NL8500314A - Inrichting voor het bepalen van het ademhalingsgedrag van een patient. - Google Patents

Inrichting voor het bepalen van het ademhalingsgedrag van een patient. Download PDF

Info

Publication number
NL8500314A
NL8500314A NL8500314A NL8500314A NL8500314A NL 8500314 A NL8500314 A NL 8500314A NL 8500314 A NL8500314 A NL 8500314A NL 8500314 A NL8500314 A NL 8500314A NL 8500314 A NL8500314 A NL 8500314A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
blood flow
patient
breathing
chest
determining
Prior art date
Application number
NL8500314A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Drs Erna Peltzer
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Priority claimed from NL8402290A external-priority patent/NL8402290A/nl
Application filed by Drs Erna Peltzer filed Critical Drs Erna Peltzer
Priority to NL8500314A priority Critical patent/NL8500314A/nl
Priority to PCT/NL1985/000030 priority patent/WO1986000793A1/en
Priority to EP19850903406 priority patent/EP0188508A1/en
Publication of NL8500314A publication Critical patent/NL8500314A/nl

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A61MEDICAL OR VETERINARY SCIENCE; HYGIENE
    • A61BDIAGNOSIS; SURGERY; IDENTIFICATION
    • A61B5/00Measuring for diagnostic purposes; Identification of persons
    • A61B5/08Detecting, measuring or recording devices for evaluating the respiratory organs
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A61MEDICAL OR VETERINARY SCIENCE; HYGIENE
    • A61BDIAGNOSIS; SURGERY; IDENTIFICATION
    • A61B5/00Measuring for diagnostic purposes; Identification of persons
    • A61B5/103Detecting, measuring or recording devices for testing the shape, pattern, colour, size or movement of the body or parts thereof, for diagnostic purposes
    • A61B5/11Measuring movement of the entire body or parts thereof, e.g. head or hand tremor, mobility of a limb
    • A61B5/113Measuring movement of the entire body or parts thereof, e.g. head or hand tremor, mobility of a limb occurring during breathing
    • A61B5/1135Measuring movement of the entire body or parts thereof, e.g. head or hand tremor, mobility of a limb occurring during breathing by monitoring thoracic expansion

Landscapes

  • Health & Medical Sciences (AREA)
  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Medical Informatics (AREA)
  • Molecular Biology (AREA)
  • Veterinary Medicine (AREA)
  • Biophysics (AREA)
  • Pathology (AREA)
  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Biomedical Technology (AREA)
  • Heart & Thoracic Surgery (AREA)
  • Physiology (AREA)
  • Physics & Mathematics (AREA)
  • Surgery (AREA)
  • Animal Behavior & Ethology (AREA)
  • General Health & Medical Sciences (AREA)
  • Public Health (AREA)
  • Pulmonology (AREA)
  • Dentistry (AREA)
  • Oral & Maxillofacial Surgery (AREA)
  • Measuring Pulse, Heart Rate, Blood Pressure Or Blood Flow (AREA)
  • Measurement Of The Respiration, Hearing Ability, Form, And Blood Characteristics Of Living Organisms (AREA)

