NL8401115A - Werkwijze voor het in een secam-kodeerschakeling opwekken van een modulerend signaal en schakeling voor het toepassen van de werkwijze. - Google Patents

Description

t > * *--— --* BHN 11.008 1 N.V. Philips1 Gloeilampenfabrieken te Eindhoven.

"Werkwijze voor het in een SECfiM-kedeerschakeling opwekten van een * modulerend signaal en schakeling voor het toepassen van de werkwijze".

De uitvinding heeft betrekking (¾) een werkwijze voor het in een kodeerschakeling opwekken van een modulerend signaal dat toegevoerd wordt aan een modulatie-ingangsklent van een oscillator die een frekwentiege-noduleerd signaal volgens de SECAM-kleurentelevisiestandaard opwekt, 5 waarbij aan elk van twee elkaar lijnsequentieel opvolgende kleurverschil-signalen een eerste respektievelijk tweede signaalwaarde wordt toegevoegd die na modulatie met de betreffende rustfrekwentie overeenkomt en waarbij het modulerende signaal, dat beide kleurverschilsignalen bevat, een dubbelzijdige amplitudebegrenzing ondergaat met een bovengrens die met to een eerste uiterste frekwentie en met een ondergrens die met een tweede uiterste frekwentie van het frekwentiegemoduleerde signaal overeenkomt.

Een dergelijke werkwijze is uit het Duitse octrooischrift 3.013.166 bekend. Daarin wordt het modulerende signaal versterkt en vervolgens wordt het versterkte signaal begrensd tussen de boven- en de 15 ondergrens die de zwaai van het frekwentiegemoduleerde signaal bepalen.

Omdat deze anplitudegrenzen zeer nauwkeurig bepaald moeten worden, worden in het genoemde octrooischrift twee regelschakelingen beschreven voor het regelen van deze grenzen en derhalve van de uiterste frekwenties van het door de oscillator opgewekte frekwentiegemoduleerde signaal.

20 Met de uitvinding wordt een vereenvoudiging beoogd van de bekende werkwijze en wel op zodanige wijze dat. de genoemde regelschakelingen vervallen terwijl de gewenste nauwkeurigheid van devfrekwentie-zwaai toch verkregen wordt. Daartoe vertoont de werkwijze volgens de uitvinding het kenmerk dat de verhouding van het niveauverschil tussen 25 de door de begrenzing vastgelegde boven- en ondergrens en het verschil tussen de aan de kleurverschilsignalen toegevoegde eerste en tweede signaalwaarde nagenoeg konstant wordt genaakt, waarbij aan het niveauverschil tussen een grens en een signaalwaarde een waarde wordt gegeven die na modulatie met het verschil tussen de betreffende uiterste 30 frekwentie en de betreffende rustfrekwentie overeenkomt.

De uitvinding berust op het inzicht dat de rustfrekwenties nauwkeurig vastliggen, bijvoorbeeld door middel van een regeling, zodat de toepassing van de maatregel volgens de uitvinding tot gevolg heeft 840 1 1 1 5 ΡΗΝ 11.008 2 ’ i1 'ï dat ook de boven- en de ondergrens van de begrenzing vastliggen.

Op deze wijze liggen alle frekwenties van het door de oscillator opgewekte frekwentiegemoduleerde signaal vast.

Het is een verder inzicht .van de werkwijze volgens de uitvinding, 5 waarbij het modulerende signaal versterkt wordt voordat het aan de modulatie-ingangsklem van de oscillator wordt toegevoerd .dat bij voorkeur het modulerende signaal eerst, wordt begrensd en dan met een regelbare versterking wordt versterkt. Vanwege de versterking kan het zijn dat het verschil tussen de eerste en de tweede signaalwaarde niet konstant 10 blijft en het zal duidelijk zijn dat het verschil tussen de grenzen van de begrenzer moet meelopen met de versterking.

De uitvinding heeft ook betrekking op een kodeerschakeling voor het toepassen van de boven gedefinieerde werkwijze. Hierbij bevat de signaalweg voor het modulerende signaal naar de modulatie-ingangsklem 15 van de oscillator een begrenzingsschakeling voor het uitvoeren van de . dubbelzijdige amplitudebegrenzing. De kodeerschakeling volgens de uitvinding vertoont het kenmerk dat de begrenzingsschakeling een eerste, een tweede en een derde spanningsbron bevat, welke eerste spanningsbron het niveauverschil bepaalt tussen de door de begrenzing vastgelegde 20 boven- en ondergrens, welke tweede spanningsbron het verschil bepaalt tussen de aan de kleurverschilsignalen toegevoegde eerste en tweede signaalwaarde, terwijl de derde spanningsbron het niveauverschil tussen een grens en een signaalwaarde bepaalt, waarbij de verhouding van de spanning van de eerste bron en de spanning van de tweede bron nagenoeg 25 konstant is en waarbij de verhouding van de spanning van de eerste bron en de spanning van de derde bron nagenoeg konstant is.

