 provided with a second embodiment of a locking device;

Figuur 9 is een zijaanzicht volgens de pijl IX in figuur 8;Figure 9 is a side view according to the arrow IX in Figure 8;

Figuur 10 is een achteraanzicht volgens de pijl XFigure 10 is a rear view according to the arrow X.

in figuur 9; 25 Figuur 11 is ten dele een doorsnede en ten dele een aanzicht volgens de lijnen XI-XI in figuur 10;in Figure 9; Figure 11 is partly a sectional view and partly a view along the lines XI-XI in Figure 10;

Figuur 12 is een doorsnede volgens de lijnen XII-XII in figuur 11.Figure 12 is a section on lines XII-XII in Figure 11.

Figuur 13 is een doorsnede volgens de lijnen XIII-XIII 30 in figuur 11 van een alternatieve vergrendeling van de machine bestemd voor een transportstand.Figure 13 is a cross-sectional view taken on lines XIII-XIII 30 in Figure 11 of an alternative machine lock intended for a transport position.

De uitvinding heeft betrekking op een aankoppeling van een landbouwmachine aan een de machine voortbewegende trekker. In een in de figuren als cirkelhooier getekende 35 uitvoeringsvorm bezit de machine een rechte gestelbalk 1 waaraan, althans in dit voorbeeld, vier naast elkaar opgestelde, om opwaarts gerichte draaiingsassen 2 draaibare harkorganen 3 zijn gelegerd. De harkorganen 3 zijn op bekende t **? »‘· '· < V; ƒ f . 'V.The invention relates to a coupling of an agricultural machine to a tractor moving the machine. In an embodiment shown as a circle hay in the figures, the machine has a straight frame beam 1 on which, at least in this example, four rake members 3 rotatably arranged about upwardly oriented rotary axes 2 are mounted. The rake members 3 are at known t **? »" · "· <V; f. 'V.

>: w ' 3 * wijze vanaf een aftakas van een de machine voortbewegende trekker 4 aandrijfbaar door middel van een tussenas 5, die op een ingaande as 6 van de machine is aangesloten. De hark-organen 3 zijn paarsgewijze in tegengestelde draaizin B aan-5 drijfbaar.> 3 'way can be driven from a PTO shaft of a tractor 4 moving the machine by means of an intermediate shaft 5, which is connected to an input shaft 6 of the machine. The rake members 3 can be driven in pairs in opposite direction of rotation B-5.

De machine volgens dit uitvoeringsvoorbeeld wordt ondersteund door middel van vier loopwielen 7, waarvan de draaiingsassen 8 ten opzichte van het gestel 1 van de machine tijdens bedrijf een vaste stand bezitten; deze loopwielassen 10 8 zijn evenwijdig aan de gestelbalk 1 gericht. De middel punten van de oppervlakken, waarmee de vier loopwielen tijdens bedrijf op de grond afsteunen, zijn op een evenwijdig aan de gestelbalk 1 gelegen lijn gelegen, die in de figuren met het verwij zings cijfer 9 is aangegeven. In het algemeen 15 kan de landbouwmachine volgens de uitvinding door andere steunarganen 7 worden afgesteund, zoals door middel van steunschijven die eveneens vast zijn opgesteld ten opzichte van het machinegestel.The machine according to this exemplary embodiment is supported by means of four running wheels 7, the rotary axes 8 of which have a fixed position relative to the frame 1 of the machine during operation; these running wheel shafts 10 8 are oriented parallel to the frame beam 1. The centers of the surfaces with which the four running wheels are supported on the ground during operation are located on a line parallel to the frame beam 1, which is indicated by reference numeral 9 in the figures. In general, the agricultural machine according to the invention can be supported by other support members 7, such as by means of support discs which are also fixedly disposed relative to the machine frame.

De machine volgens de uitvinding volgens figuur 1 20 is met behulp van een aankoppelingsinrichting 10 aan de hefinrichting van de trekker 4 bevestigd. Deze inrichting 10 omvat twee in voorwaartse richting convergerend opgestelde armen 11, waarvan de achterste einden op afstand van elkaar aan de gestelbalk 1 zijn bevestigd. De voorste einden van de 25 armen 11 zijn verbonden met een bus die op verzwenkbare wijze een opwaartse zwenkas 12 draagt. De zwenkas 12 is star bevestigd aan een ongeveer horizontale drager 13 die vanaf de zwenkas ten opzichte van de rijrichting achterwaarts is gericht. De drager is aan zijn achterste einde star bevestigd 30 aan een eveneens tot de inrichting 10 behorende driepunts-bok 14 (die aan de drie bevestigingspunten van een driepuntshef-inrichting van de trekker koppelbaar is) of aan een ongeveer horizontale aanbouwbalk 14 die de bevestigingspunten van de onderste hefarmen verbindt. De machine is derhalve tijdens 35 bedrijf als geheel zwenkbaar om de opwaartse as 12 die, gerekend ten opzichte van de rijrichting, op afstand vóór de bevestigingspunten aan de hefinrichting van de trekker is opgesteld.The machine according to the invention according to figure 1 is attached to the lifting device of the tractor 4 by means of a coupling device 10. This device 10 comprises two arms 11 arranged in a forwardly converging direction, the rear ends of which are mounted at a distance from each other on the frame beam 1. The front ends of the arms 11 are connected to a sleeve pivotally carrying an upward pivot axis 12. The pivot shaft 12 is rigidly attached to an approximately horizontal support 13 which is directed backwards from the pivot axis relative to the direction of travel. The carrier is rigidly attached at its rear end 30 to a three-point trestle 14 also belonging to the device 10 (which can be coupled to the three attachment points of a three-point lifting device of the tractor) or to an approximately horizontal attachment beam 14 which connects the attachment points of connect the lower lift arms. The machine is therefore pivotable as a whole during operation about the upward axis 12, which is arranged remotely in relation to the direction of travel in front of the attachment points on the lifting device of the tractor.

v r 4v r 4

Bij bekende machines, die zijn voorzien van een zogenaamde naloopinrichting, is de machine tijdens bedrijf zwenkbaar om een opwaarts gerichte as die in figuur 1 met het verwijzingscijfer 15 is aangeduid. Deze as ligt ten opzichte 5 van de rijrichting A, direct achter een driepuntsbok. Indien de machine van deze bekende soort een relatief grote massa bezit, in het bijzonder een relatief groot rotatietraag-heidsmoment ten opzichte van de as 15 (bijvoorbeeld machines met een werkbreedte groter dan ongeveer 4,5 m), dan kan 10 tijdens bedrijf en in het bijzonder bij hogere rijsnelheden, een onrustig dynamisch gedrag van de machine als geheel optreden, waarbij de machine voortdurend om de as 15 heen en weer kan zwenken; dit gedrag is zeer nadelig voor de kwaliteit van het geleverde werk.In known machines, which are provided with a so-called trailing device, the machine is pivotable during operation about an upwardly directed axis, which is indicated by reference numeral 15 in Figure 1. This axis lies directly behind a three-point trestle in relation to the direction of travel A. If the machine of this known type has a relatively large mass, in particular a relatively large rotational moment of inertia relative to the shaft 15 (for example machines with a working width greater than about 4.5 m), 10 can be used during operation and in especially at higher driving speeds, a restless dynamic behavior of the machine as a whole occurs, whereby the machine can continuously pivot about the shaft 15; this behavior is very detrimental to the quality of the work delivered.

15 De uitvoeringsvorm van de machine volgens de uit vinding, zoals in figuur 1 getekend, bleek volgens uitgevoerde proeven een zeer verbeterd dynamisch gedrag op te leveren, waarbij zelfs bij voor machines van deze soort zeer hoge snelheden nauwelijks heen en weergaande slingeringen om 20 de zwenkas 12 konden worden waargenomen. De machine volgens figuur 1 bezat dezelfde werkbreedte als een machine die het beschreven nadeel bezat, echter de afstand tussen de hartlijn van de zwenkas 12 en de lijn 9 (waarop, in bovenaanzicht, tevens ongeveer het zwaartepunt van de gehele machine is 25 gelegen) is ongeveer 50% groter dan de afstand tussen de hartlijn van de zwenkas 15 en de lijn 9 in het geval van de bekende machine met overigens dezelfde afmetingen. De afstand tussen de bok 14 en de gestelbalk 1 is in beide gevallen gelijk.The embodiment of the machine according to the invention, as shown in figure 1, was found to yield a very improved dynamic behavior according to tests carried out, whereby even for machines of this kind very high speeds hardly oscillations about the pivot axis 12 could be observed. The machine according to figure 1 had the same working width as a machine which had the described drawback, however the distance between the center line of the pivot axis 12 and the line 9 (on which, in top view, also the center of gravity of the whole machine is located) about 50% greater than the distance between the centerline of the pivot axis 15 and the line 9 in the case of the known machine of otherwise the same dimensions. The distance between the trestle 14 and the frame beam 1 is the same in both cases.

30 De constructieve uitvoeringsvorm van de machine volgens figuur 1 bezit echter een nadeel doordat, gezien in bovenaanzicht, een deel van de ruimte tussen de hefarmen van de trekker door delen van de aankoppelingsinrichting 10 in beslag wordt genomen.However, the constructional embodiment of the machine according to figure 1 has a drawback in that, seen in top view, a part of the space between the lifting arms of the tractor is taken up by parts of the coupling device 10.

35 Een uitvoeringsvorm waarbij dit laatstgenoemde nadeel niet voorkomt is in figuur 2 en 3 getekend. Deze machine is uitgevoerd met een aankoppelingsinrichting 10, voorzien van in de rijrichting onderling convergerende armen p r· ·> '·; " V i V L. **, 5 16, die aan hun achterste einden met behulp van opwaartse zwenkassen 17 aan de gestelbalk 1 verzwenkbaar zijn bevestigd. De voorste einden van de armen 16 zijn met behulp van evenwijdig aan de zwenkassen 17 gerichte zwenkassen 18 nabij 5 de bovenzijde van een driepuntsbok 19 bevestigd. Deze bok is aan de beide onderste en aan de bovenste hefarm van de hef-inrichting 14 van de trekker koppelbaar. De voorste einden van de armen 16 kunnen met behulp van de zwenkassen 18 echter ook aan een horizontale balk zijn bevestigd, die tijdens 10 bedrijf slechts aan de achterste einden van de onderste hefarmen is gekoppeld.An embodiment in which the latter drawback does not occur is shown in Figures 2 and 3. This machine is provided with a coupling device 10, provided with arms converging in the direction of travel p r · ·> '·; "V i V L. **, 5 16, which are pivotally attached to the frame beam 1 at their rear ends by means of upward pivot axes 17. The front ends of the arms 16 are pivot axes 18 oriented parallel to the pivot axes 17. mounted near the top of a three-point trestle 19. This trestle can be coupled to the two lower and the upper lifting arm of the lifting device 14 of the tractor, however, the front ends of the arms 16 can also be attached to the pivot shafts 18. a horizontal bar is attached, which during operation is coupled only to the rear ends of the lower lift arms.

In de normale werkstand van de machine, waarbij de gestelbalk 1 zich loodrecht op de rijrichting A uitstrekt en waarbij de armen 16 symmetrisch zijn opgesteld ten opzichte 15 van een in de rijrichting A opgesteld verticaal symmetrievlak van de machine, is een verbindingslijn door de hartlijnen van de zwenkassen 18 in bovenaanzicht evenwijdig aan een verbindingslijn door de hartlijnen van de zwenkassen 17 èn tevens evenwijdig aan de gestelbalk 1 gelegen. De afstand tussen de 20 zwenkassen 18 bedraagt ongeveer 30% van die tussen de zwenkassen 17. Gezien in bovenaanzicht, bedraagt de afstand tussen een lijn door de zwenkassen 18 en die door de zwenkassen 17 in dit uitvoeringsvoorbeeld ongeveer 85% van de afstand tussen de zwenkassen 17, maar deze maatvoeringen volgens het 25 uitvoeringsvoorbeeld zijn niet dwingend voor de uitvin-dingsgedachte.In the normal working position of the machine, in which the frame beam 1 extends perpendicular to the direction of travel A and in which the arms 16 are arranged symmetrically with respect to a vertical plane of symmetry of the machine arranged in the direction of travel A, a connecting line through the center lines of the pivot axes 18 in plan view parallel to a connecting line through the center lines of the pivot axes 17 and also parallel to the frame beam 1. The distance between the pivot shafts 18 is about 30% of that between the pivot shafts 17. Seen in plan view, the distance between a line through the pivot shafts 18 and that through the pivot shafts 17 in this exemplary embodiment is about 85% of the distance between the pivot shafts 17, but these dimensions according to the exemplary embodiment are not compelling for the inventive idea.

