NL8120235A - - Google Patents

Download PDF

Info

Publication number
NL8120235A
NL8120235A NL8120235A NL8120235A NL8120235A NL 8120235 A NL8120235 A NL 8120235A NL 8120235 A NL8120235 A NL 8120235A NL 8120235 A NL8120235 A NL 8120235A NL 8120235 A NL8120235 A NL 8120235A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
fuel
tank
air
liquid
evaporation tank
Prior art date
Application number
NL8120235A
Other languages
English (en)
Original Assignee
V.G.A.S. Inc. Te Wooster, Ohio, Ver. St. V. Am.
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by V.G.A.S. Inc. Te Wooster, Ohio, Ver. St. V. Am. filed Critical V.G.A.S. Inc. Te Wooster, Ohio, Ver. St. V. Am.
Publication of NL8120235A publication Critical patent/NL8120235A/nl

Links

Classifications

    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F02COMBUSTION ENGINES; HOT-GAS OR COMBUSTION-PRODUCT ENGINE PLANTS
    • F02MSUPPLYING COMBUSTION ENGINES IN GENERAL WITH COMBUSTIBLE MIXTURES OR CONSTITUENTS THEREOF
    • F02M29/00Apparatus for re-atomising condensed fuel or homogenising fuel-air mixture
    • F02M29/04Apparatus for re-atomising condensed fuel or homogenising fuel-air mixture having screens, gratings, baffles or the like
    • F02M29/06Apparatus for re-atomising condensed fuel or homogenising fuel-air mixture having screens, gratings, baffles or the like generating whirling motion of mixture
    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F02COMBUSTION ENGINES; HOT-GAS OR COMBUSTION-PRODUCT ENGINE PLANTS
    • F02MSUPPLYING COMBUSTION ENGINES IN GENERAL WITH COMBUSTIBLE MIXTURES OR CONSTITUENTS THEREOF
    • F02M17/00Carburettors having pertinent characteristics not provided for in, or of interest apart from, the apparatus of preceding main groups F02M1/00 - F02M15/00
    • F02M17/18Other surface carburettors
    • F02M17/20Other surface carburettors with fuel bath
    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F02COMBUSTION ENGINES; HOT-GAS OR COMBUSTION-PRODUCT ENGINE PLANTS
    • F02MSUPPLYING COMBUSTION ENGINES IN GENERAL WITH COMBUSTIBLE MIXTURES OR CONSTITUENTS THEREOF
    • F02M17/00Carburettors having pertinent characteristics not provided for in, or of interest apart from, the apparatus of preceding main groups F02M1/00 - F02M15/00
    • F02M17/18Other surface carburettors
    • F02M17/24Other surface carburettors with wicks
    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F02COMBUSTION ENGINES; HOT-GAS OR COMBUSTION-PRODUCT ENGINE PLANTS
    • F02MSUPPLYING COMBUSTION ENGINES IN GENERAL WITH COMBUSTIBLE MIXTURES OR CONSTITUENTS THEREOF
    • F02M29/00Apparatus for re-atomising condensed fuel or homogenising fuel-air mixture
    • F02M29/04Apparatus for re-atomising condensed fuel or homogenising fuel-air mixture having screens, gratings, baffles or the like
    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F02COMBUSTION ENGINES; HOT-GAS OR COMBUSTION-PRODUCT ENGINE PLANTS
    • F02MSUPPLYING COMBUSTION ENGINES IN GENERAL WITH COMBUSTIBLE MIXTURES OR CONSTITUENTS THEREOF
    • F02M33/00Other apparatus for treating combustion-air, fuel or fuel-air mixture
    • F02M33/02Other apparatus for treating combustion-air, fuel or fuel-air mixture for collecting and returning condensed fuel
    • F02M33/08Other apparatus for treating combustion-air, fuel or fuel-air mixture for collecting and returning condensed fuel returning to the fuel tank

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Chemical & Material Sciences (AREA)
  • Combustion & Propulsion (AREA)
  • Mechanical Engineering (AREA)
  • General Engineering & Computer Science (AREA)
  • Cooling, Air Intake And Gas Exhaust, And Fuel Tank Arrangements In Propulsion Units (AREA)
  • Output Control And Ontrol Of Special Type Engine (AREA)

Description

Μ ·. \.....’........ 812 0..2 3.5 τ/tj/lh/i
Aanzuigsysteem voor dampvormige benzine en verdampingstank.
De uitvinding heeft betrekking op een nieuw brandstofsysteem en meer in het bijzonder op een brandstof- j systeem dat speciaal ontworpen is voor gebruik met motoren met inwendige verbranding of dergelijke, waarbij het brand-5 stofsysteem brandstofdampen of gassen aan de motor kan leveren uit een voorraad vloeibare ontbrandbare dampvormige brandstof, zoals benzine, en in een voldoende hoeveelheid, waardoor het rendement van de motor aanmerkelijk wordt * vergroot, zodat het specifieke brandstofverbruik voor de 10 motor aanzienlijk wordt vergroot wanneer deze motor gebruikt wordt in een automobiel of dergelijke en de vloeibare brandstof als een oorspronkelijke brandstofvoorraad wordt gebruikt.
In het vak is het bekend dat het rendement van de 15 typische verbrandingsmotor die hedentèndage gebruikt wordt in automobielen en dergelijke ongeveer 25% of minder is wanneer vloeièare brandstoffen worden gebruikt zoals benzine of andere dergelijke ontsteekbare brandstoffen zoals bijvoorbeeld pentaan, hexeen, heptaan, octaan, nonaan, 20 decaan, undecaan, dodecaan, tetradecaan, hexadecaan, octa- . decaan en ruwe 'olie.
Brandstofsystemen die kenmerkend zijn voor de . stand van de techniek zijn bijvoorbeeld weergegeven in de Amerikaanse octrooien 983.646, 1.470-.204, 3.338.223, 3.749. 25 376, 3.854.463, 4.204.485, 4.200.064, 3.790.139, 3.999.526, 4.074.666, 4.076.002 en 4.177.779.
Bij het gebruik van een dergelijke vloeibare brandstof met een bijbehorende inwendige verbrandingsmotor is het algemeen bekend dat een aanzienlijk percentage van de 30 brandstof niet door de motor wordt gebruikt voor het opwekken van vermogen, maar in plaats daarvan uit de motor wordt afgevoerd en/of verbrand of opgenomen in het uitlaatsysteem daarvan.
_ In de Amerikaanse octrooiaanvrage no. 129.345 8120235 -2-................
van de aanvrager Kenneth A. Jackson, ingediend op 11 maart 1980 onder de titel "Aanzuigsysteem voor dampvormige benzine" (Vaporous Gasoline Aspiration System) wordt een nieuw brandstofsysteem beschreven dat het rendement van een inwen-5 dige verbrandingsmotor aanmerkèlijk zal vergroten, en de daarin aangegeven stand van de techniek wordt hier als opgenomen beschouwd, zonder deze in. het bijzonder op te sommen. De onderhavige uitvinding is een verbetering van een systeem van het algemene type zoals beschreven in de 10 genoemde aanvrage met no. 129.345.
Kortgesteld verschaft de uitvinding een brandstof-1 systeem voor gebruik met een inwendige verbrandingsmotor I ! of dergelijke waarin brandstofdampen worden opgewekt uit een vloeibare voorraad ontsteekbare brandstof zoals benzine, 15 of een dergelijke vloeibare verdampbare brandstof, en' waarbij deze in een dampvormige toestand aan de motor wordt aangeboden voor verbruik en vermogensomzetting daarin, waarbij het systeem voorzien is van verbeterde middelen voor het verdampen van de vloeibare brandstof.
20 Beschreven worden nieuwe constructies van ver- dampingstanks·voor gebruik in het brandstofsysteem.
Vrijwel alle aan de motor aangeboden dampvormige brandstof wordt daarin verbruikt voor vermogensomzetting, waardoor dus een aanzienlijke vergroting van het rendement 25 van de motor optreedt en dus een aanzienlijke vermindering van het specifieke brandstofverbruik aan vloeibare brandstof.
Bij werkelijke proefnemingen op een uitvoeringsvorm van het systeem volgens de onderhavige uitvinding met 30 een inwendige verbrandingsmotor in een automobiel, was het aantal kilometers dat gereden kon worden per liter vloeibare superbenzine als de bron van de ontsteekbare brandstof in de grote orde van tenminste 400% groter dan hetgeen tot-nütoe bereikbaar was onder gebruikmaking van vloeibare 35 benzine die direkt in de motor verbrand kan worden.
Bijvoorbeeld zijn proeven üitgevoerd met het onderhavige systeem aangebracht op een Cadillac van 1975 waarbij een specifiek brandstofverbruik bereikt is in de 8 1 2 0 2 3 5 ·· --3-.
grote orde van 45-48 mile per gallon (19-20 km/liter) waarbij vloeibare superbenzine de brandstofbron was.
Het is daarom een hoofddoel van de onderhavige uitvinding een brandstofsysteem te verschaffen dat in het 5 bijzonder ontwikkeld is voor gebruik met een inwendige verbrandingsmotor die vloeibare ontsteekbare brandstof als brandstofbron gebruikt, waarbij het brandstofsysteem brandstof dampen van de vloeibare brandstof op kan wekken en een voldoende hoeveelheid daarvan aan de motor toe kan voeren, 10 zodat het bedrijfsrendement van de motor aanzienlijk wordt vergroot.