Description

N.0. 33012 1
Inrichting voor het bepalen van het ademhallngsgedrag van een patiënt.
De uitvinding heeft betrekking op een Inrichting voor het bepalen van het ademhallngsgedrag van een patiënt.
De natuurlijke ademhaling In de rustsituatle is de zogenaamde buikademhaling, ook «el volledige ademhaling in rust genoemd. Daarbij 5 contraheert het bol staande middenrif, waardoor dit in het midden platter wordt, terwijl het aan de zijkanten de onderste ribben heft. Door dit laatste effect verwijdt de borstkas zich al enigszins zonder dat er nog sprake is van arbeid van de buitenste tussenribspieren. Als de buikspieren bij het begin van de ademhaling enigszins ontspannen zijn 10 zal door de hogere druk in de buikholte de buiklnhoud iets uitzetten, hetgeen zichtbaar Is als de "voorlopende abdominale inademingsstart". Deze lichte ontspanning van de buikspieren aan het begin van de inspiratie is nodig om de veneuze bloedstroom in de dij- en bekkenaderen te laten doorgaan, daar deze bloedstroom bij een hoge druk in de buikholte 15 kan stagneren. Het enigszins heffen en zijwaarts draaien van de onderste ribben vormt een aanzet van de borstademhaling door de buitenste tussenribspieren en assessoren, welke borstademhaling in de rustsituatle echter nauwelijks nodig ls. Door het'heffen van de borstkas wordt reflexmatig een contractie van de buikspieren opgeroepen en de borstkas 20 wordt weer naar beneden getrokken waarmee de uitademing Inzet, waarbij het middenrif zich weer ontspant en weer bol komt te staan.
Bij deze ademhaling oefent het middenrif een zulgperspompwerking op het veneuze bloed uit, hetgeen vooral in de rustsituatle nodig ls omdat er dan weinig spierwerking is om dit bloed vanuit het gehele 25 lichaam naar het hart terug te laten stromen.
Het inademen en uitademen gaat gepaard met een drukwlsseling in de interpleurale holte en inherent hieraan met een drukwiseeling in de ln-trathoracale ruimte en het rechter atrium. Tijdens het inademen wordt wegens de dan optredende drukverlaglng het bloed als het ware aangezo-30 gen, welke verhoogde veneuze toevoer door mechano-receptoren wordt gesignaleerd en tot een acceleratie van de hartfrequentie leidt. Zodra er weer een drukverhoging optreedt, hetgeen in ieder geval bij het uitademen gebeurt, vindt er omgekeerd een deceleratle van de hartfrequentie plaats. Dit verschijnsel van variërende hartfrequentie noemt men de 35 respiratoire sinus arltmie, en deze respiratoire sinus arltmle moet derhalve bij normaal efficiënt ademhallngsgedrag synchroon lopen met de QSenftlalAngsbevegingen.
Een afwijkend inefficiënt ademhallngsgedrag kan zich op verschil- p 5 η n t 4 /.
2 lende wijzen uiten. Als bijvoorbeeld zo lang wordt doorgegaan met inademen» dat de bovenste buitenste tussenribspieren en de assessoren nog contraheren terwijl het middenrif eventueel samen met de buikspieren al aan de expiratiecontractie is begonnen» waardoor de onderste ribben 5 naar binnen en naar beneden worden getrokken» kan ondanks de lnade-mingssituatle toch een interpleurale drukverhoging plaats vinden. Hierdoor wordt het mechanisme van de Interpleurale drukverlaging en de daaraan Inherente lntrathoracale drukverlaging en de verlaging van de druk in het atrium teniet gedaan. Dit komt de veneuze terugvoer van het 10 bloed niet ten goede en is bovendien een teken» dat de arbeid van het ademhalen zelf Inefficiënt verloopt. De curve van de respiratoire sinus aritmie verliest zijn synchroniteit met de ademhallngscurven.
Bij efficiënte ademhaling eindigt het uitademen op het niveau van de functionele reslducapacltelt van de longen. Wordt er geforceerd ver-15 der uitgeademd dan is dat eveneens inefficiënt. Bij te ver Inademen loopt dus» zoals in het bovenstaande is aangegeven» de curve van de respiratoire sinus aritmie eerder omlaag dan de ademhallngscurven» terwijl bij te ver uitademen juist het omgekeerde gebeurt.
De uitvinding berust nu op het inzicht dat het mogelijk is om een 20 patiënt een optimaal efficiënt ademhalingsgedrag aan te leren door tegelijkertijd de buikademhaling» borstademhaling en de. respiratoire sinus aritmie te meten en voor de patiënt rechtstreeks waarneembaar te maken» zodat deze zelf kan controleren of er buikademhaling is (voorlopende abdominale start)» of daarbij de eventueel verdwenen respiratoire 25 sinus aritmie verschijnt en of de ademhallngscurven daarmee synchroon blijven lopen.
Uitgaande van dit inzicht beoogt de uitvinding derhalve een doelmatige inrichting te verschaffen voor bet bepalen van het ademhalingsgedrag van een patiënt» waarbij de patiënt zelf gemakkelijk dit gedrag 30 kan controleren en zonodig kan corrigeren.
De inrichting volgens de uitvinding is daartoe gekenmerkt door een eerste en een tweede meetorgaan voor het bepalen van het ritme en de amplitude van respectievelijk de buikademhaling en de borstademhaling, een derde meetorgaan voor het bepalen van het verloop van de hartfre-35 quentle» alsmede middelen voor het gelijktijdig en met eenzelfde tijd-basls waarneembaar maken en/of registreren van de uitgangssignalen van deze drie meetorganen.
Doordat aldus de borst- en buikademhaling afzonderlijk en gelljk-B^öf*ie3fWA^.iJvoorbeeld een geschikt beeldscherm zichtbaar worden ge-40 maakt kan de patiënt fouten in zijn ademhalingsgedrag rechtstreeks 3 waarnemen en door training leren corrigeren, waarbij de eveneens gelijktijdig afgebeelde respiratoire sinus aritmle een controle vormt voor de efficiëntie van de ademhaling, zowel voor wat betreft het splergebruik als ten aanzien van de perfusie/ventilatiejrespectievelljk 5 de gasuitwisseling. Met behulp van de inrichting volgens de uitvinding is het dus mogelijk om zonder forceren te oefenen in een juist ademha-lingsgedrag, waarbij het resultaat direct zichtbaar is. Daarbij kan tegelijkertijd de veneuze terugvoer van het bloed worden beïnvloed zodat deze optimaal efficient kan worden. Door middel van het toestel volgens 10 de uitvinding bestaat de mogelijkheid om op de beschreven wijze stressverschijnselen te bestrijden en vele cara-patlënten en hyperventllatie-patiënten te helpen hun neiging tot hoge ademhaling af te leren. Algemeen gezegd kunnen patiënten met ademhalingsmoeilijkheden of een verkeerde ademhalingsgewoonte door gebruik van de inrichting volgens de 13 uitvinding in staat worden gesteld om het voor hen persoonlijk meest efficiënte ademhallngsgedrag te vinden en aan te leren.
Zoals reeds werd opgemerkt zal, indien te lang doorgegaan wordt met Inademen, een voortijdige interpleurale drukverhoging optreden waardoor de veneuze terugvoer van bloed in het bijzonder vanuit de be-20 nen wordt .verminderd. Bij te lang doorgaan met Inademen zullen bovendien in steeds toenemende mate de hoger gelegen longdèlen worden gebruikt en het steeds sterker uitzetten van deze hoger gelegen longdelen kan ertoe leiden dat de venen die verantwoord11jk zijn voor de terugkeer van bloed vanuit de armen en vanuit het hoofd meer of minder vor-25 den dlchtgedrukt, zodat ook de terugkerende bloedstroom uit deze lichaamsdelen wordt verminderd en in het ergste geval zelfs geheel wordt geblokkeerd.
Om nu inzicht te krijgen in de sterkte van de veneuze terugvoer van bloed zowel vanuit de benen als ook vanuit de armen en het hoofd 30 zijn volgens een verdere ontwikkeling van de Inrichting middelen aangebracht voor het bepalen van de stroomsnelheid van het bloed vanuit de benen en/of vanuit de armen en/of vanuit het hoofd waarbij de uitgangssignalen van deze verdere middelen eveneens waarneembaar gemaakt kunnen worden en/of geregistreerd kunnen worden.
35 De inrichting volgens de uitvinding kan niet alleen worden ge bruikt door een patiënt zelf als hulpmiddel bij het reguleren of corrigeren van zijn ademhallngsgedrag maar kan ook worden toegepast bij patiënten die onder narcose zijn, in welk geval de waarneming natuurlijk door een ander, bijvoorbeeld de anesthesist.
40 Moet een patiënt worden beademd dan wordt het bovenbeschreven me- Λ Γ* f\ Λ -r Λ i 4 chanisme van een lage interpleurale druk tijdens de Inademing en een hoge Interpleurale druk tijdens het uitademen als het ware op zijn kop gezet. Bij beademen wordt gedurende de inademingsfase lucht onder een vooraf bepaalde overdruk In de longen gepompt terwijl tijdens de uit* 5 ademlngsfase de pompdruk wordt verminderd zodat de lucht veer uit de longen kan stromen. In dit geval ls er tijdens het Inpompen van lucht geen sprake van een relatieve verlaging van de Interpleurale druk zoals bij natuurlijke Inademen het geval is (zie boven) maar eerder van een verhoogde Interpleurale druk. Bovendien wordt de druk ln de buikholte 10 hoger. Het gevolg daarvan is dat de veneuze terugkeer van bloed vanuit de benen wordt belemmerd. Bovendien zal er bij het Inpompen van lucht ln de longen een beweging van de borstkas ontstaan soortgelijk aan de beweging die optreedt bij borstademhaling. Daardoor worden In veel sterkere mate dan bij een efficiënte natuurlijke ademhaling de hogere 15 delen van de longen gebruikt waardoor, zoals reeds werd aangegeven, door de uitzettende hogere longdelen de venen, die zorgen voor terug* keer van bloed vanuit de armen en vanuit het hoofd, meer of minder dicht gedrukt worden zodat ook de terugkeer van bloed vanuit deze lichaamsdelen wordt belemmerd. Deze algehele vermindering van de veneu* 20 ze terugkerende bloedstroom leidt ertoe dat ook de door het hart uitgepompte hoeveelheid bloed vermindert. De hele bloedcirculatie wordt als het vare geremd, hetgeen onder omstandigheden zelfs zeer schadelijke gevolgen kan hebben, omdat door deze geremde bloedstroom de gasuitwisseling in de longen wordt benadeeld en de perfusle/ventilatie-verhou-25 ding negatief wordt beïnvloed respectievelijk de aanvoer van (zuurstof* houdend) bloed naar de hersenen op een te laag niveau kan komen.