In tegenstelling met de uitvoeringsvorm volgens figuur 1 zijn de bevestingen 18 van de armen 16, gerekend ten opzichte van de rijrichting A, direct achter de bok of aan-30 bouwbalk 14 aangebracht.In contrast to the embodiment according to figure 1, the attachments 18 of the arms 16, with respect to the direction of travel A, are arranged directly behind the trestle or construction beam 14.

Het zwaartepunt van de machine is, in bovenaanzicht, ongeveer op de lijn 9 gelegen. De afstand tussen een lijn door de zwenkassen 18 en de lijn 9 bedraagt in bovenaanzicht ongeveer 75% van de afstand tussen de zwenkassen 17. De 35 lijn 9 ligt in bovenaanzicht op korte afstand vóór de gestelbalk 1. De afstand tussen de zwenkassen 17 bedraagt althans in dit uitvoeringsvoorbeeld ongeveer 20% van de werkbreedte van de machine.The center of gravity of the machine is, in plan view, approximately on line 9. The distance between a line through the pivot axes 18 and the line 9 is in plan view approximately 75% of the distance between the pivot axes 17. The line 9 in plan view is a short distance in front of the frame beam 1. The distance between the pivot axes 17 is at least in this exemplary embodiment about 20% of the working width of the machine.

i : s.i: s.

66

De uitvinding is echter niet beperkt tot de in de tekeningen weergegeven maatvoering doch kan betrekking hebben op een geheel andere dimensionering van aankoppelings-inrichting 10, afhankelijk van de afmetingen en de massa van 5 de machine en tevens van de machinesoort.However, the invention is not limited to the dimensions shown in the drawings, but may relate to a completely different dimensioning of coupling device 10, depending on the dimensions and mass of the machine and also on the machine type.

Gezien in het bovenaanzicht volgens figuur 2 die de gewenste werkstand van de cirkelhooier toont, snijden de hartlijnen van de armen 16 elkaar in het punt dat met het verwijzingscijfer 20 is aangeduid. In deze stand van de 10 machine vormt de opwaarts gerichte, op afstand vóór de bevestigingspunten 18 gelegen as 20 een momentane draaiingsas van de machine ten opzichte van de trekker, dat wil zeggen de machine verzwenkt om deze as bij een zeer kleine verzwenking vanuit de getekende middenstand. Na de kleine verzwenking 15 heeft de as 20 zich uit het symmetrievlak verplaatst en vormt dan een momentane zwenkas voor een volgende kleine verzwenking, enzovoorts. De ligging van de as 20 na het doorlopen van een relatief grote verzwenking wordt in figuur 4 getoond.Seen in the plan view of Figure 2 showing the desired working position of the rotary hay, the axes of the arms 16 intersect at the point indicated by the reference numeral 20. In this position of the machine, the upwardly spaced shaft 20 located in front of the attachment points 18 forms a momentary axis of rotation of the machine relative to the tractor, ie the machine pivots about this axis with a very small pivotal movement from the drawing middle class. After the minor pivot 15, the axis 20 has moved out of the plane of symmetry and then forms an instantaneous pivot axis for another minor pivot, and so on. The location of the shaft 20 after passing through a relatively large pivoting is shown in figure 4.

De afstand van de zwenkas 20 en de driepuntsbok of 20 aanbouwbalk 14 bedraagt in dit uitvoeringsvoorbeeld ten minste ongeveer 40% van de afstand tussen de bok of aanbouwbalk 14 en de lijn 9 maar kan bij andere werkbreedten, massa's en/of machinesoorten een kleinere grootte bezitten.In this exemplary embodiment, the distance of the pivot shaft 20 and the three-point trestle or attachment beam 14 is at least about 40% of the distance between the trestle or attachment beam 14 and the line 9, but may have a smaller size for other working widths, masses and / or machine types. .

Daar de momentane zwenkas 20 zich in bovenaanzicht 25 vanuit het symmetrievlak van de trekker verplaatst in een richting, die tegengesteld is aan die waarin het zwaartepunt van de machine is verplaatst (figuur 4), en de afstand van de momentane zwenkas 20 tot de lijn 9 (respectievelijk het zwaartepunt van de machine) aanmerkelijk groter is dan in het 30 geval van de bekende machine (vergelijk de liggingen van de momentane zwenkas 20 en die van de as 15 in figuur 1), voeren de dan ontstane relatief grote vanaf de bodem ingeleide momenten de machine reeds na een geringe verzwenking naar de middenstand terug. Deze momenten zijn bij de bekende machine 35 (zwenkas 15 in figuur 1) geringer, daar de momentarmen (gerekend evenwijdig aan respectievelijk loodrecht op de gestelbalk 1) kleiner zijn. Daar de genoemde momenten de machine volgens figuur 2 reeds bij geringe uitwijkingen v 7 Γ) r' r< ' 7 vanuit de middenstand op werkzame wijze terugvoeren, treden slechts relatief kleine, om de as 20 werkende massakrachten op, zodat de neiging om na het bereiken van de middenstand naar de andere zijde door te zwaaien vrijwel Ontbreekt.Since the instantaneous pivot axis 20 in plan view 25 moves from the plane of symmetry of the tractor in a direction opposite to that in which the center of gravity of the machine is displaced (Figure 4), and the distance from the instantaneous pivot axis 20 to line 9 (respectively the center of gravity of the machine) is considerably larger than in the case of the known machine (compare the positions of the instantaneous pivot axis 20 and that of the axis 15 in figure 1), the relatively large ones then introduced from the bottom moments, the machine will return to the middle position after a slight pivoting. In the known machine 35 (pivot axis 15 in figure 1) these moments are smaller, since the moment arms (calculated parallel to or perpendicular to the frame beam 1, respectively) are smaller. Since the aforementioned moments return the machine according to Fig. 2 in effective manner even with minor deflections v 7 Γ) r 'r <' 7 from the central position, only relatively small mass forces acting around the axis 20 occur, so that the tendency to reaching the middle position to the other side by swinging almost Missing.

5 Uitgaande van dezelfde zijdelingse verplaatsing vanuit de middenstand van de machine volgens de uitvinding en de bekende machine, sluiten de richtingen van de een vaste stand ten opzichte van het gestel innemende loopwielen 7 van de machine volgens de uitvinding een kleinere hoek met de 10 rijrichting in dan die van de bekende machine. De machine volgens de uitvinding zal met een kleinere hoeksnelheid in de middenstand terugkeren en nagenoeg geen neiging tot doorzwaaien vertonen.Assuming the same lateral displacement from the central position of the machine according to the invention and the known machine, the directions of the running wheels 7 of the machine according to the invention occupying a fixed position relative to the frame 7 enclose a smaller angle with the direction of travel. than that of the known machine. The machine according to the invention will return to the central position at a lower angular speed and show virtually no tendency to swing.

De aankoppelingsinrichting 10 volgens de uitvinding 15 laat het snel rijden van bochten over het land op voordelige wijze toe, daar door storende krachten optredende afwijkingen vanuit de dan optredende ten opzichte van de trekker ver-zwenkte stand op analoge wijze worden onderdrukt.The coupling device 10 according to the invention 15 allows the fast driving of bends over the land in an advantageous manner, since deviations arising from disturbing forces from the position then pivoted relative to the tractor are suppressed in an analogous manner.

Zoals uit figuur 3 blijkt, is de machine voorzien 20 van in hoogterichting verstelbare loopwielen 7. De draai-ingsas 8 van elk wiel is daartoe zwenkbaar en in meerdere standen vastzetbaar óm een evenwijdig aan de gestelbalk 1 gelegen scharnieras 21, waarom een wieldrager 22 verzwenkbaar is die de wielas 8 draagt. Aan de wieldrager 22 is een 25 stelarm 23 star bevestigd, welks vrije uiteinde in één van een aantal gaten 24 vastzetbaar is. Door verstelling van het loopwiel 7 kan de cirkelhooier vanuit een voor schudden van gewas geschikte stand, waarbij de draaiingsassen 2 relatief sterk naar voren hellen, in een voor harken geschikte stand 30 worden gebracht, waarin de draaiingsassen 2 steiler, echter niet verticaal, zijn opgesteld. De onderling evenwijdige zwenkassen 17 en 18 bezitten in verband met deze machine-verstelling ten opzichte van de omringende constructie een richting die, gezien in het zijaanzicht volgens figuur 3, 35 overeenkomt met een gemiddelde stand tussen de opwaartse richtingen die deze assen in elk van de genoemde standen zouden innemen.As appears from figure 3, the machine is provided with height-adjustable running wheels 7. The rotary axis 8 of each wheel is pivotable for this purpose and can be fixed in several positions, along a pivot axis 21 located parallel to the frame beam 1, for which reason a wheel carrier 22 can be pivoted is carrying the wheel axle 8. A adjusting arm 23 is rigidly attached to the wheel carrier 22, the free end of which can be secured in one of a number of holes 24. By adjusting the running wheel 7, the rotary hay can be brought from a position suitable for shaking crop, in which the rotary axes 2 are inclined relatively strongly forward, to a position suitable for raking 30, in which the rotary axes 2 are arranged steeper, but not vertically. . The mutually parallel pivot axes 17 and 18, in connection with this machine adjustment, have a direction relative to the surrounding construction which, seen in the side view according to Figure 3, corresponds to an average position between the upward directions which these axes in each of the said positions would take.

In het uitvoeringsvoorbeeld volgens figuur 5 is een r·· t~··· b / Γ; . -* ^ 8 zijaanvoerhark in zijn gewenste normale werkstand getekend. De harkorganen 25 zijn alle in dezelfde draaizin C vanaf de trekker 4 aandrijfbaar. De gestelbalk 1 sluit tijdens normaal bedrijf een van 90° afwijkende hoek met de rijrichting A in. 5 De loopwielen 7 zijn in de rijrichting A ingesteld. Evenals in de uitvoeringsvoorbeelden volgens de figuren 2 - 4 is de machine van een aankoppelingsinrichting 10 voorzien, die de zwenkassen 17 en 18 alsmede de armen 16 omvat; deze inrichting 10 kan dezelfde vorm en afmetingen als die volgens 10 de figuren 2-4 bezitten. In dit uitvoeringsvoorbeeld is echter aan de driepuntsbok 14 (of aan een horizontale aanbouwbalk 14) nabij een zijdelings uiteinde ervan een ter hoogte van een onderste hefarm van de hefinrichting gelegen horizontale drager 26 aangebracht, die tijdens bedrijf star 15 aan de bok of aanbouwbalk 14 bevestigd; de drager 26 steekt vanaf de bok of aanbouwbalk 14 achterwaarts uit en is in bovenaanzicht ongeveer loodrecht op de bok of aanbouwbalk gericht. Aan de achterzijde van de drager 26 is één der beide zwenkassen 18 bevestigd; de andere zwenkas 18 is, evenals in 2 0 de vorige uit voerings voorbeelden, direct aan de bok of aanbouwbalk 14 aangebracht. Gezien in bovenaanzicht, is een verbindingslijn tussen de zwenkassen 18 evenwijdig aan een verbindingslijn tussen de zwenkassen 17 en tevens evenwijdig aan de gestelbalk 1 gericht.In the exemplary embodiment of Figure 5, an r ·· t ~ ··· b / Γ; . - * ^ 8 side feed rake drawn in its desired normal working position. The rake members 25 are all drivable in the same rotational sense C from the tractor 4. The frame beam 1 encloses an angle deviating from 90 ° with the direction of travel during normal operation. 5 The running wheels 7 are adjusted in direction of travel A. As in the exemplary embodiments of Figures 2-4, the machine is provided with a coupling device 10 comprising the pivot axes 17 and 18 as well as the arms 16; this device 10 can have the same shape and dimensions as those according to figures 2-4. In this exemplary embodiment, however, a horizontal support 26 located at the level of a lower lifting arm of the lifting device is mounted on the three-point trestle 14 (or on a horizontal extension beam 14) near a lateral end thereof, which rigidly attaches to the trestle or extension beam 14 during operation. ; the carrier 26 protrudes backwards from the trestle or extension beam 14 and is oriented in plan view approximately perpendicular to the trestle or extension beam. One of the two pivot shafts 18 is secured to the rear side of the carrier 26; the other pivot axis 18, as in the previous embodiments, is mounted directly on the trestle or extension beam 14. Seen in top view, a connecting line between the pivot shafts 18 is parallel to a connecting line between the pivot shafts 17 and also parallel to the frame beam 1.