Een ander doel van de onderhavige uitvinding is het verschaffen van een .brandstofsysteem dat speciaal ontworpen is voor gebruik met een inwendige verbrandingsmotor 15 van een automobiel en dat gebruik kan maken van vloeibare brandstof en op een betere wijze brandstofdampen kan vormen van de vloeibare brandstof, en een voldoende hoeveelheid aan damp aan de motor toe kan voeren, waardoor het rendement van de motor aanzienlijk wordt vergroot zodat het specifieke 20 verbruik aan vloeibare brandstof van de automobiel aanzienlijk wordt verminderd.
Weer een ander doel van de onderhavige uitvinding is het verschaffen van een brandstofsysteera zoals hierboven genoemd dat kan werken bij atmosferische druk en dat het 25 door de motor opgewekte vacuum of de zuiging gebruikt voor het aan de motor toevoeren van de brandstofdampen.
Een ander doel van de onderhavige uitvinding is het verschaffen van een hierboven beschreven’ brandstof-systeem dat in hoofdzaak eenvoudig aangebracht kan worden 30 voor gebruik met een inwendige verbrandingsmotor.
Een ander doel van de uitvinding is het verschaffen van een brandstofsysteem van het hierboven genoemde type dat gebruikmaakt van het vacuum van de inwendige verbrandingsmotor teneinde dampvormige brandstof aan de 35 motor toe te voeren, waarbij het systeem een nieuwe hulpof verdampingstank omvat in samenwerking met de hoofdbrandstoftank, voor het verbeteren van de verdamping van de vloeibare brandstof.
8120235 -4-
Weer een ander van de uitvinding is het verschaffen van een brandstofsysteem overeenkomstig het bovenstaande, welk systeem verbeterde middelen omvat voor het verdampen van de vloeibare brandstof.
5 Nog een ander doel van de uitvinding is hét verschaffen van een brandstofsysteem overeenkomstig het voorgaande waarin gebogen verstrooiingsschoepen in combinatie met een leiplaatconstructie worden gebruikt, teneinde de afvoer van vloeibare druppels brandstof uit het brandstof-10 luchtmengsel dat aan de motor toegevoerd moet worden, te helpen verwijderen.
Een nog ander doel is het verschaffen van nieuwe constructies voor verdampingstanks die aan de conventionele hoofdbrandstoftank van een automobiel gemonteerd kunnen •15 worden, teneinde het bedrijfsrendement van de motor van het voertuig sterk te vergroten.
Andere doeleinden en voordelen van de uitvinding zullen duidelijk worden bij het lezen van de volgende beschrijving aan de hand van de bijgevoegde tekeningen, 20 die voorkeursuitvoeringsvormen daarvan tonen.
Het brandstofsysteem volgens de uitvinding levert dampvormige brandstof vanuit een voorraad vloeibare brandstof zoals benzine of dergelijke vloeibare ontsteekbare brandstof, waarvan er veel reeds zijn genoemd, aan een 25 inwendige verbrandingsmotor.
In een hier beschreven voorkeursuitvoeringsvorm voor gebruik met een automobiel waarin "dampvormige benzine-brandstcf" opgewekt wordt in een hulp- of verdampingstank, die samenwerken met een’ hoofdtank voor vloeibare brandstof, 30 wordt de dampvormige brandstof gemengd met lucht en vervolgens toegevoerd aan de carburateur van de motor, teneinde deze vermogen te laten leveren. De verdampingstank wordt regelbaar geventileerd of met de atmosfeer verbonden teneinde geschikte hoeveelheden lucht te verkrijgen voor de verdam— 35 ping en het mengen met dampvormige brandstof, terwijl middelen aanwezig zijn voor het. bereiken van de verdamping van de vloeibare brandstof.
Figuur 1 is een perspectievisch aanzicht dat een 8 1 20 2 3 5 ,' -5- automobiel in streep-stippellijnen toont, waarbij het brand-stofsysteexn volgens de onderhavige uitvinding tussen de tank met vloeibare brandstof en de carburateur van de motor is gekoppeld.
5 Figuur 2 is een doorsnede volgens de lijn II-II
in figuur 1 en toont het achterste kofferbakgedeelte van de automobiel en de daaronder geplaatste hoofdbenzinetank, waarbij de hulp- of brandstoftank boven de hoofd tank uitsteekt en zich uitstrekt totin de kofferbak.
10 Figuur 3 is een aanzicht volgens de lijn III-IIT
in figuur 1, en toont op een grotere schaal gedeeltelijk weggebroken de carburateur en het bijbehorende luchtfilter-huis en de aansluitingen daaraan, zoals opgenomen in het brandstofsysteem volgens de onderhavige uitvinding.
15 Figuur 4 is een in hoofdzaak schematisch aanzicht van het brandstofsysteem volgens de uitvinding dat de carburateur van de voertuigmotor met de voorraad vloeibare brandstof verbindt.
Figuur 5 is een doorsnede op grotere schaal 20 volgens de lijn V-V in figuur 2, gezien in de richting van de pijlen, welk aanzicht de onderzijde van het verstrooiings-mechanisme in de hulp- of verdampingstank van het systeem toont.
Figuur 6 is een in het algemeen met figuur 2 25 overeenkomend aanzicht waarin echter een andere uitvoeringsvorm van het systeem wordt getoond in het bijzonder met betrekking tot de hulp- of verdampingstank en de bijbehorende hoofdtank voor vloeibare brandstof.
Figuur 7 is een detai laan zicht op grotere. schaal 30 van de hulptank van figuur 6, en toont een overloopconstruc-tie.
Figuur 8 is een in het algemeen met figuur 5 overeenkomend aanzicht echter volgens de lijn VIII-VIII in figuur 6.
35 Figuur 9 is een vertikale doorsnede op grotere schaal van een andere uitvoeringsvorm die een kap in plaats van een luchtfilterhuis toont welk kap bedoeld is om gebruikt te worden met een conventionele carburateur voor een inwen 8120235 • · - / -6- dige verbrandingsmotor, en welke de luchtinlaat van de carburateur regelt tijdens de toevoer van dampvorraige brandstof daaraan vanuit een hulp- of verdampingstanksysteem van het type van figuur 2 of figuur 6.
5 Figuur 10 is een vergroot aanzicht van een hulp of brandstoftank overeenkomend met die van figuur 6, waarbij echter een verdere uitvoeringsvorm van de verdampingstank wordt getoond welke middelen omvat voor het verder verbeteren van de verdamping van de vloeibare brandstof en de 10 verwijdering van druppels vloeibare brandstof uit het damp-vormige '.lucht- of brand stof mengsel voordat dit uit de i verdampingstank wordt afgevoerd.
Figuur 11 is 'een vertikale doorsnede op grotere schaal van een enigszins met die van figuur 10 overeenkomende 15 hulp- of verdampingstank, in een verdere uitvoeringsvorm.
Figuur 12 is een vertikale doorsnede op grotere schaal van een volgende uitvoeringsvorm van de verdampingstank.
Figuur 13 is een gedeeltelijke doorsnede volgens 20 de lijn ΧΊΙΙ-ΧΙΙΙ in figuur 12.
Figuur 14 is een gedeeltelijke doorsnede volgens de lijn XIV-XIV in figuur 12.
Alhoewel de weergegeven brandstofsystemen in het bijzonder geschikt zijn om gebruikt te worden met een in-25 wendige verbrandingsmotor voor een motorvoertuig, kan het systeem ook toegepast worden op een inwendige verbrandingsmotor in andere omgevingen zoals tractoren, stationaire aggregaten, terreinvoertuigen en dergelijke.
In figuur 1 wordt een automobiel V getoond die 30 voorzien is van een inwendige verbrandingsmotor 10 die bedoeld is om vloeibare brandstof te verbranden welke toegevoerd wordt uit een min of meer conventionele brandstoftank (bijvoorbeeld de tank 12 met een inlaat 12a voor vloeibare brandstof en een conventioneel geventileerde dop 12b) waar-35 bij de vloeibare brandstof zoals benzine of een andere vloeibare verdampbare ontsteekbare brandstof, aan de carburateur 13 van de motor wordt toegevoerd.
( Zoals eerder werd opgemerkt wordt, wanneer de 8120235 Λ. . ' _ ' -7- brandstof zoals benzine aan de motor 10 in de vloeibare toestand wordt toegevoerd slechts ongeveer 25-30% van de brandstof in de motor gebruikt voor omzetting in vermogen waarbij het grootste gedeelte van de brandstof verloren 5 gaat en uitgestoten wordt in verscheidene algemeen bekende verontreinigende vormen.
Zoals eerder werd opgemerkt overwint het brandstof systeem volgens de onderhavige uitvinding dit nadeel, door cmtsteekbare brandstof in zijn "dampvormige toestand" 10 toe te voeren zodat tenminste nagenoeg alle aan de motor afgegeven brandstof gebruikt wordt voor vermogensomzetting.