Ook tijdens de uitademlngsfase, waarin de luchtpompdruk wordt ge* reduceerd, wordt (vaak) toch een lichte overdruk (de zogenaamde "PEEP”) ln stand gehouden om te voorkomen dat de longen dichtklappen. Het ge* 30 volg daarvan is dat ook gedurende deze fase de Interpleurale druk relatief hoog blijft en de veneuze bloedstroom dus zeker niet wordt opgevoerd .
Volgens een verdere ontwikkeling is de inrichting volgens de uitvinding nu gekoppeld met middelen waarmee de veneuze terugkeer van 35 bloed, in het bijzonder vanuit de benen, wordt bevorderd, welke middelen geactiveerd worden Indien de bloedstroomsnelheid bepalende middelen een signaal afgeven onder een vooraf bepaald drempelniveau.
BAD ORIGEWALtvinding zal nu nader worden toegelicht aan de hand van de bijgaande figuren.
40 Figuur 1 is een schematische afbeelding van een mogelijke uitvoe- 5 ringsvorm van de Inrichting volgens de uitvinding.
Figuur 2 is een grafiek» die met de inrichting van figuur 1 kan worden verkregen.
Figuur 3 toont schematisch een tweede uitvoeringsvorm van de in-5 richting volgens de uitvinding.
Figuur A toont de staafdiagrammen die op het beeldscherm van de monitor verkregen worden.
Figuur 5 illustreert schematisch een derde uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding.
10 Figuur 6 toont schematisch een uitvoeringsvorm van de middelen waarmee de veneuze terugkerende bloedstroom kan worden vergroot.
Figuur 7 toont schematisch een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding» verbonden met een beademingstoestel.
De inrichting van figuur 1 heeft een gestel bestaande utt twee 15 evenwijdig aan elkaar geplaatste half cirkelvormige beugels 1 en 2» die in hun hoogste punten door een telescopisch naar lengte Instelbare ver-blndingsstang 3 zijn verbonden en die over een op een bank A of dergelijke liggende patiënt kunnen worden geplaatst. Aan elke beugel 1, 2 zit een omlaag stekende stang 5 vast, waarop een bus 6 door middel van 20 een klemschroef 7 vertikaal verstelbaar en vastzetbaar is. De bus 6 draagt aan zijn ondereinde een verend element in de vorm van een horizontale arm 8 van een veerkrachtig materiaal, zoals verenstaal, aan het vrije uiteinde waarvan een omlaag stekende knopvormige voeler 9 respectievelijk 10 is bevestigd. Tegen elk van de armen 8 is een rekstrook 25 bevestigd (in de tekening niet zichtbaar), die door verbindingsleidin-gen 11 en 12 op twee Ingangen van een elektronische verwerk!ngseenheid 13 zijn aangesloten.
De inrichting heeft voorts twee door de patiënt aan te grijpen handvatelektroden IA, die door leidingen 15 op een hartfrequentlemeter 30 of tachometer 16 zijn aangesloten. Het toestel 13 is door uitgangslei-dingen 17 op een monitor met een beeldscherm 18 en desgewenst tevens op een schrijvend reglstratietoestel 2A (in de figuur met stippellijnen aangegeven) aangesloten. De hartfrequentlemeter 16 kan een op zichzelf bekende meter zijn* De verwerklngseenheld 13 is zodanig uitgevoerd dat 35 de van de rekstroken op de armen 8 en van de hartfrequentlemeter 16 ontvangen signalen afzonderlijk worden verwerkt en met een gemeenschappelijk tljdbasls aan de monitor worden doorgegeven waarop deze signalen als drie boven elkaar gelegen golflijnvormige krommen op het beeld-
BAD
zichtbaar worden gemaakt.
A0 Het zal duidelijk zijn dat de meetorganen met de voelers 9 en 10 6 voor het bepalen van de uitslagen van de bulk- en borstademhaling ook op andere wijze kunnen zijn ondersteund en bijvoorbeeld door gebruik van een zittende patiënt boven elkaar ln horizontale stand Instelbaar aan een staander kunnen zijn bevestigd.
5 Voor het meten van de hartfrequentle kunnen ln plaats van de gete kende handvatelektroden 14 uiteraard ook bijvoorbeeld op de polsen aan te brengen plakelektroden ofwel andere bekende middelen worden toegepast·
Bij gebruik van de in figuur 1 afgebeelde inrichting worden de 10 beugels 1 en 2 van het gestel over de op de bank 4 liggende patiënt geplaatst In een stand, waarin de voeler 9 in een ongeveer 4 cm onder de navel gelegen punt op de bulk van de patiënt rust en de voeler. 10 op ongeveer een derde van de lengte van het borstbeen van onderaf gerekend tegen de borst steunt. De patiënt krijgt de beide elektroden 14 ln de 15 handen.
Figuur 2 geeft een voorbeeld van het op het beeldscherm 18 verschijnende grafische beeld waarin de bovenste kromme 19 de hartfrequen-tie als functie van de tijd aangeeft, de kromme 20 de amplitude van de buikademhaling en de kromme 21 de amplitude van de borstademhaling 20 eveneens als functie van de tijd aangeven. Eventueel kan ook de flankr ademhaling geregistreerd en/of weergegeven worden.
De grafiek van figuur 2 geeft de situatie bij een normaal ademha-lingsgedrag in de rusttoestand weer, ln welk geval ongeveer acht ademhalingen per minuut plaats vinden. Zoals uit de grafiek blijkt is de 25 abdominale ademhallngsamplltude (kromme 20) ongeveer drie maal zo groot als de thoracale amplitude (kromme 21). Tevens blijkt dat de aanvang van de abdominale inademing (punt 22) voorijlt op de aanvang van de thoracale inademing (punt 23) en wel ongeveer met een ½ tot 1 seconde. Een vergelijking van de kromme 19 met de krommen 20 en 21 toont aan dat 30 de respiratoire sinus arltmie synchroon verloopt met de ademhaling, waarbij de acceleratie van de hartfrequentie bij het Inademen (de opgaande tak van de golflijn) en de deceleratie van de hartfrequentie bij het uitademen (de neergaande tak van de golflijn) optreden. Zoals in het bovenstaande uiteen gezet is houdt dit in dat bij een juiste buik-35 ademhaling de hartfrequentie toeneemt bij een lagere druk in de borstkas tijdens het inademen en afneemt bij een hogere druk in de borstkas tijdens het uitademen. Dat geschiedt onder invloed van voor volumever- BA6ïÖffiialft^fVOell'ge -chanoreceptoren.
Figuur 3 beschrijft een andere uitvoeringsvorm van de inrichting 40 volgens de uitvinding. In deze Inrichting wordt, voor het meten van de t * 7 ademhalingsbewegingen, gebruik gemaakt van twee banden 25, 28 van elastisch materiaal die rond de borst respectievelijk rond de bulk van de patiënt worden bevestigd, bijvoorbeeld met behulp van klittebandsluitingen, en wel op posities corresponderend met de posities van de de-5 tectoren 9 en 10 in figuur 1. In elk van de banden 25 respectievelijk 28 bevindt zich een kwlkdraad 26 respectievelijk 29 en deze kwlkdraden zijn via de verbindingen 24 en 27 aangesloten op de meetinrichting 33. Tijdens de ademhalingsbewegingen zal de lengte van elk van de kwikdra-den In het ritme van de ademhalingsbewegingen telkens langer en daarna 10 weer korter worden. Daardoor zal de weerstand van de kwikdraad in hetzelfde ritme veranderen. Deze weerstandsverandering kan nu in de meet-echakeling 33 worden gedetecteerd en daaruit kan een signaal worden afgeleid dat op de monitor 30 zichtbaar gemaakt kan worden. Opgemerkt wordt dat dergelijke kwikdraadbanden op zichzelf bekend zijn in de me-15 dische techniek.
De inrichting volgens figuur 3 is verder voorzien van electroden 34 dan wel een vinger- of oorplethysmograaf die bijvoorbeeld op de onderarm kan worden aangebracht en die vla een verbinding 35 een signaal afgeeft aan de hartfrequentiemeter 36. Ook dergelijke sonden zijn in de 20 medische techniek bekend.
Verder is de inrichting voorzien van een of twee detectoren waarmee de bloedstroomsnelheld kan worden gemeten in vele gevallen kan met 1 detector worden volstaan. Deze detectoren 38 en 40 zijn vla de respectievelijke verbindingen 37 en 39 aangesloten op de bloedstroomsnel-25 heidsmeters 32a/32b. Deze bloedstroomsnelheldsmeters kunnen bijvoorbeeld functioneren volgens het Doppler-prindpe. Dergelijke bloed-etroomsnelheidsmeters en de bijbehorende detectoren zijn op zichzelf bekend. Ook andere typen bloedstroomsnelheldsmeters, bijvoorbeeld voorzien van in de bloedbaan zelf ingebrachte detectorelementen, kunnen 30 binnen het kader van de uitvinding worden toegepast.
De inrichting volgens figuur 3 is verder voorzien van een beeldscherm 30 waarop nu, in tegenstelling tot de uitvoeringsvorm van figuur 1, geen analoge signalen zichtbaar gemaakt worden maar staafdiagrammen, waarvan de lengte evenredig is met de amplituden van het corresponde-35 rende analoge signaal. In plaats van vertikale kunnen ook horizontale staafdiagrammen worden gebruikt.
