NL8202158A

NL8202158A - Intraveneuze doseerinrichting.

Info

Publication number: NL8202158A
Application number: NL8202158A
Authority: NL
Original assignee: Oximetrix
Priority date: 1981-06-30
Filing date: 1982-05-26
Publication date: 1983-01-17
Also published as: AU8547482A; JPS587259A; US4453931A; FR2508322A1; JPS6244946B2; CA1168538A; DE3217028A1; GB2103723A

Description

t ^ ‘ P & c

- W 5833-3 Ned./dB/WVR

Intraveneuze doseerinrichting

Deze aanvrage is een vervolg op de Nederlandse octrooi-aanvrage 8103632.

Gedurende de laatste jaren is zeer veel aandacht ge-geven aan de intraveneuze afgifte van vloeistoffen aan patienten, zoals zoutoplossingen en dergelijke oplossingen. Aanvankelijk werden deze stoffen toegediend aan een patient 5 door middel van zwaartekrachtstroming uit een houder die de af te geven vloeistof bevat. De moeilijkheid van dergelijke inrichtingen was dat het toedienen door zwaartekrachtstroming meestal vraagt dat de houder voor de op de patient over te brengen vloeistof op aanzienlijke hoogte boven de 10 pati'ent wordt geplaatst. Verder is het nauwkeurig regelen van de stroroing van dergelijke inrichtingen moeilijk doordat de druk, die de stroming naar de patient veroorzaakt, afneemt naarmate het vloeistofniveau in de houder tijdens het afgeven daalt.

15 Het doel van de uitvinding is het verschaffen van een verbeterde intraveneuze doseerinrichting.

De uitvinding zal hieronder nader werden toegelicht aan de hand van de tekening, waarin uitvoeringsvoorbeelden van de doseerinrichting volgens de uitvinding zijn weergegeven.

20 Fig. 1 en 2 tonen de toepassing van de uitvinding.

Fig. 3/ 4 en 5 zijn gedeeltelijke dcorsneden door de inrichting volgens de uitvinding, waarbij fig.3 een doersnede is volgens III-III van ficf.2.

De in fig.l weergegeven intraveneuze doseerinrichting 1 25 is aangebracht in een besturingseenheid 3 voor deze doseerinrichting. De intraveneuze doseerinrichting 1 is verbonden met een houder 5 voor vloeistof door middel van een bekende buis of slang 7. Een buis 9 verloopt van de uitlaat van de intraveneuze doseerinrichting 1 en brengt nauwkeurige hoe-30 veelheden vloeistof op de te behandelen patient over.

Aan de hand van fig.2, 3 en 4 zal nu de construct!® van de intraveneuze doseerinrichting 1 volgens de uitvinding in detail worden besproken. De intraveneuze doseerinrichting 1 omvat een pompkamer 11 en een heen en weer beweegbare membraan 35 13 die deel uitmaakt van de pompkamer 11. De doseerinrichting 1 heeft een inlaat 15 voor de pompkamer en een uitlaat l7 voor 8202158 Λ f \ - 2 - de pompkamer. De inlaat 15 heeft een klepzitting 19. Evenzo heeft de uitlaat 17 van de pompkamer een klepzitting 21.

Een klepbedieningsorgaan 23 bestuurt de toelaat van vloeistof aan de pompkamer 11 door heen en weer bewegen van dit be-5 dieningsorgaan tussen de open stand van de membraan 11, die met getrokken lijnen is weergegeven nabij het bedienings-orgaan 23, en de gesloten stand 1 van de membraan, weerge-geven met gebroken lijnen nabij de doseerzuiger. Een kogel-terugslagklep 25 is zodanig aangebracht dat deze normaal 10 aanligt tegen de klepzitting 21 van de uitlaat 17 van de pompkamer. De terugslagklep 25 wordt normaal gesloten ge-houden door een voorspanorgaan zoals de veer 27.

