NL8200556A - Voertuig. - Google Patents

Description

£ -^r c -1- 22362/CV/tl

Korte Aanduiding: Voertuig.

De uitvinding heeft betrekking op een voertuig, zoals een graafmachine ,landbouwtrekker of dergelijke,voorzien van een gestel,dat wordt 5 ondersteund door tenminste twee op een zich dwars op de lengterichting van het voertuig uitstrekkende wielas aangebrachte loopwielen,waarbij de as om een zich in de lengterichting van het voertuig uitstrekkende scharnieras,die nabij het midden van de wielas is gelegen,kan verzwenken.

Bij dergelijke veel op oneffen terrein gebruikte voertuigen is in 10 het algemeen zeker de bestuurbare vooras met behulp van een zwenkas aan de trekker gekoppeld ,zodat een aanpassing aan de bodem oneffenheden kan worden bewerkstelligd.

remmen en/of

Tijdens' het werken met aan het voertuig bevestigde gereedschappen terwijl het voertuig stilstaat,zoals bijvoorbeeld met behulp van graaf 15 of heforganen of dergelijke is het echter gewenst,dat het voertuig zo stabiel mogelijk staat opgesteld en het gestel van het voertuig niet kan verzwenken ten opzichte van de het voertuig ondersteunende loopwielen. Dit houdt in,dat dan * de wielas tegen ver draaiing om de scharnieras moet kunnen worden geblokkeerd.

20 Volgens de uitvinding kan dit worden bereikt doordat aan weerszij den van de scharnieras tussen de wielas en het gestel versteldlinders zijn aangebracht,waarvan de cilinderruimten bij het in werking stellen van het remsysteem eveneens met behulp van het onder druk staande fluïdum worden afgesloten.

25 De uitvinding zal hieronder nader worden uiteengezet aan de hand van een schematisch in bijgaande figuren weergegeven uitvoeringsvoor-beeld van de constructie volgens de uitvinding.

Fig. 1 toont schematisch een vooraanzicht op een wielas met de met deze wielas samenwerkende verstelcilinders.

30 Fig. 2 toont het schema voor de bediening van de verstelcilinders.

Zoals schematisch in fig.1 is weergegeven is aan het gestel 1 van een voertuig ,bijvoorbeeld een graafmachine ,een landbouwtrekker of dergelijke een wielas 2 bevestigd met een nabij het midden van de wielas gelegen zich evenwijdig aan de lengterichting van het voertuig uitstrekkende scharnier-35 as 3. Aan het einde van de wiels 2 zijn op gebruikelijke wijze slechts schematisch aangeduide loopwielen 4 aangebracht.Aan weerszijden van de 8200556

V

-2- 22362/CV/tl ^ 4 % schamieras 3 zijn aan het gestel enkel werkende verstelcilinders 5 bevestigd waarvan de zuigers 6,eventueel onder tussenplaatsing van niet verder nader weergegeven organen,rusten op de bovenzijde van de wielas 2.

5 Zoals schematisch in fig.2 is weergegeven zijn op de cilinderruim- tes van de verstelcilinders 5 leidingen 8 aangesloten. De beide leidingen zijn ieder aan een uiteinde aangesloten op een bij voorkeur met de hand instelbare klep 9 en aan het andere einde op een pneumatisch bedienbare klep 10. Deze klep 10 is verstelbaar met behulp van een onder druk staand 10 fluïdum,dat aan de klep kan worden toegevoerd via een op de klep aangesloten leiding 11.

De leiding 11 is aangesloten op een zich automatisch omstellende klep lof wisselklep 12,welke hetzij, onder druk staand fluïdum vanaf een op de klep aangesloten leiding 13,hetzij onder druk staand fluïdum vsn?f eer op de 15 klep aangesloten leiding 14 doorlaat naar de leiding 11,afhankelijk van het feit via welke van de beide leidingen 13 en 14 onder druk staand fluidum wordt toegevoerd. Daarbij is de wisselklep 12 verder zodanig uitgevoerd, dat indien de klep fluidum doorlaat vanuit de leiding 13 of de leiding 14 de doortocht via de klep naar de leiding 14 resp. de leiding 20 13 automatisch is afgesloten. De leiding 14 is aangesloten op een leiding 15,welke met een einde in verbinding staat met een drie standen klep 16 en met zijn andere einde is aangesloten op een schakelmechanisme met behulp waarvan een overbrengingsmechanisme van het voertuig om te schakelen is tussen een lage versnelling en een hoge versnelling. Op dit om-25 schakelmechanisme is een verdere leiding 17 aangesloten,welke eveneens met de klep 16 in verbinding staat.

De klep 16 is verstelbaar met behulp van een tweetal solenides 18 en 18.

De leiding 17 staat via een leiding 19 in verbinding met een twee 30 standenklep 20,welke kan worden versteld met behulp van aan de klep via een leiding 21 toegevoerd onder druk staand fluidum.

