NL8501943A

NL8501943A - Veiligheidsriem voor voertuigen.

Info

Publication number: NL8501943A
Application number: NL8501943A
Authority: NL
Original assignee: Volvo Car Bv
Priority date: 1985-07-08
Filing date: 1985-07-08
Publication date: 1987-02-02
Also published as: EP0209175A1; EP0209175B1; DE3662500D1; DE8617510U1; JPS628847A

Description

-r ^ « N405

Volvo Car B.V., Helmond

Veiligheidsriem voor voertuigen 5

De uitvinding heeft betrekking op een driepunts-veiligheidsriem voor voertuigen het geheel bestaande uit een al of niet van een rolautomaat voorzien bevestigingspunt aan of nabij de onderzijde van de deurstijl, een 10 draaibare arm (zwaaiarm) op een hoger punt van de deurstijl (op schouderhoogte), op welk punt zich een eveneens draaibaar glijoog voor de riem bevindt, een om het uiteinde van de arm draaibare geleiding voor de riem en voorts een verplaatsbaar glijoog met bevestigingsmiddelen (zogenaamd 15 gordelslot) voor de riem aan een punt aan de tegenoverliggende zijde van de zich aldaar bevindende zitting en tenslotte een vast bevestigingspunt van het andere uiteinde van de riem aan of nabij de onderzijde van de deurstijl.

20 Bovenbeschreven driepuntsveiligheidsriem wordt weergegeven onder andere in figuur 2 van DE-AS-2360702.

Hieruit blijkt dat een driepuntsveiligheidsriem voorzien van een zwaaiarm bekend is.

Hij wordt in het bijzonder toegepast bij 25 tweedeurs personenauto*s. Daar bestaat namelijk normaal het bezwaar, dat de bestuurder of de passagier naast de bestuurder ver naar achteren moet reiken om bij de gordel te komen. De deur van een twee-deurs auto is namelijk normaliter naar verhouding groot, zodat de deurstijl, 30 waaraan de bovenzijde van een "driepuntsgordel" is bevestigd ten opzichte van de betreffende persoon relatief ver naar achteren staat. Om deze reden is dit punt van de gordel niet direct via een glijoog aan deze stijl verbonden is maar onder tussenkomst van een zwaaiarm, zoals onder 35 meer DE-AS-2360702 laat zien. Ook DE-AS-25-41647 toont dit. Bovendien is het geleideoog voor de veiligheidsriem om de lengteas van de arm, draaibaar aan deze bevestigd, waardoor de veiligheidsriem bij gebruik zich qua stand aan de betreffende persoon kan aanpassen.

^ Λ / -U

I

W

* $ * -2-

De bekende zwaaiarmen hebben het bezwaar dat zij geen vast gedefinieerde standen hebben. Bedoeld is dat zij in iedere willekeurige stand kunnen blijven staan. Bij het instappen van de achterpassagier kan dit ook hinderlijk 5 zijn, terwijl een vaste {min of meer horizontale) stand tijdens gebruik meer zekerheid ten aanzien van een doelmatige veiligheid oplevert.

Doel van de uitvinding is om aan deze bezwaren tegemoet te komen waarbij de zwaaiarm gemakkelijk in twee 10 uiterste standen gebracht kan worden en daarin dan ook. gehouden wordt. Wanneer de bestuurder (of de passagier naast hem) instapt, kan hij met een lichte aanraking de arm naar voren in een nagenoeg horizontale stand laten zwaaien, waardoor dan tevens de veiligheidsgordel met zijn 15 geleideoog naar voren beweegt.

Volgens de uitvinding wordt dit bereikt als de arm op enige afstand van de hartlijn van de bout waaraan hij is bevestigd en waarom hij kan draaien, een bevestigingspunt heeft voor een uiteinde van een 20 schroefveer, welk aangrijpingspunt zodanig is geplaatst ten opzichte van het andere uiteinde van de schroefveer dat vast bevestigd is aan een carosseriedeel en de hartlijn van de bout, waarom de arm kan draaien, dat de dwarscomponent van de spankracht van de veer op het eerste 25 bevestigingspunt in een van de uiterste standen tegengesteld van richting is aan de overeenkomstige dwarscomponent in de andere uiterste stand van de arm.