Om dit te bereiken werkt een brandstofverdampings-tank of hulptank 16, dié in deze vorm in hoofdzaak cilindrisch is, in de rechtopstaande stand samen met de conven-15 tionele brandstoftank 12 die aangebracht is onder de kofferruimte 18 (figuur 2) van het voertuig, en waarbij het (deel 16) ondereinde uitsteekt in het inwendige van de tank 12, zodanig dat dit einde ondergedompeld zal zijn beneden het verwachte niveau 19 van de vloeibare brandstof in de hoofd-20 tank 12. De tank 16 omvat in de weergegeven uitvoeringsvorm een bovenwand"20, een zijwandgedeelte 20a en een bodemwand 20b, waarbij die bodemwand in de weergegeven uitvoeringsvorm een aantal openingen 22 heeft waardoor het inwendige van de tank 16 in verbinding staat met het inwendige van 25 de hoofdtank 12, zodat het niveau aan vloeibare brandstof in de tank 16 tenminste nagenoeg gelijk is aan het niveau van de vloeibare brandstof in de hoofdtank 12. De tank 16 is opgenomen in de complementaire opening 23 die gevormd is in de bovenwand van de hoofdtank 12, waarbij de tank 16 30 afgedicht is ten opzichte van de hoofdtank 12, door een geschikte pakking of doordat de tank 16 permanent aan de tank 12 is vastgelast."
In de onderhavige vorm heeft de tank 16 een buitendiameter van ongeveer 16" (40 cm), zodat daarin een ver-35 dampingskamer 16a wordt bepaald.
Eén einde van een verzamelorgaan of buis 24 is bij 24a door geschikte middelen zoals bijvoorbeeld door lassen bevestigd aan de bovenwand 20 (in de weergegeven uit- 8120235 -8- voeringsvorm) van de hulp- of verdampingstank 16, waarbij dat deel 24 uitsteekt in het inwendige van de verdampingstank 16, en aan zijn ondereinde open is zodat een damp-vormig gas-brandstofmengsel vanuit de verdampingstank daar-5 doorheen kan stromen.
Het orgaan 24 heeft in de weergegeven uitvoeringsvorm in zijaanzicht een gebogen vorm, zoals het beste te zien is in figuur 2, en aan zijn uiterste einde omvat het orgaan een paar leidingdelen 26,26a die daarmee samenwerken-10 de koppelingmiddelen 27 hebben zoals bijvoorbeeld van schroef-draadvoorziene koppelingmiddelen, teneinde het orgaan 24 | met een betreffende leiding 28,28a te koppelen.
De leiding 28 loopt naar de carburateur 13 en loopt Via een nauwpassende opening in het conventionele 15 luchtfilterhuis 30 op de carburateur, waarbij de leiding 28 vlak boven de conventionele vlinderklep 32 eindigt die in de hals van de carburateur is aangebracht, zodat het damp-vormige brandstof-luchtmengsel van het verzamelorgaan 24 naar de carburateur kan stromen. De leiding 28a loopt van 20 het verzamelorgaan 24 naar de koppeling 34 die aan het conventionele'luchtfilterhuis 30 is gemonteerd, zodat een tweede kanaal wordt gevormd voor het overbrengen van extra dampvormige brandstof-lucht uit de verzamelaar 24 naar de carburateur.
25 De verzamelbuis 24 heeft in de weergegeven speci ale uitvoeringsvorm een inwendige diameter van bij voorkeur ongeveer 3 inch (7,5 cm) terwijl de toevoerleiding 28 een inwendige diameter heeft van bij voorkeur ongeveer 1-1½ inch (2,5-3,8 cm) en de leiding 28a heeft een overeenkomstige 30 diameter van ongeveer 3/4 inch (1,9 cm). De leidingen 28,28a kunnen Voldoende damp naar de carburateur 14 voeren voor het aandrijven van de motor.
Een luchtinlaatleiding 36 strekt zich van buiten het verzamelorgaan 25 afgedicht door de wand daarvan uit en 35 naar beneden door de naar beneden gerichte verzamelpijp 24 die aan het ondereinde open is, waarbij de pijp 36 een ver-strooiingsorgaan 38 heeft dat daaraan is bevestigd vlak boven het hiveau 19 van de vloeibare brandstof in de hulp- 8120235 -9- of verdampingstank 16.
Het verstrooiingsorgaan 38 omvat in de weergegeven uitvoeringsvorm een bovenplaat 40 en een onderplaat 42 (figuur 5) waarbij het uiteinde van de luchtinlaatpijp 36 5 vertikaal op een afstand boven de onderplaat 42 is aangebracht zodat wanneer lucht (en ook brandstof zoals hierna zal worden beschreven)- naar beneden door de buis 36 stroomt, ' . deze tegen het bovenoppervlak van de onderplaat 42 botst.
In het algemeen radiaal buitenwaarts van de vertikale hart-10 lijn van de plaat 42 en beginnend in het algemeen nabij de omtrek van de onderplaat 42 strekken zich een aantal boogvormige schoepen 44 uit zodat de in het verstrooiingsorgaan i 38 naar binnenstromende lucht en brandstof in een werveling worden gebracht wanneer deze door het verstrooiingsorgaan 38 15 naar buiten stromen en langs het daartegenover liggende oppervlak van de vloeibare brandstof in de hulptank 16, waardoor de brandstof dus verdampt en een relatief rijk mengsel van brandstof en lucht wordt gevormd, dat vervolgens door het vacuum van de motor omhoog gezogen wordt zoals hierna 20 zal worden besproken.
Wanneer het dampvormige brandstof-luchtmengsel omhoog gezogen wordt in de kamer 16a van de verdampingstank 16, beweegt dit mengsel door een leiplatenopstelling 48 die op de èerder genoemde inlaatpijp 36 gesteund kan zijn, 25.' waarbij deze leiplaten een komvormig orgaan 48a omvatten dat omhoog open is zodat de brandstof-lüchtdamp onhoog over de open bovenzijde van de komvormige leiplaat en vervolgens naar beneden moet bewegen om in de open mond van de verzamelaar 24 te stromen, waardoor de verwijdering van eventuele 30 vloeibtofdruppels.uit het dampvormige brandstof-luchtmengsel wordt Verbeterd.
De luchtinlaatpijp 36 heeft bij voorkeur een inwendige diameter van ongeveer 1" (2,5 cm). Van de luchtinlaatpijp 36 takt een daarmee in verbinding staande pijp 35 of leiding 50 voor vloeibare brandstof af welke leiding een conventionele inwendige diameter heeft en van de uitlaat-poort van de conventionele brandstofpomp 52 van de conventionele inwendige verbrandingsmotor 10 komt (zie figuur 4).
81 2 0 2 3 5 - / -10-
De inlaatpoort van de brand stof pomp 52 is door middel van een conventionele leiding 54 verbonden met de conventionele uitlaatpoort 56 van de hoofdbrandstoftank 12 (zie figuur 1 en 4). De brandstof leidingen 50 en 54 hebben bij voorkeur 5 een inwendige diameter in de weergegeven uitvoeringsvorm van ongeveer (?).
Een Sproeikop of vloeistofverstrooiingsscherm 57 van een conventioneel bekend type kan aangebracht zijn ofwel bij de verbinding van de brandstofleiding 50 met de 10 luchtinlaatleiding 36, of aan het uiteinde van de luchtinlaatleiding 36, zodat de vloeibare brandstof wanneer deze met de lucht wordt gemengd in het verstrooiingsorgaan 38 wordt gebracht via de leiding 36, in een fijne mist wordt verdeeld, waardoor dus de verdamping van de vloeibare brand-15 stof wordt vergemakkelijkt en het brands tof-luchtmengsel met de dampen van de vloeibare brandstof wordt verrijkt, in plaats van met vloeibare brandstofdruppels. De botsing tegen de onderplaat 42 in het verstrooiingsorgaan 38 door het brandstofluchtmengsel uit het uiteinde van de inlaat-20 leiding 36 helpt op overeenkomstige wijze bij het verwijderen van de vlóeistofdruppels uit het brandstof-luchtmengsel.
Een conventionele, normaal gesloten luchtterugslagklep 58 (figuur 2 en 4) werkt samen met de luchtinlaat-leiding 36 en is bedoeld om in de open toestand geactiveerd 25 te worden in afhankelijkheid van de druk in de verdampings-tank 16 bij het bereiken van een negatieve druk (vacuum) van ongeveer -1 pond kwikkolom (...) zoals afgelezen kan worden op een conventionele autovacuummeter, waardoor het inwendige van de verdampingstank 16 dus door de luchtinlaat-30 leiding 36 met de'atmosfeer wordt verbonden. In de praktijk wordt deze negatieve druk (vacuum) vrijwel direkt gerealiseerd wanneer de motor 10 wordt gestart.
In figuür 3 is te zien dat de cirkelvormige wand van het luchtfilter 30 voorzien is van twee luchtinlaat-35 poorten 60 resp. 62. De conventionele luchtinlaattrechter 64 op het luchtfilter is bij 65 geblokkeerd zodat geen lucht daardoor aangezdgen kan worden zoals conventioneel wel het geval is bij een inwendige verbrandingsmotor. De poort 60 8 1 2 ά 2 3 5 t -Ills verbonden met een normaal gesloten conventionele luchtterugslagklep 66, terwijl de poort 62 gekoppeld is met een normaal gesloten conventionele luchtterugslagklep 68. De klep 66 kan zich openen wanneer de druk in de buis van de 5 carburateur een negatieve druk (vacuum) bereikt van ongeveer 1½ pond kwik (...), waardoor dus het gesloten luchtfilter-hUiis met de buitenlucht wordt verbonden direkt nadat de motor wordt gestart, zodat het via de leidingen 28,28a aan \ de carburateur toegevoerde brands tof-rluchtmengsel wordt 10 "verdund". De luchtterugslagklep 68 kan zich openen wanneer de druk in de buis van de carburateur een negatieve druk (vacuum) bereikt van ongeveer -5 pond kwik (...), zodat .