Verder kunnen in de vorm van cijfers zichtbaar gemaakt worden de BAD *n 8econ<*en» de ultademlngstljd In seconden, de diverse amplitudes, de hartelagfrequentle, het minimum en maximum van de hart-40 slagfrequentle, het tijdverschil tussen de omslagpunten van sinus arlt- 8 mie en buikademhaling (voor in- en uitademen), tijdverschil tussen de omslagpunten van buik- en borstademhaling (en eventueel tussen bulk- en flankademhaling). In de processor 33 kunnen daartoe geschikte bereke-ningseenheden opgenomen zijn, die tevens gemiddelden kunnen berekenen, 5 respectievelijk de in de processor 33 aanwezige middelen kunnen op geschikte wijze worden geprogrammeerd voor het weergeven van de bovengenoemde parameters·
Figuur 4 toont een schematisch voorbeeld van het beeld dat op de monitor zichtbaar kan worden. Alle staafdiagrammen beginnen op gelijke 10 hoogte* Met behulp van de eerste drie vertikale staven 60, 61 en 62 op het scherm kunnen bijvoorbeeld weer de amplltuden van de borstademhaling, de amplitude van de buikademhaling (eventueel een verdere staaf voor de flankademhaling) en de hartfrequentie worden weergegeven waarbij op soortgelijke wijze als in figuur 2 de patiënt uit de synchroni-15 telt van de op en neer gaande beweging van deze staven conclusies kan trekken omtrent de efficiency van zijn ademhaling. De twee verdere staven 63 (en 64) kunnen worden gebruikt voor het weergeven van de uitgangssignalen van de twee bloedstroomsnelheldsmeter(s) 32a/32b. De Doppler sensoren 38 en 40 worden bijvoorbeeld gebruikt op de hoofdvenen 20 van benen (of been) respectievelijk armen (of arm) van de patiënt. De uitgangssignalen van de bloedstroomsnelheidsmeter 32 vormen in dat geval een indicatie voor de veneuze bloedstroom vanuit de benen respectievelijk vanuit de armen/het hoofd van de patiënt. De patiënt kan door de wijze van ademhaling de veneuze bloedstroom zodanig leren belnvloe-25 den dat deze voor hem/haar optimaal efficiënt wordt.
Ook in figuur 3 kan een afzonderlijke registratle-lnrichting 31 aangesloten worden voor blijvende registratie van de analoge of eventueel gedigitaliseerde uitgangssignalen van de meetlnrichting 33.
Bij gebruik van de beschreven inrichting om patiënten juist adem-30 hallngsgedrag aan te leren kan de op het beeldscherm 18 verschijnende kromme 19 van de respiratoire sinus arltmle voor de patiënt dienen als controle of de ademhaling zo efficiënt mogelijk verloopt, dus of de krommen 19 en 20 hun synchronitelt behouden. Als bijvoorbeeld wordt uitgeademd onder het residuvolume van de longen dan is de uitademing 35 wat betreft de ademhalingsspieren inefficiënt en de perfusie/ventllatle respectievelijk gasuitwisseling niet optimaal, zodat er door deze spieren meer zuurstof wordt gebruikt dan nodig zou zijn bij een efficiënte-Bij de expiratie wordt de druk in de borstkas hoger totdat er beneden dit residu-volume wordt uitgeademd. Op dat moment wordt 40 de druk in de borstkas juist weer lager, zodat dan de lijn van de res- 9 plratoire sinus aritmie weer gaat oplopen» hetgeen voor de patiënt een sein vormt om weer te gaan Inademen* Het efficiënte inademen is eveneens aan grenzen gebonden. Normaal wordt de druk in de borstkas lager bij het inademen. Zoals hiervoor beschreven is» treedt echter bij een 5 te lang (en te hoog) doorgaan met Inademen een verhoging van de druk in de borstkas op» zodat de lijn van de respiratoire sinus aritmie veer gaat dalen.
Er is een bepaald individueel ademhallngsgedrag dat het meest efficiënt is. Het behulp van de beschreven inrichting kan de patiënt 10 waarnemen of zijn ademhallngsgedrag juist is en daarbij kan de patiënt eveneens door vergelijking van de amplltuden van de beide ademhallngs-krommen 20 en 21 en uit de ligging van de aanvangspunten 22 en 23 controleren of er bulkademhallng is. Hij kan zonodig de frequentie verlagen met daaraan Inherent een verhoging van de amplltuden» in het bij-15 zonder de abdominale amplitude» zodanig dat de bedoelde synchronitelt van de krommen 19 en 20 optreedt ofwel in stand blijft.
Het aanleren van een efficiënte bulkademhallng in rust is van belang voor cara- en hartpatiënten omdat daardoor» zoals in het bovenstaande is beschreven» de efficiëntie van de veneuze bloedstroom lndi-20 vidueel optimaal kan worden aangepast. In het bijzonder kan daarbij worden voorkomen dat de hartspier geforceerd moet werken» daarbij overdreven veel zuurstof gebruikt en zijn eigen coronaire vaatvertakkingen dichtknijpt tijdens contractie als gevolg van een geforceerde contractie van de hartspier.
25 Voor carapatiënten en patiënten met hyperventilatie is de inrich ting volgens de uitvinding eveneens van belang. Zulke patiënten kunnen met behulp van de inrichting hun ademhalingsfrequentie leren verlagen en tevens leren om het aanvangspunt 22 van de abodminale inademing op de juiste wijze te laten voorlopen op het aanvangspunt 23 van de thora-30 cale inademing.
Ook andere patiënten zoals onder meer hypertensle-patiënten» ast lima-patiënten carapatiënten en patiënten met psychosomatische aandoeningen» kunnen de vicieuze cirkel teweeg gebracht door een hyperactiviteit van de thoracale ademhaling met behulp van de inrichting leren doorbre-35 ken en daardoor tot een meer aangepast en een meer efficiënt ademha-lingsgedrag te komen en een betere matching van perfusie en ventilatie.
BADORIGlfófë1 de Inrichting van figuur 1 als die van figuur 3 kunnen gebruikt worden om patiënten met slecht functionerende tussenribspleren» 40 welke patiënten aangewezen zijn op een zo efficiënt mogelijke buikadem- 10 haling, te helpen bij het trainen van het middenrif. Dat kan gebeuren door bij deze patiënten een voorspanning aan te brengen op het midden** rif, bijvoorbeeld door op de juiste plaats een elastische band rond het lichaam van de patiënt te spannen of een band van niet meegeefbaar ma-5 terlaal, waarvan de uiteinden door middel van een instelbaar veermecha-nlsme met elkaar zijn gekoppeld. In dat geval moet de patiënt tijdens het uitvoeren van de ademhallngsbeweglngen deze extra externe spanning overvlnnen en daarbij toch het juiste ademhallngsgedrag aanhouden waardoor het middenrif wordt getraind om ook onder belasting optimaal te 10 kunnen blijven functlneren.
Figuur 5 toont een verdere ontwikkeling van de inrichting volgens de uitvinding. In deze uitvoeringsvorm komen de componenten 24'...Al' overeen met de componenten 24...41 uit figuur 3 en hebben eveneens dezelfde functie ale de corresponderend? componenten in figuur 3. Nadere 15 bespreking daarvan is dan ook overbodig.
In figuur 5 ie toegevoegd een eenheid 43 die via een verbinding 42 vanuit de meeraderlge verblndingskabel 41' een signaal ontvangt welk signaal een indicatie vormt omtrent de sterkte van de veneuze bloedstroom. Daarbij kan het gaan om het signaal dat vla een van de sensoren 20 38' of 40' opgenomen is en een indicatie vormt voor de veneuze bloed stroom vanuit de benen respectievelijk vanuit de armen/het hoofd, maar -het kan ook gaan om een eventueel gecombineerd signaal. Voor de verdere bespreking wordt echter aangenomen dat het hierbij gaat om het signaal dat indicatief is voor de veneuze bloedstroom vanuit de benen. Dit sig-25 naai wordt toegevoerd aan de eenheid 43 waarin een drempelwaardedetec-tor aanwezig is, die alleen de pieken in het signaal, corresponderend met de bloedstroomscheuten in het bijzonder aan het begin van de in- en uitademingsfase doorlaat en derhalve ruissignalen blokkeert. Afhankelijk van de sterkte van deze pieken kan nu (eventueel na beoordeling 30 door een operateur) vla een verbinding 44 een signaal afgegeven aan een eenheid 45 die in het volgende nog nader zal worden besproken.
Figuur 6 toont een ultvoerlngsvoorbeeld van de in zijn algemeenheid met 45 in figuur 5 aangeduide eenheid. De eenheid 45 is voorzien van een aantal opblaasbare manchetten 53, 54, 55 die op een rij met 35 (weinig of) geen tussenafstand bevestigd zijn rond bijvoorbeeld de kuiten van een patiënt. Deze manchetten zijn van een bekend type dat bijvoorbeeld ook toegepast wordt bij bloeddrukmeters. Alhoewel in de fl-BAffQffldftéAU^chetten zijn getoond kunnen ook andere aantallen toegepast worden. Verder wordt opgemerkt dat een dergelijke eenheid 45 rond elk 40 van de kuiten aangebracht kan worden in welk geval belde eenheden syn- 11 chroon moeten worden bedreven»
Elk van de manchetten 53, 54, 55 Is vla een respectievelijke buis-leiding 52, 51, 50 verbonden met een pompeenheid 49, 48, 47. Deze pomp-eenheden worden op hun beurt geactiveerd door signalen afkomstig vanuit 5 de stuureenheld 46. Deze stuureenheid 46 ontvangt een Ingangssignaal vla de in figuur 5 al genoemde verblndingsleiding 44 vanaf de eenheid 43.
Bet ingangssignaal vanaf de lijn 44 wordt gebruikt voor het starten van een klokpulsgenerator 56 die klokpulsen afgeeft aan een teller 10 57. De teller 57 stapt van de ene toestand naar de volgende onder besturing van deze klokpulsen en geeft daarbij afhankelijk van de bereikte toestand stuursignalen af aan de pompeenheden 47, 48, 49 op dusdanige wijze dat deze pompeenheden sequentieel worden ingeschakeld zodanig dat allereerst de manchet 55 onder een vooraf bepaalde druk gebracht 15 wordt, korte tijd later de manchet 54 en weer korte tijd later de manchet 53.
