NL8304269A - Trommelsnijmachine, in het bijzonder voor het in snippers snijden van suikerbieten. - Google Patents

Description

.

* T tJ/JS/Putsch1

Trommelsnijmachine, in het bijzonder voor het in snippers snijden van suikerbieten.

De uitvinding heeft betrekking op een trommelsnijmachine, in het bijzonder voor het in snippers snijden van suikerbieten, met een reeks van op gelijke afstanden over de trommelomtrek aangebrachte, zich in hoofdzaak evenwijdig aan 5 de trommelas uitstrekkende houdorganen, die tussen zich in telkens een meskast vasthouden, waarin ten minste één met zijn snijkant in hoofdzaak in de omtreksrichting gericht snijmes is bevestigd.

10 Dergelijke trommelsnijmachines zijn reeds in verschei dene uitvoeringsvormen bekend. Deze trommelsnijmachine omvat een één stuk gegoten basislichaam, over de omtrek waarvan de op afstanden aangebrachte houdorganen voor de meskasten zijn aangebracht. In de gereed gemonteerde toestand vormt deze 15 trommelsnijmachine, dat wil zeggen de trommel zelf, een in hoofdzaak gesloten, echter axiaal aan één zijde open holle ruimte, waarin door de genoemde axiale opening de te snijden suikerbieten worden gebracht. Daarbij bevindt de trommelsnijmachine zich onder een suikerbietenbunker, zodat de suiker-20 bieten zich dicht gepakt in het inwendige van de trommel bevinden, om daar door de in het inwendige van de trommel uitstekende snijmessen, welke in de meskasten zijn opgenomen, in snippers met een bepaalde vorm gesneden te kunnen worden.

Het genoemde, als hoofdondersteuningslichaam de 25 trommel vormende gietstuk is alleen met relatief hoge kosten te vervaardigen, hetgeen in het bijzonder dan nadelig is, wanneer slechts relatief kleine aantallen in een bepaalde tijd vervaardigd moeten worden.

Het doel van de uitvinding is daarom een trommelsnij-30 machine van de in de aanhef genoemde soort zodanig verder te ontwikkelen, dat onder waarborging van een eenvoudige en doelmatige afdichting van de trommel ten opzichte van het inwendige daarvan door middel van losneembare slijtagedelen, de trommel ook bij kleine aantallen gunstig te vervaardigen is, 35 waarbij bovendien een eenvoudige montage en een eenvoudig 8304269 i ___:_i * * -2- losnemen van de meskasten, die regelmatig voor het slijpen van de snijmessen uit de trommel genomen moeten worden, wordt gewaarborgd .

Dit doel wordt volgens de uitvinding bereikt, door-5 dat de meskasten tussen zich opnemende houdorganen door stangen worden gevormd, die als afzonderlijke delen demontabel met ten minste één aandrijfschijf zijn verbonden, waarbij de stangen naar het inwendige van de trommel toe door slijtage-delen worden bedekt.

10 Door de tweedeling van het basislichaam van de trom mel, waarbij een reeks afzonderlijke stangen in de bepaalde richting demontabel met een aandrijfschijf worden verbonden, is dit basislichaam met aanzienlijk geringere kosten te vervaardigen, dan bij de gegoten basislichamen van de tot nu toe 15 bekende trommelsnijmachines het geval was. In het bijzonder bestaat daarbij de mogelijkheid om de meskasten eenvoudig vanaf één zijde op en tussen de stangen te schuiven en in axiale richting te fixeren, waarbij de stangen een relatief kleine doorsnede hebben, die gemakkelijk door slijtagedelen afgedekt 20 kan worden, waarbij deze slijtagedelen dan aan de meskast zelf aangebracht kunnen worden.

