NL8600081A

NL8600081A - Inrichting voor het halen van een anker.

Info

Publication number: NL8600081A
Application number: NL8600081A
Authority: NL
Original assignee: Haak Rob Van Den
Priority date: 1985-12-09
Filing date: 1986-01-16
Publication date: 1987-07-01
Also published as: GB2183580A; GB8530321D0

Description

_ * Λ τηrichting voor het halen van een anker

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het halen van een anker door middel van een haalring of -strop die chaser genoemd wordt en die om de ankerlijn aan te brengen is en bediend wordt door een afzonderlijke haal- of chaserlijn, waarbij de 5 ankerlijn bij het halen over een nestenschijf, die fairlead genoemd wordt, loopt.

Het gebruik van een dergelijke chaser aan een chaserlijn wordt veelal verkozen boven het gebruik van de neuring daar de neuringlijn aan het neuringoog van het anker verbonden blijft 10 en voor de terugwinning daarvan gemarkeerd moet worden door een boei die een obstakel in de zee vormt en bebakend moet worden om aanvaringen en het oplopen van averij te voorkomen, waartegenover de chaser en chaserlijn eerst uitgebracht worden wanneer het anker gehieuwd moet worden en deze zodoende geen blijvend obstakel in het vaarwater vormen.

15 De chaser wordt zo ver uitgevierd dat deze op het anker aangrijpt, om het anker dan daarmee uit de grond los te trekken op dezelfde wijze als dit met de neuring gebeuren zou. Bij het halen van het anker, waarbij de ankerlijn door de fairlead loopt, bestaat echter het gevaar dat de chaser tegen de fairlead loopt en bekneld 20 kcmt te zitten en schade toegebracht wordt.

Beoogd wordt dit gevaar te ondervangen en daartoe is volgens de uitvinding de voorziening getroffen dat aan de fairlead een hefboomstelsel verbonden is, dat als afvang voor de chaser ingericht is, een en ander zodanig dat wanneer het anker aan de ankerlijn 25 met de chaser daaraan verbonden gehieuwd wordt, de afvang voor het automatisch van de fairlead vrij lopen van de chaser en voor het in vrijgemaakte toestand sjorren daarvan zorgt.

Een belangrijk aspect daarbij is dat de chaser in gesjorde toestand als ankerlijngeleiding fungeert, en voorts dat de 30 chaser als stopper ingericht is.

De afvang is in hoofdzaak zodanig ingericht dat tenminste één vanghefboom de chaser door de aangrijping van uitsparingen op daarin passende chaserdelen afvangt en dan van de fairlead weg B-3C0 0S1 - 2 - draait.

Eén uitvoering hiervan behelst dat twee paar vanghefbomen, die uit bij de fairlead bevestigde scharnierstangen bestaan, met aan hun vrije einden optredende nokuitsparingen de chaser ter 5 plaatse van twee aan de chaser aangebrachte nokken of pennen aangrijpen, waarbij de bovenste hefboom langer is dan de onderste hefboom, en waarbij de hefbomen onderling verbonden zijn door een koppelstang.

Een verdere uitvoering behelst dat de bovenste hefboom haakvormig is en onder de bovenrand van de chaser aangrijpt 10 voor het sjorren daarvan, waarbij de onderrand van de chaser aan de binnenkant bekleed is met rubber materiaal voor het daarop aanlopen van de ankerlijn.

De uitvinding wordt, in het volgende nader toegelicht aan de hand van in de tekening weergegeven uitvoeringsvoorbeelden 15 daarvan.

Fig. la-c tonen in zijaanzicht en in eindaanzicht één uitvoering van de chaserafvang nabij de fairlead; en fig. 2a-f tonen in zijaanzicht, in eindaanzicht en in doorsnede volgens Ξ-Ε een andere uitvoering daarvan.

20 Fig. 1 toont een nieuwe inrichting 116 voor fixering van de chaser 103 nabij de fairlead 117, welke fixeringsinrichting 116 twee paar vanghefbomen C, D omvat om de chaser 103 af te vangen, bij het halen daarvan aan de chaserlijn 104, ter plaatse van de pennen of nokken A, B. Daar de hefboom C langer is dan de hefboom D zal de 25 chaser 103 vrij van de ketting lil ai van de fairlead 117 gedraaid worden bij de genoemde pennen A, B.