In plaats van afzonderlijke pompen kunnen natuurlijk ook verschillende kleppen op een enkele pomp worden aangesloten om de diverse manchetten op te pompen respectievelijk te ontluchten. Nadat een volgende 20 manchet op druk is gebracht kan eventueel de voorafgaande manchet weer leeg lopen. Bet is echter ook mogelijk om alle manchetten aan het eind van een sequentie tegelijkertijd te ontluchten.
Bet resultaat daarvan is dat er een stuwende werking wordt uitgeoefend op het bloed dat zich bevindt in de venen binnen het dijbeen 59 25 en vel in de richting van de pijl 58. De pijl 58 geeft de terugkeer-richting aan van de veneuze bloedstroming en de met behulp van deze reeks manchetten veroorzaakte stuwende werking resulteert dus in een geforceerde vergroting van de veneuze terugkerende bloedstroming naar het hart.
30 Het zal duidelijk zijn dat de sturing zodanig kan zijn dat er scheuten gelmitteerd worden telkens op de juiste tijdstippen (ter versterking van te zwakke natuurlijk optredende scheuten). Anderzijds kan echter ook een continue opeenvolging van lichte scheuten worden geproduceerd (veneuze massage) indien dit uit medisch oogpunt gewenst is» 35 Opgemerkt wordt verder dat een dergelijke inrichting voor veneuze massage ook toegepast kan worden rond de armen van een pati'ént, zij het met minder effect, aangezien de benen als het ware een veel groter reservoir vormen van waaruit door de massage-lnrichtlng bloed kan worden BAQgQRMiifelAti de richting van het hart.
40 Opgemerkt wordt bovendien dat bij voorkeur indien mogelijk tevoren rb o n % 1 a 12 de normale veneuze bloedstroom moet worden gemeten, zodat de dan verkregen meetwaarden kunnen worden gebruikt om de eterkte van de massa-ge-belnvloedlng te besturen. In het bovenstaande Is aangegeven dat de manchetten onder een vooraf bepaalde druk worden gebracht. Afhankelijk 5 van deze druk en afhankelijk van de snelheid waarmee deze druk wordt bereikt respectievelijk afhankelijk van de snelheid waarmee de opeenvolgende manchetten worden geactiveerd kan de sterkte van de opgewekte scheuten in de bloedstroom naar behoefte worden gevariëerd.
In de eenheid 45 kan daartoe bijvoorbeeld een detectorschakellng 10 66 aanwezig zijn die de sterkte van de inkomende signalen bepaalt en die ervoor zorgt, vla een signaal over de leiding 67, dat de pompdruk lager wordt naarmate de signaalsterkte hoger wordt.
De inrichting van de figuren 5 en 6 kan in het bijzonder gebruikt worden in gevallen waarin een patiënt moet worden beademd. Zoals in de 15 inleiding reeds is aangegeven is het zeker niet denkbeeldig dat onder beademingsomstandlgheden de veneuze terugkerende bloedstroming sterk afneemt vanwege de totaal gewijzigde drukomstandigheden binnen het lichaam. Daalt nu de sterkte van de terugkerende bloedstroming onder een bepaalde waarde, dan wordt de inrichting uit figuur 6 in actie ge-20 bracht om de veneuze bloedstroming op geforceerde wijze te vergroten.
Figuur 7 toont een verdere uitvoeringsvorm van de uitvinding, die slechts op enkele punten verschilt van de uitvoeringsvorm van figuur 5. De met figuur 5 corresponderende delen zijn aangeduid met dezelfde referenced jf ere.
25 Toegevoegd is een eenheid 69, die een bewakingseenheid vormt voor de veneuze bloedstroom vanuit de armen, welke bloedstroom op zijn beurt een indicatie vormt voor de veneuze bloedstroom vanuit het hoofd. Tijdens beademen kan het gebeuren dat gedurende de inademlngsfase de veneuze bloedstroom vanuit de armen stopt, hetgeen een indicatie vormt 30 dat ook de veneuze bloedstroom vanuit het hoofd stopt. Dat wordt dan veroorzaakt door een te sterke uitzetting van de hogere longdelen waardoor de desbetreffende hoofdvenen worden dicht gedrukt. De eenheid 69 kan in zo'n geval een waarschuwing afgeven waarop gereageerd kan worden door de beademingsinrichting direct of eventueel na een aanvaardbare 35 zeer korte periode op uitademen te schakelen. De eenheid 69 kan eventueel daartoe een signaal afgeven direct aan de beademingsinrichting via de leiding 70. In de beademingsinrichting wordt dan na ontvangst van het waarschuwingssignaal vla de leiding 70 de nog resterende periode BAD&BIQWAinpompen van lucht bijgeregeld tussen 0 en een eventuele zeer 40 korte periode.
m A A «· a a 13
Opgemerkt wordt dat de uitvoeringsvormen van de Inrichting slechts schematisch zijn beschreven en dat er vanuit gegaan is dat diverse on-derdelen van de inrichting als standaard componenten normaal verkrijgbaar zijn respectievelijk door een op dit terrein bekende deskundige 5 zonder enige moeite kunnen worden gerealiseerd waarvoor dan diverse mogelijkheden bestaan. Een gedetailleerde beschrijving van de diverse onderdelen uit de diverse figuren wordt dan ook overbodig geacht.
Figuur 8 toont een verdere uitvoeringsvorm van een inrichting volgens de uitvinding. Deze inrichting is weer voorzien van de hartslag-10 sensor 134 die via de leiding 135 gekoppeld is met de hartslagmeter 136, de bloedstroomsensoren 138 en 140 die via leidingen 137 en 138 gekoppeld zijn met de bijbehorende bloedstroomsnelheidsmeter 132, die bij voorkeur volgens het Doppler-principe werkt, de in zijn algemeenheid met 100 aangeduide koolkonstruktie op het bed 104 met de sensorelemen-15 ten 109 en 110 voor het bepalen van de ademhallngsbewegingen, welke konstruktie gelijk kan zijn aan de konstruktle die getoond is in figuur 1, en de processor 133 die ingangssignalen ontvangt van de ademhallngs-beweglngsdetectoren 109 en 110, de hartslagmeter 136 en de bloedstroom-snelheldsmeter 132 en die uitgangssignalen afgeeft vla de verbinding 20 141 aan de weergeefeenheld 130 en eventueel aan de regsltratle-eenheld 131. Verder geeft de processor 133 stuursignalen af vla de verbinding 142 aan dé massage-eenheld 145, die van het in figuur 6 getoonde type kan zijn, ofwel rechtstreeks, ofwel via een verdere signaalverwerkings-eenheld 143, die in de figuur met een stippellijn is aangegeven.
25 Deze Inrichting wordt nu gebruikt bij een patiënt, die ligt op het bed 104, in combinatie met een beademingsinrlchtlng 150, die op zichzelf van een bekend type kan zijn. De beademingsinrichting geeft via de leiding 146 pulsen af aan de processor 133 in een gekozen kunstmatig ademhalingsritme, Indien de patiënt geen enkele natuurlijke ademhaling 30 meer heeft. Indien de patiënt wel natuurlijke ademhaling heeft die met de inrichting 150 ondersteund moet worden, dan geeft de processor 133 stuurpulsen af aan de inrichting 150 in het gemeten spontane ademhalingsritme.
Verder is de patiënt voorzien van middelen waarmee de beweging van 35 de hoge borstademhallng (de bovenste inademingsspleren) naar keuze meer of minder sterk kan worden beperkt. Deze middelen zijn in figuur 8 in het algemeen aangegeven met 151, eventueel gekoppeld via een stuurlel-ding 147 met de processor 133.
BAD ORIQjftl^flfcguur 9a is een uitvoeringsvorm van deze middelen 151 getoond, 40 bestaande uit een of meer rond het bovenste deel van de borst gespannen A rm f\ Λ ·* Λ t 14 opzwelbare of opblaasbare banden 154, die via lucht- of vloeistoflei- dingen gekoppeld zijn met de stuureenheld 160. Verder zijn soortgelijke schoudertopbanden aanwezig, die om de schoudertoppen lopen en aan voor-en achterzijde eindigen midden op band 154, zodanig dat de bloedstroom 5 door de arm— en hoofdvenen ook in de aangespannen toestand van deze banden niet wordt belemmerd. Deze schoudertopbanden 155, 156 zijn vla vloeistof- of luchtleidingen 158, 159 aangesloten op de stuureenheld 160. Deze eenheid 160 wordt vla de verbinding 147 gestuurd door de processor 133.
10 De inrichting 151 moet zodanig functioneren dat de hoge borstadem- haling op gewenste wijze meer of minder sterk wordt beperkt ten gunste van een lagere inademing. De detectoren 109, 110 verschaffen daarbij informatie over de momentane toestand, en aan de hand van deze informatie kan de processor 133 op adequate wijze reageren door het afgeven 15 van de juiste stuursignalen onder andere aan de eenheid 151. Bovendien moet de inrichting 151 bij voorkeur zodanig functioneren dat tijdens een ademhalingscyclus op een gekozen tijdstip of tijdstippen tijdens de uitademing de uitademingsspleren worden ondersteund doordat de banden 154, 155, 156 op pulserende wijze worden aangespannen en ontspannen. De 20 in deze banden opgewekte spanningspulsen kunnen een instelbare tijdsduur en amplitude bezitten, een en ander onder besturing van de proces-sor 133.
De in figuur 8 getoonde inrichting werkt als volgt. De beademings-lnrlchtlng zorgt ervoor dat er in een gewenst ademhalingsritme eerst 25 lucht wordt Ingepompt in de longen van de patiënt, waarna de pompdruk wordt verminderd, zodat de longen weer leeg kunnen lopen (klassieke beademing). De processor bepaalt nu telkens het tijdstip waarop de massa-ge-inrichting 145 in werking moet worden gesteld. Bij voorkeur gebeurt - dit vlak voor het inademen omdat dan de voorwaarden gunstig zijn om de 30 perfusie te vergroten vanwege de lage transmurale drukken in de luchtwegen (en in de longblaasjes). Het resultaat daarvan is dat er direct voor het inademen bloed naar de longen wordt gevoerd.
