NL8700243A - Toegangsinrichting voor het doorlaten van telkens slechts een stuks vee. - Google Patents

Description

0 r -1- NEDAP N.V. te Groenlo.

Toegangsinrichting voor het doorlaten van telkens slechts één stuks vee»

Be uitvinding betreft een toegangsinrichting voor het doorlaten van telkens slechts één stuks vee (bijv. een varken) naar een erachter liggende ruimte, waarbij deze toegangsinrichting bestaat uit een opening welke afsluitbaar is door 5 twee, om verticale assen ter weerszijde van de opening scharnierende, deuren, waarvan gezien ten opzichte van de erachter liggende ruimte, één deur slechts naar buiten en één deur slechts naar binnen kan worden geopend, terwijl de deuren in de gesloten toestand beide vergrendeld kunnen 10 worden.

Het probleem van het slechts toelaten van één stuks vee door een toegangsinrichting doet zich o.a. voor bij voederstations voor vee, vooral wanneer dit vee uit vrij agressieve dieren bestaat, zoals varkens.

15 De thans bekende voederstations voor vee (zgn. doorloop-stations) omvatten bijvoorbeeld twee zijwanden, een toegangsinrichting bestaande uit een opening, welke is afgesloten door twee (halve) naar binnen beweegbare deuren, scharnierend om verticale assen ter weerszijden van de 20 opening, een uitgangsdeur welke slechts naar buiten kan openen en een voederbak met doseerinrichting, ingebouwd in één der zijwanden. Nu is het bekend, dat dieren (vooral varkens) elkaar tijdens het vreten trachten te verdringen en bij het beschreven station is moeilijk te voorkomen, 25 dat door de toegangsopening twee of meer dieren tegelijk naar binnen trachten te komen. Van ongestoord vreten is dan geen sprake meer: er ontstaat onrust bij het voeder-station en de dieren kunnen elkaar verwonden.

De uitvinding beoogt nu een zodanige toegangsinrichting 30 voor bijvoorbeeld voederstations te bieden, dat slechts één dier kan binnentreden.

De toegangsinrichting bevat daartoe weer de bovenbeschreven twee, om verticale assen ter weerszijden van de opening, scharnierende deuren, waarvan echter nu één deur zich slechts 35 naar buiten en de andere deur zich slechts naar binnen kan bewegen. Bevindt zich geen dier in de erachter liggende ruimte, dan staan beide deuren in de gesloten toestand, tegen aanslagen gedrukt door een veer.

De eveneens aanwezige electrisch (bijv. met behulp van 40 electromagneet of -motor) of mechanisch (bijv. pneumatisch) te bedienen deurvergrendelpallen (één per deur) staan echter los, zodat de deuren tegen de veerdruk in geopend kunnen eri r·, *» *·_ t- tL·, ,> V Cl *1 ij -2- * worden. De aanslagen van de deuren zijn zó aangebracht, dat de naar buiten openende deur over een zeer kleine afstand als het ware reeds geopend is, zodat een dier met de snuit de deur verder kan openen om zich toegang te verschaffen. Het dier 5 duwt vervolgens de tweede deur naar binnen en begeeft zich naar de achterliggende ruimte (bijv. het voerstation).

Deze ruimte heeft bij voorkeur zodanige afmetingen, dat er slechts één dier in kan.

Tijdens het passeren van het dier door de toegangsinrichting 10 wordt de langs het lichaam van het dier glijdende eerste deur zodanig door het dierenlichaam afgeschermd, dat een tweede er geen grip op heeft langs de kant van het eerste dier.

Om te voorkomen dat het tweede dier bij de buitenkant van de deur kan komen, kan een extra ongeveer loodrecht op het 15 openingsvlak van de toegangsinrichting staand schot of hekwerk worden aangebracht.

De naar binnen openende deur wordt eveneens tijdens de passage van het binnentredende dier afdoende door het dierlichaam afgeschermd tegen ongewenste bediening door een 20 concurrerend dier. Ook hier kan nog extra een schot of hekwerk als bovengenoemd, maar dan aan de andere zijde van de toegangsinrichting worden aangebracht.

Na het passeren van het dier worden achtereenvolgens de naar buiten- en naar binnen draaiende deuren bij het weer bereiken 25 van hun aanslag vergrendeld d.m.v. bovengenoemde deurvergrendel-pallen, zodat de toegang voor andere dieren geblokkeerd is.

Pas wanneer het dier gereed is met vreten (in het voorbeeld van een voederstation), of wanneer het dier geen recht heeft op voer, worden de toegangsdeurvergrendelingen weer ont-30 grendeld, zodat een volgend dier toegang kan krijgen.