Met voordeel vertoont de kodeerschakeling het kenmerk dat de eerste, tweede en derde spanningsbron gevormd zijn door een eerste, een tweede en een derde weerstand door welke stromen met nagenoeg 30 dezelfde waarde vloeien.

In dit geval kan de kodeerschakeling het kenmerk vertonen dat de begrenzingsschakeling een eerste versterker voor het versterken van het ene kleurversöhilsignaal en een tweede versterker voor het versterken van het andere kleurverschilsignaal bevat, waarbij de uit-35 gangen van beide versterkers verbonden zijn met elkaar, waarbij de begrenzingsschakeling verder een eerste begrenzer voor het aan deze uitgangen vastleggen van de bovengrens en een tweede begrenzer voor het vastleggen van de ondergrens bevat, waarbij de ene aansluiting van de 8401115 i — -J5 PHN 11.008 3 eerste weerstand met de eerste begrenzer en de andere aansluiting met de tweede begrenzer gekoppeld is, waarbij de ene aansluiting van de tweede weerstand gekoppeld is met een ingangsklem van de eerste versterker voor het bepalen van de gelijkstroominstelling van deze versterker, wat de 5 eerste signaalwaarde bepaalt, terwijl de andere aansluiting van de tweede weerstand gekoppeld is met een ingangsklem. van de tweede versterker voor het bepalen van de gelijkstrocininstelling van deze versterker, wat de tweede signaalwaarde bepaalt# en waarbij de ene aansluiting van de derde weerstand met de tweede begrenzer en :de andere aansluiting met de genoemde 1Q ingangsklem van de eerste versterker gekoppeld is.

De uitvinding zal aan de hand van de bijgaande figuren bij wijze van voorbeeld nader worden toegelicht. Hierin tonen

Fig. 1 een blokschema van een deel van een kodeerschakeling en 15 Fig. 2 een meer gedetailleerd schema van een begrenzingsschake- ling die deel uitmaakb van de kodeerschakeling van fig. 1.

In fig. 1 stelt 1 een opteltrap voor. Hieraan worden afwisselend het kleurverschilsignaal voor rood d'r en het kleurverschilsignaal voor blauw D' toegevoerd. Dit lijnsequentiële signaal heeft in voorafgaande

.D

20 trappen bewerkingen ondergaan overeenkomstig de SECAM-standaard. Trap 1 krijgt ook een rasteridentifikatiesignaal toegevoerd dat gedurende het rasteronderdrukkingsinterval optreedt. Het signaal aan de uitgang van trap 1 wordt door middel van een amplitudebegrenzingsschakeling 2 begrensd en het begrensde signaal wordt door middel van een regelbare versterker 3 25 versterkt. De uitgang van versterker 3 is via een versterker 12 verbonden met de modulatie-ingangsklem 5 van een 'oscillator 4. Oscillator 4 wekt ' een frekwentiegemoduleerd signaal op dat op bekende wijze verder wordt -verwerkt- voor het verkrijgen van eenSEGAl^lêüreiïtelevisiesignaal.

Dit signaal wordt ook toegevoerd aan een multiplexer 6 die ook een aantal 3g andere signaÈntoegevoerd krijgt. Door de werking van multiplexer 6 wordt er voor gezorgd dat de ingangssignalen hiervan in een bepaalde volgorde optreden aan de uitgang van de multiplexer. Deze signalen worden toegevoerd aan een regelschakeling 7 met twee uitgangen 8 en 9. Aan deze uitgangen zijn regelspanningen aanwezig. Multiplexer 6 en regelschakeling 35 7 zijn in detail beschreven in de Nederlandse octrooiaanvrage 8201188 (PHN 10306) van Aanvraagster en het zal hier voldoende zijn naar deze aanvrage te verwijzen.

De door regelschakeling 7 opgewekte regelspanningen zorgen er 8401115 PHN 11,008 4 1 3 1 voor dat de frekwentie van het frekwentiegemoduleerde signaal gelijk is aan de rustfrekwentie voor rood f0R = 4,40625 MHz gedurende de rode lijnen in tijdsintervallen, in het bijzonder de lijnonderdrukkingsinter-vallen, waarin signaal D'R nul is,en aan de rustfrekwentie voor blauw g fQB = 4,250 MHz gedurende de blauwe lijnen in tijdsintervallen, in het bijzonder de lijnonderdrukkingsintervallen, waarin signaal D'B nul is.

