NL8702148A - Haard, in het bijzonder gashaard, bestemd voor inbouw. - Google Patents

Description

P&C , W 6007-3 Ned.

¥

Korte aanduiding: Haard, in het bijzonder gashaard, bestemd voor inbouw.

De uitvinding heeft betrekking op een haard, in het bijzonder gashaard, bestemd voor inbouw in een nis in een schoorsteenboezem, bestaande uit een buitenmantel, een via de open voorzijde daarvan in te schuiven afzonderlijke vuurhaardeenheid en een van een valwindafleider voorziene 5 rookgas-circulatiekast, die bij ingeschoven vuurhaardeenheid met een plat gedeelte tussen de bovenwand van de mantel en de bovenzijde van de vuurhaardeenheid komt te liggen en daarbij enerzijds op een rookgasuitlaat van de vuurhaardeenheid aansluit en anderzijds via een opening in de bovenwand van de mantel in verbinding staat met een pijp in het in het plafond 10 van de nis ontspringend schoorsteenkanaal.

Dergelijke haarden worden veelal toegepast ter vervanging van in een schoorsteenboezem ingemetselde "open haarden". Het verwijderen van de te vervangen open haard doet een nis ontstaan, waarin men de buitenmantel van de nieuwe haard plaatst en vastzet.

15 Bij een tot nu toe bekende uitvoering van een haard van dit type is de constructie zodanig, dat de rookgas-circulatiekast eerst op de vuurhaardeenheid moet worden geplaatst om daarna met de vuurhaardeenheid als één geheel in de reeds geplaatste buitenmantel te worden geschoven. Een lastig probleem daarbij vormt het tot stand brengen van een gasdichte aan-20 sluiting van de rookgas-circulatiekast op de pijp in het schoorsteenkanaal.

Tot nu toe schuift men daartoe allereerst de aan zijn benedeneinde van een flens voorziene pijp in het schoorsteenkanaal en wel zo ver, dat het benedeneinde ervan het inschuiven van de buitenmantel niet hindert.

Nadat de buitenmantel is geplaatst, laat men de pijp met zijn flens op de 25 bovenwand van de mantel zakken. De flens dient daarna op de bovenwand van de buitenmantel rond de opening daarin, te worden vastgeschroefd met behulp van schroeven van het zelftappende type. De afstand tussen de bovenkant van de nis en de bovenwand van de buitenmantel is echter in het algemeen zo gering, dat de voor het hanteren en aandraaien van de bevestigingsschroeven 30 beschikbare manoeuvreerruimte te gering is om een betrouwbare verbinding tot stand te kunnen brengen. Bovendien moet daarnaast nog een gasdichte verbinding tussen het randgedeelte rond een uitlaatopening in de bovenwand van de rookgas-circulatiekast enerzijds en het randgedeelte rond de opening in de bovenwand van de buitenmantel anderzijds tot stand worden 35 gebracht. Men tracht dit te bereiken door op het randgedeelte rond de opening in de rookgas-circulatiekast éen afdichtingsring te leggen, die dan bij het inschuiven van de vuurhaardeenheid tegenover het randgedeelte rond de opening in de buitenmantel moet komen te liggen. In de praktijk is 8702148 ' - 2 - geblekenj dat een dergelijke afdichtingsring bij het inschuiven van de vuurhaardeenheid gemakkelijk van zijn plaats schuift en bovendien gemakkelijk beschadigd raakt door de onder de bovenwand van de buitenmantel uitstekende einden van de bevestigingsschroeven.

5 De uitvinding nu beoogt de bovengenoemde nadelen te ondervangen.

Volgens de uitvinding wordt dit doel bereikt doordat het horizontale gedeelte van de rookgas-circulatiekast naar achteren toe overgaat in een zich over een deel van de hoogte van de buitenmantel naar beneden uitstrekkend gedeelte, dat voorzien is van een horizontaal gerichte aansluitstomp 10 voor een eveneens horizontaal gerichte rookgasuitlaat van de vuurhaardeenheid, waarbij de rookgas-circulatiekast met de pijp een afzonderlijke eenheid vormt, een en ander zodanig, dat deze eenheid van voren en onderen af in de mantel omhoog kan worden gebracht en de pijp daarbij van onderen af door de opening in de bovenwand van de buitenmantel heen kan worden ge-15 stoken.