De stangen kunnen een verschillende doorsnede hebben, bijvoorbeeld een ronde of meerhoekige doorsnede, waarbij een vierhoekige en in het bijzonder een vierkante doorsnede de 25 voorkeur heeft. Bij een vierkante doorsnede, maar ook bij een andere meerhoekige doorsnede, welke ook een driehoekige doorsnede kan zijn, is één kant van de doorsnede van de stang naar de hartlijn van de trommel gericht, waardoor de platte stang-oppervlakken dan op gunstige wijze zijn gericht, om met het 30 oog op een vlaktecontact op gunstige wijze de bij het bedrijf optredende snij- en centrifugaalkrachten op te kunnen nemen.

Om de stangen draaivast te fixeren, is bijvoorbeeld elke stang tenminste aan één einde door een wat de vorm betreft passefide aangrijping bevestigd. Elke stang kan in het 35 bijzonder echter aan één einde met een pen met een kleinere doorsnede in de aandrijfschijf zijn gestoken en door een moer zijn bevestigd, waarbij met het oog op een eenvoudige vervaardiging deze pen een cirkelronde doorsnede heeft. Aan het andere einde grijpt elke stang met een uitsparing wat vorm 8304269 V * -3- betreft passend aan in een aan de buitenzijde liggende, vrij met de stangen en de andere schijf meedraaiende stabilisatie-ring, zodat deze ring de afzonderlijke stangen en de aandrijf-schijf een stijf, roterend verband vormen, dat vrijdragend 5 opgehangen kan worden en ten slotte door de ingezette meskasten verder wordt verstevigd. Bij afgenomen ring kunnen de meskasten zeer gemakkelijk vanaf de zijkant tussen de stangen ingeschoven en bevestigd worden. Door de wat de vorm betreft passende aangrijping van de stangen met hun uitsparing in de 10 stabilisatiering treedt een eerste borging van de staving op ten opzichte van een draaiing om hun eigen as. Een andere borging treedt in dit verband op door een aantal aan de stabilisatiering bevestigde lippen, waarvan er telkens één passend in een aan de kopzijde van elke stang gevormde uit-15 sparing aangrijpt.

De in langsrichting van de stangen telkens tussen twee stangen ingeschoven meskasten grijpen elk gedeeltelijk om de beide aangrenzende stangen heen. In het bijzonder bij toepassing van een meerhoekige doorsnede voor de stangen ligt 20 elke meskast tegen ten minste twee aangrenzende platte buitenvlakken van de stangen aan, waartoe de meskast aan de naar de betreffende stang toegekeerde zijde een prismatische uitsparing omvat.

Bij toepassing van een meerhoekige doorsnede en in 25 het bijzonder een vierhoekige of vierkante doorsnede van de stangen ligt bij een gunstige uitvoering elke meskast tegen de in hoofdzaak tegenover elkaar liggende platte oppervlakken van twee aangrenzende stangen aan, waarbij elke meskast in hoofdzaak tegen het totale platte oppervlak van twee aangren-30 zende stangen aanligt, dat schuin in het inwendige van de trommel wijst. In dit verband grijpt elke meskast met een de prismatische uitsparing vormend, naar de betreffende stang toegekeerd oppervlak een schuin naar buiten wijzend oppervlak van de stangen slechts gedeeltelijk aan, waarbij de mesdrager 35 met een zekere speling tussen de stangen is geschoven, zodat tijdens het bedrijf en de daarbij optredende krachten de meskasten niet tegen de eerder genoemde, schuin naar buiten wijzende oppervlakken van de stangen aan gaan liggen. Aanliggen treedt slechts op tegen de schuin in het inwendige van de 40 trommel wijzende vlakken van stangen, waar toch al een contact 5304289 ► / -4- over in hoofdzaak het gehele oppervlak tussen meskast en stangen aanwezig is, zodanig dat de resulterende optredende kracht in hoofdzaak loodrecht op het vlak werkt, en dus op zeer gunstige wijze de optredende krachten ingeleid kunnen 5 worden.