; verder buiten- of atmosferische lucht aan de carburateur wordt toegevoerd. In de praktijk wordt deze waarde aan 15 negatief vacuum van ongeveer -5 pond bereikt wanneer de motor ongeveer stationair loopt.
In bedrijf werkt het brandstofsysteem van figuur 1-5 als volgt:
In de toestand waarin de motor 10 uitgeschakeld 20 is wordt een zekere hoeveelheid brandstofdamp in de ver-dampingstank 10 gevormd eenvoudig vanwege het feit dat in deze tank vloeibaar brandstof aanwezig is. In de rusttoestand staan de luchtterugslagkleppen 58,66 en 68 in de gesloten stand en is de vlinderklep 32 in de buis van de 25 carburateur eveneens in de gesloten stand.
Wanneer de motor rondgedraaid wordt met de hand of met de startmotor, zal bij de eerste slag van de motor een vacuum in de verdampingstank 16 en in de luchtinlaat-pijp 36 evenals in het motorspruitstuk en in de carburateur 30 13 worden gevormd.wanneer de vlinderklep 32 geopend wordt . door het conventioneel met de voet bediende gaspedaal (niet getoond) of door andere middelen, waardoor het vacuum in . de carburateur evenals in de leidingen 28,28a en in de eerdergenoemde verdampingstank 16 en de luchtinlaat 36 op 35 een waarde van ongeveer -1 pond kwik (...) komt, waardoor de luchttérugslagklep 58 zich opent naar de buitenlucht, waardoor de atmosferische ducht in de inlaatleiding 36 naar binnen kan stromen. Tegelijkertijd wordt door het draaien 8 1 2 0 2 3 ü Λ -12- van de motor de brandstofpomp 52 aangedreven zodat vloeibare brandstof via de brandstofleiding 50 totin de lucht-inlaatpijp 36 wordt gepompt via de verbinding 57 daarvan, waardoor een gecombineerd brandstof-luchtmengsel aan het 5 verstrooiingsorgaan 38 wordt toegevoerd waarna het brand- stofmengsel op.de wijze van een cycloon buitenwaarts wervelt vanuit het midden van de onderste lèi- of botsplaat 42, waarna het mengsel langs het oppervlak van de vloeibare brandstof in de hulptank 16 beweegt en omhoog langs de 10 leiplaatconstructie 48 totin het open ondereinde van de verzamelbuis 24.
Het cycloon- of werveleffekt van de verstrooier 38 helpt bij de eliminatxè van vloeistofdruppels uit het brandstof-luchtmengsel dat tegen de botsplaat 42 aankomt, 15 waardoor het aan de motor toegevoerde brandstof-luchtmengsel in dampvorm wordt gehouden en de verdamping van de vloeibare brandstof wordt verbeterd. Dit brandstof-luchtmengsel dat omhoog beweegt door de leiplaat 48 helpt op overeenkomstige wijze bij de verwijdering van vloeistofdruppels 20 in het brandstof-luchtmengsel om verder het rendement van de motor te verhogen.
Van de verzamelkamer 24 kan de brandstof door de brandstoftoevoerleidingen 28,28a naar de carburateur bewegen waarna de brandstof in de verbrandingskamer van de motor 10 25 wordt ontstoken, waardoor de motor start, lïanneer het relatief rijke brandstof-luchtmengsel in de carburateur naar binnen, stroomt, tengevolge van het door de rotatie van de motor opgewekt.vacuum, opent de terugslagklep 66 zich waardoor verder bij een druk van ongeveer -1½ pond kwik lucht 30 wordt .bijgemengd teneinde de brandstof te "verdunnen" wanneer deze door de buis van de carburateur naar de cilinder stroomt.
Bij het aanslaan van de motor opent de luchtterugslagklep 68 zich bij ongeveer -5 pond kwik waardoor 35 de relatief rijke damp die aan de carburateur wordt toegevoerd via de leidingen 28,28a verder wordt verdund en daarna 'beschikbaar is voor het aandrijven van het voertuig V. Veiligheidsgaas, zoals bijvoorbeeld mijnlampengaas wordt 8120235 -13- bij voörkeur bij 69 in de verzamelkamer 24 en in de toevoer-leidingen 28,28a aangebracht ter plaatse van hun verbindingen met het luchtfilterhuis 30 > teneinde een eventuele vlam te doven in het geval dat de motor terugslaat.
5 Te zien is dat het systeem van figuur 1-5 een gesloten systeem is waarbij de atmosferische buitenlucht slechts aan het systeem wordt toegevoerd wanneer de luchtterugslagklep 58 zich opent hetgeen pas optreedt wanneer de motor'draait. Wanneer de negatieve druk of het vacuum toe-10 neemt tot een waarde van -5 pond kwik, neemt de hoeveelheid dampvormige brandstof-lucht die uit de verdampingstank 16 in de verzamelbuis of het orgaan 24 wordt aangezogen en vervolgens door de leidingen 28,28a naar de carburateur evenredig toe, zodat dus een geschikte bron van dampvormig 15 brandstof-luchtmengsel voor de motor wordt gevormd. Wanneer de motor uitgeschakeld wordt door de kontaktsleute1 daarvan om te draaien sluiten de luchtterugslagkleppen 58,66 en 68 . zich en wordt de vlinderklep 32 terugbewogen in de gesloten stand, waardoor de druk in de carburateur dus terugkeert 2 0 tot ongeveer een waarde nul, waardoor het binnendringen van atmosferische· lucht in het systeem stopt. Het zal duidelijk zijn dat in het onderhavige systeem waarin slechts een dampvormig brandstof en luchtmengsel aan de motor wordt toegevoerd voor de verbranding vrijwel het gehele brandstof-25 luchtmengsel wordt verbrand voor de vermogensomzetting, zodat een aanzienlijk toename in het rendement van de motor optreedt waarbij voor voertuigmotoren dit systeem een aanzienlijke vermindering van het specifieke verbruik aan brandstof in de brandstoftank bereikt kan worden.
30 . In figuur 5-7 wordt een andere uitvoeringsvorm van de verdampingstank getoond. In deze uitvoeringsvorm kan de verdampingstank gemakkelijker verbonden worden met een bestaande hoöfdbrandstoftank zonder dat deze laatste in belangrijke mate 'gewijzigd moet worden terwijl een overloop-35 constructie aangebracht is om de brandstof die in de lucht-inlaatleiding terecht gekomen is terug te voeren naar de hoofdtank wanneer deze tot een bepaald niveau in de hulpof verdampingstank opgelopen is. In de uitvoeringsvorm zijn 8120235 t .
-14- dezelfde verwijzingscijfers gebruikt voor overeenkomstige onderdelen met uitzondering daarvan dat een accent is toegevoegd.
In deze uitvoeringsvorm omvat de hulp- of ver-5 dampingstank 16’ een niet-geperforeerde boöemwand 20b’, maar is een pijp of leidingorgaan 72 door die bodemwand 20b' afgedicht daarmee aangebracht, welke pijp of leiding zich benedenwaarts uitstrekt en aan zijn ondereinde in verbinding staat met het inwendige van de hoofdbrandstoftank 12' van 10 het voertuig. Met de vertikale pijp 72 werkt een overloop-pijpdeel 74 samen dat zich aftakt van de pijp 72 en zich over een bepaalde afstand boven het on der oppervlak van de ; hulptank 16 uitstrekt terwijl in deze uitvoeringsvorm deze pijp naar het bovenoppervlak van de onderste leiplaat 42 15 van het verstrooiingsorgaan 38' toe open is. Het zal duidelijk zijn dat in het geval dat het brandstofniveau in de hulptank 16’ oploopt totaan de inlaatmond van de pijp 74, de brandstof haar beneden stroomt door de aftakpijp 74, de pijp 72 tot naar het inwendige van de hoofdbrandstoftank 20 12'.
De,. luchtinlaatpijp 36' strekt zich in deze. uitvoeringsvorm van buiten de verzamelpijp of het orgaan 24* uit door de wand daarvan en is ten opzichte van deze af gedicht terwijl de pijp zich verder naar beneden uitstrekt 25 en eindigt bij de bovenplaat 40' van het verstrooiingsorgaan 38'. In andere opzichten is het verstrooiingsorgaan 38' in het algemeen gelijk aan het eerder beschreven orgaan 38 van de voorgaande uitvoeringsvorm. De luchtinlaatpijp 36' heeft zijn conventionele luchtterugslagklep 58' die daarmee 30 op overeenkomstige wijze sameriwerkt als de luchtterugslagklep van de eerstbeschreven uitvoeringsvorm. In deze uitvoeringsvorm heeft de brandstofleiding 50' van de brandstof-pomp 52 bij voorkeur een met de hand te bedienen klep 76 waarbij deze brandstofleiding zich uitstrekt totin de lucht-35 inlaatpijp 36' vlak boven het verstrooiingsorgaan 38', terwijl een vloeistofverstuivingsscherm of kop 57' bij voorkeur aan het ingangseinde van de leiding 50' totin de luchtinlaatleiding 36' wordt gebruikt op een wijze die in 8120235 ; ' -15- i het algemeen overeenkomt met die van de eerstbeschreven uitvoeringsvorm.