Uiteraard dienen de twee uiterste standen van de arm op een of andere bekende wijze te kunnen worden 30 begrensd.

Het genoemde eerste aangrijpingspunt van het uiteinde van de schroefveer kan direct, bijvoorbeeld als oog, deel uit maken van de arm, maar zich ook in of aan een vast aan de arm bevestigde plaat bevinden, welke plaat ook 35 om de bevestigingsbout draait.

3 * Λ 7, % * * * -3-

De constructie komt er dus op neer, dat de arm bij draaiing zich onder invloed bevindt van de in richting veranderende dwarskracht en door deze, via een "dood punt" in twee uiterste posities wordt gedwongen.

5 Het vaste bevestigingspunt van het tweede uiteinde van de schroefveer kan zo worden gekozen dat de dwarskracht (en dus de spankracht van de schroefveer) in de ene stand van de arm, bijvoorbeeld in de horizontale stand, groter is dan in de andere (verticale) stand.

10 Hoewel een draaibare geleiding van de veiligheidsriem aan het uiteinde van de arm bekend is, is gebleken dat het voor een doelmatige en gemakkelijke werking van het samenstelsel van draaibare arm en veiligheidsriem gewenst is dat deze geleiding erg soepel 15 functioneert. Daarom is volgens de uitvinding deze geleiding als een om zijn lengteas draaibare rol uitgevoerd, welke lengteas loodrecht staat op een met de arm draaibare verbinding met de hartlijn gericht naar de hartlijn van de bevestigingsbout.

20 De keuze van de vorm van de arm is verder vrij en kan bijvoorbeeld door geknikte vorm aangepast zijn aan de voor de plaatselijke omstandigheden meest gewenste vormgeving. De asymmetrische vorm ten opzichte van hartlijn van de arm waarborgt een goede geleiding en passage van 25 de veiligheidsriem.

De uitvinding wordt toegelicht met een tekening.

Deze toont met:

Fig. 1 een aanzicht van een zwaaiarm volgens de uitvinding in zijn uiterste standen; en 30 Fig. 2 een doorsnede over dezelfde zwaaiarm.

Fig. 1 en fig. 2 tonen dat de zwaaiarm 1 draaibaar bevestigd is aan een bevestigingsbout 2. Draaibaar om de boüt 2 zijn ook een plaat 3 met een daaraan beweegbaar bevestigd glijoog 4 voor de (niet nader aangegeven) 35 veiligheidsriem. Dit is overigens bekende stand van de techniek.

Aan de arm 1 bevindt zich bij punt 5, resp. 5*

V* C *c L · O

...-β -4- een bevestigingspunt voor een uiteinde van een schroefveer 6, resp. 6'. Deze schroefveer 6 is bij punt 7 vast bevestigd aan een punt van de carosserie van het voertuig.

Fig. 1 laat zien dat de kracht A van de veer 6 5 kan worden ontbonden in een kracht B door het draaipunt van de arm 1 met hartlijn 8, 8' en een kracht C die loodrecht op de kracht B werkt. Deze kracht dwingt de arm 1 in een uiterste positie (met getrokken lijnen getekenend).

Hetzelfde kan men voorstellen voor de positie 1’ 10 van de arm. De veer bevindt zich in positie 6' met bevestigingspunt 5'. Eenzelfde krachtendiagram kan worden ingetekend, waarbij zal blijken dat een kracht C', die groter is dan kracht C weer tangentieel werkt, maar nu in de richting van de andere uiterste stand.