Hoewel in principe een cirkelronde doorsnede van de toegepaste stangen mogelijk is, hebben deze stangen echter niet de voorkeur, omdat bij een gedeeltelijk omgrijpen van de stangen door de aangrenzende vlakken van de bijbehorende mes-10 kasten, vanwege de noodzakelijke speling tussen de meskasten en de stangen tijdens bedrijf, door de daarbij optredende krachten een zodanige verplaatsing tussen stangen en meskasten optreedt, dat tussen beide delen in hoofdzaak slechts een lijncontact optreedt, dat bij de optredende hoge krachten tot 15 een aanzienlijke belasting van het materiaal van de betreffende delen leidt.

Op gunstige wijze wordt elke meskast aan de kopzijde in de bedrijfsstand gehouden, waarbij de bevestiging aan de aan het inschuifeinde van de stangen liggende kopzijde los-20 neembaar is. De losneembare bevestiging bestaat op gunstige wijze uit een veerbelaste, zwenkbare grendelhefboom, die aan de kopzijde van elke meskast, mogelijkerwijze in een daar aangebrachte uitsparing, aanligt. Het is doelmatig wanneer deze uitsparing wordt gevormd door een evenwijdig aan de as van de 25 stang aangebrachte afstandshuls en een aan het vrije einde daaraan aangebrachte schijf of plaat met een grotere doorsnede, waarbij de grendelhefboom aan de kopzijde van de meskast en binnen de genoemde schijf of plaat, wat de vorm betreft, passend aan komt te liggen, waarbij de breedte respectievelijk 30 de dikte van de grendelhefboom niet met de lengte van de afstandshuls overeen hoeft te komen. Deze oplossing heeft het voordeel, dat alle afstandshulsen in één bewerking met één slijpschijf tegelijktijdig aan een einde bewerkt kunnen worden, zodat alle afstandshulsen werkelijk dezelfde lengte hebben 35 en dus een nauwkeurige axiale positionering van alle meskasten en de zich daaraan bevindende messen over de omzet van de trommel wordt gewaarborgd, wanneer de meskasten met de genoemde schijven of platen tegen de kopzijde van de stangen aan komen te liggen.

8 3 C 4 2 8 9

V

-5-

Bij voorkeur is de genoemde grendeluitsparing aangebracht aan de zijde van de meskast waartegen één of meer messen in aanslag aangeschoven zijn. Dit heeft het voordeel, dat de afstand van de aanslagkanten voor de messen in de meskant 5 tot de grendeluitsparing relatief kort is en het daardoor beter mogelijk is om nauws toleranties aan te houden. Deze nauwe toleranties zijn in het bijzonder dan van belang, wanneer de Königsfelder-messen worden gebruikt, waarvan de snijpunten en snijdalen op elkaar volgend over een halve faseafstand zijn 10 verschoven. Slechts door zeer nauw aangehouden toleranties op de hierboven beschreven wijze, wordt daarom verzekerd, dat alle messen werkelijk over een halve faseafstand in de asrichting van de trommel ten opzichte van elkaar zijn verschoven Door het aanhouden van deze verschuiving is het beter mogelijk 15 om de gewenste speciale snippervorm te verkrijgen.

Overeenkomstig de verdere ontwikkeling volgens de uitvinding van de eerder beschreven oplossing zijn alle naar het inwendige van de trommel wijzende verwisselbare slijtagedelen zelf losneembaar aan de meskant aangebracht. Dit heeft als 20 voordeel, dat deze slijtagedelen dan op eenvoudige directe wijze verwisseld kunnen worden, wanneer de meskasten voor het bijslijpen en scherpen van afgesleten messen uit de trommel genomen moeten worden.

Volgens een gunstige verdere ontwikkeling wordt een 25 slijtagedeel gevormd door een spanplaat voor het in de meskast inspannen van het mes, welke spanplaat in de richting van de snijkant van het mes af, een bijbehorende stang bedekkend, tot voorbij de achterkant van het mes is verlengd.

Daardoor kunnen op deze plaat drie slijtagedelen worden uit-30 gespaard, die bij de bekende trommelsnijmachines aan de trommel zelf losneembaar zijn bevestigd.