25 In de normale werkstand ligt de momentane zwenkas, vastgelegd door, gezien in bovenaanzicht, het snijpunt van de beide verbindingslijnen door de zwenkassen 17 en 18, in het door het verwijzingscijfer 27 aangeduide punt. Bij deze machinesoort kan het wenselijk zijn dat de momentane zwenkas 30 ongeveer even ver vóór de bok of aanbouwbalk 14 ligt als de gestelbalk 1 erachter ligt teneinde een goed dynamisch gedrag van de machine tijdens bedrijf te bewerkstelligen.In the normal operating position, the instantaneous pivot axis, fixed by, seen in plan view, the intersection of the two connecting lines through the pivot axes 17 and 18, lies in the point indicated by the reference numeral 27. In this type of machine, it may be desirable for the instantaneous pivot axis 30 to be approximately the same distance in front of the trestle or extension beam 14 as the frame beam 1 is behind it in order to achieve good dynamic behavior of the machine during operation.

De voorgaande uitvoeringsvoorbeelden betreffen maatregelen ter verbetering van het dynamisch gedrag van aan 35 trekker gekoppelde machines tijdens het rijden over het veld in een werkzame stand, waarbij de machine in verband met rijden van bochten ten opzichte van de trekker vrij ver-zwenkbaar moet zijn. Alle besproken aankoppelingsinrichtingen P 7 f: ; p £ 9.- 10 kunnen afzonderlijk worden toegepast, maar kunnen echter ook deel uitmaken van een zogenaamde naloopinrichting, die bewerkstelligt dat de machine, nadat zij door een drie-puntshefinrichting van de trekker geheven is, ten opzichte 5 van de trekker automatisch is vergrendeld teneinde, bijvoorbeeld tijdens transport over de weg, verzwenking om de momentane zwenkas 20, 27 te voorkomen. In de figuren 6 en 7 is een dergelijke vergrendelinrichting, geschikt voor het uit-voeringsvoorbeeld volgens figuur 2, getekend.The foregoing exemplary embodiments relate to measures to improve the dynamic behavior of tractor-coupled machines during driving over the field in an active position, wherein the machine must be freely pivotable in relation to driving curves relative to the tractor. All discussed coupling devices P 7 f:; p £ 9.- 10 can be used separately, but can also form part of a so-called trailing device, which ensures that the machine is automatically locked relative to the tractor after it has been lifted by a three-point lifting device from the tractor. in order to prevent pivoting about the instantaneous pivot axis 20, 27, for example during road transport. Figures 6 and 7 show such a locking device suitable for the embodiment shown in Figure 2.

10 Om één der zwenkassen 17, waarom één der armen 16 ten opzichte van de gestelbalk 1 tijdens bedrijf van de machine verzwenkbaar is, is een uiteinde van een vergrendel-stang 28 verzwenkbaar bevestigd. De stang 28 is vanaf de zwenkas 27 zodanig schuin naar voren gericht dat zij, gezien 15 in bovenaanzicht, kort achter het midden van de driepuntsbok 14 langs loopt.An end of a locking rod 28 is pivotally mounted about one of the pivot shafts 17, for which one of the arms 16 is pivotable relative to the frame beam 1 during operation of the machine. The rod 28 is directed obliquely forward from the pivot shaft 27 such that, seen in plan view, it passes shortly behind the center of the three-point trestle 14.

Nabij het bovenste aankoppelpunt van de bok 14 is een ongeveer horizontale, dwars op de rijrichting A gelegen scharnieras 29 gelegerd, die op korte afstand vóór de bok is 20 opgesteld.Near the upper coupling point of the trestle 14, an approximately horizontal pivot shaft 29 located transversely to the direction of travel A is mounted, which is arranged a short distance in front of the trestle.

Om de scharnieras 29 is een hefboom 30 verzwenkbaar. Een been van de hefboom 30 is vanaf de as 29 neerwaarts gericht, het andere been is vanaf de as 29 achterwaarts gericht en reikt tot achter de bok 14 (figuur 7). Het 25 onderste uiteinde van het neerwaarts gerichte been draagt een pen 31 ter aankoppeling van de bovenste hefarm van de hef-inrichting. Het achterste punt van het andere been is door middel van een evenwijdig aan de scharnieras 29 gelegen pen 32 scharnierbaar verbonden met een onder de hefboomarm 30 gelegen schalm 33 die op zijn beurt door middel van een evenwijdig aan de pen 32 gelegen pen 34 is gekoppeld met een neerwaarts gerichte grendelpen 35. Het onderste deel van de grendelpen 35 steekt in en cylindervormige geleidingsbus 36, die een vaste stand ten opzichte van de bok 14 heeft. De bus 35 36 omsluit een voorgespannen drukveer 37 die met zijn onder zijde op een nabij de onderrand van de bus 36 aangebrachte inwendige borst rust en met zijn bovenzijde tegen een door de pen 35 gestoken stift 38 drukt, zodat de veer 37 de grendel- k · » ·'.A lever 30 is pivotable about the pivot axis 29. One leg of the lever 30 is directed downward from the shaft 29, the other leg is directed backward from the shaft 29 and extends behind the trestle 14 (Figure 7). The lower end of the downward facing leg carries a pin 31 for coupling the upper lifting arm of the lifting device. The posterior point of the other leg is pivotally connected by means of a pin 32 located parallel to the pivot axis 29 to a link 33 located below the lever arm 30, which in turn is coupled by means of a pin 34 located parallel to the pin 32 a downwardly directed locking pin 35. The lower part of the locking pin 35 protrudes into a cylindrical guide bush 36, which has a fixed position relative to the trestle 14. The sleeve 35 36 encloses a pretensioned compression spring 37 which rests with its bottom side on an internal chest arranged near the bottom edge of the sleeve 36 and presses its top side against a pin 38 inserted through the pin 35, so that the spring 37 locks · »· '.

Vit- * * v.Vit- * * v.

10 pen 35 opwaarts tracht te drukken. De stift 38 kan daarbij tegen een een aanslag vormend bovendeksel van de bus 36 aanliggen. Het onderste uiteinde van de pen 35 steekt iets onder de bus 36 uit en reikt tot op korte afstand boven het 5 bovenvlak van de vergrendelstang 28, die in het gebied nabij de bus 36 van een aantal evenwijdig aan de pen 35 gerichte gaten 39 is voorzien. In elke stand van de machine ten opzichte van de trekker wordt de stang 28 juist onder de grendelpen 35 door geleid door middel van een U-vormige 10 beugel 40, die aan de bus 36 star is bevestigd en de stang 28 draagt. De bus 36 wordt op zodanige wijze door een aan de bok 14 bevestigde steun 41 gedragen, dat de bus om zijn hartlijn kan verzwenken.10 try to push pin 35 upwards. The pin 38 can abut against a top cover of the sleeve 36 forming a stop. The lower end of the pin 35 protrudes slightly below the sleeve 36 and extends a short distance above the top surface of the locking bar 28, which is provided in the region near the sleeve 36 with a number of holes 39 oriented parallel to the pin 35 . In any position of the machine relative to the tractor, the rod 28 is passed just below the locking pin 35 by means of a U-shaped bracket 40, which is rigidly attached to the sleeve 36 and carries the rod 28. The sleeve 36 is supported by a support 41 attached to the trestle 14 in such a way that the sleeve can pivot about its axis.

Tijdens bedrijf rust de machine met zijn onder-15 steuningsorganen 7 op de grond; de bok 14 is aan de drie-puntshefinrichting van de trekker bevestigd. De topstang van de hef inrichting belast in dit geval de hefboom 30 niet of nauwelijks, zodat de veer 37 de stang 35 door middel van de pen 38 opwaarts tegen zijn aanslag drukt. Op deze wijze wordt 20 voorkomen, dat, indien de topstang tijdens het rijden over oneffen terrein tijdelijk schoksgewijs wordt belast, de pen 35 neerwaarts beweegt.During operation, the machine rests on the ground with its support members 7; the trestle 14 is attached to the three-point hitch of the tractor. In this case, the top rod of the lifting device hardly loads the lever 30, so that the spring 37 presses the rod 35 upwards against its stop by means of the pin 38. In this way it is prevented that, if the top rod is temporarily subjected to a shock load during driving over uneven terrain, the pin 35 moves downwards.

Indien de machine met behulp van de driepunts-hefinrichting wordt geheven, oefent de topstang van de hef-25 inrichting een voortdurend aanwezige voorwaartse trekkracht op de pen 31 uit, zodat de hefboom 30 om de scharnieras 29 verzwenkt en de pen 35 neerwaarts drukt waarbij de voor-spanning van de veer 37 wordt overwonnen. Het onderste einde van de pen 35 wordt dientengevolge door een der gaten 39 30 gestoken, nadat de bestuurder, vóór het heffen, door het al of niet rijden van een bocht, de gewenste vergrendelde stand van de machine ten opzichte van de trekker van te voren heeft bepaald. Daar, gezien in het bovenaanzicht volgens figuur 6, een stel zwenkassen 17 en 18 en de pen 35 een driehoek-35 constructie vormen, is de machine in geheven stand ten opzichte van de trekker, gezien in bovenaanzicht, vergrendeld, zodat verzwenkingen om de momentane zwenkas 20, 27 zijn uitgesloten.When the machine is lifted using the three-point hitch, the top link of the lift device applies a constant forward pull force to the pin 31 so that the lever 30 pivots about the pivot axis 29 and pushes the pin 35 downwardly. pre-tension of the spring 37 is overcome. The lower end of the pin 35 is therefore inserted through one of the holes 39, after the driver, before lifting, by driving a bend or not, has previously set the desired locked position of the machine relative to the tractor. has decided. Since, seen in the plan view of Figure 6, a set of pivot shafts 17 and 18 and the pin 35 form a triangle-35 construction, the machine is locked in elevated position relative to the tractor, seen in plan view, so that pivots about the instantaneous pivot shaft 20, 27 are excluded.

r , · f% .r, 11 &r, f% .r, 11 &

In de figuren 8-12 is een tweede uitvoerings-voorbeeld van een naloop- en vergrendelingsinrichting getekend. In deze figuren voorkomende verwijzingscijfers die overeenstemmen met die welke in het voorgaande zijn gebruikt, 5 hebben betrekking op dezelfde of analoge delen van de machine.Figures 8-12 show a second exemplary embodiment of a trailing and locking device. Reference numerals similar to those used in the preceding figures in these figures refer to the same or analogous parts of the machine.