In deze uitvoeringsvorm werkt het verzamelorgaan 24' samen met één enkele overdrachtsleiding 28* in de weer-5 gegeven uitvoeringsvorm. De leiding 28* heeft bij voorkeur een diameter van ongeveer 2" (5 cm) en is afgedicht bij 80 met het verzamelorgaan 24’ verbonden. De leiding 28' is vervolgens met de carburateur .gekoppeld bij voorkeur op een wijze die in het algemeen overeenkomt met de koppeling 10 van de lijn 28 in de eerstbeschreven uitvoeringsvorm.
Deze enkele overdrachtsleiding 281 neemt de plaats in van de : 1 twee aanzienlijk .kleinere leidingen 28,28a van de eerst beschreven uitvoeringsvorm.
In deze uitvoeringsvorm van de verdampingstank 16' 15 kan het inwendige van de zijwanden daarvan bëdekt zijn met een vloeistofabsorberend materiaal zoals bij 77, welk materiaal ongevoelig is voor de werking van de brandstof, teneinde het wegnemen van vloeistofdruppels uit het dampvormige lucht-brandstofmengsel dat uit het verstrooiingsorgaan 38' 20 naar het inwendige van de verdampingstank 16* stroomt te verbeteren, voordat het mengsel door het leiplatenorgaan 48' stroomt en in het verzamelorgaan 24' naar binnen beweegt. Gebleken is dat een geschikt materiaal voor dit druppels-absorberende orgaan een niet-geweven structuur is in de 25 vorm van een kleed van polyester of nylon öf dergelijke.
In figuur 10 wordt een volgende uitvoeringsvorm van de hulp- of verdampingstank getoond, die enigszins overeenkomt met de verdampingstanks zoals weergegeven in figuur 2 resp. figuur 6, waarbij deze uitvoeringsvorm in het inwen-30 dige van de tank echter grotere hoeveelheid van het vloeistof absorberende materiaal 77" heeft dan de uitvoeringsvorm van figuur 6. Bovendien is in deze uitvoeringsvorm het verstrooiingsorgaan 38" enigszins afwijkend van de verstrooi-ingsorganen van de eerstbeschreven uitvoeringsvormen ter-35 wijl een andere opstelling wordt gebruikt voor het naar de hoofdbrandstoftank terugleiden van de overloop van het brand-stofniveau in de verdampingstank. Dezelfde nummers zijn 8120235 • -16- weer gebruikt voor het aangeven van in het algemeen overeenkomstige delen waarbij echter een dubbel accent is toegevoegd .
Zoals in figuur 10 is te zien is de bodemplaat 42" 5 van de verstrooiingsinrichting 38" de grootste van de platen, waarbij de.bovenplaat 40" de bodem van de komvormige lei-plaat 48" vormt. De schoepen 44"· beginnen daarbij het axiale middelpunt van de plaat 40",42" en zijn in het algemeen op dezelfde wijze boogvormig als in de eerstbeschre-10 ven uitvoeringsvormen, waardoor een werveling van de inlaat-brandstof en het luchtmengsel wordt veroorzaakt wanneer dit de bodemplaat raakt bij het uit het uiteinde van de inlaat-pijp 36" komen van het mengsel.
De bodemplaat 42" strekt zich vrijwel geheel uit 15 over de breedte van de verdampingstank 16" en eindigt vlak voor de zijwanden daarvan bij 80. De bovenplaat 40" van de verstrooiingsinrichting 38" eindigt bij voorkeur vlak voor (op ongeveer 1/2" = 1,3 cm) van het de zijwanden van de tank 16" bedekkende weefsel.
20 Het eerder genoemde weefselmateriaal 77" bedekt niet alleen het binnenoppervlak van de zijwanden van de verdampingstank maar ook de binnenoppervlakken van de bovenwand evenals de zijde en de inwendige bodemoppervlakken. van het leiplaatorgaan 48" en ook het uitwendige van het 25 verzamelorgaan 24" waar het zich uitstrekt totin de verdampingstank 16". Op overeenkomstige wijze beweegt het brandstof -luchtmengsel zich door de verstrooier omhoog over het leiplaatorgaan 48" en vervolgens naar beneden totin de komvormige leiplaat waarna het mengsel het open ondereinde 30 van de verzamelaar 24" binnenstroomt en langs een aanzienlijk, deel van hét weefsel 77" beweegt, waardoor dus vrijwel alle vloeistofdruppels in het brandstof-luchtmerigsel worden verwijderd waardoor een maximaal rendement wordt bereikt voor het aandrijven' van de motor. Te zien is dat het onder-35 einde van het weefselmateriaal aan de zijwanden van de verdampingstank zich bij 82 naar beneden uitstrekt tot onder de onderplaat 42" van de verstrooier 38" en totin de brandstof die zich daar gewoonlijk in bevindt. Door de «120235 ! -17“ ' 1 · 0 "lontwerking" van het weefsel wordt vloeibare brandstof omhoog gezogen totin het de zijwanden en bovenwand bedekkende weefsel, waardoor dit weefsel bevochtigd wordt met vloeibare brandstof en dus helpt bij de verdamping van het 5 brandstof-luchtmengsel. Door de plaat 42" heen is een trechterorgaan 83 aangebracht, in het algemeen op één lijn met de inlaatpijp 36"/' zodat een gedeelte van het brandstof-luchtmengsel uit de pijp 36" door de onderplaat 42" stroomt.
Aan de buitenkant van de verdampingstank kan een 10 kijkglas 84 worden aangebracht om het niveau van de vloeibare brandstof daarin aan te geven.
Over de aftappoort 88 die verbonden is door middel ; ; van een aftapleiding 90 met de niet-getoonde hoofdbrandstof tank is een huisorgaan 86 aangebracht/ en wanneer het niveau 15 van de vloeistof in de kamer 89 tot boven het weergegeven niveau stijgt zal de vloeibare brandstof uit het huis 86 overlopen en vervolgens naar beneden stromen door de openingen 92 in de Omhulling 86 en via de aftap 88 naar de hoofdbrandstoftank. In de leiding 90 kan een expansiekamer 93 20 worden aangebracht.
Het boveneinde van het verzamelorgaan 24" heeft een kleinere diameter dan de ongeveer 3" van het certikale gedeelte daarvan enwel ongeveer 1 en 7/8 inch (4,7 cm) ter plaatse van de verbinding met de toevoerleiding 28”, die 25 naar de carburateur loopt. Zoals te zien is kan in de leiding 28" een expansiekamer 93' zijn aangebracht en eveneens kan in de leiding 28" een aftap 94 zijn opgenomen die door middel van de leiding 96 terugleidt.naar de leiding 90 welke naar de hoofdbrandstoftank loopt, teneinde eventuele, vloei-30 bare vloeistof die nog in het brandstof-luchtmengsel aanwezig kan zijn dat door de vacuumdruk naar de carburateur wordt gevoerd, te verwijderen. ·
De leiding 28" heeft een binnendiameter van bij voorkeur ongeveer 1¾ inch (3,8 cm) . De werking van deze 35 uitvoeringsvorm van de verdampingstank is in het algemeen gelijk aan de werking van de voorgaande uitvoeringsvormen, met uitzondering dat vanwege het weefsel 77" het brandstof-luchtmengsel verder verrijkt wordt met uit de bekleding of 8120235 m I I . . · -18- het weefsel 77". ontwijkende damp, waardoor de damptoestand van het brandstof-luchtmengsel nog verder is verbeterd.
In figuur 1 wordt een gemodificeerde uitvoering van een gesloten carburateurkop getoond ter vervanging van 5 het eerder beschreven conventionele luchtfilterhuis op de carburateur. In deze uitvoeringsvorm is het gesloten kop-orgaan 84 in het algemeen afgedicht op de conventionele buis 85 van de carburateur 13 gemonteerd. De luchtpoorten 60', 62’ zijn in het koporgaan 84 aangebracht boven de in-10 gang van de brandstof-luchtmengselleidingen 28', 28a' naar de carburateurbuis, zodat de atmosferische lucht die van . buitenaf naar de carburateur wordt toegevoerd via de luchtterugslagkleppen (niet getoond) die bij het betreffende deel behoren toegevoerd wordt boven het afvoereinde van de 15 brandstof-luchtmengselleidingen 28', 28a* naar de kop. De atmosferische lucht die naar de carburateur wordt toegevoerd voor het verdunnen van het brandstof-luchtmengsel dat aan de carburateur wordt toegevoerd door de leidingen 28', 28a' treedt in de carburateurkop binnen boven de plaats waar het 20 verrijkte brandstof-luchtmengsel uit de verdampingstank wordt toegevoerd. Een dergelijke gesloten carburateurkop-inrichting zal een enigszins groter vacuum leveren bij het roteren van de motor dan bijvoorbeeld het vacuum dat optreedt wanneer het luchtfilter 30 uit de figuren 3 en 4 wordt 25 gebruikt.
In'figuur 11 wordt een verdere uitvoeringsvorm van de verdampingstank 16'" getoond. Deze uitvoeringsvorm komt enigszins overeen met die van figuur 10 en dezelfde verwijzingscijfers zijn gebruikt voor dezelfde onderdelen, 30 terwijl een extra,accent is toegevoegd.