Voor dit doel wordt op bekende wijze de aan uitgang 8 aanwezige regel-spanning toegevoerd aan een klem 10 on van versterker 3 voor het regelen van de versterking hiervan, terwijl de aan uitgang 9 aanwezige regelspan-ning toegevoerd wordt aan een klem 11 van versterker 12 voor het regelen van de gelijkstrocminstelling hiervan. Op deze wijze wordt voor de rustfrekwenties de vereiste nauwkeurigheid verkregen, terwijl ook de andere frekwenties nauwkeurig vastliggen.

Met behulp van begrenzingsschakeling 2 worden de uiterste 15 frekwenties nauwkeurig bepaald die door Oscillator 4 worden opgewekt, dit zijn fL = 3,900 MHz en f2 - 4,75625 MHz. Fig. 2 geeft een principe-schema van schakeling 2. De met opteltrap 1 verbonden ingang van schakeling 2 is verbonden met de niet-omkerende ingangsklem van een versterker 21 en met de niet-omkerende ingangsklem van een versterker 22. De onkeren-2Q de ingangsklem. van versterker 21 is via een weerstand. 23 op een referentie-spanning aangesloten. Op soortgelijke wijze is de ankerende ingangsklem van versterker 22 via een weerstand 24 Op de referentiespanning aangesloten.' De uitgangsklem van elke versterker is via een tegenkoppelweer- · stand 25 respektievelijk 26 verbonden met de ankerende ingangsklem en 2S beide uitgangsklemmen zijn met elkaar verbonden. De schakeling bevat een derde versterker 27 waarvan de niet-onkerende ingangsklem via een weerstand 28 verbonden is met een referentiespanning en waarvan de ankerende ingangsklem via een weerstand 29 met een lagere spanning en via een tegenkoppelweerstand 30 met de uitgangsklem verbonden is.

3Q Vier weerstanden 31, 32, 33 en 34 zijn in série aangebracht tussen de uitgangsklem van versterker 27 en massa. Via een buffertrap 35 en een weerstand 36 is het verbindingspunt van weerstanden 32 en 33 verbonden met de omkerende ingangsklem van versterker 21. Op soortgelijke wijze is het verbindingspunt van weerstanden 31 en 32 via een buffertrap 37 35 en een weerstand 38 verbonden met de ankerende ingangsklem van versterker 22. Een stroombron 39 kan via een schakel trap 40, hetzij met een klem 41 van versterker 21, hetzij met een klem 42 van versterker 22 worden verbonden voor het in werking stellen van de betreffende versterker.

8401115 - «.

EHN 11.008 5

Schakeltrap 40 wordt bediend door een signaal met de halve lijnfrekwentie, waardoor versterker 21 gedurende de rode lijnen en versterker 22 gedurende de blauwe lijnen werkzaam is. Versterker 27 is een gelijkstrocmversterker. Door weerstanden 31, 32, 33 en 34 vloeit een 5 stroom die over elk van deze weerstanden een spanningsval veroorzaakt. Buffertrappen 35 én 37, die bijvoorbeeld emittervolgertrappen zijn, dienen als spanningsbronnen voor het bepalen van de gelijkstroominstelling van versterkers 21 en 22. Aan de. met elkaar verbonden uitgangsklèrrmen van deze versterkers staat een lijnsequentieel signaal waarvan het gelijk-to strocmniveau op deze wijze afzonderlijk voor de rode en de blauwe lijnen wordt bepaald. Met dezelfde uitgangsklemmen zijn twee begrenzers 43 en 44 verbonden. Begrenzer 43, die op bekende wijze is uitgevoerd, is verbonden met het verbindingspunt van weerstanden 33 en 34. Op het uitgangssignaal van versterkers 21 en 22 heeft begrenzer 43 geen invloed IS mits dit signaal bij afwezigheid van de begrenzer niet onder een bepaalde waarde komt die door de spanning aan het genoemde verbindingspunt wordt bepaald, bijvoorbeeld die hieraan gelijk is, in welk geval het signaal op deze waarde wordt begrensd. Op soortgelijke wijze is begrenzer 44, die eveneens op bekende wijze is uitgevoerd, verbonden met de uitgangs-20 klem van versterker 27. Op het uitgangssignaal van versterkers 21 en 22 heeft begrenzer 44 geen invloed mits dit signaal bij afwezigheid van de begrenzer een bepaalde waaide niet overschrijdt die door de spanning aan de genoemde klem wórdt bepaald, bijvoorbeeld die hieraan gelijk is, in welk geval het signaal op deze waarde wordt begrensd. Het naar beneden 25 door begrenzer 43 en naar boven door begrenzer 44 begrensde uitgangssignaal wordt via. een weerstandsspanningsdeler 45, 46 toegevoerd aan de niet-cmkerende ingangsklem van de regelbare versterker 3. Via een buffertrap 47 en een sparmingsdeler 48, 49, dié gelijk is aan spannings-deler 45, 46, is het verbindingspunt van weerstanden 31 en 32 verbonden 30 met de ankerende ingangsklem van versterker 3. Met behulp van spannings-delers 45, 46 en 48, 49 wordt de gelijkstroominstelling van versterker 3 bepaald.