De bok 14 (fig. 9) is nabij zijn beide onderste uiteinden weer scharnierbaar bevestigd aan de onderste armen van de driepuntshefinrichting van een trekker en nabij zijn 10 bovenzijde door middel van een koppelstuk 42 om een dwars-gerichte scharnieras 43 scharnierbaar bevestigd aan de bovenste arm van de driepuntshefinrichting van de trekker. Het koppelstuk 42 is door middel van een ongeveer horizontale, evenwijdig aan de bok 14 gerichte zwenkas 44 verzwenkbaar ten 15 opzichte van de bok 14. De zwenkas 44 is onder en iets achter de scharnieras 43 gelegen. Het koppelstuk 42 steekt over enige afstand onder de zwenkas 44 uit. Het koppelstuk 42 is aan zijn boven- en achterzijde voorzien van een hefboom 45 (fig. 9 en 10} die vanaf het koppelstuk 42 achterwaarts is 20 gericht en nabij zijn achterste uiteinde dat, gezien in zijaanzicht (fig. 9), achter de achterzijde van de bok 14 is gelegen, voorzien van een in zijn achterste begrenzing uitmondend sleufgat. Door het sleufgat steekt een ongeveer vertikaal gerichte stang 46, die zich over enige afstand zowel 25 boven het achtereinde van de hefboom 45 als over enige lengte onder dit achterste einde uitstrekt. Het gedeelte, van de stang 46 dat boven het sleufgat in de hefboom is gelegen, wordt omringd door een drukveer 47 die met zijn onderzijde op het achtereinde van de hefboom 45 rust en met zijn boveneinde 30 tegen een borst 48 aanligt, die op de stang 46 is bevestigd.The trestle 14 (fig. 9) is hinged again near its bottom two ends and hinged on the lower arms of the three-point hitch of a tractor and near its top side by means of a coupling piece 42 about a transverse pivot axis 43 attached to the top arm of the three-point linkage of the tractor. The coupling piece 42 is pivotable relative to the trestle 14 by means of an approximately horizontal pivot axis 44 oriented parallel to the trestle 14. The pivot axis 44 is located below and slightly behind the pivot axis 43. The coupling piece 42 protrudes some distance below the pivot axis 44. The coupling piece 42 is provided at its top and rear with a lever 45 (fig. 9 and 10} which is directed backwards from the coupling piece 42 and near its rear end which, viewed in side view (fig. 9), behind the rear side of the trestle 14, provided with a slotted hole debouching in its rear boundary An approximately vertically oriented rod 46 protrudes through the slotted hole and extends for some distance both above the rear end of the lever 45 and for some length below this rear end The portion of the rod 46 located above the slotted hole in the lever is surrounded by a compression spring 47 which rests with its underside on the rear end of the lever 45 and rests with its upper end 30 against a chest 48 which the rod 46 is attached.

De stang 46 is tevens voorzien van een borst 48A (fig. 10) die, indien de machine op de grond rust, tegen de onderzijde van de hefboom 45 rust. Het ondereinde van de stang 46 is op tijdens bedrijf vaste, echter in axiale richting van de stang 35 instelbare wijze bevestigd aan een cilindervormige pot 49 (fig. 12). De hartlijn van het cilindrische buitenoppervlak van deze pot valt samen met de hartlijn van de stang 46. De pot 49 bezit een deksel, waarin de stang 46 bevestigd is en 1 . - - 12 een bodem waarin een pen 50 is vastgeschroefd. De hartlijn van de pen 50 valt samen met die van de stang 46 en die van de cilindrische buitenomtrek van de pot 49. Gerekend in axiale richting, steekt de pen 50 over ongeveer de helft van 5 de axiale lengte van de cilindrische ruimte die door de pot 49 wordt omsloten, in deze ruimte. De pen 50 is, gerekend in opwaartse richting, taps uitgevoerd. De pot 49 wordt aan zijn cilindrische buitenomtrek met geringe speling geleid door een ring 51 die met behulp van een steun 52 star aan de bok 14 is 10 bevestigd en, op enige afstand onder de ring 51, door een van een cilindrisch gat voorziene plaat 53 (fig. 12) die bewegingen loodrecht op de hartlijn van de pot en op die van de stang 46 verhinderen, echter enige verzwenking van de pot 49 om die hartlijn toelaten.The rod 46 is also provided with a chest 48A (fig. 10) which, when the machine rests on the ground, rests against the bottom of the lever 45. The lower end of the rod 46 is fixed to a cylindrical pot 49 in a fixed, but axially adjustable manner, of the rod 35 (fig. 12). The centerline of the cylindrical outer surface of this pot coincides with the centerline of the rod 46. The pot 49 has a lid in which the rod 46 is mounted and 1. - 12 a bottom in which a pin 50 is screwed. The axis of the pin 50 coincides with that of the rod 46 and that of the cylindrical outer circumference of the pot 49. Calculated in axial direction, the pin 50 extends about half of the axial length of the cylindrical space passing through the pot 49 is enclosed in this space. The pin 50 is tapered in the upward direction. The pot 49 is guided at its cylindrical outer circumference with little play by a ring 51 which is rigidly fixed to the trestle 14 with the aid of a support 52 and, at some distance below the ring 51, through a plate 53 provided with a cylindrical hole. (Fig. 12) which prevent movements perpendicular to the centerline of the pot and to that of the rod 46, however allow some pivoting of the pot 49 about that centerline.

15 Aan twee tegenover elkaar gelegen zijden van de cilindrische wand van de pot 49 is deze voorzien van ongeveer vierkante openingen 54 waarvan de omtrekken, gezien in figuur 12, elkaar dekken. De vergrendelstang 28 is door de beide openingen 54 gestoken en rust, buiten de pot 49, op de plaat 20 53. De loodrecht op de hartlijn van de stang 46 gemeten breedten van beide openingen 54 zijn iets groter dan de in figuur 11 zichtbare breedte van de vergrendelstang 28. De gaten 39 die in de vergrendelstang 28 zijn aangebracht teneinde verschillende standen van de gestelbalk 1 in de geheven 25 toestand van de machine ten opzichte van de trekker te kunnen instellen zijn, zoals uit figuur 12 blijkt, van een tapse begrenzing 55 voorzien, die passend is om de buitenbegrenzing van de tapse pen 50. De stang 28 is tijdens bedrijf van de machine in de bovenste delen van de openingen 54 gelegen. Het 30 bovenste eindvlak van de pen 50 reikt in deze werkstand tot op korte afstand onder het onderste begrenzingsvlak van de stang 28 zodat de stang 28 tijdens bedrijf, indien de loopwielen 7 van de machine op de grond rusten, in de pot 49 in zijn lengterichting vrij verschuifbaar is en de machine zich 35 als een getrokken machine gedraagt.On two opposite sides of the cylindrical wall of the pot 49, it is provided with approximately square openings 54, the contours of which, seen in Figure 12, cover each other. The locking rod 28 has been inserted through the two openings 54 and rests, outside the pot 49, on the plate 53. The widths of both openings 54 measured perpendicular to the center line of the rod 46 are slightly larger than the width of the locking bar 28. The holes 39 provided in the locking bar 28 in order to be able to set different positions of the frame beam 1 in the raised position of the machine relative to the tractor, as shown in figure 12, are of a tapered limitation 55 provided to fit the outer boundary of the tapered pin 50. The rod 28 is located in the upper parts of the openings 54 during operation of the machine. The upper end face of the pin 50 in this working position extends a short distance below the lower boundary face of the rod 28 so that the rod 28 in operation, when the running wheels 7 of the machine are resting on the ground, in the pot 49 in its longitudinal direction is freely movable and the machine behaves like a towed machine.

Aan de bok 14 is een huis 56 bevestigd dat de vorm bezit van een holle pijp met vierkante doorsnede (fig. 9-11). De hartlijn van dit pijpstuk 56 is horizontaal en loodrecht ψ ^ ^ c i*». --1 k·-* 13 op het vlak van de bok 14 gericht. Het pijpstuk 56 is op afstand onder de zwenkas 44 opgesteld terwijl, gezien in bovenaanzicht, het voorste eindvlak 57 van het huis 56 buiten de voorste begrenzing van de bok 14 uitsteekt. De hartlijn 5 van de pijp 56 kruist de zwenkas 44 nabij het midden van de lengte van deze zwenkas. De opstelling is zodanig dat het onderste deel van het koppelstuk 42 dat onder de zwenkas 44 uitsteekt, met zijn achterzijde, gerekend in de rijrichting, vóór het eindvlak 57 van het huis 56 is opgesteld. Het huis 10 56 omsluit een drukveer 58 die met zijn achterste einde rust tegen een bodemplaat 59 van het huis 56. Door middel van deze bodemplaat is het huis 56 star aan de bok 14 bevestigd. De bodemplaat 59 is voorzien van een boring waardoor een pen 60 steekt waarvan de hartlijn samenvalt met die van het huis 56 15 (fig. 11}· Het naar het koppelstuk 42 gekeerde einde van de veer 58 draagt een drukstuk 61 dat, indien de veer 58 onbelast is, enigszins buiten het eindvlak 57 uitsteekt. Indien het drukstuk 61 in achterwaartse richting wordt belast kan het zich tot in of achter het eindvlak 57 in de ruimte ver-20 plaatsen die door het huis 56 wordt omsloten.Attached to the trestle 14 is a housing 56 which is in the form of a hollow pipe of square section (Fig. 9-11). The centerline of this pipe piece 56 is horizontal and perpendicular. - 1 k · - * 13 facing the plane of the trestle 14. The pipe piece 56 is spaced below the pivot shaft 44 while, viewed in plan view, the front end face 57 of the housing 56 projects beyond the front boundary of the trestle 14. The axis 5 of the pipe 56 crosses the pivot axis 44 near the center of the length of this pivot axis. The arrangement is such that the lower part of the coupling piece 42 which projects under the pivot shaft 44, with its rear side, counting in the direction of travel, is arranged in front of the end face 57 of the housing 56. The housing 10 56 encloses a compression spring 58 which rests with its rear end against a bottom plate 59 of the housing 56. By means of this bottom plate, the housing 56 is rigidly fixed to the trestle 14. The bottom plate 59 is provided with a bore through which a pin 60 protrudes, the axis of which coincides with that of the housing 56 (fig. 11). The end of the spring 58 facing the coupling piece 42 carries a pressure piece 61 which, if the spring 58 is unloaded, protrudes slightly beyond the end face 57. When the gland 61 is loaded in the rearward direction, it can move into or behind the end face 57 in the space enclosed by the housing 56.

Op de bovenzijde van de bok is een horizontale aanslagplaat 62 aangebracht (fig. 8 en 9) waarvan de voorste begrenzing een aanslag vormt voor het boven de zwenkas 44 gelegen deel van het koppelstuk 42 indien dit deel zich 25 achterwaarts beweegt.A horizontal stop plate 62 (Figures 8 and 9) is arranged on the top of the trestle, the front boundary of which forms a stop for the part of the coupling piece 42 situated above the pivot axis 44 when this part moves backwards.

Indien de machine tijdens, bedrijf over het veld rijdt, dat wil zeggen indien het machinegewicht door middel van de loopwielen 7 op de grond afsteunt, en om een denkbeeldige, evenwijdig aan de gestelbalk 1 gerichte as kantel-30 bewegingen uitvoert ten gevolge van de oneffenheden van de bodem, is het onderste uiteinde van het koppelstuk 42 voortdurend in aanraking met het dan vóór het vlak 57 uitstekende drukstuk 61. Het drukstuk 61 oefent, gezien in figuur 9, om de zwenkas 44 een moment uit dat rechtsom is 35 gericht, waardoor het achterste uiteinde van de hefboom 45 en daarmede teven het onderste uiteinde van de veer 47 zich in een onderste stand bevindt. Deze onderste stand stemt overeen met die van de stang 46 en de pot 49 zodat de op de plaat 53 r\T i ' . H.If, during operation, the machine is traveling over the field, that is to say, if the machine weight is supported on the ground by means of the running wheels 7, and makes tilting movements about an imaginary axis parallel to the frame beam 1, due to the unevenness from the bottom, the lower end of the coupling piece 42 is in constant contact with the pressure piece 61 protruding in front of the plane 57. The pressure piece 61, seen in figure 9, exerts around the pivot axis 44 a clockwise direction, so that the rear end of the lever 45 and hence the lower end of the spring 47 is in a lower position. This lower position corresponds to that of the rod 46 and the pot 49, so that the plate 53 on the plate 53. H.

14 rustende en over deze plaat schuivende vergrendelstang 28 zich boven de pen 50 bevindt (fig. 12) waardoor de machine zich ten opzichte van de trekker als een getrokken machine kan instellen. De veer 58 is namelijk zodanig bemeten dat 5 tijdens de genoemde kantelbewegingen van de machine optredende krachten in de topstang van de hefinrichting zonder, of met zeer kleine verzwenkingen van het koppelstuk 42 om de zwenkas 44 in evenwicht kunnen worden gehouden. De veer 58 bewerkstelligt tijdens bedrijf derhalve een vrije verschuif-10 baarheid van de vergrendelstang 28 door de pot 49. De voorzijde van de aanslagplaat 62 dient tijdens bedrijf als de aanslag waartegen het koppelstuk 42 zich tijdens normaal bedrijf van de machine kan aanleggen in samenwerking met de veer 58.14, the locking rod 28 resting and sliding over this plate is located above the pin 50 (fig. 12), so that the machine can adjust itself as a towed machine relative to the tractor. Namely, the spring 58 is dimensioned such that during the said tilting movements of the machine, forces occurring in the top link of the lifting device without, or with very small pivotations of the coupling piece 42 about the pivot shaft 44, can be balanced. The spring 58 therefore provides for free movement of the locking rod 28 through the pot 49 during operation. The front side of the stop plate 62 serves during operation as the stop against which the coupling piece 42 can engage during normal operation of the machine. the spring 58.