Zoals reeds werd opgemerkt ontstaat er bij het inpompen van lucht in de longen een beweging van de borstkas soortgelijk aan de beweging, 35 die optreedt bij borstademhallng. Daardoor worden in veel sterkere mate dan bij een efficiënte natuurlijke (bulk)ademhallng het geval is, de hogere delen van de longen gevuld met lucht waardoor de hogere longde-len de venen, die zorgen voor terugkeer van bloed vanuit de armen en ^vanul*P*lietSioofd, meer of minder dicht drukken, zodat de terugkeer van 40 bloed vanuit deze lichaamsdelen *wordt belemmerd. Om dit nadeel te ver— λ ^ Λ Λ ·? 4 # « 15 mijden worden binnen het kader van de uitvinding op het lichaam van de patiënt hulpmiddelen aangebracht die ervoor zorgen dat deze ademha-lingsbeweging van dat hoge deel van de borstkas wordt belemmerd of althans sterk wordt beperkt. Deze hulpmiddelen kunnen bijvoorbeeld be-5 staan uit een band die ter hoogte van de bovenste longdelen rond het lichaam ls gespannen. Deze band kan bijvoorbeeld bestaan uit een spanband die met een vooraf bepaalde kracht rond het lichaam van de patiënt wordt gespannen. Ook is het mogelijk om (zoals in figuur 9a ls aangegeven) in deze band 154 een of meer rond het lichaam van de patiënt ver-10 lopende opblaasbare of opzwelbare ruimten aan te brengen, soortgelijk als bij de banden die geïllustreerd zijn in figuur 6, zodat door het gestuurd oppompen of doen opzwellen van deze banden de druk, die op de borstkas wordt uitgeoefend, kan worden geregeld.
In een verdere uitvoeringsvorm zijn bovendien nog schoudertopban-15 den 155, 156 aanwezig die van voor naar achter over de schoudertoppen van de patiënt verlopen en ervoor zorgen dat deze schouders zo min mogelijk omhoog (in de richting van het hoofd van de patiënt) kunnen bewegen, waardoor ook de borstademhallngsbeweglng wordt begrensd.
Dit uit de diverse genoemde banden samengestelde hesje zorgt voor 20 de gestuurde beperking van de hogere ademhallngsbeweglng zonder dat er druk wordt uitgeoefend op die delen van het lichaam die zorgen voor de lagere ademhallngsbeweglng en zonder dat er druk wordt uitgeoefend op het stroommechanisme van de veneuze en arteriële systeemcirculatle. Ook een druk van binnenuit op de venen die verlopen vanuit de arm en het 25 hoofd, wordt hierdoor voorkomen. De circulatie vla deze venen kan juist bevorderd worden.
Bij voorkeur zal de processor 133 de eenheid 151 zodanig besturen dat aan het eind van de uitademingsbeweging tot vlak voor de lnade-mingsbeweging het harnas naar wens meer of minder sterk wordt ontspan-30 nen om het bloed, dat veneus ls aangevoerd (door buikademhallng en/of door de werking van de massage-inrlchtlng 145) de kans te geven naar de longtoppen te stromen. Tijdens de eigenlijke inademingsbeweging wordt het hesje gespannen om de instromende lucht naar de onderste delen van de longen te sturen.
35 Tegen het eind van de Inademingsbeweging kan eventueel de druk in het harnas worden verminderd. Tijdens het uitademen kan door pulsstu-rlng van de eenheid 151 via geschikte stuursignalen van de processor 133 het hesje (telkens) strakker of losser worden gespannen. Door het BAD Qiti^lèWMen van het hesje worden de longtoppen als het ware uitgeknepen 40 waardoor de veneuze terugstroom vanuit de long naar het linker hart 85 0 0 3 1 4 16 wordt versterkt en ruimte wordt gemaakt voor nieuw bloed naar de longtoppen. Ook de veneuze terugstroming vanuit de armen en hoofd wordt daardoor versterkt*
Zoals in figuur 9b is aangegeven kan het hesje ook bestaan uit 5 banden die door de behandelende persoon worden aangespannen aan de hand van de signalen die op het beeldscherm 130 zichtbaar worden gemaakt. In dat geval vormt het hesje alleen een hulpmiddel om hoge borstademhaling af te leren* Het in figuur 9b getoonde hesje bestaat uit de rond het bovenste borstgedeelte gespannen band 170 en de belde schoudertopbanden 10 171 en 172 die voor en achter ongeveer in het midden van het lichaam bevestigd zijn aan de eerstgenoemde ring 170 en die verlopen over de schoudertoppen van de patiënt. Beide banden 171 en 172 zijn voorzien van schoudertopstukken die ervoor zorgen dat deze banden op hun juiste plaats blijven zitten.
15 Tot nu toe is uitgegaan van het klassieke beademingsmodel, Er kan echter naar keuze ook hoogfrequente beademing of een combinatie van klassieke en hoogfrequente beademing worden gebruikt (in welke gevallen natuurlijk een aangepaste inrichting 150 moet worden toegepast) in comr-binatle met de natuurlijke ademhaling (Indien de patiënt natuurlijke 20 ademhaling heeft).
Het heeft voordelen om de inrichting 150 zodanig uit te voeren dat deze in staat is om op gekozen momenten In de ultademlngsfase de druk in de beademlngsverbinding met de patiënt zodanig te verlagen dat er meer of minder sterk lucht uit de longen wordt gezogen. Daardoor worden 25 de transmurale drukken in de luchtwegen (tijdelijk) verlaagd ten gunste van de perfusie. Dit versterkt de beschreven werking van het hesje tijdens de ultademlngsfase.
De inrichting uit figuur 8 kan nog uitgebreid worden met een afzonderlijke bloedstromingsdetector die de bloedstroom door de halsslag-30 ader meet. Deze bloedstroming vormt een duidelijke Indicatie voor de hoeveelheid bloed die door de hersenen circuleert en vormt derhalve een indicatie voor de effectiviteit van de in figuur 8 getoonde inrichting. Een goede bloedcirculatie door de hersenen resulteert in een efficiënte afvoer van metabolleten en gassen (o.a. CO2) vanuit de hersenen. Een 35 slechte bloedcirculatie veroorzaakt metabolische veranderingen, veranderingen van de zuurgraad en stapeling van pC02 en/of p02 in de hersenen, hetgeen bijvoorbeeld bij een patiënt onder verdoving tot in een zwaardere verdoving van de patiënt dan gewenst was. Deze extra bloedstromingsdetector kan natuurlijk vla een geschikte 40 bloedstroommeter op dezelfde wijze als de detectoren 138 en 140 gekop- 17 peld zijn met de processor 133.
De Inrichting volgens de uitvinding kan verder met voordeel worden gebruikt in combinatie met op zichzelf bekende instrumenten voor het bepalen van de zogenaamde "cardiac output", de arteriele bloeddruk, ve-5 neuze drukken, pleithismografie, enz.. Ongeacht de methode die bij dergelijke instrumenten wordt gebruikt om uitgaande van bijvoorbeeld drük-metingen of thermodlllutie via verdere berekeningen te komen tot waarden die vooral voor de "cardiac output" van belang zijn, is het juist bij de genoemde berekeningen van belang om te beschikken over een nauw-10 keurige referentie betreffende het tijdstip In de ademhallngscyclus (beademingscyclus) en het gedrag van de veneuze return. In dat verband moet het instrumentarium ofwel tevoren worden geijkt ofwel continu worden voorzien van referentiewaarden, in het bijzonder waarden die betrekking hebben op de ademhallngsbewegingen en de bloedstroming. De in-15 richting volgens de uitvinding kan nu met voordeel deze referentiesig-nalen verschaffen die aangeven op welke gunstig gekozen momenten de ijklng respectievelijk de berekening moet worden uitgevoerd. Door deze combinatie van de inrichting volgens de uitvinding met bekende middelen voor het bepalen van de "cardiac output" blijkt de nauwkeurigheid van 20 deze bepaling aanzienlijk te worden vergroot·
In figuur 8 is schematisch met 152 het bovengenoemde instrumentarium aangegeven, dat via een leiding 153 gekoppeld is met de processor 133 voor ontvangst van de genoemde referentiesignalen in via Ingangen 154 gekoppeld is met een of meer meet waar deopneners (b.v. drukopne-25 mers,··.)·
Bovendien kan de eenheid 152 op basis van de gevonden respectievelijk berekende waarden signalen terugsturen naar de processor 133 waarmee invloed uitgeoefend kan worden op de massage-eenheid 145, het hesje 151 en eventueel de beademingseenheid 150. Deze signalen kunnen natuur-30 lijk ook op de monitor zichbaar gemaakt worden.
In het algemmeen wordt verder opgemeerkt dat niet alleen door de processor invloed uitgeoefend kan worden op de diverse delen van de inrichting uit figuur 8; ook met de hand kunnen vaak waarden worden ingevoerd of afregelingen worden uitgevoerd.
35 Tot de eenheid 152 behoort bij voorkeur een opnemer voor het opne men van een ECG. Daarmee wordt aan de processor informatie verschaft omtrent de momenten van o.a. de diasole en systole.Samen met de perifere (continue) druk- en/of stromingsmetingen en /of verdere onbloedige BAD QFHfi^ltAifcngen is de processor in staat om de vertraging, pulssterkte 40 en/of pulsverschillen te bepalen tussen hartpulsen en perifere pulsen 8500314 18 hetgeeen een maat Is voor de zogenaamde "resistance" (de weersteand van het arterlele vaatstelsel) en/of de cardiac output. Hat gebruik daarnaast van een vlngerlpeithismograaf geeft hierbij informarie omtrent de perifere doorbloeding en de perifere weerstand (vasoconstrictie en va-5 sodlllatie).
BAD ORIGINAL
8500314