Om de chaserbeweging te begrenzen is een aanslag of stopper E gemonteerd bij de fairlead 117.

De vanghefbomen C, D zijn bij voorkeur verbonden door een stuk plat 30 of koppelstang F.

Fig. 2 toont een andere uitvoering van een bij de fairlead 117' aangebrachte chaserafvang, die met 116' is aangegeven en uit om de ankerketting 111' grijpende hefbomen C' bestaat, waaraan verdere hefbomen D' scharnierend verbonden zijn, welke door middel van 35 een bedienlijn 118' in de sjorstand gezwenkt worden.

Sδΰΰΰ31 * > - 3 -

Aan de chaser 103' is zoals weergegeven de chaser-lijn 104' verbonden.

De hefbomen C' en D' hebben passende uitsparingen 119' resp. 120' voor het daarin opnemen van de boven- resp. onderrand 5 van de chaser 103', waarvan de onderrand aan de binnenkant met rubber materiaal bekleed is zoals met 121' aangegeven is.

De respectieve afbeeldingen 2a-d tonen vier opeenvolgende zwenkstanden van het hefboomstelsel C', D', fig. 2e is een eindaanzicht en fig. 2f is een doorsnede over de chaser 1031 volgens 10 E-E in fig. 2c.

Gezien wordt dat de gehele constructie rond de as van de nestenschijf 117' scharniert.

Opgemerkt wordt dat aan de hier voorgestelde uitvoeringen uiteraard geen beperkende betekenis gehecht moet worden, 15 daar andere gelijkwaardige uitvoeringen van de nieuwe afvanginrich-ting mogelijk zijn zonder buiten het kader van de uitvinding te treden.

8·3>3 O 03 f

Claims

1. Inrichting voor het halen van een anker door middel van een haalring of -strop die chaser genoemd wordt en die om de ankerlijn aan te brengen is en bediend wordt door een afzonderlijke haal- of chaserlijn, waarbij de ankerlijn bij het halen 5 over een nestenschijf, die fairlead genoemd wordt, loopt, met het kenmerk,dat aan de fairlead (117; 117') een hefboomstelsel (C, D; C', D') verbonden is, dat als afvang (116; 116') voor de chaser (103; 103') ingericht is, een en ander zodanig dat wanneer het anker aan de ankerlijn (111;'111') met de chaser daaraan verbonden 10 gehieuwd wordt, de afvang voor het automatisch van de fairlead vrij lopen van de chaser en voor het in vrijgemaakte toestand sjorren daarvan zorgt.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de chaser (103; 103') in gesjorde toestand als ankerlijngelei- 15 ding fungeert.

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de chaser (103; 103') als stopper ingericht is.

4. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies·, met het kenmerk, dat tenminste één vanghefboom (C, D; C', D') 20 de chaser (103; 103') door de aangrijping van de uitsparingen (119', 120') op daarin passende chaserdelen (A, B) afvangt en dan van de fairlead (117; 117') weg draait.

5. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat twee paar vanghefbomen (C, D; C', D'), die uit bij de fairlead 25 (117; 117') bevestigde schamierstangen bestaan, met aan hun vrije einden optredende nokuitsparingen (119', 120') de chaser (103; 103') ter plaatse van twee aan de chaser aangebrachte nokken of pennen (A, B) aangrijpen.

6. Inrichting volgens conclusie 4 of 5, met het 30 kenmerk, dat de bovenste hefboom (C) langer is dan de onderste hefboom (D) .

7. Inrichting volgens een der conclusies 4 t/m 6, met het kenmerk, dat de hefbomen (C, D) onderling verbonden zijn door een koppelstang (F), 8600061 - 5 -

8. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk^ dat de bovenste hefboom (D') haakvormig is en onder de bovenrand van de chaser (103') aangrijpt voor het sjorren daarvan.

9. Inrichting volgens een der voorgaande 5 conclusies, met het kenmerk, dat de onderrand van de chaser (103; 103') aan de binnenkant bekleed is met rubber materiaal (121') voor het daarop aanlopen van de ankerlijn (111;. 111').

10. Inrichting, in hoofdzaak zoals voorgesteld in de beschrijving en/of tekeningen. 85 0 0 O'S ï