15 In het verlengde van genoemde hartlijn 8 is aan deze as vast, maar draaibaar een geleiding 9, 10 bevestigd, met een vorkvormig gedeelte 9, waartussen de om zijn as draaibare geleidingsrol 10 is bevestigd met het hiervoor beschreven doel.

20 In het voorgaande is er van uitgegaan dat de arm zich op enige hoogte aan de deurstijl bevestigd bevindt. Niet mag worden uitgesloten dat een dergelijke in vaste uiterste standen verstelbare arm nabij de vloerdorpel wordt toegepast voor verstelling van het onderste (vaste) deel 25 van de veiligheidsriem. De uitvoeringsvorm, al of niet met verdraaibare geleidingsrol kan worden aangepast aan de plaatselijke omstandigheden of eisen, maar behoort tot het wezen van de uitvinding.

Ί ; H A_ * *2 *f - i.' . * ·* v *

Claims

1. Driepuntsveiligheidsriem voor voertuigen het geheel bestaande uit een al of niet van een rolautoraaat 5 voorzien bevestigingspunt aan of nabij de onderzijde van de deurstijl, een draaibare arm (zwaaiarm) op een hoger punt van de deurstijl (op schouderhoogte), op welk punt zich een eveneens draaibaar glijoog voor de riem bevindt, een om het uiteinde van de arm draaibare geleiding voor de riem en 10 voorts een verplaatsbaar glijoog met bevestigings- middelen voor de riem aan een punt aan de tegenoverliggende zijde van de zich aldaar bevindende zitting en tenslotte een vast bevestigingspunt van het andere uiteinde van de riem aan of nabij de onderzijde van de deurstijl, met het kenmerk, dat 15 de arm (1) op enige afstand van de hartlijn van de bout (2), waaraan hij is bevestigd en waarom hij (1) kan draaien een bevestigingspunt (5) (aangrijpingspunt) heeft voor een van de uiteinden van een schroefveer (6), welk aangrijpingspunt (5) zodanig is geplaatst ten opzichte van 20 het andere uiteinde (7) van de schroefveer (6) dat vast bevestigd is aan een carosseriedeel, en de hartlijn van de bout, waarom de arm kan draaien, dat de dwarscomponent (C) (tangentiele component) van de spankracht van de veer (6) op het aangrijpingspunt (5) in een van de uiterste standen 25 tegengesteld van richting is aan de overeenkomstige dwars-component (C*) in de andere uiterste stand van de arm (1*).

2. Driepuntsveiligheidsriera volgens conlusie 1, met het kenmerk, dat de uiterste standen van de arm (1,1') zijn begrensd.

3. Driepuntsveiligheidsriem volgens conclusies 1-2, met het kenmerk, dat de schroefveer (6) direct op een punt (5) van de arm (1) aangrijpt.

4. Driepuntsveiligheidsriem volgens conclusies 1-2, met het kenmerk, dat de schroefveer (6) via een draai- Λ t Λ i Λ K ' - Λ .4.· * ~ ? aft > -6- baar aan de as (2) en vast aan de arm (1) bevestigde plaat aangrijpt.

5. Veiligheidsriem volgens conclusies 1-4, met het kenmerk dat het bevestigingspunt (7) aan de vast 5 bevestigde zijde van de schroefveer (6) zodanig wordt gekozen dat de dwarskracht op de arm (1) in de twee uiterste standen verschilt in grootte.

6. Veiligheidsriem volgens conclusies 1-5, met het kenmerk, dat het vrije uiteinde van de arm (1) een om 10 de langsas (8) van de arm (1 ) draaibare vork (9) omvat, met daarin gevat een om zijn lengteas draaibare geleidingsrol (10) voor de riem.

7. Veiligheidsriem volgens conclusies 1-6, met het kenmerk, dat althans een deel van de langsas (8) 15 binnenwaarts geknikt is (8', 8'').

8. Veiligheidsriem zoals beschreven en met een tekening toegelicht.

20 Eindhoven, 3 mei 1985 / λ *** ^ ·*> *ί- *p >* .1 i 4