NL8701203A - Dobber. - Google Patents

Description

» * & -1- 26423/Vk/mvl

Korte aanduiding: Dobber.

De uitvinding heeft betrekking op een dobber voor het vissen 5 bestaande uit een lichaam met drijfvermogen, aan de bovenkant voorzien van een antenne en aan de onderkant voorzien van een water-toevoeropening, in de nabijheid waarvan een regeling aanwezig is aangebracht voor het regelen van de watertoe- en/of afvoer, welke dobber is voorzien van een systeem voor het geleiden van de vislijn en van een orgaan om de vislijn te 10 kunnen afklemmen.

Een dergelijke dobber is bekend uit het Amerikaanse octrooi-schrift 3.455.056, waarbij de vislijn wordt afgeklemd met een roteerbare pal. Wanneer de vislijn door de geroteerde pal is afgeklemd, kan de lijn niet makkelijk van de bodem worden "getikt" hetgeen gewenst is bij het 15 peilen, waarmee de juiste afstand boven de bodem van het viswater wordt bepaald door de visser. Een ander nadeel van de dobber volgens het Amerikaanse octrooischrift is dat deze dobber is voorzien van een water-toevoeropening (42) en een lucht-afvoeropening (36) waardoor de lucht kan ontsnappen uit de dobber die wordt verplaatst door het instromende water.

20 De opening (36) voor het afvoeren van de tucht wordt echter vaak door een waterdruppel afgesloten, waardoor de luchtafvoer wordt belemmerd en zodoende de watertoevoer via opening (42). Daardoor wordt de werking van de dobber ontregeld.

De problematiek ten aanzien van dergelijke dobbers is beschre-25 ven in de Nederlandse octrooiaanvrage 7018350, waarin ook een toelichting is gegeven van de wensen die vissers hebben bij het peilen tijdens het vissen. Daarbij is het afklemmen van de vislijn op een door de visser gewenst moment van groot belang. Volgens de Nederlandse octrooiaanvrage 7018350 zou de wrijving van de lijn de dobber onder water moeten trekken, 30 waardoor deze via opening 10 vol water kan lopen. Drijflichaam 6 zou dan tegen aanslag 7 drijven om vervolgens langs de lijn omhoog te bewegen. De bedoeling is dan dat aan het wateroppervlak het lichaam 1 weer leegloopt om het lichaam met drijfvermogen 6 met aanslag 13 te laten neerkomen op aanslag 8 waardoor de lijn wordt afgeklemd. Door de wrijving van de lijn 35 zal deze dobber echter niet geheel uit het water komen en daardoor zal het water niet uit het holle lichaam 1 lopen en kan het lichaam met drijfvermogen 6 niet tot de aanslag 8 komen. Als tijdens het ingooien het lichaam 8701203

-2- 26423/Vk/mvL

t 4 6 al op de lijn en dus ook op de aanslag 8 rust, zal als deze twee aanslagen 13 en 8 van een magneet zijn voorzien deze de lijn niet meer loslaten, ook al stroomt water naar binnen. Door de magneten wordt de hele dobber te zeer in het midden verzwaard waardoor het drijfvermogen wordt 5 verminderd. De lijndoorvoer door de gaatjes in het holle lichaam 1 is zonder hulpmiddel bijna onmogelijk. De in fig. 2 van de Nederlandse octrooiaanvrage 7018350 weergegeven dobber zal tijdens het ingooien de lijn al afklemmen doordat Lichaam 24 en aanslag 23 op elkaar rusten,of tijdens het neerplonzen door de opwaartse druk de aanslag 23,de magneet IQ 35 en stop 28 al tot afklemming brengt, waardoor deze dobber in de praktijk niet met het gewenste resultaat kan worden gebruikt.