Uit her voorafgaande blijkt dat zowel de gelijkstroominstellingen van versterkers 21 en 22 als de door begrenzers 43 en 44 vast-35 gelegde grenswaarden bepaald worden door de spanningen aan verschillende punten van de door weerstanden 31, 32, 33 en 34 gevormde spanningsdeler.

Deze spanningen zijn zo gekozen en de werking van de regelingen naar . klemmen 10 en 11 is zodanig dat het uitgangssignaal van schakeling 2 84 0 1 1 1 5 PHN 11.008 6

* J -V

afwisselend de signaalwaarden heeft die na modulatie de rustfrekwenties f. en geven, terwijl de grenswaarden met de uiterste waarden . f^ en f2 van de frekwentiezwaai overeenkomen. Bevatten, bijvoorbeeld, de kleurverschilsignalen geen. kleurinformatie, dan is het aan klem 5 g toegevoerde modulerende signaal blokvormig· met de halve lijkfrekwentie. Gedurende een rode lijn heeft het signaal aan de uitgang van oscillator 4 de frekwentie fQR en gedurende een blauwe lijn heeft het de frekwentie f0B*

Uit het voorafgaande blijkt ook dat het verschil tussen de 10 gelijkstrooninstellingen van versterkers 21 en 22 bepaald wordt door de spanningsvaifcover weerstand 32. Dit verschil kcmt na modulatie overeen met het verschil tussen de rustfrekwenties, dit is 156,25 kHz.

Op soortgelijke wijze wordt de maximaal mogelijke amplitude van het uitgangssignaal van schakeling 2, dit is het verschil tussen de door 15 begrenzers 43 en 44 vastgelegde grenswaarden, bepaald door de spanningsval over het serienetwerk van weerstanden 31, 32 en 33. Dit verschil kout na modulatie overeen met het verschil tussen frekwenties f2 en f^, dit is 856,25 kHz. Hierbij worden de naar buffertrappen 35, 37 en 47 en· naar begrenzers 43 en 44 vloeiende stromen verwaarloosbaar klein verondersteld 2Q ten opzichte van de stroom die door weerstanden 31, 32, 33 en 34 vloeit.

Het blijkt dat de verhouding van de twee beschouwde anplitudeverschillen, dus in het frekwentiegemoduleerde signaal de verhouding van de frekwentie- 856 25 zwaai en het verschil tussen de rustfrekwenties, dit is nominaal Teener bepaald wordt door de verhouding van de spanning over een weerstand en, 2g de spanning over een andere weerstand. Deze verhouding is evenredig aan de verhouding van twee weerstandswaarden, te weten de verhouding van de som van de waarden van weerstanden 31, 32 en 33 en de waarde van weerstand 32. Vooral wanneer de beschreven schakeling, althans het relevante deel daarvan, deel uitmaakt van een geïntegreerde schakeling, kan voor 30 deze verhouding een zeer grote nauwkeurigheid worden ,·verkregen. In het bijzonder varieert deze verhouding bij veranderingen van de voedingsspanningen en/of van de temperatuur zeer weinig. In het aan versterker 3 toegevoerde signaal ligt derhalve de beschouwde verhouding vast.

Door de regeling van de versterking van versterker 3 kan de amplitude van het aan kiem 5 toegevoerde modulerende signaal variëren, maar de verhouding blijft onaangetast. Hetzelfde geldt voor de verhouding van de waarde van weerstand 33 of 31 en de som van de waarden van weerstanden 31, 32 en 33, welke verhouding de ligging bepaalt van een uiterste 8401115 r <i *}.

PHN 11.008 7 frekwentie ten opzichte van een rustfrekwentie. Omdat de rustfrekwenties door de regelingen naar klemmen 10 en 11 vastliggen,' liggen dus de uiterste frekwenties van het frekwentiegemoduleerde signaal ook vast.