In deze uitvoeringsvorm mengt de inlaatlucht uit de inlaatluchtleiding of buis 36"1, welke samenwerkt met de luchtterugslagklep 58'" met de brandstof damp uit de verdampingskop 57"' die gekoppeld is met de brandstofleiding 35 voor vloeibare brandstof, welke vloeibare brandstof van het bad 10 2 in het reservoir 16' van vloeibare brandstof via de elektrische pomp 104 toegevoerd. Het bad 102 wordt met geschikte middelen op een bepaald niveau gehouden, in een 8120235 ƒ -19- #./ voertuig bijvoorbeeld door de met een elektromagnetische regelklep 106 gekoppelde conventionele brandstofpomp, welke klep 106 vloeibare brandstof aan het bad 102 toevoert in reaktie op een signaal van de regelschakelaar 108. De 5 schakelaar 108 kan bijvoorbeeld een kwikschakelaar zijn die bij 108a verbonden is met een geschikte vermogensbron en bij 108b scharnierend aan een steun of dergelijke is bevestigd welke in het inwendige van de:tank 16"' wordt ondersteund. Bij de ontvangst van een signaal van de schakelaar 10 108 zal de klep 106 zich openen waardoor vloeibare brand stof van de brandstofpomp naar het bad 102 wordt toegevoerd via de leiding 109, zodat het bad 102 op een bepaald niveau wordt gehouden.
Het mengsel van vloeibare brandstofdamp en 15 lucht in de inlaatbuis 36"' botst tegen het verstrooiings-orgaan 38"’ op een wijze die in het algemeen hetzelfde is als optreedt bij het verstrooiingsorgaan 38" in de uitvoeringsvorm van figuur 10, waardoor een cyclooneffekt of een in dwarsrichting buitenwaarts wervelend effekt optreedt. 20 Het'dampvormige brandstof-luchtmengsel beweegt dan omhoog tengevolge van een vacuumeffekt van de roterende motor, waar het mengsel tegen het verstrooiingsorgaan 38a'" aanbotst teneinde extra in werveling te worden gebracht wanneer het naar de leiding 28"' toestroomt. Volgens de uitvinding 25 zijn de schoepen 44"' van het verstrooiingsorgaan 38"’ echter zodanig gekromd dat het brandstof-luchtmengsel in de tegengestelde rotatierichting wordt gewerveld als veroorzaakt was door het verstrooiingsorgaan 38" ' , waardoor een verbeterde uitstoot van vloeibare druppels van het brandstof-30 luchtmengsel, optreedt en een betere verdamping van de brandstof. Het dampvormige brandstof-luchtmengsel beweegt dan onder de leiplaat 112 door en omhoog tot in de uitlaatkamer 114, waarvandaan het omhoog gezogen wordt door de toevoer-leiding 28"' naar de carburateur van de motor, teneinde 35 deze laatste aan te drijven. Eventuele druppels van vloeibare brandstof keren terug naar het bad 102, op de weergegeven wijze.
De wandoppervlakken van de kamer 114 en het 8120235 -20- 4 oppervlak van de leiplaat 112 zijn bij voorkeur bedekt met een vloeistofabsorberend materiaal, zoals bijvoorbeeld de eerder genoemde nylon of polyesterbekleding, teneinde het verwijderen van de brandstofdruppels door absorptie daarvan 5 te verbeteren.
De toevoerleiding 28"' kan gekoppeld zijn met een normaal gesloten terugslagklep (niet getoond) vlak voor de verbinding van de leiding met de carburateur, zodat het brandstof-luchtmengsel uit de tank 16"1 slechts met de 10 carburateur in verbinding zal zijn bij de eerste slagen van de motor. Gebleken is dat een normaal gesloten terugslagklep die in werking treedt bij 1½ pond vacuumdruk voldoet.
De tank 16"is bij voorkeur een uit twee delen bestaand geheel dat te zamen gehouden wordt door geschikte 15 middelen die bij de deellijn 114 de tank af dichten. De tank 16'" is bij voorkeur in dwarsdoorsnede cirkelvormig evenals de leiplaten 112 en 118, alhoewel ook andere vormen gebruikt kunnen worden.
In de figuren 12-14 wordt een andere uitvoerings-20 vorm van een verdampingstank getoond die aangegeven is met 16a en enigszins overeenkomt met de tankinrichting 16"' van figuur 11, waarbij in volgende beschrijving overeenkomstige verwijzingscijfers voor overeenkomstige onderdelen worden gebruikt onder toevoeging van de letter a.
25 Zoals in figuur 12 te zien is is bovenaan de luchtinlaatpijp 36a den bovenste verstrooiingsorgaan 38a aangebracht, zodat de onderzijde 38b daarvan in benedenwaartse richting is gekeerd en dus blootgesteld is aan de omhooggerichte stroom van het dampvormige brandstof-lucht-30 mengsel, zoals aangegeven met pijlen "x".
De inlaatbuis a 36a loopt door de opening 38e die centraal in de onderzijde 38b van de verstrooiings-inrichting is gevormd, waarbij deze opening een zodanige diameter heeft dat een tussenruimte of doorgang 38f gevormd 35 worjdt tussen het buitenoppervlak van de buis 36a en het de opening 38e bepalende oppervlak. In de getoonde uitvoeringsvorm is de tussenruimte of doorgang 38f ongeveer een kwart inch (0,6 cm) breed maar deze afmeting kan variëren teneinde 8120235 -21- 0 de hoeveelheid damvormig brandstof-luchtmengsel dat daardoorheen beweegt overeenkomstig te variëren.
De basis 38b is, zoals het beste wordt getoond in figuur 13, voorzien van een aantal openingen 38c die 5 op onderlinge afstanden zijn aangebracht, waarbij de getoonde uitvoeringsvorm vier openingen gebruikt die elk ongeveer een 1/8 inch (Q,3 cm) -in diameter zijn; er kunnen echter een aantal of meer met een variërende diameter worden gekozen teneinde te bereiken dat de gewenste hoeveelheid van het 10 brandstof-luchtmengsel daardoorheen.stroomt tot in het verstrooiingsorgaan 38a. Zoals in figuur 12 is te zien is de leiplaat 118a in het algemeen cilindrisch en komvormig, waarbij deze aan zijn ondereinde gesloten is, en waarbij de bovenrand het open einde bepaald dat in kontakt is met 15 het onderoppervlak van de basis 38b van het verstrooiingsorgaan 38a buitenwaarts van één van de openingen 38c, waardoor dus het boveneinde van de kamer 40a wordt bepaald die daardoor wordt gesloten met uitzondering van de openingen 38c, de inlaatpijp 36a en de tussenruimte of doorgang 38f.
20 ' Zoals ook wordt getoond in figuur 13 zijn de schoepen 44a van het verstrooiingsorgaan 38a in hun ringvormige richting gekromd teneinde het door de verstrooiings-schoepen stromende brandstof-luchtmengsel in dezelfde richting te wervelen als de schoepen in het onderste ver-25 strooiingsorgaan 38"' veroorzaken. Elk. van de schoepen 44a eindigt, zoals het beste te zien is in de figuren 12 en 13, aan zijn binneneinde bij een opening 38e en elk schoep steekt buitenwaarts uit totaan de omtrek van de basis 38b.
De door het vacuum veroorzaakte zuiging trekt het dampvormige 30 brandstof-luchtmengsel omhoog tot in de kamer 40a, waardoor een belangrijk gedeelte van dit mengsel door de doorgang 38f stroomt totin de ringvormige ruimten of kanalen die bepa&ld worden door de wanden van de schoepen 44a, het bovenoppervlak van de basis 38b en het binnenste aangrenzende opper-35 vlak van de bovenkant van de tank. Een gedeelte van het mengsel aangegeven met "y" wordt ook door de openingen 38c omhoog gezogen welke openingen een venturi-achtig effekt veroorzaken waardoor de snelheid van het door deze kanalen 8120235 φ I -22- stromende mengsel aanzienlijk wordt vergroot zodat het cycloon- of werveleffekt op het mengsel op overeenkomstige wijze aanzienlijk wordt versterkt zodat de verdamping van het brandstof-luchtmengsel,terwijl dit door het verstrooi-5 ingsorgaan 38a stroomt,wordt versterkt. De -uitstoot van vloeistofdruppels uit het daardoor sterke wervelende damp-vormige mengsel wordt dus verbeterd en het dampvormige brandstof-luchtmengsel wordt dan omhoog gezogen door de leiplaat 112 en omhoog tot in de uitlaatkamer 114, waarvan-10 daan het in de toevoerleiding 28a wordt gezogen voor afgifte aan de motor.
Door het aantal openingen 38c en de plaats ; daarvan in de basis 38b -te varièren kan, zoals duidelijk zal zijn, een overeenkomstige wijziging worden bereikt in 15 de venturi-werking teneinde de gewenste verdamping van het brandstof-luchtmengsel tie verkrijgen. Zoals in figuur 12 wordt getoond, zijn de wandoppervlakken van de kamer 114 evenals het binnenwandoppervlak van de leiplaat 112 eveneens bedekt, op dezelfde wijze als de verdampingstank 16"' van 20 figuur .11, met een vloeistof absorberend materiaal teneinde de verwijdering van de vloeistofdruppels uit het daardoorheen stromende brandstof-luchtmengsel te ondersteunen.