Deze problemen zijn thans opgelost met behulp van de dobber volgens de uitvinding, zoals in de aanhef vermeld, welke dobber volgens de uitvinding hierdoor wordt gekenmerkt, dat het lichaam met drijfvermogen 15 is opgebouwd uit twee in elkaar verschuifbare delen waarmee een axiale verplaatsing van de twee delen ten opzichte van elkaar mogelijk is en het orgaan voor het afklemmen van de vislijn bestaat uit een kogeltje, verplaatsbaar in een conisch uitlopende houder. Weliswaar is het uit het Duitse "Auslegeschrift" 2.341.283 bekend om een lijn vast te zetten bij 20 het peilen, welke vastzetting wordt uitgevoerd met behulp van een kogeltje, maar de daarbij toegepaste dobber is van een geheel ander type, namelijk een tuimeldobber. Tijdens het ingooien of neerplonzen zal het kogeltje vaak de lijn al afklemmen terwijl dit niet is gewenst. Verder heeft deze dobber het nadeel dat ook is aangegeven in verband met het Amerikaanse octrooi-25 schrift 3.455.056 namelijk dat de ontluchtingsopening kan verstoppen door een waterdruppel.

Uit de Britse octrooiaanvrage 2.148.081 is een dobber bekend met twee axiaal verplaatsbare gedeelten, doch de verdere constructie en de doelstelling is geheel verschillend met de dobber volgens de uitvin-30 ding. Met de dobber volgens de Britse octrooiaanvrage wordt beoogd het drijvend vermogen te regelen met een op en neer beweegbare plunjer, zodat loodkorrels aan de lijn bevestigd, niet meer behoeven te worden verwisseld indien het gewicht van de dobber moet worden gewijzigd. Klaarblijkelijk worden deze loodkorreltjes thans vaak weggegooid, hetgeen milieu-35 verontreiniging veroorzaakt en dit milieuprobleem kan dan worden bestreden met een dobber zoals voorgesteld in de Britse octrooiaanvrage.

Met de dobber volgens de uitvinding is het nu mogelijk de 8701203 Λ i

-3- 26423/Vk/mvL

problemen die bij de bekende dobbers ontstaan door het afsluiten van de opening waardoor lucht ontsnapt op te lossen, omdat de dobber volgens de uitvinding een dergelijke opening niet heeft. Het instromende water in de dobber, welke toevoer regelbaar is, zorgt voor een verhoging van de 5 luchtdruk in de dobber, waardoor een axiale verplaatsing ontstaat van de twee in elkaar verschuifbare delen. Verder is een zeer nauwkeurig regelbare afklemming van de vislijn mogelijk, welke afklemming op een door de visser gewenst tijdstip kan worden opgeheven, zodat het lood, aangebracht op de vislijn, makkelijk van de bodem kan worden "getikt". De vislijn 10 loopt met de dobber mee zonder dat deze het conisch gedeelte raakt anders dan op de plaats waar de vislijn wordt toegevoerd. Als de dobber in het water plonst zal deze een vertikale stand innemen. De lijn, verzwaard met lood, kan dan vrij naar de bodem zakken. Wanneer het Lood de bodem bereikt zal de dobber nog iets verder uit het water komen en daarna wordt de lijn 15 afgeklemd. Door een tikje met de hengeltop kan men het lood van de bodem tikken en zal de dobber zijn uitgelode positie innemen. Naar ondieper water vissend kan dit steeds worden herhaald. Wil men aan het oppervlak vissen of in ondiep water dan draait men de waterregulator iets open en de afklemming en het uit elkaar gaan van de delen 1 en 2 gebeurt direkt.

20 Hen kan de stand van de regeling op een vaste plaats laten staan. De tijdsduur bij een bepaalde stand van de afklemming is bijvoorbeeld ongeveer 30 seconden. Wanneer men op een diepte van 2 m vist, zal het lood binnen ongeveer 10 seconden op de bodem liggen, waarna men nog ongeveer 20 seconden moet wachten op de lijnafklemming. De uitvinding zal nader 25 worden toegelicht aan de hand van de volgende beschrijving en bijgevoegde tekening.

In de tekening is de dobber volgens de uitvinding weergegeven waarbij: fig. 1 de dobber weergeeft in samengestelde toestand, waarbij 30 de vislijn wordt vastgeklemd, fig. 2 de dobber volgens de uitvinding in samengestelde toestand weergeeft zonder dat de vislijn wordt vastgeklemd, fig. 3 afzonderlijk het onderste verschuifbare deel 2 weergeeft en 35 fig. 4 het bovenste verschuifbare deel 1 weergeeft.