De leiding 21 staat via een leiding 22 in verbinding met de cilin-derruimte van een verstelcilinder 23 waarin een zuiger 24 is gelegen. De zuiger 24 is met behulp van een zuigerstang 25 verbonden met een zuiger 35 26,die is gelegen in een cilinder 27 en waarvan de diameter aanzienlijk kleiner is dan die van de zuiger 24. De cilinderruimte van de cilinder 27 8200556 . . ¢- φ* \ -3- 22362/CV/tl is via een leiding 28 aangesloten op een tweetal remcilinders 29.

Het voertuig is verder voorzien van een hydraulisch werkende motor 30, waaraan afhankelijk van de beoogde draairichting van de motor onder druk staande olie wordt toegevoerd vanaf een pomp via een op de motor 30 5 aangesloten leiding 31 of 32. Verder is metde pomp een met een voorraad-reservoir 33 voor de olie in verbinding staande terugvoerleiding 34 verbonden. Deze terugvoerleiding 34 is ,zoals uit fig.2 blijkt,eveneens op de klep 9 aangesloten.

Tussen de beide leidingen 31 en 32 is een automatisch werkende 10 omstelklep 35 aangebracht,welke de verbinding tussen de beide leidingen 30 en 32 blokkart,maar steeds een zodanige stand inneemt,dat een verdere op deze klep aangesloten leiding 36 steeds in verbinding staat met die leiding,waarin onder hoge druk staande vloeistof aan de pomp wordt toegevoerd. De leiding 36 is via een drukreductieklep 37 en een leiding 38 15 aangesloten op de klep 10.

Via een op een poort van de klep 16 aangesloten leiding 39 kan onder druk staand fluïdum worden toegevoerd vanaf een bron van onder druk staand fluïdum, bij/roorkeur het reservoir,dat onder druk staande lucht bevat voor het remsysteem. Dit reservoir is verder via een leiding 20 40 eveneens verbonden met de leiding 22,waarbij in de leiding 40 een remklep is opgenomen.

Een verdere poort van het huis 16 vormt een open uitlaat 41 naar de atmosfeer.

Indien de drie standeklep 16 zich in de in de figuur 2 weergegeven 25 middenstand bevindt zal geen onder druk staande lucht naar de klep 10 worden gestuurd,zodat ook de klep 10 zich in de in fig.2 weergegeven stand bevindt,waarin de op deze klep aangesloten uiteindenvan de leidingen 8 zijn afgesloten. Normaal is de klep 9 eveneens in de in fig.2 weergegeven stand,zodat ook ‘de op deze klep aangesloten uiteinde van de 30 leidingen 8 zijn afgesloten. Dit houdt in,dat de cilinderruimtes van de cilinders 5 zijn afgesloten en zich in deze cilinders bevindende vloeistof zich dus niet kan verplaatsen. Dientengeolge zijn de zuigers 6 tegen verplaatsing en daarmede de as 2 tegen verzwenken om de as 3 geblokkeerd .

35 Indien het voertuig met hoge snelheid beweegt is de solenoide 18 in werking gesteld,waardoor de drie standen klep 16 in een zodanige 8200556 -4- 22362/CV/tl stand is versteld,dat via de.'leiding 39 toegevoerde onder druk staande lucht aan de leiding 15 wordt toegevoerd,terwijl de leiding 17 in open verbinding staat met de atmosfeer. Dientengevolge zal onder druk staande lucht via de leiding 14 en de omstelklep 12 naar de klep 10 stromen, 5 waardoor de klep wordt omgesteld in een stand,waarin de op deze klep aangesloten uiteinden van de leidingen 8 met elkaar in verbinding worden gebracht.

Bij schommelingen van de as kunnen variaties in het volume van de cilinders 5 optreden.Dit wordt opgevangen door toe- en/of afvoer van 10 olie vanuit de leiding 36.

Indien het overbrengingsmechanisme van het voertuig op lage snelheid wordt geschakeld is de solenoide 18'bekrachtigd,waardoor de drie standen klep 16 een zodanige stand inneemt,dat onder druk staande lucht 'in, de leiding 17 wordt toegevoerd,terwijl de leiding 15 in open 15 verbinding staat met de atmosfeer. Vanuit de leiding 17 kan de onder druk staande lucht via de leiding 19 en de klep 12 naar de klep 10 stromen zodat deze klep 10 weer in de stand wordt gebracht,waarin de op deze klep aangesloten uiteinden van de leidingen 8 in open verbinding staan met de leiding 38. Ook onder deze bedrijfsomstandigheid kan dus de as 2 om de 20 as 3 verzwenken. Indien nu echter het voertuig tijdens het rijden in lage snelheid zal worden afgeremd,waartoe onder druk staande lacht in de leiding 40 wordt toegelaten zal deze lucht in de cilinder 23 stromen en daarbij de zuigers 24 en 26 naar rechts verplaatsen en zodoende de remcilinders 29 in werking stellen voor het afremmen van de wielen.