15 Indien de machine door middel van de driepuntshef- inrichting van de trekker wordt geheven, treedt in de topstang van de hefinrichting een relatief grote kracht op ten gevolge van het gewicht van de machine. Deze kracht doet het koppelstuk 42, gezien in het zijaanzicht volgens figuur 9, om 2 0 de zwenkas 44 linksom verzwenken waarbij de veer 58 zo ver wordt ingedrukt dat het drukstuk 61 zich geheel in de door het huis 56 omsloten ruimte beweegt en het onderste deel van het koppelstuk 42 zich tegen het dan als aanslag dienende eindvlak 57 van het huis 56 aanlegt. Ten gevolge van deze 25 verzwenking van het koppelstuk 42 om de zwenkas 44 beweegt het achterste uiteinde van de hefboom 45 zich opwaarts onder samendrukking van de drukveer 47 waardoor de stang 46 en de pot 49 zich eveneens opwaarts bewegen ten opzichte van de bok 14. Ten gevolge hiervan beweegt de pen 50 zich in één der 30 gaten 39 van de vergrendelstang 28 die daardoor ten opzichte van de bok wordt gefixeerd. Ten gevolge hiervan kan de gestelbalk 1 met de daaraan bevestigde bewerkingsorganen zich ten opzichte van de trekker niet meer zijdelings bewegen, daar de verzwenkbaarheid van de armen 16 om de zwenkassen 17 35 en 18 wordt verhinderd. Indien de pen 50 voor de aanvang van het heffen van de machine niet onder een der gaten 39 is gelegen heft de trekkerbestuurder de machine eerst zodanig dat slechts een deel van het gewicht van de machine door de «'· ' 7 o < fc* i v . ··-- < 15 hefinrichting wordt opgenomen, rijdt vervolgens een kleine bocht en heft de machine aansluitend als geheel, waardoor de pen 50 in één der gaten 39 zal treden. Het intreden van de pen 50 in een gat 39 wordt vergemakkelijkt door de tapse 5 uitvoering van de pen 50 en het gat 39.When the machine is lifted by means of the three-point lifting device of the tractor, a relatively great force occurs in the top link of the lifting device due to the weight of the machine. Seen in the side view according to Figure 9, this force causes the pivot shaft 44 to pivot counterclockwise, the spring 58 being pressed so far that the pressure piece 61 moves completely into the space enclosed by the housing 56 and the lower part of the coupling piece 42 abuts the end surface 57 of the housing 56, which then serves as a stop. As a result of this pivoting of the coupling piece 42 about the pivot shaft 44, the rear end of the lever 45 moves upwards under compression of the compression spring 47, so that the rod 46 and the pot 49 also move upwards relative to the trestle 14. Ten as a result, the pin 50 moves into one of the holes 39 of the locking bar 28, which is thereby fixed relative to the trestle. As a result, the frame beam 1 with the attached working members can no longer move sideways with respect to the tractor, since the pivotability of the arms 16 about the pivot shafts 17, 35 and 18 is prevented. If the pin 50 is not located under one of the holes 39 before starting the machine, the tractor driver first lifts the machine in such a way that only part of the weight of the machine passes through the "7" <fc * iv. . ·· - <15 lifting device is picked up, then makes a small turn and then lifts the machine as a whole, whereby the pin 50 will enter one of the holes 39. Entry of the pin 50 into a hole 39 is facilitated by the tapered design of the pin 50 and the hole 39.

Deze tapse uitvoering van pen en gat speelt ook een rol bij het neerzetten van de machine nadat bijvoorbeeld op de kopakker een bocht van 180° met geheven machine is gereden. Dit is ook het geval indien de geheven machine in 10 een schuine stand achter de trekker hangt en de machine tijdens het neerzetten daardoor dwarskrachten op de loopwielen ondervindt, in het bijzonder indien daarbij ook een deze dwarskrachten verhogende bocht wordt gereden. Tijdens het neerzetten van de machine ondervindt de pen die daarbij 15 uit het gat dient te treden, relatief grote dwarskrachten, die worden uitgeoefend door de begrenzing 55 van het gat 39. De tapse uitvoering van pen en gat bewerkstelligt dat slechts een kleine neerwaartse axiale verplaatsing van de pen 50 ten opzichte van het gat 39 (veroorzaakt door de veer 58) reeds 20 een zekere speling tussen de zich nog in het gat bevindende pen en de gatbegrenzing veroorzaakt waardoor de onderlinge wrijving wegvalt en de pen verder kan uittreden.This tapered version of pin and hole also plays a role in setting down the machine after, for example, a 180 ° bend with the machine lifted on the headland. This is also the case if the lifted machine hangs in an oblique position behind the tractor and the machine thereby experiences transverse forces on the running wheels during setting down, in particular when a bend which increases these transverse forces is also driven. During the setting down of the machine, the pin which is to come out of the hole thereby experiences relatively large transverse forces, which are exerted by the boundary 55 of the hole 39. The tapered pin and hole effect ensures that only a small downward axial displacement of the pin 50 relative to the hole 39 (caused by the spring 58) already causes a certain play between the pin still in the hole and the hole boundary, as a result of which the mutual friction is removed and the pin can exit further.

De aanwezigheid van de veer 58 en het drukstuk 61 bewerkstelligt tijdens het heffen van de machine dat de 25 machine ten gevolge van de relatief kleine verzwenking van het koppelstuk 42 om de zwenkas 44 relatief ten opzichte van de hefinrichting minder achterwaarts en neerwaarts kantelt waardoor de hoogte waarover de machine moet worden geheven (om bijvoorbeeld over een zwad te worden getild) aanzienlijk 30 kleiner is dan bij bekende machines waarbij de verzwenking van het koppelstuk 42 en de daaruit voortvloeiende achterwaartse kanteling relatief aanzienlijk groter is.The presence of the spring 58 and the pressure piece 61 causes the machine to tilt less backwards and downwards relative to the lifting device as a result of the relatively small pivoting of the coupling piece 42 about the pivot axis 44, so that the height over which the machine has to be lifted (for example to be lifted over a swath) is considerably smaller than with known machines in which the pivoting of the coupling piece 42 and the resulting backward tilt is relatively considerably larger.

Indien de machine tijdens bedrijf over het veld rijdt zal ten gevolge van bodemoneffenheden een heen en weer 35 gaande kanteling van de machine om een denkbeeldige dwarsas optreden, die ter plaatse van de bevestiging van de machine aan de hefinrichting tot stootkrachten aanleiding zou geven en tevens de afstand van de tandpunten van harkorganen ten * ί v · - * 16 opzichte van de grond of de stoppels voortdurend zou doen veranderen waardoor de werkresultaten nadelig worden beïnvloed. Ten gevolge van de aanwezigheid van de veer 58 en het tijdens bedrijf vóór het eindvlak 57 uittredende drukstuk 61 5 dat tegen het onderste deel van het koppelstuk 42 aanligt, wordt deze voortdurende kantelbeweging aanzienlijk onderdrukt .If the machine travels across the field during operation, a tilting of the machine about an imaginary transverse axis will occur as a result of ground irregularities, which would give rise to impact forces at the location of the attachment of the machine to the lifting device and also distance of the tine tips of rake members to * ί v · - * 16 from the ground or cause stubble to change, adversely affecting work results. As a result of the presence of the spring 58 and the pressure piece 61 exiting in front of the end face 57 during operation which abuts against the lower part of the coupling piece 42, this continuous tilting movement is considerably suppressed.

De vergrendelstang 28 is nabij zijn voorste uiteinde voorzien van een gat 28A dat in een voor transport 10 geschikte stand van de machine in bovenaanzicht samenvalt met vast ten opzichte van de bok 14 aangebrachte gaten 14A (fig.The locking bar 28 is provided near its front end with a hole 28A which, in a position of the machine suitable for transporting, coincides in top view with holes 14A fixed relative to the trestle 14 (fig.

9). Voor de aanvang van transport van de machine wordt uit veiligheidsoverwegingen met de hand een grendelpen door de gaten 14A en 28A gestoken; deze grendelpen dient voor de 15 aanvang van het bedrijf van de machine uiteraard, te worden uitgenomen.9). For safety reasons, a locking pin is manually inserted through holes 14A and 28A before transporting the machine; this locking pin must, of course, be removed before the machine starts to operate.

Het is echter mogelijk dat de trekkerbestuurder vergeet de grendelpen door de gaten 14A en 28A te steken, zodat bij transport over de openbare weg het gevaar ontstaat 2 0 dat het grootste deel van de dan geheven machine, zwenkend om de zwenkassen 18 op ongewilde wijze zijdelings verplaatst indien bijvoorbeeld tengevolge van een slecht wegdek zeer sterke verticale versnellingen zouden optreden. Bij grote schokken zou het koppelstuk 42 zodanig om de zwenkas 44 25 kunnen bewegen, dat de pen 50 uit het gat 39 treedt, ondanks de werking van de veer 58. Teneinde tijdens transport over de openbare weg absolute veiligheid te verschaffen wordt de automatische vergrendeling volgens figuur 13 voorgesteld. De delen voorzien van de verwijzingscijfers 28, 39, 46 en 49 -30 55 hebben betrekking op dezelfde constructie als degene die in figuur 12 zijn getekend.However, it is possible for the tractor driver to forget to insert the locking pin through the holes 14A and 28A, so that when transporting on public roads there is a danger that the majority of the machine then lifted, pivoting about the pivot shafts 18 in an unintended way moved if, for example, very strong vertical accelerations occur due to poor road surface. In the event of large shocks, the coupling piece 42 could move about the pivot axis 44 such that the pin 50 exits the hole 39, despite the action of the spring 58. In order to provide absolute safety during transport on public roads, the automatic locking mechanism is Figure 13 is presented. The parts bearing the reference numerals 28, 39, 46 and 49-30 refer to the same construction as that shown in Figure 12.

Aan de laatstbedoelde, in het voorgaande reeds beschreven constructie, is een zeer eenvoudige hydraulische cilinder 74 toegevoegd die in de onmiddelijke nabijheid van 35 de pot 49 is opgesteld. De hartlijn van de cilinder 74 strekt zich ongeveer horizontaal en ongeveer loodrecht op die van de stang 46 uit. De cilinder 74 is star bevestigd aan een ongeveer horizontale, star aan de bok 14 bevestigde steunplaat jf· M*. A 'ï r-7 ArTo the latter construction, already described above, a very simple hydraulic cylinder 74 has been added, which is arranged in the immediate vicinity of the pot 49. The centerline of the cylinder 74 extends approximately horizontally and approximately perpendicular to that of the rod 46. The cylinder 74 is rigidly attached to a support plate jf · M * which is approximately horizontal, rigidly fixed to the trestle 14. Ar-7 Ar

Sr- ! *\ - ' ..· s .u s v.‘ ·. k.- 17 75. De cilinder 74 is voorzien van een zuiger 76, die bevestigd is aan een zuigerstang 77. De zuigerstang 77 treedt aan die zijde van de cilinder 74 uit welke naar de pot 49 is toegekeerd. Aan het uittredende uiteinde van de zuigerstang 5 77 is een grendelstuk 78 aangebracht, dat met zijn vlakke onderzijde rust op en verschuifbaar is over de bovenzijde van de steunplaat 75. Het grendelstuk 78 is voorzien van een aanslag 79, die tegen het nabijgelegen einde van de cilinder 74 kan afsteunen. Het grendelstuk 78 bezit een bovenvlak 80 10 dat aan het grendelstuk 78 gezien, in het aanzicht volgens figuur 13, een wigvorm verleend en gerekend vanaf zijn vrije einde in de richting van de cilinder 74 schuin opwaarts verloopt. De pot 49 is aan zijn onderzijde voorzien van een eveneens wigvormig uitgevoerd onderstuk 81 dat aan zijn naar 15 het grendelstuk 78 gekeerde zijde begrenst is door een afgeschuind glijvlak 82 dat, althans in de vergrendelde stand, geheel passend is op het eindvlak 80 van het grendelstuk 78.Sr-! * \ - '.. · s .u s v. "·. k.- 17 75. The cylinder 74 is provided with a piston 76, which is attached to a piston rod 77. The piston rod 77 exits on that side of the cylinder 74 which faces the pot 49. At the exiting end of the piston rod 5 77, a locking piece 78 is arranged, which rests with its flat underside and is slidable over the top side of the support plate 75. The locking piece 78 is provided with a stop 79, which abuts against the adjacent end of the cylinder 74 can support. The locking piece 78 has a top surface 80 which, viewed in the view according to Figure 13, is wedge-shaped to the locking piece 78 and extends obliquely upwards from its free end in the direction of the cylinder 74. The pot 49 is provided on its underside with a likewise wedge-shaped bottom part 81, which is bounded on its side facing the locking piece 78 by a chamfered sliding surface 82 which, at least in the locked position, is completely fitted to the end surface 80 of the locking piece. 78.