Claims (25)

1. Inrichting voor het bepalen van het ademhallngsgedrag van een patiënt, gekenmerkt door een eerste en een tweede meetorgaan voor het bepalen van het ritme en de amplitide van respectievelijk de buikadem-’ 5 haling en de borstademhaling, en een derde meetorgaan voor het bepalen van het verloop van de hartfrequentie, alsmede middelen voor het gelijktijdig en met een zelfde tijdbasis waarneembaar te maken en/of registreren van de uitgangssignalen van deze drie meetorganen. 2* Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat verder 10 middelen aangebracht zijn voor het bepalen van de stroomsnelheid van het bloed vanuit de benen en/of vanuit de armen en/of vanuit het hoofd van de patiënt.
3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de inrichting gekoppeld is met middelen waarmee de sterkte van de veneuze terug- 15 kerende bloedstroming, in het bijzonder vanuit de benen, wordt vergroot, welke middelen geactiveerd worden Indien de bloedstroomsnelheid bepalende middelen een signaal afgeven onder een vooraf bepaald drempelniveau.
4. Inrichting volgens conclusie 1-3, met het kenmerk, dat het eer-20 ste en het tweede meetorgaan elk bestaan uit een tegen de buik respectievelijk borst van een patiënt plaatsbare voeler, die beweegbaar aan een draaggestel is opgehangen en met een op de verplaatsingen van de voeler reagerend elektrisch orgaan is verbonden.
5. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat elke voe-25 Ier wordt gedragen door een verend element, waarop een rekstrook is bevestigd*
6. Inrichting volgens conclusie 4 of 5, met het kenmerk, dat het draaggestel is voorzien van twee over de liggende patiënt plaatsbare evenwijdige beugels, die door een verbindingsstang van instelbare leng- 30 te zijn verbonden en waaraan de voelers zijn bevestigd.
7. Inrichting volgens een der conclusies 1-3, met het kenmerk, dat het eerste en tweede meetorgaan elk bestaan uit een rond het lichaam van de patiënt ter hoogte van de buik respectievelijk de borst beves-tigbare elastische band waarin een kwlkdraad is aangebracht, welke 35 kwlkdraad is gekoppeld met een schakeling die een uitgangssignaal afgeeft variërend afhankelijk van de door lengteverandering van de kwik-draad veroorzaakte weerstandsverandering ervan.
8. Inrichting volgens conclusie 1-3, met het kenmerk, dat het eer-BAtf&feienttee tweede meetorgaan elk bestaan uit een onder lichte veerspan-40 nlng om het lichaam plaatsbare buigzame band of draad, waarvan de uit- 8500314 einden met een elektrische signaalgever zijn verbonden, die op de bij het ademhalen optredende relatieve bewegingen van deze uiteinden reageert.
9. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het ken-5 merk, dat het meettoestel voor de hartfrequentie twee door de patiënt vast te houden handelektroden omvat, die met een hartfrequentlemeter zijn verbonden.
10. Inrichting volgens een der conclusies 1-8, met het kenmerk, dat het meettoestel voor de hartfrequentie elektroden of een vinger- of 10 oorplethysmograaf omvat aangebracht op een geschikte plaats op het lichaam van de patiënt en verbonden met een schakeling voor het afgeven van met de hartfrequentie overeenstemmende uitgangssignalen.
11. Inrichting volgens een der conclusies 2-10, met het kenmerk, dat de middelen voor het bepalen van de bloedstroomsnelheid bestaan uit 15 tenminste een op een geschikte plaats op het lichaam van de patiënt te gebruiken sonde die gekoppeld is met een op het Doppler-principe berustende meetechakellng.
12. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de uitgangssignalen van de meetorganen via een elektroni- 20 sche verwerkingseenheld aan een monitor warden doorgegeven en in geschikte vorm op het beeldscherm van .de monitor worden weergegeven.
13. Inrichting volgens conclusie 12, met het kenmerk, dat de signalen op het beeldscherm van de monitor worden weergegeven als een aantal boven elkaar liggende golflijnvormige krommen waarbij langs de ab- 25 sis van de grafiek de gemeenschappelijke tijdbasis is aangegeven en langs de ordinaat van de grafiek de amplitude van de buik- en borst-ademhaling, de frequientle van de hartslag, en Indien van toepassing de sterkte van de bloedstroomsnelheid worden uitgezet.
14. Inrichting volgens conclusie 12, met het kenmerk, dat de uit- 30 gangssignalen op het beeldscherm van de minitor worden weergegeven in de vorm van zogenaamde staafdiagrammen waarbij de lengte van de respectievelijke staaf correspondeert met de amplitude van de buik- en borstad emhallng , de frequentie van de hartslag en Indien van toepassing de snelheid van de veneuze terugkerende bloedstroming.
15. Inrichting volgens een der conclusies 3-14, met het kenmerk, dat de middelen waarmee de veneuze terugkerende bloedstroming wordt bevorderd bestaan uit een reeks direct achter elkaar bij voorkeur rond een been of de benen van de patiënt aangebrachte opzwelbare manchetten, BAQar£tfUGiNAbt opzwelbare gedeelte via slangen gekoppeld is met een pomp- 40 mechanisme, welk pompmechanisme zodanig functioneert dat de opzwelbare Λ » Λ ft ^ J / manchetten telkens successievelijk na een vooraf bepaald tussentijdin-terval en met een vooraf bepaalde snelheid, onder gekozen druk kunnen worden gebracht·
16. Inrichting volgens conclusie Γ5, met het kenmerk, dat de slan-5 gen van de diverse opzwelbare manchetten zijn gekoppeld met een reeks ventielen welke door middel van een processor worden bestuurd.
17. Inrichting volgens conclusie 15 of 16, met het kenmerk, dat het pompmechanisme respectievelijk de ventielen worden bestuurd door een tellermechanisme waaraan telpulsen worden toegevoerd door een klok- 10 pulseenheld welke klokpuleeenheid wordt gestart afhankelijk van een uitwendig gegenereerd signaal.
18. Inrichting volgens conclusie 17, gekenmerkt door een compara-torschakellng waarin de sterkte van de met de scheuten in de veneuze bloedstroom corresponderende pieken in het signaal wordt beoordeeld en 15 die een uitgangssignaal kan afgeven al dan niet afhankelijk van de ge-noemde sterkte aan de middelen voor het bevorderen van de veneuze bloedstroom.
19. Inrichting volgens een der conclusies 2-18, met het kenmerk, dat de inrichting wordt toegepast in combinatie met een beademingstoe- 20 stel en dat de middelen voor het bepalen van de bloedstroomsnelheid in he.t bijzonder van de veneuze bloedstroom vanuit de armen een signaal afgeven aan een bewakingseenheid, welke een signaal afgeeft indien deze bloedstroom (nagenoeg) stopt, welk signaal toegevoerd kan worden al dan niet na een zeer korte vertraglngsperlode aan het beademingstoestel 25 teneinde het Inpompen van lucht te stoppen.
20. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de inrichting wordt gebruikt in combinatie met een beade-mingsinrichtlng, waarbij vai een verbinding tussen beide inrichtingen signalen worden overgedragen die een representatie vormen van het ge- 30 wenste ademhalingsritme teneinde beide Inrichtingen met elkaar te synchroniseren.
21. Inrichting volgens conclusie 20, bestemd voor toepassing hij patiënten met althans nog een gedeeltelijke natuurlijke ademhaling, met het kenmerk, dat de processor op basis van de gemeten borst- en/of 35 buikademhalingsbewegingen synchronisatiesignalen zendt via de genoemde verbinding naar de beademlngslnrichtlng·
22. Inrichting volgens een der voorgaande conclusiesmet het kenmerk, dat de inrichting verder vorozien is van een uit banden opge- BAD QSBGJNAkg of harnas dat geplaatst wordt rond de bovenste delen van de 40 borstkas en eventueel rond de schoudertoppen en waarmee althans de bo-
85. G 3 U venste delen van de borstkas, die In beweging komen bij borstademha-ling, ln hun beweging meer of minder sterk worden belemmerd.
23. Inrichting volgens conclusie 22, met het kenmerk, dat de ban-* den van het tuig of harnas voorzien zijn van opzwelbare of opblaasbare 5 delen, die door toevoer van vloeistof of gas meer of minder kunnen opzwellen, welke delen vla leidingen verbonden zijn met een vloeistof of gas leverende eenheid, welke eenheid wordt gestuurd via een verbinr dingsleiding door in de processor gegenereerde stuursignalen.
24. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het 10 kenmerk, dat een bloedstroomsnelheidssonde voor het meten van de bloed-stroming door de halsslagader gekoppeld is met de processor.
25. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk. dat de inrichting afhankelijk van de waargenomen ademhalings-bewegingen en afhankelijk van de waargenomen veneuze bloedstroming sig- 15 nalen levert aan de besturingsmiddelen respectievelijk aan de verwer-kingseenheid van op zichzelf bekende instrumenten voor het bepalen van de zogenaamde "cardiac output ". BAD ORIGINAL 85 003 U
NL8500314A 1984-07-19 1985-02-05 Inrichting voor het bepalen van het ademhalingsgedrag van een patient. NL8500314A (nl)