In fig. 1 is het bovenste axiaal verplaatsbare deel 1 geschoven over het onderste axiaal verplaatsbare deel 2. In fig. 1 is de dobber 8701203 f 4 -4- 26423/Vk/mvl volgens de uitvinding weergegeven in een uitgerekte toestand, waarbij deel 1 en deel 2 over maximale afstand ten opzichte van elkaar zijn verplaatst en in fig. 2 is deze dobber weergegeven, waarbij de delen 1 en 2 zover mogelijk in elkaar zijn geschoven. Verder is in fig. 2 de vlotter 22 in een 5 meer open toestand aangegeven en in fig. 1 in een meer afgesloten toestand.

De vislijn 6, aan de onderzijde, dus het deel van de vislijn achter het onderste oogje 8, is voorzien van verzwarende loodkorrels.

Deze vislijn 6 wordt, zonder loodkorrels, in de dobber aangebracht door de vislijn 6 te leiden door het bovenste oogje 7 dat is aangebracht op de 10 houder 5. Vervolgens wordt de lijn geschoven door opening 9 in houder 5 en vervolgens naar buiten gebracht via de lijnafvoer 10 in de houder 5. Daarbij loopt de vislijn 6 langs staafje 3. Tenslotte wordt de vislijn door het onderste oogje 8 gebracht, waarmee de vislijn aan de dobber is bevestigd. Bij dit oogje 18 is een verzwarend loodhulsje aangebracht zo-15 dat de dobber in het water de vertikale stand kan innemen. In fig. 1 is kogeltje 4 weergegeven in de laagste stand en is los van het bovenvlak 16 van staafje 3. Daarmee wordt een goede afklemming van vislijn 6 ver-kregen, zodat wanneer men trekt aan de vislijn in de richting van oogje 8, gezien vanaf de lijn-afvoeropening 10, dan zal men bemerken dat de 20 vislijn is gefixeerd door de wrijving tussen kogeltje 4 en het conisch uitlopend deel 17 van de houder. Bij voorkeur is het kogeltje 4 vervaardigd uit roestvrij staal evenals de oogjes 7 en 8, terwijl de andere onderdelen zijn vervaardigd uit een kunststofmateriaal. Zolang . het kogeltje 4 rust op het bovenvlak 16 van staafje 3, dan heeft er 25 geen afklemming plaats van de vislijn 6 en zal deze onder invloed van het verzwarend gewicht aan de vislijn 6 met behulp van lood naar beneden lopen. Indien de vislijn is vastgeklemd doordat het kogeltje 4 zich in een stand bevindt zoals weergegeven in fig. 1, zal het voor de visser op een eenvoudige wijze mogelijk zijn het lood van de bodem in het water te 30 tikken door een lichte beweging aan de vislijn in bovenwaartse richting.

Het zal voor de visser van belang zijn direkt waar te nemen wanneer de vislijn wordt geklemd door de werking van het kogeltje 4 en daarom is het bovenste deel 13 van het onderste axiaal verplaatsbare deel 2 gekleurd en van zodanige lengte, dat dit bovenste deel 13 samenvalt met de boven-35 ste rand van kleurband 18, aangebracht op het bovenste axiaal verplaatsbare deel 1. Zodra staafje 3 in contact komt met kogeltje 4 door de axiale verplaatsing van het onderste verplaatsbare deel 2 in het boven- 8701203 \ £ -5- 26423/Vk/mvl ste verplaatsbare deel 1, wordt het gekleurde bovenste deel 13 zichtbaar in het transparante deel 14 van het bovenste axiaal verplaatsbare deel 1 aansluitend op de kleurband 18. Anderzijds geldt ook dat het dalen van het kogeltje 4 naar het conisch gedeelte 17, is te volgen door het ver-5 dwijnen van het gekleurde bovenste deel 13 in het transparante deel 14.

Bij het volledig verdwijnen van het gekleurde deel 13 is de lijn 6 afgeklemd. Ook is de antenne 15 van een kleur voorzien, zodat de bovenkant van de dobber voor de visser makkelijk waarneembaar is. Aan de onderzijde van het verplaatsbare deel 1 is een vernauwing 19 aangebracht zodat de 10 delen 1 en 2 niet los van elkaar kunnen komen. Dezelfde werking kan ook worden verkregen met een insparing in deel 14 ter hoogte van de laagste stand van het gekleurde deel 13.