Uit de voorgaande bespreking en bijgevoegde tekeningen zal het duidelijk zijn dat de uitvinding een 25 nieuw brandstofsysteem verschaft voor gebruik met een inwendige verbrandingsmotor, waarbij een dampvórmig brandstof^ luchtmengsel wordt gevormd dat toegevoerd wordt aan de bijbehorende brandstofafgiftemiddelen van de motor, om in de motor ontstoken te worden waarbij dat systeem middelen 30 omvat voor het verkrijgen van een betere menging van de lucht en de brandstof, waardoor het verdampingsproces wordt verbeterd en dus het rendement van de in de motor gebruikte brandstof wordt vergroot. De uitvinding verschaft ook een nieuw brandstofsysteem dat een doelmatig verdampingstank-35 mechanisme omvat welk mechanisme voor een betere verdamping van de toegevoerde vloéibare brandstof zorgt, terwijl ook middelen aanwezig zijn voor het volledig verwijderen van vloeistofdruppels uit de brandstofddmp, teneinde het rendement van de motor verder te vergroten.
8120235

Claims (58)

1. Brandstofsysteem voor gebruik met een inwendige verbrandingsmotor met bijbehorende vloeistoftoevoermiddelen en brandstofontstekingsmiddelen voor vermogensomzetting omvattende een voorraad vloeibare brandstof, gekenmerkt door 5 met de voorraad brandstof in verbinding staande verzamelmid-delen voor het verzamelen van brandstofdampen of brandstof in gasvorm die uit de voorraad vrij komen, door met de at-1 mosfeer in verbinding te stellen middelen die zich tot in de voorraad uitstrekken en lucht in de voorraad kunnen toevoeren i 10 voor het opwekken van een dampvormige brandstof- luchtmengsel· ; daarvan, middelen voor het overbrengen van het dampvormige i _ · brandstof- luchtmengsel van de verzamelmiddelen naar de bij-: behorende brandstoftoevoermiddelen van de motor voor ontste- ; king daarin, en met de, met de atmosfeer te verbinden midde- 15 len samenwerkende middelen voor het verstrooièn van lucht in de brandstofvoorraad.
2. Brandstof systeem volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de met de atmosfeer verbindbare middelen die de lucht in de «brandstofvoorraad kunnen leiden in de voor- 20 raad uitstekende leidingmiddelen omvatten en met de leiding-middelen samenwerkende klepmiddelen die zich naar de atmosfeer kunnen openen wanneer de verzamelmiddelen met een bepaald vacuum worden verbonden.
3. Brands tof systeem volgens conclusie 2, met het 25 kenmerk, dat de klepmiddelen een normaal gesloten luchtterug-slagkiep omvatten die in een open toestand kan worden gebracht in reactie op het inschakelen van de motor, teneinde lucht in de leidingmiddelen te laten stromen.
4. Brandstof systeem volgens conclusie 1, met het 30 kenmerk, dat de luchtwervelingsmiddelen met de, met de atmosfeer verbindbare middelen samenwerkende gebogen schoepen omvatten voor het in werveling brengen van de lucht wanneer de lucht van de met de atmosfeer verbindbare middelen tot in de brandstofvoorraad beweegt.
5. Brandstof systeem volgens conclusie 1, met het, kenmerk, dat de verzamelmiddelen een met de brandstofvoorraad 8120235 ' r 2*f- in verbinding;staande en de met de atmosfeer verbindbare middelen ten minste gedeeltelijk omgevende kamer omvatten.
6. Brandstofsysteem volgens conclusie 1, gekenmerkt door met de, met de atmosfeer verbindbare middelen samenwer- 5 kende middelen die met de brandstofvoorraad verbonden kunnen worden voor het van de brandstofvoorraad tot in de met de atmosfeer verbindbare middelen brengen van vloeibare brandstof, in reactie op het in gang stellen van de motor. '
7. Brandstofsysteem volgens conclusie 4, met het 10 kenmerk, dat de luchtwervelingsmiddelen bovenste en onderste platen omvatten waarbij de gebogen schoepen tussen de platen ; zijn aangebracht en zich ten opzichte hiervan in dwarsrich-i : ting uitstrekken, waarbij de onderste plaat een stootvlak : . vormt voor in de luchtwervelmiddelen binnentredende lucht 15 teneinde deze lucht in dwarsrichting in de brandstofvoorraad te leiden bij het verlaten van de met de atmosfeer verbindbare middelen.
8. Brandstofsysteem volgens conclusie 1, gekenmerkt door met de verzamelraiddelen samenwerkende leiplaatmiddelen 20 voor het uit de damp afscheiden van vloeistof druppels voordat de damp uit de brandstofvoorraad in de verzamelmiddelen. naar binnen beweegt.
9. Brandstofsysteem volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de brandstofvoorraad een hoofdkamer omvat waar— 25 in de vloeibare brandstof wordt omsloten en een bovenwaarts boven het niveau van de hoofdkamer uitstekende en met de . hoofdkamer en de verzamelmiddelen in verbinding staande hulp-kamer.
10. Brandstofsysteem volgens conclusie 8, met het 30 kenmerk, dat de leiplaatmiddelen in de hulpkamer zijn aangebracht nabij de verbinding van de verzamelmiddelen met de hulpkamer.
11. Brandstofsysteem volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat de hulpkamer een huis omvat dat zich beneden- 35 waarts tot in de hoofdkamer uitstrekt en verbindingsmiddelen in het huis welke de hulpkamer met de hoofdkamer verbinden waardoor vloeibare brandstof van het huis naar de hoofdkamer kan bewegen en vice-versa. 8 1 2 0 2 35
12. Brandstofsysteem volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de verzamelmiddelen een buisvormig orgaan omvatten dat de met de atmosfeer verbindbare middelen gedeeltelijk omsluit en dat een aanzienlijk groter dwarsoppervlak heeft ;·5 dan het dwarsoppervlak van de met de atmosfeer verbindbare middelen.
13. Brandstofsysteem volgens conclusie 1, geken-i 1 merkt door een brandstofpomp, de brandstofvoorraad met de inlaatpoort van de pomp verbindende leidingmiddelen en andere 10 leidingmiddelen welke de uitlaatpoort van de pomp met de met de lucht verbindbare middelen verbind waardoor vloeibare I brandstof in de met de atmosfeer verbindbare middelen wordt : gebracht teneinde deze met lucht te mengen welke lucht de met' j | de atmosfeer verbindbare middelen binnen beweegt teneinde te-15 ; gëlijkertijd in de brandstofvoorraad geleid te worden bij het ; in gang stellen van de motor.
14. Brandstofsysteem volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de brandstofvoorraad een hoofdtank omvat die vloeibare brandstof kan bevatten, een op de hoofdtank gemon- 20 teerde en bovenwaarts van de hoofdtank uitstekende en zich benedenwaarts tot in de hoofdtank uitstrekkende hulptank, de hulptank met de hoofdtank te plaatsen van het binnenwaarts uitstekende gedeelte daarvan verbindende leidingmiddelen, waarbij de verzamelmiddelen in verbinding staan met de hulp-25 tank en bovenwaarts daarvan uitsteken, terwijl de luchtwervel-middelen in de hulptank zijn aangebracht boven het niveau van de bovenwand van de hoofdtank, en de met de atmosfeer verbindbare middelen in de verzamelmiddelen uitsteken boven de luchtwervelmiddelen en met de luchtwervelmiddelen zijn gekop-30 peld onder de verbinding van de verzamelmiddelen met de hulptank, waarbij de hulptank en de hoofdtank een gesloten buis hebben.
15. Brandstofsysteem volgens conclusie 1, gekenmerkt door in de brandstofvoorraad opgenomen middelen voor het ab- 35 sorberen van vloeibare druppels brandstof uit het brandstof-luchtmengsel, voordat dit in de verzamelmiddelen naar binnen beweegt.
16. Brandstofsysteem volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de klepmiddelen in werking treden bij een vacuum- 8120235 - -druk van 1 pond.
17. Brandstofsysteem volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat de met de, met de atmosfeer verbindbare middelen samenwerkende leidingmiddelen een kleinere binnendiaraeter heb- 5 ben dan de met de atmosfeer verbindbare middelen, welke een met de klepmiddelen samenwerkende leiding omvatten die lucht van de atmosfeer tot in de brandstofvoorraad binnen laten bij het in gang stellen van’ de motor.
18. Brandstofsysteem volgens conclusie 1, met het 10 kenmerk, dat de verzamelmiddelen koppelmiddelen omvatten voor het onderling verbinden van de verzamelmiddelen met overbrengingsmiddelen voor het van de verzamelmiddelen naar de brand-. stofafgiftemiddelen van de motor overbrengen van brandstof-: luchtmengsel.
19. Vloeibare brandstofverdampingstank voor samen voeging met een hoofbrandstoftank voor gebruik in een verdam-pingsbrandstofsysteem voor een benzinemotor, waarbij de ver-dampingstank een omhulling omvat en middelen voor het van buiten in de verdampingstank overbrengen van vloeistof, ver-20 deelmiddelen in de verdampingstank voor het verdelen van in de verdampingstank gebrachte vloeistof, middelen voor het opnemen van brandstof in dampvorm uit het inwendige van de verdampingstank, en middelen voor het verschaffen van een verbinding voor vloeibare brandstof tussen het inwendige 25 van de verdampingstank en het inwendige van een bijbehorende hoofdbrandstoftank.