Om de zuigerstang 77 is tussen het eindvlak van de cilinder 74 dat de zuigerstang 77 ten dele omsluit en de 20 zuiger 76 een drukveer 83 aangebracht die om de zuigerstang 77 is gelegen.Between the end face of the cylinder 74 which partially encloses the piston rod 77 and the piston 76, a compression spring 83 is arranged around the piston rod 77, which is situated around the piston rod 77.

In de van het grendelstuk 78 afgelegen eindwand 84 is een aansluiting van een hydraulische leiding 85 aangebracht. De hydraulische leiding is aangesloten op die hydrau-25 lische toevoerleiding van een nader te bespreken hydraulische cilinder 68 (figuur 8) door middel waarvan hydrau-lische vloeistof onder druk wordt toegevoerd aan de cilinder 68, indien later, te bespreken dragers 67, die de buitenste harkorganen 3 dragen, opwaarts in een transportstand worden 30 verzwenkt. Het gedeelte van de ruimte binnen de hydraulische cilinder 74 waarin zich de veer 83 bevindt is niet gevuld met hydraulische vloeistof en staat in open verbinding met de buitenlucht.A connection of a hydraulic line 85 is arranged in the end wall 84 remote from the locking piece 78. The hydraulic line is connected to said hydraulic supply line of a hydraulic cylinder 68 to be discussed further (Figure 8) by means of which hydraulic fluid is supplied under pressure to cylinder 68, if carriers 67 to be discussed later, which bear the carry outer rake members 3, are pivoted upwardly into a transport position. The part of the space within the hydraulic cylinder 74 in which the spring 83 is located is not filled with hydraulic fluid and is in open communication with the outside air.

Tijdens normaal bedrijf van de machine kunnen de 35 beide dragers 67 onder invloed van de bodemoneffenheden vrij enigszins op en neer bewegen ten opzichte van de hoofdgestel-balk 64. In dit geval is de hydraulische vloeistof die aanwezig is tussen de eindwand 84 en de zuiger 76 vrijwel druk- » ; .During normal operation of the machine, under the influence of the ground unevenness, the two carriers 67 can move somewhat up and down relative to the main frame beam 64. In this case, the hydraulic fluid which is present between the end wall 84 and the piston 76 almost busy »; .

18 loos. De drukveer 83 is zodanig bemeten dat de zuiger 76 in de in figuur 13 getekende stand staat; in deze stand steunt de aanslag 79 tegen de nabijgelegen eindwand van de cilinder 74. In dit geval is het grendelstuk 78, gezien in figuur 13, 5 geheel aan de linkerzijde van de pot 49 gelegen.18 empty. Compression spring 83 is sized so that piston 76 is in the position shown in Figure 13; in this position the stop 79 rests against the adjacent end wall of the cylinder 74. In this case, the locking piece 78, as seen in figure 13, 5, is located entirely on the left side of the pot 49.

Indien nu de trekkerbestuurder de machine door middel van de hefinrichting van de trekker heft beweegt de pot 49 zich, zoals hiervoor is uiteengezet, in opwaartse richting totdat de pen 50 in één der conische gaten 39 10 treedt. Indien de bestuurder daarna door middel van de hydraulische cilinder 68 de dragers 67 opwaarts verzwenkt in een transportstand wordt de hydraulische vloeistof die zich tussen de eindwand 84 en de zuiger 76 bevindt, tengevolge van dit opzwenken van de dragers 67 onder druk gebracht. De 15 dimensionering is zodanig dat de kracht die hierdoor op de zuiger 76 wordt uitgeoefend, de veer 83 indrukt zodat de zuiger 76, de zuigerstang 77 en het grendelstuk 78 zich in de richting D verplaatsen. Hierbij schuift het grendelstuk 78 onder de pot 49 zodat bij opgezwenkte drager 67 (de 20 transportstand tijdens rijden over de openbare weg) verhindert wordt dat de pen 50 uit het betreffende gat 39 kan treden; de machine kan derhalve tengevolge van hevige verticale stoten nooit onverhoeds zijdelings wegzwenken.If the tractor driver now lifts the machine by means of the lifting device of the tractor, the pot 49 moves, as explained above, in an upward direction until the pin 50 enters one of the conical holes 39. If the driver then pivots the carriers 67 upwardly into a transport position by means of the hydraulic cylinder 68, the hydraulic fluid located between the end wall 84 and the piston 76 is pressurized as a result of this pivoting of the carriers 67. The dimensioning is such that the force exerted by it on the piston 76 depresses the spring 83 so that the piston 76, the piston rod 77 and the locking piece 78 move in the D direction. The locking piece 78 hereby slides under the pot 49 so that when the carrier 67 is swung up (the transport position during driving on the public road), the pin 50 is prevented from emerging from the relevant hole 39; the machine can therefore never swing sideways unexpectedly due to heavy vertical impacts.

Indien de trekkerbestuurder eerst de dragers 67 25 opzwenkt, terwij1 de machine nog op de grond rust, schuift het grendelstuk 78 tegen het glijvlak 82 van het onderstuk 81. Het grendelstuk 78 is echter hierbij niet in staat om de pot 49 via de borst 48A, de hefboom 45 en het koppelstuk 42 tegen de kracht van de stijve veer 58 in, opwaarts te 30 drukken. Eerst indien de bestuurder de machine heft, beweegt de pot 49 opwaarts en kan het grendelstuk 78 onder het onderstuk 81 schuiven waarbij eveneens een veilige transportstand is bereikt. Opgemerkt wordt dat in de vergrendelende stand enige speling tussen de vlakken 80 en 82 gewenst kan zijn; 35 deze speling bedraagt bij voorkeur de halve hoogte van de pen 50. Het grendelstuk 78 kan echter in deze stand ook tegen het onderstuk 81 aanliggen.If the tractor driver first pivots the carriers 67, while the machine is still resting on the ground, the locking piece 78 slides against the sliding surface 82 of the bottom part 81. However, the locking piece 78 is unable to move the pot 49 via the chest 48A, to press upward the lever 45 and the coupling piece 42 against the force of the rigid spring 58. Only when the operator lifts the machine does the pot 49 move upwards and the locking piece 78 can slide under the bottom piece 81, whereby a safe transport position is also achieved. It is noted that in the locking position some clearance between the surfaces 80 and 82 may be desirable; This play is preferably half the height of the pin 50. However, the locking piece 78 can also abut the bottom piece 81 in this position.

Indien dit gewenst is om de hiervoor beschreven P / - · . b 19 overgang in de transportstand in omgekeerde richting uit te voeren kan de bestuurder, alvorens de machine op de grond te plaatsen eerst de dragers 67 neerklappen. De ruimte tussen de eindwand 84 en de zuiger 76 is dan drukloos (in verbinding 5 met het vloeistofreservoir van het hydraulische systeem van de trekker). De veer 83 drukt dan de zuiger 76 in de richting van de eindwand 84 zodat het grendelstuk 78 in de richting van de cilinder 74 verplaatst totdat de aanslag 79 tegen de cilinder 74 aanligt. Indien de machine aansluitend op de 10 grond wordt geplaatst kan de pot 49 zich vrij neerwaarts verplaatsen waarbij de pen 50 uit het gat 39 treedt en de machine vrij zwenkbaar achter de trekker is gekoppeld.If this is desired to the previously described P / - ·. b 19 to carry out the transition in the transport position in the reverse direction, the driver can fold down the carriers 67 before placing the machine on the ground. The space between the end wall 84 and the piston 76 is then pressureless (in connection with the fluid reservoir of the hydraulic system of the tractor). The spring 83 then urges the piston 76 toward the end wall 84 so that the latch 78 moves toward the cylinder 74 until the stop 79 abuts the cylinder 74. If the machine is subsequently placed on the ground, the pot 49 can move freely downwards, the pin 50 emerging from the hole 39 and the machine being coupled freely pivotally behind the tractor.

Indien de bestuurder eerst de machine op de grond plaatst kan de pot 49 aanvankelijk niet of slechts over een 15 kleine hoogte neerwaarts verplaatsen, zodat de pen 50 niet geheel uit het gat 39 treedt. Indien de bestuurder echter aansluitend de dragers 67 neerwaarts verzwenkt tot in hun voor bedrijf geschikte, vrij zwenkbare stand, dan is de ruimte tussen de eindwand 84 en de zuiger 76 drukloos. De 20 drukveer 83 kan dan het grendelstuk 78 in een richting tegengesteld aan de richting D verplaatsen ondersteund door de horizontale component van de kracht die het schuine vlak 82 op het daaraan evenwijdige eindvlak 80 van het grendelstuk 78 uitoefent. Hierna beweegt de pen 50 tengevolge van de neer-25 waartse beweging van de pot 49 geheel uit het betreffende gat 39 en is de machine vrij zwenkbaar ten opzichte van de trekker. Bij toepassing van de vergrendeling volgens figuur 13 kan de door de gaten 14A en 28A te steken grendelpen uiteraard worden weggelaten.If the operator first places the machine on the ground, the pot 49 cannot initially or only move downwards over a small height, so that the pin 50 does not completely exit the hole 39. However, if the operator subsequently pivots the carriers 67 downwardly into their operable, freely pivotable position, the space between the end wall 84 and the piston 76 is pressureless. The compression spring 83 can then displace the locking piece 78 in a direction opposite to the direction D supported by the horizontal component of the force exerted by the inclined surface 82 on the parallel end face 80 of the locking piece 78. After this, as a result of the downward movement of the pot 49, the pin 50 moves completely out of the relevant hole 39 and the machine is freely pivotable relative to the tractor. When using the lock according to figure 13, the locking pin to be inserted through the holes 14A and 28A can of course be omitted.

30 Zoals uit figuur 8 blijkt, zijn beide armen 16 nabij de bijbehorende zwenkassen 18 aan hun buitenzijden voorzien van aanslagen 63. De verticale buitenste begren-zingsvlakken van de aanslagen 63 sluiten een zodanige hoek met de verticale buitenste begrenzingsvlakken van de armen 16 35 in, dat de buitenste begrenzingen van de aanslagen 63 zich tegen de bok 14 aanleggen indien de gestelbalk 1 bijvoorbeeld een stand inneemt overeenkomstig die, welke in de figuren 4 of 5 is getoond. De opstelling van de aanslagen is zodanig ï ? : r 9 / > 20 gekozen dat, indien een aanslag tegen de bok 14 aanligt, één der harkorganen niet in aanraking kan komen met bijvoorbeeld de band van één der trekkerwielen of met een zijkant van de bok 14.As can be seen from figure 8, both arms 16 are provided with stops 63 on their outer sides near the associated pivot shafts 18. The vertical outer boundary surfaces of the stops 63 enclose such an angle with the vertical outer boundary surfaces of the arms 16, that the outer boundaries of the stops 63 abut the trestle 14 if the frame beam 1 assumes, for example, a position corresponding to that shown in Figures 4 or 5. The arrangement of the attacks is such ï? : r 9 /> 20 chosen that, if a stop is against the trestle 14, one of the rake members cannot come into contact with, for example, the tire of one of the tractor wheels or with a side of the trestle 14.