Wanneer de dobber in het water komt, zal water aan de onderzijde via de water-toevoeropening in de dobber stromen en wordt de lucht 15 in de dobber verplaatst doordat de twee axiaal verplaatsbare delen 1 en 2 verschuiven, waardoor de atmosferische druk gehandhaafd blijft in de dobber en geen lucht hoeft te ontsnappen. Indien het volume van de dobber weer wordt verkleind, zal water worden afgevoerd uit de dobber via dezelfde opening 20. De watertoevoersnelheid is regelbaar met behulp van 20 bijvoorbeeld een vlotterconstructie die is aangebraeht in de vlotterhuls 21, welke vlotterconstructie bestaat uit een vlotter 22 met een vlotter-staafje 23 en vlottervoet 27. Deze vlotter 22 werkt samen met vernauwing 24, zodat het met een op en neer gaande verplaatsing van de vlotterconstructie, weergegeven door pijl 25, mogelijk is de watertoevoersnelheid 25 te regelen. De vlottervoet 27 is tevens gefixeerd tussen de inkepingen 26. In plaats van de vlotterconstructie kan ook een andere regelaar voor de watertoe- en afvoer worden toegepast.

In de fig. 3 en 4 zijn duidelijkheidshalve de twee belangrijkste onderdelen van de dobber, te weten het bovenste axiaal verplaats-30 bare deel 1, weergegeven in fig. 4 en het onderste axiaal verplaatsbare deel 2, weergegeven in fig. 3, weergegeven.

Het zal duidelijk zijn dat enkele modificaties en veranderingen mogelijk zijn bij de dobber volgens de uitvinding, zoals de vlotterconstructie, zonder dat men komt buiten de beschermingsomvang zoals weer-35 gegeven in de conclusies.

8701203

Claims (7)

1. Dobber voor het vissen bestaande uit een Lichaam met drijfvermogen, aan de bovenkant voorzien van een antenne en aan de 5 onderkant voorzien van een water-toevoeropening, in de nabijheid waarvan een regeling aanwezig is voor het regelen van de watertoe- en/of afvoer, welke dobber is voorzien van een systeem voor het geleiden van de vislijn en van een orgaan om de vislijn te kunnen afklemmen, met het kenmerk, dat het lichaam met drijfvermogen is opgebouwd uit twee in el- 10 kaar verschuifbare delen (1, 2), waarmee een axiale verplaatsing van de twee delen ten opzichte van elkaar mogelijk is en het orgaan voor het afklemmen van de vislijn (6) bestaat uit een kogeltje (4) verplaatsbaar in een conisch uitlopende houder (5).

2. Dobber volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het 15 kogeltje (4) in de conisch uitlopende houder (5) over het grootste deel van het verplaatsingsgebied wordt ondersteund door een staafje (3) en over een klein deel, waar de afklemmende werking optreedt, niet wordt ondersteund.

3. Dobber volgens conclusies 1-2, met het kenmerk, dat het 20 systeem voor het geleiden van de vislijn bestaat uit twee oogjes (7, 8) met hiertussen een lijn-toevoeropening (9) aan de houder en een lijn-afvoeropening (10) in de houder (5).

4. Dobber volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de lijn-afvoeropening (10) de open zijde is van de houder (5) waardoor het 25 staafje (3) beweegbaar is.

5. Dobber volgens conclusies 1-4, met het kenmerk, dat het staafje (3) is gefixeerd aan het onderste axiaal verplaatsbare deel (2) en de houder (5) is gefixeerd aan de bovenste axiaal verplaatsbare deel (1).

6. Dobber volgens conclusies 1-5, met het kenmerk, dat de water-toevoeropening (20) is voorzien van een op en neer beweegbare, instelbare vlotter (22).

7. Dobber volgens conclusies 1-6, met het kenmerk, dat het bovendeel (13) van het onderste axiaal verplaatsbare deel (2) is gekleurd 35 en het gedeeltelijk gekleurde antennegedeelte (15) dat het bovenste gedeelte vormt van het bovenste axiaal verplaatsbare deel (1) een doorschijnend deel (14) heeft op een zodanige plaats, dat het bovendeel (13) zichtbaar wordt als het staafje (3) in aanraking is met het kogeltje (4). 8701203 Eindhoven, mei 1987