In een voorkeursuitvoering van de uitvinding bestaan de deuren elk uit een verticale buis met daaraan bevestigd een aantal horizontale buizen die aan hun vrije einden kunnen zijn voorzien van rollen die langs het lijf van het 35 passerende dier rollen.

De deuren scharnieren om de genoemde verticale buis of om een as die op korte afstand evenwijdig is aan deze buis.

De lengte van de horizontale buizen met de daaraan bevestigde rollen is zodanig te kiezen, dat een tijdens de 40 passage halverwege terugkerend dier niet beklemd kan raken.

In de praktijk blijkt dat daartoe de bedoelde buizen langer zijn dan de halve doorgangsbreedte.

In een verdere voorkeursuitvoering van de vinding zijn de deuren met elkaar verbonden door een trekveer en wel 45 zodanig, dat ze zich onder invloed van de veerkracht naar de sluitstand bewegen.

De plaats van aangrijping van de trekveer op de deuren kan verschillend zijn. Bij de naar buiten draaiende deur is de aangrijping dicht bij de scharnieras, zodat een relatief 50 kleine kracht voldoende is om deze deur te openen.

87 ft ft 0 ƒ« % ƒ y y L· h 3 4 r -3-

Het andere veereinde grijpt echter ver van de schamieras van de naar binnenopende deur aan.

Door deze bijzondere plaatsing van de aangrijpingspunten wordt bereikt, dat de naar binnendraaiende deur via de 5 trekveer een steeds grotere sluitkracht gaat uitoefenen op de naar buitendraaiende deur. Deze laatste sluit zich daardoor direct achter het passerende dier en bewerkstelligt daarmee een goede scheiding tussen twee achter elkaar lopende dieren. Behalve dat dit, zoals genoemd, van belang is voor het 10 ongestoord kunnen vreten van het dier in het geval van toepassing bij een voederstation, is zo’n scheiding ook voor andere toepassingen van groot belang. Te denken valt bijvoorbeeld aan een separatie-inrichting voor vee, waarbij, nadat een exemplaar via de toegangsinrichting volgens 15 uitvinding de erachter liggende ruimte is binnengetreden, dit langs bijvoorbeeld electronische weg wordt herkend, waarna onder computer besturing één van twee of meer deuren kan worden geopend naar afgescheiden ruimtes waarin men de dieren wil afzonderen van de groep. Voorbeelden zijn 20 drachtige of zieke dieren.

Ter verduidelijking van het bovenstaande zal nu een uitvoeringsvoorbeeld worden behandeld aan de hand van figuren 1 t/m 7.

Figuur 1 stelt het vooraanzicht van een toegangsinrichting 25 volgens de uitvinding voor. De doorgang bestaat uit een stalen frame 1, waarbinnen de uit buizen opgebouwde deuren 2 en 3 scharnierend bij de punten 4 zijn opgehangen.

De einden van de horizontale deurbuizen zijn deels voorzien van rollen 5 om verwonding van het dier bij 30 passage te voorkomen.

De deuren worden tegen de aanslagen 6 en 7 gedrukt door een gemeenschappelijke veer 8, waarvan de aangrijpingspunten op afstanden a en b van de scharnierlijn bevestigd zijn met a<b. Grendels 9 en 10 kunnen worden 35 gedicht via hefinrichting 11, welke zowel electrisch (electromagneet of electromotor) als mechanisch (bijv. pneumatisch) kan werken en op afstand bediend kan worden, bijv. onder invloed van een computerprogramma.

Deur 2 kan zich alleen naar voren, en deur 3 naar 40 achteren bewegen t.o.v. het vlak van tekening.

Figuren 2 t/m 7 geven aan hoe de doorlaatinrichting werkt bij het binnenkomen van een varken in bijv. een voederstation. Fig. 2, 3, 4, 6 en 7 zijn gedeeltelijke doorsneden in bovenaanzicht en Fig. 5 is een zijaanzicht.

45 De nummers bij de op tekening aangegeven delen zijn dezelfde als in fig. 1. Verder stellen 12 en 13 zijwanden voor van een achter de toegangsinrichting liggende ruimte (bijv. een voederstation) en 14 en 15 extra aan te brengen schotten of hekwerken, waardoor zijdelings benaderen door 87 · * r f v i Kt V 4» 7 -Of lb 9 -4- concurrerende dieren wordt verhinderd.

Fig. 3 laat zien hoe het varken 16 met de snuit deur 2 reeds geopend heeft. Dit gaat gemakkelijk omdat veer 8 nog slechts weinig gespannen is en bovendien de afstand a 5 (aangrijpingspunt veerkracht tot draaiingsas) slechts klein is.