Dit resultaat wordt bereikt, zoals uit het voorgaande blijkt, met zeer 5 eenvoudige^ middelen. Hierbij is het wezenlijk dat versterkers 3 en 12 na begrenzingsschakeling 2 gelegen zijn. m het tegenovergestelde geval zou bij veranderlijke versterking de omzetting van de grensniveaus naar de uiterste frekwenties niet meer juist zijn.

Het zal worden opgemerkt dat in het voorafgaande slechts to de delen van de kodeerschakeling die voor de uitvinding van belang zijn, beschreven zijn. De signaalweg voor het modulerende signaal kan andere delen bevatten, bijvoorbeeld filters.

15 20 25 30 1 8401115

Claims (6)

1. 2. Werkwijze volgens konklusie 1, waarbij het modulerende signaal 20 versterkt wordt voordat het aan de modulatie-ingangsklem van de oscillator wordt toegevoerd, met het kenmerk dat het modulerende signaal eerst wordt begrensd en dan met een regelbare versterking wordt versterkt.
2. 3. Kodeerschakeling voor het toepassen van de werkwijze volgens konklusie 1, waarbij de signaalweg voor het modulerende signaal naar de 25 modulatie-ingangsklem van de oscillator een begrenzingsschakeling bevat voor het uitvoeren van de dubbelzijdige amplitudebegrenzing, met het kenmerk dat de begrenzingsschakeling een eerste, een tweede en een derde spanningsbron bevat, welke eerste spanningsbron het niveauverschil bepaalt tussen de door de begrenzing vastgelegde boven- en ondergrens, 30 welke tweede spanningsbron het verschil bepaalt tussen de aan de kleurverschilsignalen toegevoegde eerste en tweede signaalwaarde, terwijl de derde spanningsbron het niveauverschil tussen een grens en een signaalwaarde bepaalt, waarbij de verhouding van de spanning van de eerste bron en de spanning van de tweede bran nagenoeg konstant is en 35 waarbij de verhouding van de spanning van de eerste bron en de spanning van de derde bron nagenoeg konstant is.
3. 4. Kodeerschakeling volgens konklusie 3, met het kenmerk dat de eerste, tweede en derde spanningsbron gevormd zijn door een eerste, een tweede 8401115 i* f α-_ EHN 11.008 9 en een derde weerstand door welke straiten met nagenoeg dezelfde waarde vloeien.
4. 5. Ködeerschakeling volgens konklusie 4, met het kenmerk dat de begrenzingsschakeling een eerste versterker voor het versterken van 5 het ene kleurverschilsignaal en een tweede versterker voor het versterken van het andere kleurverschilsignaal bevat, waarbij de uitgangen van beide versterkers verbonden zijn met elkaar, waarbij de begrenzingsschakeling verder een eerste begrenzer voor het aan deze uitgangen vastleggen van de bovengrens en een tweede begrenzer voor het vastleggen van 10 de ondergrens bevat, waarbij de ene aansluiting van de eerste weerstand met de eerste begrenzer en de andere aansluiting met de tweede begrenzer gekoppeld is, waarbij de ene aansluiting van de tweede weerstand gekoppeld is met een ingangsklem van de- eerste versterker voor het bepalen van de gelijkstrocminstelling van deze versterker, wat de eerste signaalwaarde 15 bepaalt, terwijl de andere aansluiting van de tweede weerstand gekoppeld is met een ingangsklem van de tweede versterker voor het bepalen van de gelijkstrocminstelling van deze versterker, wat de tweede signaalwaarde bepaalt, en waarbij de ene aansluiting van de derde weerstand met de tweede begrenzer en de andere aansluiting met de genoemde ingangsklem 20 van de eerste versterker gekoppeld is.
5. 6. Ködeerschakeling volgens konklusie 5, met het kenmerk dat de eerste, tweede en derde weerstand in serie staan met elkaar en met een stroai±>ron.
6. 7. Ködeerschakeling voor het toepassen van de werkwijze volgens 25 konklusie 2, waarbij de signaalweg voor het modulerende signaal naar de raodulatie-ingangfeklem van de oscillator een versterker en een begrenzingsschakeling bevat, met het kenmerk dat de uitgang van de begrenzingsschakeling verbonden is met een ingansklem van de versterker, die een regelbare versterking heeft, waarbij een uitgangsklem van de 30 versterker gekoppeld is met de modulatie-ingangsklem van de oscillator. 1 84 0 1 1 1 5'