Met het oog op een bijzonder gunstige uitvoering overlapt deze spanplaat met zijn achterwaartse verlenging een deel van de aangrenzende meskast en dus natuurlijk ook de 35 zich op deze plaats bevindende stang en grenst deze direct aan het voorstuk van de aangrenzende meskast, dat eveneens een slijtagedeel vormt, zodat bij het instandhouden van een gunstige standverandering van de mesvoorplaat en een desbetreffende, relatief korte uitvoering daarvan desondanks de gehele meskast 3304239 ____^4 • * -6- door ëén slijtagedeel ten opzichte van het inwendige van de trommel wordt beschermd.

Het genoemde achterwaarts verlengde gedeelte van de spanplaat steunt tegen de bijbehorende meskast, waartoe in het 5 bijzonder aan de meskast een pen is bevestigd, die het achterwaarts verlengde gedeelte van de spanplaat steunt. Op gunstige wijze grijpt deze pen passend in een uitsparing van de spanplaat. Door deze ondersteuning kan het relatief ver overstekende achterwaartse verlengde gedeelte van de spanplaat bij de 10 tijdens het bedrijf optredende, naar buitenwerkende krachten niet worden verbogen en dus niet tegen de aangrenzende meskast aanslaan.

Ten slotte zijn in een gunstige uitvoering in de om-treksrichting van de trommel verlopende zijdelingse slijtage-15 deellijsten van een betreffende meskast aangebracht, die eveneens een stang en gedeeltelijk een aangrenzende meskast overlappen, en wel in dezelfde mate als de spanplaat, zodat de in omtreksrichting aan elkaar gekoppelde meskasten op probleemloze wijze op elkaar aansluiten.

20 Opgemerkt moet nog worden, dat de genoemde grendelhef- bomen gekoppeld zijn met signaalgevers, die de betreffende stand van de grendelhefboom signaleren en zo aan de bedienings-persoon te kennen geven of de betreffende meskasten axiaal in de trommel zijn gefixeerd of niet.

25 Bovendien moet er nog op worden gewezen, dat bij voor keur in plaats van gebogen omgezette Königsfelder-messen niet-gebogen omgezette Königsfelder-messen worden gebruikt. Dit heeft het voordeel, dat deze messen na de door het slijpen verkleinde lengte en na het losnemen van de spanplaat in een vast vlak 30 verschoven kunnen worden, zonder dat de dwarsafstand ten opzichte van het mesvoorstuk ten gevolge van de verkorting van de messen verandert, hetgeen wel het geval zou zijn, wanneer gebogen omgezette Königsfelder-messen gebruikt zouden worden, die door de buiging ten minste bij benadering aan de omtrek van 35 de trommel zijn aangepast.

Andere details, kenmerken en voordelen van de uitvinding blijken uit de volgende beschrijving van de zuiver schematisch in de tekeningen weergegeven uitvoeringsvoorbeel-den.

3304259 -7- ♦ *

Fig.1 toont een gedeeltelijk doorgesneden axiaal aanzicht van de trommel van een trommelsnijmachine voor suikerbieten,

Fig.2 toont een doorsnede door de trommel volgens 5 fig.1 langs de lijn II-II en

Fig.3 toont een gedeeltelijke doorsnede volgens de lijn III-III in fig.1, waarin de axiale vergrendelingsinrichting voor de meskasten wordt getoond.

Bij het in de tekeningen weergegeven uitvoeringsvoor-10 beeld is de trommel van de trommelsnijmachine vrijdragend opgehangen en roteerbaar gelagerd, zodat de mogelijkheid bestaat, vanaf de vrije, niet gelagerde zijde van de trommel deze trommel van de meskasten te voorzien. Een gedeelte van de roteerbaar gelagerde aandrijfschijf 10 is in fig.2 in door-15 snede te zien. Langs de buitenomtrek van deze aandrijfschijf 10 zijn op gelijke afstanden een aantal stangen 12 losneembaar bevestigd, waarbij de stangen met hun langsas evenwijdig aan de trommelas verlopen. In doorsnede zijn de stangen zeer duidelijk in fig.1 en in zijaanzicht in fig.2 te zien. Deze 20 stangen, zoals eveneens goed uit fig.2 blijkt, zijn telkens met een pen, welke een kleinere doorsnede heeft dan de stang, in een geschikte boring 16 in de aandrijfschijf 12 geschoven.