In fig. 4 is het varken reeds grotendeels gepasseerd en heeft daartoe ook deur 3 moeten openen. Door de relatief grote afstand b is de veer 8 nu op maximum spanning gekomen, 10 waardoor de rol 5 van deur 2 strak langs het lichaam van het varken rolt.

Fig. 5 geeft een zijaanzicht van de situatie in Fig. 4, > waarin het beschermschot of -hek 15 goed zichtbaar is.

Fig. 6 laat de toestand zien wanneer het varken de doorgang 15 bijna gepasseerd is, rol 5 van deur 2 is langs het dierenlichaam gerold en bevindt zich weer in de begintoestand van Fig. 2, waarna blokkering met grendel 9 kan plaatsvinden.

In fig. 7 is het varken geheel de toegangsinrichting 20 gepasseerd en is ook deur 3 weer in de uitgangspositie waarin deze geblokkeerd kan worden met grendel 10.

Deuren 2 en 3 zijn nu beide vergrendeld; een volgend dier kan pas worden doorgelaten nadat de vergrendeling m.b.v. inrichting 11 is opgeheven.

ύ fi Λ Os * W

e / H ü!

Claims (13)

1. 2. Toegangsinrichting voor het doorlaten van telkens slechts één stuks vee naar een erachter liggende ruimte, welke inrichting bestaat uit een opening die afsluitbaar is door twee deuren, welke verticaal scharnieren aan weerszijden van 5 de opening, met het kenmerk, dat, gezien ten opzichte van de achterliggende ruimte, één deur slechts naar buiten en één deur slechts naar binnen kan worden geopend, terwijl de deuren in de gesloten toestand beide vergrendeld kunnen worden.
2. 2. Toegangsinrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de deuren elk bestaan uit een verticale buis met daaraan bevestigd een aantal horizontale buizen die aan hun vrije einde kunnen zijn voorzien van rollen, terwijl de verticale buis tevens de scharnieras is of de schamieras op korte 15 afstand evenwijdig aan deze verticale buis loopt.
3. 3. Toegangsinrichting volgens conclusie 1 en 2, met het kenmerk, dat de horizontale deurbuizen een zodanige lengte hebben t.o.v. de doorgangsbreedte, dat een tijdens de passage halverwege terugkerend dier niet beklemd kan 20 raken.
4. 4. Toegangsinrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de horizontale deurbuizen een lengte hebben die groter is dan de halve doorgangsbreedte.
5. 5. Toegangsinrichting volgens één of meerder voorgaande 25 conclusies, met het kenmerk, dat de naar buiten openende deur in de gesloten toestand reeds over een kleine afstand naar buiten is gedraaid, zodat een dier met de snuit de deur verder kan openen om zich toegang te verschaffen, in de situatie dat de deuren niet 30 vergrendeld zijn.
6. 6. Toegangsinrichting volgens één of meer der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de deuren door middel van een gemeenschappelijke trekveer in de sluitstand worden gehouden. B 7 v v /- Y Y -6- *
7. 7. Toegangsinrichting volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat de gemeenschappelijke veer bij de naar buiten draaiende deur dichter bij de scharnieras aangrijpt dan bij de naar binnen draaiende deur.
8. 8. Toegangsinrichting volgens één of meer der voorgaande 10 conclusies, met het kenmerk, dat de vergrendeling van de deuren electrisch (bijv. met een electromagneet of een electromotor) of mechanisch (bijv. pneumatisch) en op afstand kan worden bediend.
9. 9. Toegangsinrichting volgens één of meer der voorgaande 15 conclusies, met het kenmerk, dat ter weerszijden van de opening extra beschermingsschotten of -hekken zijn aangebracht ter voorkoming van het optreden van storende handelingen door concurrerende dieren tijdens het passeren van het rechthebbende dier.
10. 10. Toegangsinrichting volgens één of meer der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de erachter liggende ruimte zodanige lengte- en breedte afmetingen heeft, dat er zich slechts één dier in kan bevinden.
11. 11. Toegangsinrichting volgens conclusie 10, met het 25 kenmerk, dat de erachter liggende ruimte een voederstation is met een aparte uitgangsdeur.
12. 12. Toegangsinrichting volgens conclusie 11, met het kenmerk, dat de erachter liggende ruimte een voederstation is met twee of meer apart bedienbare 30 uitgangsdeuren, zodat het onderhavige dier gecontroleerd naar één van de daartoe aanwezige ruimtes wordt geleid.
13. 13. Toegangsinrichting volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat de erachter liggende ruimte twee of meer 35 apart bedienbare uitgangsdeuren bezit, zodat het onderhavige dier gecontroleerd naar één van de daartoe aanwezige ruimtes wordt geleid. 8700243