De heen en weer beweegbare membraan 13 heeft een uit-steeksel 29 tegenover de terugslagklep 25. Het doorsnedeopper-15 vlak van de vloeistofstroom door de pompkamer 11 is ongeveer gelijk aan het doorsnedeoppervlak van de inlaat 15 en van de uitlaat 17 van de pompkamer. Εδη van de voordelen van deze verhouding wordt gevormd door de relatief constante, hoge snelheden van de vloeistofstroming, die optreden bij het 20 vullen van de intraveneuze doseerinrichting 1.

De doseerinrichting 1 omvat verder een gastegenhoudkamer 31, begrensd door zijwanden 33, 35 en tegen elkaar liggende wanden 37, 39. Zoals weergegeven in fig.3 heeft de gastegenhoudkamer 31 een bovenste deel 41 waarin een contactvlak 25 43 voor gas en vloeistof ontstaat, en een cnderste deel 45 waaruit vloeistof, die vrij is van gasbellen, kan stromen uit dit onderste deel 45 van de kamer door een kanaal 47 naar de pompkamer 11.

Het is van belang de uitlaatdruk van de doseerinrichting 30 l te meten. Een te grote tegendruk kan een verstopt filter of een verstopping van de afvoerleiding aangeven, hetgeen verholpen moet worden. Daarom heeft de doseerinrichting 1 de δέη of andere drukaanwijsinrichting voor het bepalen van de uitlaatdruk. Fig. 3 toont een pompzuiger 51 die heen en 35 weer beweegbaar is tegen de buigzame membraan 13 en daardoor vloeistof, die vrij is van gasbellen, pompt door de doseerinrichting 1. De met getrokken lijnen in fig.3 aangegeven stand van de membraan 13 komt overeen met de bovenste stand van de slag van de pompzuiger 51, terwijl de met gebroken 8202158 - 3 - £ *r lijnen aangegeven membraanstand de onderste stand van de slag van de zuiger 51 aangeeft. Binnen de pompzuiger 51 is een inwendige zuigerkop 53 aangebracht die naar omhoog wordt ge-drukt tegen een binnenste membraan 55 aan bij de neerwaartse 5 slag van de pompzuiger 51 door de in de pompkamer 11 ont-staande toenemende druk. De op de membraan 55 door de inwendige zuigerkop 53 uitgeoefende kracht wordt op zijn beurt gemeten door een drukomzetter 57, die is opgehangen binnen een vloeibaar medium 59, bij voorkeur een polysiloxangel en 10 dan overgebracht op een uitwendige drukafleesinrichting via elektrische geleiders 61.

Bij andere uitvoeringsvormen, weergegeven in fig.4 en 5, is een uitlaatdrukpen 63 aangebracht stroomafwaarts van de terugslagklep 25 en wordt de membraan 13 naar omhoog gedrukt *5 tegen de uitlaatdrukpen 63 wanneer de uitlaatdruk toeneemt.

De hierdoor ontstaande beweging van de uitlaatdrukpen 63 veroorzaakt op zijn beurt doorbuiging van een balk 65 die aan 6in einde bij 67 is ingeklemd. Deze beweging wordt dan omgezet in een drukaflezing via een bekend rekstrookje 69 20 of via de combinatie van een magneet 71 en een Hallschakelaar 73 die de verandering meet in de elektronenstroom wanneer het magnetische veld rond de schakelaar 63 wordt gewijzigd door beweging van de magneet 71 ten opzichte van de Hallschakelaar 73. Voor een nadere verklaring van Hall-schakelaars 25 wordt verwezen naar het art."Hall Effect Devices and

Their Applications" in het tijdschrift "Electronics Industry" mei 1979, biz. 21-17.

Nu de gedetailleerde constructie van de intraveneuze doseerinrighting 1 volgens de uitvinding is beschreven wordt 30 de werking ervan besproken. Inkomende vloeistof, overgebracht door een buis zoals 7 naar de inlaat 49 van de doseerin-richting,komt in de gastegenhoudkamer 31 die, tengevolge van het doorlopen van de zijwand 35, belet dat eventuele gassen daarin de pompkamer 11 binnengaan en een gas-vloeistofcon-35 tactvlak 43 doet ontstaan in het bovendeel 41 van de kamer. Vloeistof, die vrij is van gasbellen, stroomt van het onderste deel 45 van de kamer door het kanaal 47. Wanneer de doseerzuiger 51 naar omhoog wordt bewogen kan vloeistof, vrij van gasbellen, stromen naar de pompkamer 11. Daarna wordt 8202158 *· *

V

- 4 - de doseerzuiger 51 naar omlaag bewogen of wel gesloten.