5 Zoals uit figuur 8 blijkt is de daar getekende machine uitgevoerd als hooibouwmachine, voorzien van een hoofdgestelbalk 64 die nabij zijn uiteinden gelegerde harkorganen draagt die door loopwielen worden ondersteund. Direct naast de tandwielkasten 65, die deze harkorganen legeren en 10 door middel waarvan de harkorganen aandrijfbaar zijn, is de hoofdgestelbalk 64 voorzien van horizontale, loodrecht op de lengterichting van de hoofdgestelbalk 64 gerichte zwenkassen 66 waarom dragers 67 op- en neerwaarts zwenkbaar zijn die aan hun van de hoofdgestelbalk 64 afgekeerde einden buitenste 15 harkorganen legeren. Indien de hoofdgestelbalk 64 evenwijdig aan de dragers 67 is gericht, vallen de hartlijnen van hoofdgestelbalk en dragers samen. Teneinde de machine in een transports tand te verzwenken, worden de dragers 67 door middel van een schematisch weergegeven hydraulische cilinder 20 68 die de hoofdgestelbalk 64 overbrugt, over een hoek van 90° of meer in opwaartse richting opgeklapt. De harkorganen die aan de buitenste einden van de armen 67 zijn gelegerd, bezitten hooitanden die in deze transports tand buitenwaarts uitsteken en tijdens transport op de openbare weg een gevaar 25 zouden kunnen opleveren voor passerende personen. Ten dienste van normaal bedrijf zijn afschermbeugels 69 aangebracht die verhinderen dat, indien de machine in bedrijf is, personen de draaiende harkorganen te dicht kunnen naderen. De tijdens normaal bedrijf horizontaal opgestelde afschermbeugels 69 30 schermen, gezien in bovenaanzicht, de voorzijden en indien gewenst, ook de achterzijden van de omloopbanen van de tanden van de harkorganen af. Elke afschermbeugel 69 is door middel van eenvoudige scharnierbussen 70 ten opzichte van de bijbehorende drager 67 verzwenkbaar gelegerd, waarbij de schar-35 nierbussen een evenwijdig aan de bijbehorende drager 67 opgestelde zwenkas vormen. Daar het zwaartepunt van een afschermbeugel op afstand vóór de scharnierbussen 70 is gelegen, is een veer 71 aangebracht die het gewicht van een f, 7 ... '''· " f; 21 afschermbeugel 69 in evenwicht houdt. Aan een nabijgelegen tandwielkast 65 is een steun 72 aangebracht die zich schuin voorwaarts en buitenwaarts uitstrekt en aan zijn uiteinde een over 90° omgebogen pijpstuk 73 draagt waarvan het horizontale 5 been onder de nabijgelegen afschermbeugel reikt en mede het gewicht van deze beugel draagt. Het andere been van het gebogen pijpstuk 73 strekt zich vanaf het einde van de steun 72 in opwaartse richting uit en ligt nabij een op het horizontale been rustende deel van de afschermbeugel 69. In de 10 werkstand van de machine zijn de steunen 72 en de afschermbeugels 69 ongeveer in hetzelfde horizontale vlak gelegen. De af schermbeugels 69 zijn in dat geval boven de harkorganen, ten minste boven de tandpunten, opgesteld.As can be seen from figure 8, the machine drawn there is designed as a hay-making machine, provided with a main frame beam 64 which carries alloy rake members supported near its ends and which are supported by running wheels. Immediately adjacent to the gearboxes 65, which support these rake members and through which the rake members are drivable, the main frame beam 64 is provided with horizontal pivot shafts 66 oriented perpendicular to the longitudinal direction of the main frame beam 64, why carriers 67 are pivotable up and down alloy their outer rake members away from the main frame beam 64. If the main frame beam 64 is oriented parallel to the carriers 67, the axes of the main frame beam and carriers coincide. In order to pivot the machine into a transport tooth, the carriers 67 are tilted upward by an angle of 90 ° or more by means of a schematically shown hydraulic cylinder 20 68 bridging the main frame beam 64. The rake members that are alloyed at the outer ends of the arms 67 have hay teeth which protrude outward in these conveyors and which could pose a hazard to passing persons during transport on the public road. Shielding brackets 69 are provided for normal operation to prevent persons from approaching the rotating rake members when the machine is in operation. The shielding brackets 69 30 horizontally arranged during normal operation, when viewed in plan view, shield the front sides and, if desired, also the rear sides of the orbits from the teeth of the rake members. Each shielding bracket 69 is pivotally mounted relative to the associated carrier 67 by means of simple hinge sleeves 70, the pivot sleeves forming a pivot axis disposed parallel to the associated carrier 67. Since the center of gravity of a shielding bracket is spaced ahead of the hinge bushes 70, a spring 71 is provided that balances the weight of a shielding bracket 69, f. 7. a support 72 is provided which extends obliquely forward and outwards and carries at its end a pipe piece 73 bent over 90 °, the horizontal leg of which extends under the nearby shielding bracket and which also supports the weight of this bracket. 73 extends from the end of the support 72 in an upward direction and is adjacent to a portion of the shielding bracket 69 resting on the horizontal leg. In the operating position of the machine, the supports 72 and the shielding brackets 69 are located approximately in the same horizontal plane The shielding brackets 69 are in that case arranged above the rake members, at least above the tooth tips.

Indien nu de dragers 67 door middel van de hydrau-15 lische cilinder 68 om de zwenkassen 66 in de transportstand worden opgeklapt, bewegen de nabij de bijbehorende pijp-stukken 73 gelegen delen van de afschermbeugels 69 zich in de richting van de respectieve opstaande benen van deze pijp-stukken daar, gezien in de rijrichting, deze opstaande benen 20 op korte afstand buiten de nabijgelegen zwenkassen 66 zijn opgesteld en de pijpstukken 73 aan de tot de gestelbalk 1 behorende tandwielkasten 65 vast zijn bevestigd. Tijdens het opzwenken van de dragers 67 raken de afschermbeugels 69 de opstaande benen zodat de afschermbeugels 69 ten opzichte van 25 de dragers 67 en tevens ten opzichte van de daaraan bevestigde harkorganen langs de voorzijden van de harkorganen in de richting van de tandpunten verzwenken, waarbij de krachten in de veren 71 toenemen. De dimensionering is zodanig dat, indien de dragers 67 hun ongeveer verticale eindstand hebben 30 bereikt, de beugels 69 ten opzichte van de opwaarts ver-zwenkte, aan de dragers 67 bevestigde harkorganen zo ver zijn verzwenkt dat zij, gezien in de rijrichting, aan de buitenzijden van het vlak zijn gelegen waarin de tandpunten van de opgezwenkte harkorganen liggen. Op deze wijze schermen de 35 verzwenkte beugels 69 de opgeklapte harkorganen aan hun buitenzijden af en voorkomen ook in deze stand dat zich in de nabijheid van de zijkanten van de getransporteerde machine bevindende personen, worden verwond. Dergelijke afscherm-If now the carriers 67 are folded up into the transport position by means of the hydraulic cylinder 68 about the pivot axes 66, the parts of the shielding brackets 69 located near the associated pipe sections 73 move in the direction of the respective upright legs of the these pipe pieces, seen in the direction of travel, these upright legs 20 are disposed a short distance outside the nearby pivot shafts 66 and the pipe pieces 73 are fixedly attached to the gear boxes 65 belonging to the frame beam 1. During pivoting of the carriers 67, the shielding brackets 69 touch the upright legs, so that the shielding brackets 69 pivot in the direction of the tooth tips along the front sides of the rake members with respect to the carriers 67 and also with respect to the attached rake members, wherein the forces in the springs 71 increase. The dimensioning is such that when the carriers 67 have reached their approximately vertical end position, the brackets 69 are pivoted relative to the upwardly pivoted rake members attached to the carriers 67 such that, viewed in the direction of travel, they are pivoted to the the outer sides of the plane are located in which the tooth tips of the pivoted rake members lie. In this way, the pivoted stirrups 69 shield the folded-up rake members on their outer sides and also prevent injuries to persons in the vicinity of the sides of the transported machine. Such shielding

Ci - . ' f.Ci -. f.

* v’ ... ; L- 22 beugels die zowel in de werkstand als in de transportstand een afschermingsfunktie bezitten, kunnen uiteraard ook aan de achterzijden van de armen 67 worden aangebracht.* v "...; L-22 brackets which have a shielding function both in the working position and in the transporting position can of course also be arranged on the rear sides of the arms 67.

De beschreven constructies kunnen tevens worden 5 toegepast bij anderssoortige machines, zoals bijvoorbeeld maaimachines, spuitmachines en kunstmeststrooiers.The described constructions can also be applied to other types of machines, such as for instance mowing machines, spraying machines and fertilizer spreaders.

De uitvinding is niet beperkt tot hetgeen beschreven is in de beschrijving en de conclusies, doch omvat tevens elke combinatie van maatregelen die zijn weergegeven 10 in de beschrijving en de tekeningen.The invention is not limited to what is described in the description and the claims, but also encompasses any combination of measures as stated in the description and the drawings.

ft ’/ ·1 ' 0 / t.- · - - *··ft '/ 1' 0 / t.- - - * ··

Claims (31)