25 Verder zal onder druk staande lucht naar de klep 20 stromen,waardoor deze klep 20 vanuit de in de figuur weergegeven stand naar rechtg wordt verplaatst. Ten gevolge van deze verplaatsing van de klep zal de toevoer van onder druk staande lucht vanuit de leiding 19 via de leiding 11 naar de klep 10 worden onderbroken,terwijl de leidingll via de klep 12,de 30 leiding 13 en de klep 20 in open verbinding wordt gebracht met de atmosfeer. Door het wegvallen van de druk bij de klep 10 zal deze terugbewegen naar de in fig.2 weergegeven stand,waardoor de verbinding tussen de op de klep 10 aangesloten uiteinden van de leidingen 8 en de leiding 38 wordt veèroken. Het zal duidelijk zijn,dat dan geen verplaatsing van 35 vloeistof uit de verstelcilinders 5 meer kan plaisvinden,zodat de as 2 bij het afremmen automatisch tegen kanteling om de as 3 wordt geblokkeerd, 8200556 i -5- 22362/CV/tl waardoor ongewenste tuimelbewegingen van het voertuig bij het afremmen wordt voorkomen.

Tijdens graafwerkzaamheden zullen de remcilinders 29 eveneens in werking worden gesteld ,waardoor op soortgelijke wijze als hierboven is omschreven,tevens automatisch wordt bewerkstelligd,dat de as 2 tijdens graafwerkzaamheden en dergelijke ten opzichte van het gestel om de schar-nieras 3 kan verzwenken.

Indien het voertuig moet worden getrokken doordat bijvoorbeeld de aandrijfmotor is uitgevallen kan de klep 9 worden versteld in een 10 stand,waarin de op de klep 9 aangesloten leidingen met de leiding 34 zijn verbonden. In die stand van de klep is weer een vrije stroming van vloeistof in en uit de cilinders 5 mogelijk.

15 8200556

Claims (5)

1. Voertuig, zoals een graafmachine,landbouwtrekker of dergelijke voorzien van een gestel,dat wordt ondersteund door tenminste twee op een zich dwars op de lengterichting van het voertuig uitstrekkende wielas aangebrachte loopwielen,waarbij de as om een zich in de lengterichting van 5 het voertuig uitstrekkende scharnieras ,die nabij het midden van de wielas is gelegen,kan verzwenken ,terwijl het voertuig is voorzien van een remsy-steem voor het tegen draaiing blokkeren van de het voertuig ondersteunende wielen met behulp van een onder druk staand fluidum,met het kenmerk, dat aan weerszijden van de scharnieras tussen de wielas en het gestel 10 verstelcilinders zijn aangebracht waarvan de cilinderruimtes bij het in werking stellen van het remsysteem eveneens met behulp van het onder druk staande fluidum worden afgesloten.

2. Voertuig volgens conclusie l,met het kenmerk,dat de beide verstel-cilinders zijn aangesloten op een met behulp van het onder druk staande 15 fluidum verplaatsbare twee standen klep in een eerste stand waarvan de verstelcilinders zijn afgesloten en in een tweede stand waanan de ver-stelcilinders met elkaar zijn gekoppeld.

3. Voertuig volgens conclusie 2,met het kenmerk,dat in de tweede stand van de twee standenklep de beide verstelcilinders via een reduceer- 20 kien zijn aangesloten op een onder ’druk staande vloeistof voerende leiding van het aandrijfsysteem van het voertuig.

4. Voertuig volgens conclusie 2 of 3,met Ket kenmerk,dat de twee standen klep via een automatisch werkende omstelklep is aangesloten op «n tweetal leidingen waarvan er een het onder druk staande fluidum voert ter- 25 wijl deze leidingen via een driewegklep in verbinding kunnen worden gebracht met een bron van onder druk staande lucht,waarbij de uitvoering zodanig is,dat bij het rijden in een hoge versnelling aan de ene leiding en'bij het rijden in een lage versnelling aan de andere leiding onder druk staande lucht wordt toegevoerd. 30

5. Voertuig volgens conclusie 4 ,met het kenmerk,dat aan de leiding waaraan tijdens rijden in de lage versnelling onder druk staand fluidum wordt toegevoerd een twee standen klep is opgenomen ,die verstel-baar^met behulp van het het remsysteem in werking stellende onder druk staande fluiduqzodanig ,dat in een eerste stand de twee standen klep het 35 aan de desbetreffende leiding toegevoerde fluidum doorlaat en in een tweede stand,waarin de klep wordt gebracht bij het in werking stellen van het 8200556 * % -7- 22362/CV/tl remsysteem,de klep de toevoer van onder druk staand fluïdum onderbreekt en een open verbinding tot stand brengt tussen de op de klep aangesloten afvoerleiding en de atmosfeer. 8200556