Priority Applications (3)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL8500314A NL8500314A (nl) 1984-07-19 1985-02-05 Inrichting voor het bepalen van het ademhalingsgedrag van een patient.
PCT/NL1985/000030 WO1986000793A1 (en) 1984-07-19 1985-07-16 Apparatus for determining the respiratory behaviour of a patient
EP19850903406 EP0188508A1 (en) 1984-07-19 1985-07-16 Apparatus for determining the respiratory behaviour of a patient

Applications Claiming Priority (4)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL8402290A NL8402290A (nl) 1984-07-19 1984-07-19 Inrichting voor het bepalen van het ademhalingsgedrag van een patient.
NL8402290 1984-07-19
NL8500314 1985-02-05
NL8500314A NL8500314A (nl) 1984-07-19 1985-02-05 Inrichting voor het bepalen van het ademhalingsgedrag van een patient.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL8500314A true NL8500314A (nl) 1986-02-17

Family

ID=26645966

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL8500314A NL8500314A (nl) 1984-07-19 1985-02-05 Inrichting voor het bepalen van het ademhalingsgedrag van een patient.

Country Status (3)

Country Link
EP (1) EP0188508A1 (nl)
NL (1) NL8500314A (nl)
WO (1) WO1986000793A1 (nl)

Families Citing this family (5)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US5131399A (en) * 1990-08-06 1992-07-21 Sciarra Michael J Patient monitoring apparatus and method
FR2684286B1 (fr) * 1991-11-28 1994-03-04 Fourier Universite Joseph Procede et dispositif de reeducation respiratoire.
FR2811214B1 (fr) 2000-07-05 2003-01-31 R B I Procede et dispositif de determination de parametres physiologiques cardio-respiratoires
JP2005512884A (ja) * 2001-12-20 2005-05-12 プロスペクテイブ コンセプツ アクチエンゲゼルシヤフト 呼吸数を測定する装置
EP2407100A1 (en) * 2010-07-15 2012-01-18 Tanita Corporation Respiration characteristic analysis

Family Cites Families (11)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US1619005A (en) * 1922-01-11 1927-03-01 Samuel M Strong Respiration and pulse recorder
US3400712A (en) * 1965-08-12 1968-09-10 James E. Finan System for intermittently dispensing oxygen or other gas suitable for breathing
US3483861A (en) * 1966-11-21 1969-12-16 Brian L Tiep Apparatus for measuring respiration
DE1933472B2 (de) * 1969-07-02 1975-07-31 Carl Heyer Gmbh, Inhalationstechnik, 5427 Bad Ems Beatmungs- bzw. Narkosebeatmungsgeraet
US3683655A (en) * 1970-03-27 1972-08-15 Arlton H White Breathing assist apparatus
US3866604A (en) * 1973-09-28 1975-02-18 Avco Everett Res Lab Inc External cardiac assistance
US3908640A (en) * 1974-11-25 1975-09-30 Robert E Page Cardiovascular instrument
DE2911258C2 (de) * 1979-03-22 1982-09-23 Chmiel, Horst, Prof. Dr.-Ing., 7250 Leonberg Vorrichtung zum noninvasiven Messen der Blutströmungsgeschwindigkeit nach der Ultraschall-Doppler-Effekt-Methode
US4319581A (en) * 1980-06-19 1982-03-16 Cutter John W Heart pulse monitoring apparatus
GB2082328B (en) * 1980-08-13 1984-05-02 Aqua Logistics International L Continuously monitoring a subject for pulmonary oxygen toxicity
US4424806A (en) * 1981-03-12 1984-01-10 Physio-Control Corporation Automated ventilation, CPR, and circulatory assistance apparatus

Also Published As

Publication number Publication date
WO1986000793A1 (en) 1986-02-13
EP0188508A1 (en) 1986-07-30

Similar Documents

Publication Publication Date Title
JP6657143B2 (ja) 患者の経肺圧を決定可能な呼吸装置
US6257234B1 (en) Apparatus and method for determining respiratory mechanics of a patient and for controlling a ventilator based thereon
US5020516A (en) Circulatory assist method and apparatus
Dominelli et al. Experimental approaches to the study of the mechanics of breathing during exercise
Green et al. Muscle activity during chest wall restriction and positive pressure breathing in man
WO1991007912A1 (en) Apparatus for examining a patient&#39;s pulmonary function
Ayres et al. The effects of intermittent positive pressure breathing on intrathoracic pressure, pulmonary mechanics, and the work of breathing
Georgopoulos et al. Effects of inspiratory muscle unloading on the response of respiratory motor output to CO2.
US6322514B1 (en) Method for determining cardiac characteristics of subject
Miller et al. Cardiorespiratory effects of inelastic chest wall restriction
CN109963503B (zh) 用于确定用于血压测量设备的校准参数的装置和方法
Jones et al. The effects of intermittent positive pressure breathing in simulated pulmonary obstruction
NL8500314A (nl) Inrichting voor het bepalen van het ademhalingsgedrag van een patient.
Gratz et al. Gas tension profile of the lung of the viper, Vipera xanthina palestinae
Pfenninger et al. Intermittent positive pressure breathing (IPPB) versus incentive spirometer (IS) therapy in the postoperative period
Thews Pulmonary respiration
Kimball et al. Thoracoabdominal blood volume change and its effect on lung and chest wall volumes
NL8402290A (nl) Inrichting voor het bepalen van het ademhalingsgedrag van een patient.
Estenne et al. Effects of increased+ Gz on chest wall mechanics in humans
Haas et al. Effect of upper body posture on forced inspiration and expiration
US20220331549A1 (en) Breathing device
Dimarco et al. Effects of expiratory threshold loading on thoracoabdominal motion in cats
Gilbert A Guide to Monitoring Respiration
NL1018314C2 (nl) Inrichting en werkwijze om doorbloeding en bloedstroom te meten.
NISELL Mechanics of abdomen and thorax in man during natural breathing

Legal Events

Date Code Title Description
BV The patent application has lapsed