Daar hierdoer de membraan 13 naar omlaag wordt bewogen neemt het volume in de pompkamer 11 af en overwint de druk in deze kamer het voorspanorgaan 27, waardoor de kogel 25 van de 5 terugslagklep de uitlaatzitting 21 vrijgeeft zodat een nauwkeurig gedoseerde hoeveelheid vloeistof uit de pompkamer 11 wordt gepompt door de uitlaat 53 ran de doseerinrichting naar een patient, bijvoorbeeld via een buis 9. De doseerinrichting volgens de uitvinding kan een wegwerpinrichting 10 zijn zodat een nieuwe en gesteriliseerde doseerinrichting 11 wordt gebruikt bij elk intraveneus toedienen van vloeistof aan een patient.

Wanneer de inrichting moet worden gevuld wordt een met de hand bedienbare grendelklep 75 ingedrukt zodat een 15 aanslag 77 daaraan grijpt achter een schouder 79 van het huis van de doseerinrichting 1, waardoor het uitsteeksel 29 aan de membraan 13 aankomt tegen de kogel 25 van de klep en de veer 27 indrukt, waardoor vulvloeistof kan stromen door de uitlaat 17 van de pompkamer en de uitlaatbuis 9 kan vullen. 20 De inrichting volgens de uitvinding verschilt van intraveneuze doseerinrichtingen zoals beschreven in het Amerikaanse octrooischrift 4.165.208. Daarbij ©pent de drukdaling in de pompkamer een inlaatklep met vlotter en wordt omgekeerd bij drukstijging in de pompkamer de inlaat-25 klep gesloten.

Doordat het klepbedieningsorgaan 23 van de inrichting volgens de uitvinding van gasbellen vrije vloeistof toelaat aan de pompkamer 11 voor de pompslag van de pompzuiger 51, onafhankelijk van de druk in de kamer 11, geeft de pompzuiger 51 een nauwkeuriger gedoseerde vloeistofhoeveelheid dan de bekende inrichting. Bij de bekende inrichting wordt bij de eerste pompslag vloeistof teruggepompt via de inlaat totdat een voldoende druk is bereikt, welke nodig is voor het sluiten van de inlaatklep, die een terugslagklep is. Volgens 35 de uitvinding vindt geen terugstroming door de inlaat van de pompkamer plaats.

8202158

Claims

1. Inrichting voor de nauwkeurige dosering van vloei-stoffen voor intraveneuze toediening aan een patient, geken-merkt door een pompkamer met een inlaat en een uitlaat, een heen en weer beweegbare membraan, die deel uitmaakt van 5 de pompkamer, een orgaan voor de toevoer van vloeistof naar de pompkamer, onafhankelijk van de druk in deze kamer, door een naar de sluitstand voorgespannen klep, aangebracht in de pompkameruitlaat en door een gastegenhoudkamer, orovattend een eerste deel, waarin een gas-vloeistof-contactvlak wordt ge- 10 vormd, en een tweede deel dat in verbinding staat met de pompkamer, waaruit vloeistof vrij van gasbellen kan worden afgevoerd.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het orgaan voor de toevoer van vloeistof aan de pompkamer een 15 doseerzuiger is.

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat organen zijn aangebracht voor het meten van de uit-laatdruk van de inrichting, die wordt veroorzaakt door het heen en weer bewegen van de pompzuiger tegen de heen en 20 weer beweegbare membraan.

4. Inrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de organen voor het meten van de uitlaatdruk een inwendige zuigerkop omvatten, aangebracht binnem en in tegengestelde richting beweegbaar als de pompzuiger, welke inwendige zuiger 25 is aangebracht grenzend aan een inwendige membraan in een inwendige, met vloeistof gevulde kamer, welke beide eveneens zijn aangebracht binnen de pompzuiger, in welke inwendige kamer eveneens een drukmeetorgaan is aangebracht in een vloeibaar medium, dat reageert op drukveranderingen in dat 30 medium, veroorzaakt door de beweging van de inwendige zuigerkop tegen de inwendige membraan.

5. Inrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de organen voor het meten van de uitlaatdruk een uitlaatdruk-pen (63) omvatten, aangebracht grenzend aan een deel van de 35 heen en weer beweegbare membraan die in verbinding staat met de uitlaatdruk van de inrichting stroomafwaarts van de uitlaatterugslagklep van de pompkamer. 8202158 - 6 - >

6. Inrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de organen voor het meten van de uitlaatdruk verder een buig-4 bare balk omvatten, die in aanraking is met de uitlaatdrukpen, terwijl een rekstrookje is gemonteerd op de balk voor het naar 5 buiten kunnen melden van de uitlaatdruk.

7. Inrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de organen voor het meten van de uitlaatdruk een buigbare balk omvatten, die in aanraking is met de uitlaatdrukpen, terwijl een magneet is gemonteerd aan de balk tegenover een

10 Hall-schakelaar voor het naar buiten melden van de uitlaatdruk.

8. Werkwijze voor het nauwkeurig doseren van vloei-stoffen voor intraveneuze toevoer aan een patient, gekenmerkt door de stappen van het voeren van deze vloeistoffen naar een 15 gastegenhoudkamer waarin een contactvlak tussen gas en vloeistof kan worden gevormd in het bovendeel van deze kamer, terwijl vloeistof kan worden afgevoerd uit een onderste deel van de gastegenhoudkamer, het eerst openen van de inlaat van een klepbedieningsorgaan naar een pompkamer en vervolgens 20 onafhankelijk daarvan vergroten van het volume in de pompkamer met een nauwkeurig bepaalde hoeveelheid en het verlagen van de druk in de pompkamer, waardoor een nauwkeurige hoeveelheid vloeistof kan stromen van het onderste deel van de gastegenhoudkamer naar de pompkamer, waarna de inlaat van het 25 klepbedieningsorgaan naar de pompkamer wordt gesloten en vervolgens onafhankelijk daarvan het volume in de pompkamer wordt verminderd met een nauwkeurig bepaalde hoeveelheid en de druk in de pompkamer wordt vergroot, waardoor een terugslagklep wordt geopend in een uitlaat van de pompkamer en een nauw-30 keurige hoeveelheid vloeistof uit de pompkamer wordt geperst.

9. Werkwijze voor het nauwkeurig doseren van vloeistoffen voor intraveneuze toevoer aan een patient, gekenmerkt door het vullen van een inrichting voor deze nauw-keurige dosering met vloeistof, welke vloeistof wervelend 35 stroomt in de inrichting met een in hoofdzaak constante snel-heid,waarbij gassen uit de inrichting in hoofdzaak worden verwijderd, de vloeistoffen worden gevoerd naar een gastegenhoudkamer, waarin een contactvlak tussen gas en vloeistof wordt gevormd in het bovenste deel daarvan en vloeistof uit 8202158 ♦ r - 7 - een onderste deel van de kamer kan worden afgevoerd, een nauwkeurige hoeveelheid vloeistof tangentiaal wordt afge-voerd uit het onderste deel van de gastegenhoudkamer in de pompkamer, onafhankelijk van de poropkamerdruk, het volume 5 in de pompkamer wordt vergroot met een nauwkeurig bepaalde hoeveelheid en de druk in de pompkamer wordt verlaagd, waarna het volume in de pompkamer wordt verkleind met een nauwkeurig bepaalde hoeveelheid en de druk in de pompkamer wordt vergroot, waardoor een terugslagklep wordt geopend in een uitlaat van de pompkamer en een nauwkeurige hoeveelheid vloeistof uit de pompkamer wordt geperst. 1 8202158