Bij deze uitvoering, waarbij het realiseren van een gasdichte aansluiting van de rookgaskast op de afvoerpijp uiteraard geen probleem vormt, wordt de rookgaskast dus afzonderlijk geplaatst, en wel voordat de vuurhaardeenheid wordt ingeschoven. Deze volgorde van monteren is daarbij 20 mogelijk geworden door de horizontaal gerichte aansluitstomp en rookgasuitlaat van rookgas-circulatiekast en vuurhaardeenheid. De opening in de bovenwand van de buitenmantel kan daarbij zonder bezwaar ruim zijn gedimensioneerd om het doorsteken van de pijp te vergemakkelijken. De speelruimte kan daarbij eventueel gemakkelijk worden opgevuld met behulp van een rond 25 de voet van de pijp aan te brengen ring van afdichtingsmateriaal.

Het inbrengen van de rookgas-circulatiekast kan nog worden vergemakkelijkt door de pijp over tenminste een deel van zijn lengte als een flexibele buis uit te voeren.

De uitvinding wordt hieronder aan de hand van de tekening met een 30 uitvoeringsvoorbeeld nader toegelicht.

Fig. 1 is een schematisch aanzicht in perspectief van de inbouwhaard volgens de uitvinding in gedemonteerde toestand en fig. 2 toont een dwarsdoorsnede door de haard in de ingebouwde toestand.

35 In fig. 1 is met 1 een schoorsteenboezem aangegeven. Het schoorsteen kanaal 2 daarin (zie fig. 2) mondt van onderen uit in een nis 3, waarin de haard volgens de uitvinding moet worden geplaatst. Deze haard bestaat uit een buitenmantel 4, een rookgas-circulatiekast 5, een rookgas-verzamel-kast 6b en een vuurhaard 6a, waarvan de laatste twee delen tezamen als 8701148 - 3 - i t vuurhaardeenheid 6 worden beschouwd.

De buitenmantel 4 heeft een bovenwand 7 met een doorlaatopening 8, een achterwand 9, twee zijwanden 10 en een bodem 11.

De rookgas-circulatiekast 5 heeft een plat, horizontaal gedeelte 5 12, dat aan de voorzijde (in de tekening rechts) open is en aan de achter zijde via een schuin overgangsgedeelte 13 aansluit op een vertikaal gedeelte 14. Het vertikale gedeelte 14 heeft aan de voorzijde een horizontaal gerichte aansluitstomp 15 voor de eveneens horizontaal gerichte rookgas-uitlaat 16 van de nog nader te beschrijven vuurhaardeenheid.

10 Voor het vastzetten van de kast 5 binnen de mantel 1 is de kast aan beide zijkanten voorzien van een bevestigingsoor 17. De bevestigingsoren 17 corresponderen met in de mantel 1 aangebrachte steunoren 18 en kunnen op deze laatste door middel van bouten 19 worden vastgezet.

Het horizontale gedeelte 13 van de kast 5 heeft een vertikaal gerichte 15 afvoerstomp 20, waarop een als buigzame buis van bijvoorbeeld roestvrij-staal uitgevoerde afvoerpijp 21 met behulp van een buisklem 22 is bevestigd. Met 23 is schematisch een zogenaamde valwindafleider aangegeven, die de bij een eventuele valwind door de pijp 22 naar beneden stromende lucht naar de voorzijde van het horizontale gedeelte 13 van de rookgas-20 circulatiekast afleidt.

Zoals reeds is opgemerkt, omvat de vuurhaardeenheid 6 de eigenlijke vuurhaard 6a en een rookgas-verzamelkast 6b. De vuurhaard 6a is in hoofdzaak van een bekende constructie en zal dus slechts summier en wel alleen voorzover van belang voor een goed begrip van de uitvinding worden be-25 schreven.

In de enigszins schuin staande achterwand 24 van de vuurhaard bevinden zich twee roökgas-uitlaatstompen 25, die passen in rookgas-inlaatstompen 26 in het bovenste, enigszins schuin staande gedeelte 27 van de rookgas-verzamelkast. De rookgas-uitlaatstomp 16 aan de achterzijde 30 van het vertikale gedeelte 28 van deze verzamelkast past in de rookgas-inlaatstomp 15 van de circulatiekast 5.

Het monteren van de beschreven haard geschiedt als volgt.

Allereerst wordt de mantel 4 in de nis 3 geplaatst en zo nodig vastgezet. Vervolgens wordt de rookgas-circulatiekast 5 geplaatst en wel door 35 deze in een enigszins achterover gekantelde positie van voren, en onderen af in de mantel omhoog te brengen en wel zodanig, dat de afvoerpijp 21 daarbij door de (ruim bemeten) opening 8 heen wordt gestoken. Een van de achterwand 9 van d§ mantel naar voren reikende montagesteun vergemakkelijkt daarna het vastzetten van de kast 5 in de mantel door het op elkaar vast- 87021 4 8 f ί - 4 - schroeven van de oren 17 en 18.