Deze pennen zijn aan hun vrije einde voorzien van een buitenschroefdraad 18, waarop een moer 20 is aangebracht, waarmee 25 de afzonderlijke stangen aan de aandrijfschijf 10 zijn bevestigd. Deze bevestiging is echter voor een rotatievaste bevestiging nog niet voldoende. Hiertoe is aan het tegenoverliggende einde van de stangen een alle stangen aangrijpende, en verder niet meer ondersteunde stabilisatiering 20 aangebracht, 30 welke stabilisatiering 20 wat de vorm betreft passend in hun uitsparing 22 aangrijpt, die aan de buitenomtrek van de stangen 12 is gevormd. Dit is in fig.2 aan het rechtereinde van de tekening duidelijk te zien.

Door de wat de vorm betreft passende aangrijping van 35 de stabilisatiering 20 in de uitsparing 22 van de stang 12 wordt deze tegen rotatie geborgd. Een verdere rotatievaste bevestiging geschiedt door een houtlip 24, die bevestigd is aan de buitenzijde van de stabilisatiering 20. Deze houtlip 24 steekt passend uit in een aan deze aangepaste uitsparing 26, die aan "5304259

• + V

-8- de vrije kopzijde 28 van de stang 12 is gevormd. Dit blijkt duidelijk uit fig.1.

De trommel vormt een in hoofdzaak gesloten binnenruimte 30/ welke in radiale richting door de nog te beschrijven 5 meskast en axiaal aan de zijde van de aandrijfschijf 10 door een afsluitplaat 32, waarop een slijtvast materiaal 34 is aangebracht, en aan de tegenoverliggende axiale zijde door. een sluitplaat 36 afgesloten, welke sluitplaat door middel van ruggen 38 aan het gestel 40 van de machine is bevestigd. Aan 10 een axiale zijde is de binnenruimte 30 van de trommel open toegankelijk, om daar de fijn te snijden suikerbieten in te kunnen voeren.

Vanaf de vrije zijde van de stangen 12, dat wil zeggen vanaf de tegenover de aandrijfschijf 10 liggende zijde, zijn 15 tussen twee aangrenzende stangen 12 telkens meskasten 42 geschoven, hetgeen in het bijzonder in fig.1 duidelijk is te zien. In de weergegeven uitvoeringsvorm hebben de toegepaste stangen 12 een vierkante doorsnede met afgeronde hoeken 44.

De stangen zijn zodanig ten opzichte van de hartlijn van de 20 trommel gericht, dat een aan de binnenzijde liggende rand 44' van de stangen naar de hartlijn van de trommel wijst respectievelijk het verlengde van de verbindingslijn tussen deze rand 44'1 en de tegenoverliggende rand door de hartlijn van de trommel loopt. Om de in hoofdzaak naar elkaar toe gerichte 25 randen 44’1 van aangrenzende stangen 12 grijpen gedeelten van de meskasten 42 met een prismatische uitsparing 46, zodat een vlak 48 van de prismatische uitsparing 46 gedeeltelijk het schuin naar buiten gerichte platte oppervlak 50 van de telkens bijbehorende stang 12 aangrijpt. Het andere vlak 52 van de 30 prismatische uitsparing 46 ligt in hoofdzaak tegen het gehele schuin naar binnen gerichte platte oppervlak 54 van de stang 12 aan, waarbij het genoemde vlak 48 niet tegen het genoemde vlak 50 aanligt, wanneer de trommelsnijmachine in bedrijf is en door de optredende snij- en middelpunt vliegende krachten 35 de meskasten 42 met het genoemde vlak 52 tegen het platte oppervlak 54 van de bijbehorende stang 12 drukt, waarbij de totale daarbij optredende krachten via een vlaktecontact op de stangen worden overgebracht. Door de bijzondere uitvoering van de stang werkt de resulterende kracht in hoofdzaak lood- 8304263 -9- recht op het contactvlak tussen de meskast en een stang.