1. Landbouwmachine, die met behulp van ten minste één bevestigingspunt aan een de machine voortbewegende trekker bevestigbaar is, tijdens bedrijf door middel van steunorganen op de grond afsteunt en tijdens bedrijf ten opzichte van de 5 trekker om een opwaarts gerichte as verzwenkbaar is, met het kenmerk, dat de as, gerekend ten opzichte van de rijrichting, vóór het bevestigingspunt is gelegen.1. Agricultural machine, which can be attached to a tractor moving the machine by means of at least one attachment point, which supports itself on the ground during operation by means of supporting members and which can be pivoted about an upwardly directed axis during operation with respect to the tractor. characterized in that the axis, in relation to the direction of travel, is located before the attachment point. 2. Landbouwmachine volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de as in bovenaanzicht tussen de onderste hef- 10 armen van de hefinrichting van de trekker is gelegen.2. Agricultural machine according to claim 1, characterized in that the shaft is located in plan view between the lower lifting arms of the lifting device of the tractor. 3. Landbouwmachine volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de as een materiële as is, die door middel van een vanaf de as achterwaarts gerichte drager met een drie-puntsbok van de machine of aanbouwbalk van de trekker 15 verbindbaar is.Agricultural machine according to claim 1 or 2, characterized in that the axle is a material axle, which can be connected by means of a rearward-facing support from the axle to a three-point trestle of the machine or attachment beam of the tractor. 4. Landbouwmachine volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de as een momentane zwenkas van de machine ten opzichte van de trekker is, die zich ten opzichte van de trekker verplaatst indien de machine verzwenkt.Agricultural machine according to claim 1 or 2, characterized in that the shaft is an instantaneous pivot axis of the machine relative to the tractor, which moves relative to the tractor when the machine pivots. 5. Landbouwmachine volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat, gezien in bovenaanzicht, de ligging van de as ten opzichte van een ter bevestiging aan de trekker dienende driepuntsbok of aanbouwbalk, wordt bepaald door het snijpunt van verbindingslijnen door de hartlijnen van zwenkassen van 25 een tijdens bedrijf vervormbare aankoppelingsinrichting van de machine.Agricultural machine according to claim 4, characterized in that, viewed in plan view, the position of the axle relative to a three-point trestle or attachment beam serving for attachment to the tractor is determined by the intersection of connecting lines through the axes of pivot axes a deformable coupling device of the machine during operation. 6. Landbouwmachine volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de aankoppelingsinrichting, gerekend ten opzichte van de rijrichting, twee onderling convergerende 30 voorwaarts gerichte armen omvat, waarvan de achterste einden op afstand van elkaar zijn gelegen en om opwaartse achterste zwenkassen aan een gestel van de machine zijn bevestigd en waarvan de voorste einden eveneens op afstand van elkaar zijn gelegen en tijdens bedrijf om voorste opwaartse zwenkassen 35 verzwenkbaar aan de driepuntsbok of aanbouwbalk zijn bevestigd. r *" 4 . Λ A / . i'6. Agricultural machine according to claim 5, characterized in that the coupling device, counted relative to the direction of travel, comprises two mutually converging forward-facing arms, the rear ends of which are spaced apart and about upward rear pivot axes on a frame of the machine, the front ends of which are also spaced from one another and are pivotally attached to the three-point trestle or attachment beam during operation about front upward pivot axes. r * "4. Λ A /. i ' 7. Landbouwmachine volgens een der voorgaande conclu sies, met het kenmerk, dat, gezien in bovenaanzicht de steunorganen een vaste stand ten opzichte van het gestel van de machine innemen.Agricultural machine according to any one of the preceding claims, characterized in that, seen in top plan view, the supporting members occupy a fixed position relative to the frame of the machine. 8. Landbouwmachine volgens conclusie 6 of 7, met het kenmerk, dat in de normale werkstand van de machine, de armen symmetrisch zijn opgesteld ten opzichte van een verticaal symmetrievlak van de machine.Agricultural machine according to claim 6 or 7, characterized in that in the normal working position of the machine, the arms are arranged symmetrically relative to a vertical plane of symmetry of the machine. 9. Landbouwmachine volgens conclusie 8, met het 10 kenmerk, dat het symmetrievlak in de rijrichting is gericht.Agricultural machine according to claim 8, characterized in that the plane of symmetry is oriented in the direction of travel. 10. Landbouwmachine volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat het symmetrievlak van de machine een hoek met de rijrichting insluit.Agricultural machine according to claim 8, characterized in that the plane of symmetry of the machine includes an angle with the direction of travel. 11. Landbouwmachine volgens een der conclusies 6 - 10, 15 met het kenmerk, dat in bovenaanzicht een verbindingslijn door de voorste zwenkassen in een normale werkstand ongeveer evenwijdig aan een verbindingslijn door de achterste zwenkassen is gelegen.Agricultural machine according to any one of claims 6 to 10, 15, characterized in that in plan view a connecting line through the front pivot axes in a normal working position is located approximately parallel to a connecting line through the rear pivot axes. 12. Landbouwmachine volgens een der voorgaande conclu-20 sies, met het kenmerk, dat de afstand tussen de momentane zwenkas en de driepuntsbok of aanbouwbalk ten minste ongeveer 40% van de afstand tussen de bok of aanbouwbalk en het zwaartepunt van de machine bedraagt.Agricultural machine according to any one of the preceding claims, characterized in that the distance between the momentary swivel axis and the three-point trestle or extension beam is at least about 40% of the distance between the trestle or extension beam and the center of gravity of the machine. 13. Landbouwmachine volgens een der voorgaande conclu-25 sies, met het kenmerk, dat de armen deel uitmaken van een vergrendelbare naloopinrichting.13. Agricultural machine according to any one of the preceding claims, characterized in that the arms form part of a lockable trailing device. 14. Landbouwmachine volgens conclusie 13, met het kenmerk, dat de stand van ten minste een der armen ten opzichte van de driepuntsbok vergrendelbaar is door middel 30 van een vergrendelstang.Agricultural machine according to claim 13, characterized in that the position of at least one of the arms relative to the three-point trestle is lockable by means of a locking bar. 15. Landbouwmachine volgens conclusie 14, met het kenmerk, dat de vergrendelstang om de achterste zwenkas van de arm verzwenkbaar is.Agricultural machine according to claim 14, characterized in that the locking bar is pivotable about the rear pivot axis of the arm. 16. Landbouwmachine volgens conclusie 14 of 15, met het 35 kenmerk, dat de vergrendelstang ten opzichte van de driepuntsbok in ten minste één stand vastzetbaar is door middel van een door middel van de topstang van de hefinrichting van de trekker beweegbare grendelpen. e / o : r A16. Agricultural machine according to claim 14 or 15, characterized in that the locking bar can be locked in at least one position relative to the three-point trestle by means of a locking pin movable by means of the top link of the tractor's lifting device. e / o: r A 17. Landbouwmachine volgens conclusie 16, met het kenmerk, dat de grendelpen door de kracht van een veer in een niet-vergrendelende stand wordt gehouden.Agricultural machine according to claim 16, characterized in that the locking pin is held in a non-locking position by the force of a spring. 18. Landbouwmachine volgens conclusie 16 of 17, met 5 het kenmerk, dat de grendelpen met behulp van een door de topstang van de hefinrichting verzwenkbaar koppelstuk neerwaarts in een in de vergrendelstang aangebracht gat brengbaar is.18. Agricultural machine according to claim 16 or 17, characterized in that the locking pin can be brought down into a hole in the locking bar by means of a coupling piece which can be pivoted by the top rod of the lifting device. 19. Landbouwmachine volgens conclusie 16 of 17, met 10 het kenmerk, dat de grendelpen met behulp van een door de topstang van de hefinrichting verzwenkbaar koppelstuk opwaarts in een in de vergrendelstang aangebracht gat brengbaar is.19. Agricultural machine according to claim 16 or 17, characterized in that the locking pin can be brought upwards into a hole in the locking bar by means of a coupling piece which can be pivoted by the top rod of the lifting device. 20. Landbouwmachine volgens conclusie 18 of 19, met 15 het kenmerk, dat de grendelpen en het gat passend taps zijn uitgevoerd.20. Agricultural machine according to claim 18 or 19, characterized in that the locking pin and the hole are appropriately tapered. 21. Landbouwmachine volgens een der conclusies 1-16 of 19, 20, met het kenmerk, dat de grendelpen samenwerkt met een eerste veer die ten gevolge van het heffen van de machine de 20 grendelpen in een vergrendelende stand tracht te brengen of te houden.Agricultural machine according to any one of claims 1 to 16 or 19, 20, characterized in that the locking pin cooperates with a first spring which, as a result of lifting the machine, tries to bring or keep the locking pin in a locking position. 22. Landbouwmachine volgens een der conclusies 1-16 of 19-21, met het kenmerk, dat een tweede veer is aangebracht die tijdens bedrijf van de machine de grendelpen in een niet- 25 vergrendelende stand tracht te houden.Agricultural machine according to any one of claims 1-16 or 19-21, characterized in that a second spring is provided which tries to keep the locking pin in a non-locking position during operation of the machine. 23. Landbouwmachine volgens conclusie 22, met het kenmerk, dat de tweede veer door middel van het verzwenkbare koppelstuk de eerste veer tracht te ontlasten.Agricultural machine according to claim 22, characterized in that the second spring tries to relieve the first spring by means of the pivotable coupling piece. 24. Landbouwmachine volgens een der voorgaande conclu-30 sies, met het kenmerk, dat de tweede veer tijdens bedrijf van de machine bewegingen van de machine om een dwars gerichte as tracht te onderdrukken.Agricultural machine according to any one of the preceding claims, characterized in that the second spring tries to suppress movements of the machine around a transverse axis during operation of the machine. 25. Landbouwmachine volgens een der conclusies 22-24, met het kenmerk, dat een de tweede veer dragend huis in een 35 geheven stand van de machine een aanslag voor het koppelstuk vormt.25. Agricultural machine as claimed in any of the claims 22-24, characterized in that a housing carrying the second spring forms a stop for the coupling piece in a raised position of the machine. 26. Landbouwmachine volgens een der conclusies 14-25, met het kenmerk, dat de grendelstang ten opzichte van de . f V — · - ^ * driepuntsbok met de hand vergrendelbaar is.An agricultural machine according to any one of claims 14-25, characterized in that the locking bar relative to the. f V - · - ^ * three point headstock is lockable by hand. 27. Landbouwmachine volgens een der conclusies 14-25, met het kenmerk, dat de grendelstang ten opzichte van de driepuntsbok voor transportdoeleinden automatisch vergrendel- 5 baar is.27. Agricultural machine according to any one of claims 14-25, characterized in that the locking bar is automatically lockable relative to the three-point trestle for transport purposes. 28. Landbouwmachine volgens conclusie 27, met het kenmerk, dat een grendel door middel van vóór het transport te vezwenken machinedelen in een grendelstang verplaatsbaar is.Agricultural machine according to claim 27, characterized in that a bolt can be moved in a locking bar by means of machine parts which can be pivoted before transport. 29. Landbouwmachine volgens een der conclusies 6-28, met het kenmerk, dat ten minste één der armen is voorzien van een aanslag, die de grootte van een verzwenking van de machine ten opzichte van de trekker begrenst.Agricultural machine according to any one of claims 6-28, characterized in that at least one of the arms is provided with a stop limiting the magnitude of a pivoting of the machine relative to the tractor. 30. Landbouwmachine volgens conclusie 29, met het 15 kenmerk, dat de aanslag met de driepuntsbok samenwerkt.30. Agricultural machine according to claim 29, characterized in that the stop interacts with the three-point trestle. 31. Landbouwmachine zoals hiervoor is beschreven en in de tekeningen weergegeven. b t ü - ~ u31. Agricultural machine as described above and shown in the drawings. b t ü - ~ u
NL8702328A 1986-12-23 1987-09-30 Tractor-towed agricultural machine - has connectors couplable to tractor and designed to suppress undesired lateral movements of machine NL8702328A (en)

Priority Applications (9)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL8702328A NL8702328A (en) 1986-12-23 1987-09-30 Tractor-towed agricultural machine - has connectors couplable to tractor and designed to suppress undesired lateral movements of machine
EP95200667A EP0664947A1 (en) 1986-12-23 1987-12-15 An agricultural machine
DE3751568T DE3751568T2 (en) 1986-12-23 1987-12-15 Agricultural machine.
EP87202524A EP0273513B1 (en) 1986-12-23 1987-12-15 An agricultural machine
AT90203511T ATE129119T1 (en) 1986-12-23 1987-12-15 AGRICULTURAL MACHINE.
EP90203511A EP0427357B1 (en) 1986-12-23 1987-12-15 An agricultural machine
DE8787202524T DE3784328T2 (en) 1986-12-23 1987-12-15 AGRICULTURAL MACHINE.
AT87202524T ATE85874T1 (en) 1986-12-23 1987-12-15 AGRICULTURAL MACHINERY.
JP62323054A JPS63304918A (en) 1986-12-23 1987-12-22 Agricultural machine

Applications Claiming Priority (4)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL8603268 1986-12-23
NL8603268 1986-12-23
NL8702328 1987-09-30
NL8702328A NL8702328A (en) 1986-12-23 1987-09-30 Tractor-towed agricultural machine - has connectors couplable to tractor and designed to suppress undesired lateral movements of machine

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL8702328A true NL8702328A (en) 1988-07-18

Family

ID=26646199

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL8702328A NL8702328A (en) 1986-12-23 1987-09-30 Tractor-towed agricultural machine - has connectors couplable to tractor and designed to suppress undesired lateral movements of machine

Country Status (1)

Country Link
NL (1) NL8702328A (en)

Similar Documents

Publication Publication Date Title
CA2280373C (en) V-rake with windrow width adjustment
NL8104871A (en) HAY CONSTRUCTION MACHINE.
NL8303201A (en) Haymaking machine with hinging mounting - has driving shafts coupled together by double universal joint
NL7902483A (en) DEVICE FOR SIDEWAY MOVING OF GROUND CROPS.
US3690055A (en) Agricultural machine with articulated frame and rotary implements
NL8601486A (en) HAY CONSTRUCTION MACHINE.
NL8400715A (en) AGRICULTURAL MACHINE.
NL8105770A (en) AGRICULTURAL IMPLEMENT.
US20030066276A1 (en) Mowing machine
NL8800409A (en) DEVICE FOR MOVING CROPS.
NL8702328A (en) Tractor-towed agricultural machine - has connectors couplable to tractor and designed to suppress undesired lateral movements of machine
EP0273513B1 (en) An agricultural machine
NL9100572A (en) AGRICULTURAL MACHINE.
NL7907081A (en) SOIL TILLER.
NL8302688A (en) AGRICULTURAL APPARATUS, IN PARTICULAR AN APPARATUS FOR THE SPREAD OF SPREADABLE MATERIAL.
NL8001263A (en) AGRICULTURAL EQUIPMENT, IN PARTICULAR GROUND TILLER.
NL8602289A (en) MOWER.
NL9401965A (en) Hay construction machine.
NL9300974A (en) Hay construction machine.
NL1005026C1 (en) Agricultural machine.
NL7903962A (en) DEVICE FOR SPREADING GRAIN AND / OR POWDER MATERIAL.
NL8602430A (en) SOIL TILLER.
FR2722942A1 (en) Hay gathering machine
NL1009947C2 (en) Device for moving crop lying on the ground.
NL8800942A (en) AGRICULTURAL MACHINE.

Legal Events

Date Code Title Description
BA A request for search or an international-type search has been filed
BB A search report has been drawn up
BC A request for examination has been filed
BC A request for examination has been filed
BN A decision not to publish the application has become irrevocable