De montage kan hierna op eenvoudige wijze worden voltooid door de rookgas-verzamelkast 6b en de vuurhaard 6a als eenheid, dus nadat eerst de kast 6b met zijn aansluitstompen 26 op de uitlaatstompen van de vuur-5 haard 6a is geplaatst, van voren af in de mantel 4 te schuiven, waarbij de uitlaatstomp 16 in de aansluitstomp 15 schuift.

In fig. 2 is te zien, dat het schuine overgangsgedeelte 13 van de rookgas-circulatiekast 5, het schuine gedeelte 27 van de rookgas-verzamelkast 6b en de schuine achterwand 24 van de vuurhaard 6a eenzelfde 10 helling vertonen en dat tussen deze onderdelen kanalen 29 en 30 aanwezig zijn. Deze kanalen ontspringen in de ruimte 31 onder en achter de vuurhaard en gaan van boven over in een horizontaal kanaal 32 tussen het horizontale deel 12 van de circulatiekast 5 en de bovenwand 33 van de vuurhaard 6a, welk kanaal aan de voorzijde via een rooster 33a in de te verwarmen 15 ruimte uitmondt.

Met een centraal in de ruimte 31 geplaatste ventilator 34 kan (koude) lucht van onderen langs weerszijden van het centraal gelegen branderblok 35 vanaf de voorzijde worden aangezogen, en door de kanalen 29, 30 en 32 worden geblazen.

20 In de kanalen 29, 30 en 32 vindt verwarming van de lucht door de deze kanalen begrenzende wanden plaats, zodat aan de voorzijde, via het rooster 33, warme lucht wordt uitgeblazen. De stroming van deze lucht is met streep-puntlijnen aangegeven pijlen aangeduid, terwijl de stromingspijlen voor de verbrandingslucht met streeplijnen en de rook-25 gassen met volgetrokken pijlen zijn aangegeven.

8702148

Claims (3)

1. Een haard, in het bijzonder gashaard, bestemd voor inbouw in een nis in een schoorsteenboezem, bestaande uit een buitenmantel, een via de open voorzijde daarvan in te schuiven afzonderlijke vuurhaardeenheid en een van een valwindafleider voorziene rookgas-circulatiekast, die bij ingeschoven 5 vuurhaardeenheid met een plat gedeelte tussen de bovenwand van de mantel en de bovenzijde van de vuurhaardeenheid komt te liggen en daarbij enerzijds op een rookgasuitlaat van de vuurhaardeenheid aansluit en anderzijds via een opening in de bovenwand van de mantel in verbinding staat met een pijp in het in het plafond van de nis ontspringend schoorsteenkanaal, met het 10 kenmerk, dat het horizontale gedeelte van de rookgas-circulatiekast naar achteren toe overgaat in een zich over een deel van de hoogte van de buitenmantel naar beneden uitstrekkend gedeelte, dat voorzien is van een horizontaal gerichte aansluitstomp voor een eveneens horizontaal gerichte rookgasuitlaat van de vuurhaardeenheid, waarbij de rookgas-circulatiekast met de 15 pijp een afzonderlijke eenheid vormt, een en ander zodanig, dat deze eenheid van voren en onderen af in de mantel omhoog kan worden gebracht en de pijp daarbij van onderen af door de opening in de bovenwand van de buitenmantel heen kan worden gestoken.

2. Haard volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de pijp over ten 20 minste een deel van zijn lengte als een flexibele buis is uitgevoerd.

3. Haard volgens conclusies 1-2, met het kenmerk, dat het horizontale gedeelte van de rookgas-circulatiekast in het vertikale gedeelte ervan overgaat via een schuin gedeelte, terwijl de vuurhaard een overeenkomstig schuin verlopend achterwanddeel met een aantal rookgasuitlaten heeft, 25 waarbij zich in de ruimte tussen de rookgas-circulatiekast en de vuurhaard-achterwand een een eenheid met deze vuurhaard vormende rookgasverzamelkast bevindt, waarvan een schuin verlopend deel aan de voorzijde aansluit-stompen voor de genoemde rookgasuitlaten heeft en een daarop aansluitend naar beneden gericht vertikaal deel de horizontaal gerichte rookgasuitlaat 30 bevat, een en ander zodanig, dat tussen de rookgasverzamelkast en de circulatiekast respectievelijk de vuurhaardachterwand luchtkanalen zijn gevormd, die in een onderste ruimte achter de vuurhaard ontspringen en van boven uitmonden in een naar voren toe open kanaal tussen het horizontale gedeelte van de circulatiekast en de bovenwand van de vuurhaard. 8702148