In de nabijheid van de ene stang van de beide, een meskast 42 opnemende stang, bevindt zich in de meskast 42 een als slijtagedeel uitgevoerd mesboorstuk 56 en aan de zijde 5 van de andere stang een snijmes 58, dat in hoofdzaak in de om-treksrichting is gericht en zich daarbij met zijn snijkant 60 op een bepaalde afstand tot het mesvoorstuk 56 bevindt. Het mesvoorstuk 56 is door middel van een instelwig 62 (fig.1) verstelbaar. Het mesvoorstuk 56 is dopr middel van een be-10 vestigingsbout 64 en een zich in het mesvoorstuk bevindende voorstukmoer 64 aan de meskast 42 bevestigd.

Het snijmes 58 is door middel van spanbouten 66 en een spanplaat 68 in de gewenste stand in de meskast 42 ingespannen, waarbij het als omgezet, niet gebogen Königsfelder-mes uitge-15 voerde snijmes door een zich nabij de spanbout bevindend langwerpig gat 70 voor wat betreft zijn langsrichting instelbaar is.

De spanplaat 68 is, zoals reeds werd opgemerkt, uitgevoerd als verwisselbaar slijtagedeel en is hiertoe tot voorbij de achterrand 72 van het snijmes 58 voorzien van een achter-20 waarts verlengd gedeelte 74, dat niet alleen het vrije gedeelte van de stang 12 bedekt, maar ook een bepaald gedeelte van de aangrenzende meskast 42, welke niet door het zich daar bevindende mesvoorstuk 56, dat eveneens als slijtagedeel is uitgevoerd, wordt bedekt. Dit achterwaarts verlengde gedeelte 74 25 van de spanplaat 68 is door middel van een in de meskast 42 bevestigde pen 76 tegen de van binnen uit werkende krachten ondersteund, waarbij de pen passend in een uitsparing 78 van het achterwaarts verlengde gedeelte 74 van de spanplaat 68 aangrijpt.

30 Uit fig.2 blijkt, dat in axiale richting drie span platen 68 en dus ook bijbehorende snijmessen achter elkaar zijn aangebracht. Ook blijkt dat als zijdelingse begrenzing van de binnenruimte 30 aan de meskast 42 zijdelingse slijtage-lijsten 80 zijn aangebracht, die, zoals in het bijzonder uit 35 fig. 1 blijkt, eveneens de bijbehorende stang 12 en de aangrenzende meskast in dezelfde mate overlappen, als het achterwaarts verlengde gedeelte 74 de: bijbehorende spanplaat 68, dat wil zeggen tot aan het mesvoorstuk 56 van de aangrenzende meskast.

3304259 * f -10-

De tussen telkens twee stangen ingeschoven meskasten moeten in de ingeschoven toestand nog in axiale richting worden geborgd. Dit geschiedt, zoals in het bijzonder uit fig.

1 blijkt, door middel van grendelhefbomen 82, die door een 5 veer 84 in de grendelstand worden voorgespannen en om een as 86 zwenkbaar zijn. Een grendelnok 88 van deze grendelhefboom grijpt achter een, in het bijzonder in fig.3 zichtbare, zich tegen ten minste de kopzijde van twee stangen aanliggende schijf of plaat 89, welke door afstandshulsen 90 aan de kop-10 zijde 92 van de meskast 42 is bevestigd en ligt zich voor de axiale opsluiting tegen de kopzijde van elke betreffende meskast aan. De as 86 van de grendelhefboom 82 is in de sta-bilisatiering 20 gelagerd en daar door middel van een moer 94 bevestigd. De schijf of plaat 89 vormt met zijn binnenvlak 96 15 tot de kopzijde 92 een afstand a die een uitsparing vormt voor het opnemen van de grendelnok. Bij het in aangrijping komen van de grendelnok stoot deze tegen de afstandshuls 90 aan. Wanneer zich tussen de stangen geen meskast bevindt, dan stoot de regelnok tegen de bijbehorende stang 12 aan.

20 Hoewel dit niet is weergegeven, kunnen aan de grendel- hefboom 82 signaalgevers worden toegevoegd, welke de betreffende stand van de grendelhefboom en dus de werkelijke vergrendeling van de meetkast aangeven.

Aan de zijde van de meskast 42 waar de genoemde 25 schijven of platen 89 en de afstandshulsen 90 zijn aangebracht, dat wil zeggen aan de zijde waar de axiale vergrendeling van de meskast plaatsvindt, bevindt zich ook een aanslagvlak 96 voor de messen 58, zodat zich voor de axiale positionering van de messen slechts een zeer klein tolerantiegebied aan-30 wezig is. Hierdoor kunnen nauwe toleranties worden aangehouden voor het richten van de messen in de axiale richting. Dit is in het bijzonder dan van belang, wanneer in de omtreks-richting messen elkaar afwisselen, die in de axiale richting van de trommel over een gedeelte van de faseafstand van de 35 mespunten zijn verschoven, om een bepaalde gewenste snipper-vorm te bereiken. Door deze nauwe toleranties kan deze fase-verschuiving zo nauwkeurig mogelijk worden aangehouden.

3304269

Claims (23)

1. Trommelsnijmachine, in het bijzonder voor het tot snippers snijden van suikerbieten, met een reeks van op gelijke afstanden over de omtrek van de trommel aangebrachte, zich in hoofdzaak evenwijdig ten opzichte van de hartlijn van de 5 trommel uitstrekkende houdorganen, die tussen zich in telkens een meskast opnemen, waarin een met zijn snijkant in hoofdzaak in de omtreksrichting gericht snijmes is bevestigd, met het kenmerk, dat de houdorganen stangen (12) zijn, die als afzonderlijke delen losneembaar met ten minste één aandrijfschijf 10 (10) zijn verbonden, waarbij de stangen (12) naar het inwen dige (30) van de trommel toe door slijtagedelen (74) worden bedekt.

2. Trommelsnijmachine volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de stangen een meerhoekige of cirkelronde door- 15 snede hebben.

3. Trommelsnijmachine volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de stangen (12) een vierhoekige doorsnede hebben.

4. Trommelsnijmachine volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de stangen (12) een vierkante doorsnede hebben.

5. Trommelsnijmachine volgens conclusie 3 of 4, met het kenmerk, dat één hoek (44) van de doorsnede van de stangen (12) naar de hartlijn van de trommel is gericht.

6. Trommelsnijmachine volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat elke stang (12) ten minste aan één einde door een 25 wat de vorm betreft passende aangrijping rotatievast is bevestigd.

7. Trommelsnijmachine volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat elke stang (12) aan één eind met een pen (14) met een kleinere doorsnede dan de resterende stang in de 30 aandrijfschijf (10) is gestoken en door een moer (20) is bevestigd, en dat de stang aan het andere einde wat de vorm betreft passend in een uitsparing (22) in een uitwendig liggende, vrij met de stangen en de aandrijfschijf meedraaiende stabilisatiering (20) grijpt.

8. Trommelsnijmachine volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat aan de stabilisatiering (20) een aantal lippen - v 'j ~ ί o μ V' -12- * (24) is bevestigd waarvan er telkens één wat de vorm betreft passend in een aan de kopzijde van elke stang aangebrachte uitsparing (26) aangrijpt.

9. Trommelsnijmachine volgens conclusie 1, met het 5 kenmerk, dat elke meskast (42) vanaf de kopzijde in langs-richting van de stangen (12) tussen twee stangen is geschoven en daarbij elk van de beide stangen (12) gedeeltelijk omgrijpt.

10. Trommelsnijmachine volgens conclusie 2,3,4 en 9, 10 met het kenmerk, dat elke meskast (42) tegen ten minste twee via een rand (44*1) aangrenzende, platte buitenvlakken (48,52) van beide stangen (12) aanligt en hiertoe twee tegengesteld aangebrachte prismatische uitsparingen (46) omvat.

11. Trommelsnijmachine volgens conclusie 4,5 en 10, 15 met het kenmerk, dat elke meskast (42) tegen de in hoofdzaak tegenover elkaar liggende vlakke oppervlakken (50,54) van twee aangrenzende stangen (12) aanligt.

12. Trommelsnijmachine volgens conclusie 11, met het kenmerk, dat elke meskast (42) in hoofdzaak tegen het totale 20 platte oppervlak (54) van twee aangrenzende stangen aanligt, dat telkens schuin in het inwendige van de trommel wijst en het aangrenzende, schuin naar buiten wijzende oppervlak (50) ten minste slechts gedeeltelijk aangrijpt.

13. Trommelsnijmachine volgens conclusie 1, met het 25 kenmerk, dat elke meskast (42) aan de kopzijden in de bedrijf sstand worden gehouden, waarbij de bevestiging losneembaar is aan de, aan het inschuif einde van de stangen (12) liggende kopzijde.

14. Trommelsnijmachine volgens conclusie 13, met het 30 kenmerk, dat de losneembare bevestiging wordt gevormd door een veerbelaste, zwenkbare grendelhefboom (82) , welke zich aan de kopzijde tegen elke meskast (42) , bij voorkeur tegen een daar aangebrachte uitsparing (a) aanlegt.

15. Trommelsnijmachine volgens conclusie 14, met het 35 kenmerk, dat de aan de kopzijde van elke meskast (42) aangebrachte uitsparing (a) door een evenwijdig aan de hartlijn van de stang aangebrachte afstandshuls (90) en een aan zijn vrije einde daaraan aangebrachte schijf (88) met een grotere t doorsnede dan de afstandshuls wordt gevormd, welke schijf' 3 3 <1 4 2 6 9 N. -13- ét tegen de stang (12) aan komt te liggen.

16. Trommelsnijmachine volgens conclusie 14 en 15, met het kenmerk, dat de grendeluitsparing aan de kopzijde (92) van de meskast (42) is aangebracht, waartegen het ene mes of 5 meer messen (58) in aanslag (96) zijn aangeschoven.

17. Trommelsnijmachine volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat alle naar het inwendige van de trommel (30) wijzende slijtagedelen (56,68,80) losneembaar aan de meskast (42) zijn aangebracht.

18. Trommelsnijmachine volgens conclusie 17, met het kenmerk, dat een slijtagedeel door een spanplaat (68) wordt gevormd, welke spanplaat van de messnijkant (60) af, een bijbehorende stang (12) bedekkend, voorbij de achterkant (72) van het mes (58) is verlengd.

19. Trommelsnijmachine volgens conclusie 18, met het kenmerk, dat de spanplaat (68) met zijn achterwaarts verlengde gedeelte (74) een gedjeelte van een aangrenzende meskast overlapt .

20. Trommelsnijmachine volgens conclusie 18, met het 20 kenmerk, dat het achterwaarts verlengde gedeelte (74) van de spanplaat (68) tegen de bijbehorende meskast (42) steunt.

21. Trommelsnijmachine volgens conclusie 20, met het kenmerk, dat aan elke meskast (42) ten minste één pen (76) is bevestigd, welke het achterwaarts verlengde gedeelte (74) van 25 de spanplaat (68) steunt.

22. Trommelsnijmachine volgens conclusie 21, met het kenmerk, dat de betreffende pen (76) wat de vorm betreft passend in een uitsparing (78) van de spanplaat (68) aangrijpt.

23. Trommelsnijmachine volgens conclusie 19, met het 30 kenmerk, dat zich in de omtreksrichting van de trommel uitstrekkende zijdelingse slijtagelijsten (80) van een betreffende meskast (42) eveneens één van de stangen (12) en gedeeltelijk een aangrenzende meskast (42) overlappen, en wel in dezelfde mate als de genoemde spanplaat (68). 35