20. Verdampingstank volgens conclusie 19, met het kenmerk, dat de verdampingstank een zijwandgedeelte, een bo-venwandgedeelte en een onderwandgedeelte omvat terwijl een 30 verzamelhuis zich bovenwaarts uitstrekt van het bovenwandge-; deelte van de verdampingstank en in verbinding staat met het inwendige van de verdampingstank, terwijl het verzamelaar-huis de verzamelmiddelen omvat en dat middelen aanwezig zijn op het verzamelaarhuis voor het koppelen hiervan met een 35 leiding voor het overbrengen van een dampvormig brandstof-luchtmengsel naar de brandstofafgiftemiddelen van de bijbehorende motor.
21. Brandstoftank volgens conclusie 19, met het kenmerk, dat de verdeelmiddelen een stootplaat omvatten waar- 8120235 - ij- tegen de in de verdampingstank over te brengen fluïdum botst en dat middelen aanwezig zijn die samenwerken met de stoot-plaat voor het in de verdampingstank doen wervelen van het fluidum.
22. Verdampingstank volgens conclusie 19, geken merkt door middelen voor het ondersteunen van de verwijdering van vloeistof uit de dampvormige brandstof die in de verza-melmiddelen opgenomen .kunnen worden.
23. Verdampingstank volgens conclusie 22, met het 10 kenmerk, dat de vloeistofverwijdermiddelen een weefsel omvatten aan het inwendige van de verdampingstank waarlangs de dampvormige brandstof kan bewegen voordat deze in de genoemde : middelen wordt opgenomen.
24. Verdampingstank volgens conclusie 20, met het 15 kenmerk, dat het verzamelaarhuis in zij-aanzicht een gebogen vorm heeft.
25. Verdampingstank volgens conclusie 24, met het kenmerk, dat het verste einde van het verzamelaarhuis zich vertikaal op een maximale afstand bevindt van het bovenwand- 20 gedeelte van de verdampingstank, en dat de koppelingmiddelen aan het verste einde zijn aangebracht.
26. Hulpverdampingstank voor vloeibare brandstof bedoeld voor samenvoeging met een hoofdbenzinetank voor gebruik in een verdampingsbrandstofsysteem voor een benzine- 25 motor, waarbij de verdampingstank gekenmerkt wordt door een omhulling met zijwanddelen, een bovenwanddeel, en een onder-wanddeel, in de verdampingstank aangebrachte en zich door het bodemwanddeel uitstrekkende leidingmiddelen, welke verbonden kunnen worden met een bijbehorende hoofdbrandstoftank, 30 en waarbij zich aftakleidingmiddelen uitstrekken van de eerstgenoemde leidingmiddelen inwendig van de verdampingstank en uitkomende in het inwendige van de verdampingstank op een bepaalde afstand van het bodemwanddeel daarvan.
27. Verdampingstank volgens conclusie 26, geken-35 merkt door een zich bovenwaarts van het bovenwanddeel van de verdampingstank uitstrekkend verzamelorgaan dat in verbinding staat met het inwendige van de verdampingstank, waarbij het verzamelorgaan dampvormige brandstof op kan nemen vanuit het inwendige van de brandstoftank, terwijl de eerst- 8120235 " .....-ië-.......... genoemde leidingmiddelen zich omhoog tot in het verzamelaar— huis uitstrekken vanaf de onderzijde daarvan, en andere leidingmiddelen zich van buitenaf tot in het verzamelaarhuis uitstrekken en ten minste een gedeelte van de eerstgenoemde .5 leidingmiddelen omvatten, waarbij de andere leidingmiddelen daarmee samenwerkende klepmiddelen omvatten die zich naar de atmosfeer kunnen openen bij het met de tank verbinden van een bepaald vacuum,'waarbij de eerstgenoemde leidingmiddelen dus met de atmosfeer worden verbonden.
28. Verdampingstank volgens conclusie 19, geken merkt door met de verzamelmiddelen samenwerkende leiplaat-middelen ter ondersteuning bij de verwijdering van vloeistof uit de dampvormige brandstof.
29. Verdampingstank volgens conclusie 27, geken-15 merkt door met het afvoereinde van de andere leidingmiddelen samenwerkende verstrooiingsmiddelen voor het verstrooien van de andere leidingmiddelen via de klepmiddelen binnentredende lucht.
30. Verdampingstank volgens conclusie 27, geken-20 merkt door middelen voor het in de andere leidingmiddelen toevoeren van vloeibare brandstof.
31. Verdampingstank voor het leveren van dampvormige brandstof aan brandstofafgiftemiddelen van een benzinemotor, waarbij de tank gekenmerkt wordt door een omhulling, 25 middelen voor het toevoeren van lucht en vloeibare brandstof in de omhulling, middelen voor het af voeren van dampvormig... brandstof uit de omhulling voor het overbrengen daarvan naar bijbehorende brandstofafgiftemiddelen van de motor, met de toevoermiddelen samenwerkende middelen voor het verdelen van 30 een brandstof- luchtmengsel uit de toevoermiddelen. en middelen aan het binnenoppervlak van de omhulling welke helpen . bij de verwijdering van vloeistof uit het brandstof- lucht-raengsel en de verdamping van de vloeibare brandstof.
32. Werkwijze voor het verdampen van vloeibare 35 benzine teneinde het rendement van een benzinemotor te verbeteren, gekenmerkt door het verschaffen van een verdampingstank welke een bepaalde hoeveelheid vloeibare brandstof kan bevatten, het in de tank leiden van een luchtstroom, waarbij een stootplaat wordt gevormd voor de luchtstroom zodat de 8120235 -η- luchtstroom zich zijdelings verspreidt relatief dicht nabij het oppervlak van de vloeibare brandstof in de tank, en door middelen welke de lucht doen wervelen om een hartlijn zo tijdens deze zijdelingse verstrooiing teneinde de verdamping 5 van de vloeibare brandstof te verbeteren.
33. Werkwijze volgens conclusie 32, gekenmerkt door het door een leiplaatcons.tructie leiden van de verdampte : brandstof voordat deze naar de brandstofafgiftemiddelen van een motor wordt geleid teneinde te' helpen bij het verwijderen 10 van vloeibare druppels brandstof uit het brandstof- luchtmengsel.
34. Werkwijze volgens conclusie 32, gekenmerkt j | door het in nauw contact met een absorberend oppervlak trans-.' porteren van de verdampte brandstof voordat deze naar de brand-15 stofafgiftemiddelen van een motor wordt geleid teneinde te helpen bij het verwijderen van de vloeibare druppels brandstof uit het brandstof- luchtmengsel.
35. Werkwijze volgens conclusie 24, met het kenmerk, dat het absorberende oppervlak een weefsel is dat in 20 contact staat met de vloeibare brandstof en een lontwerking heeft voor het bevochtigen van het weefsel.
36. Hulpverdampingstank voor vloeibare brandstof ter samenvoeging met een hoofdbenzinetank voor gebruik in een verdampingsbrandstofsysteem voor benzinemotoren waarbij 25 de verdampingstank gekenmerkt wordt door een omhulling met zijwanddelen, een bovenwanddeel en een onderwanddeel, terwijl de verdampingstank in een complementaire opening gemonteerd kan worden in de bovenwand van een hoofdtank en afgedicht ten opzichte van deze, waarbij leidingmiddëlen in enige .. 30 van de wanddelennzijn aangebracht voor een vloeistofverbin- ' ding tussen het inwendige van de verdampingstank en het inwendige van de bijbehorende hoofdtank.
37. Verdampingstank volgens conclusie 36 gekenmerkt door een bovenwaarts van de bovenwand van de verdam- 35 pingstank uitstekend verzamelaarhuis en door middelen aan het verzamelaarhuis voor het koppelen hiervan met een leiding voor het overbrenging van brandvormig brandstof- luchtmengsel naar brandstofafgiftemiddelen van een bijbehorende motor. 8 vzü 2 3 5 ' . -Μ -
38. Inrichting volgens conclusie 27, met het kenmerk , dat het verzamelaarhuis in zij-aanzicht een gebogen vorm heeft.
39. Inrichting volgens conclusie 37, met het ken-5 merk, dat het verste einde van het verzamelaarhuis zich op een vertikale maximale afstand bevindt van het bovenwanddeel van de verdampingstank, en dat de koppelingmiddelen aan het verste einde zijn aangebracht.
40. Verdampingstank voor het leveren van dampvormig 10 brandstof aan brandstof af gif temiddelen van een benzinemotor, waarbij de tank gekenmerkt, wordt door een omhulling, middelen ; voor het toevoeren van lucht en vloeibare brandstof in de omhulling, middelen voor het afvoeren van dampvormige brand- ! stof uit de omhulling voor het overbrengen daarvan naar bij- ; 15 behorende brandstofafgiftemiddelen van de motor, met de toevoermiddelen samenwerkende middelen voor het uitoefenen van een werveleffect op het brandstof- luchtmengsel uit de toevoermiddelen, waarbij deze samenwerkende middelen middelen omvatten voor het omkeren van de richting van het wervel-20 effect.
41. Verdampingstank volgens conclusie 40, met het ' kenmerk, dat de samenwerkende middelen een paar op een afstand van elkaar liggende verdeelorganen omvatten die bovenste en onderste platen en daartussen liggende gebogen schoepen om-25 vatten, waarbij de schoepen in één van de organen, in één richting gekromd zijn teneinde het werveleffect in één rota-tierichting te veroorzaken terwijl de schoepen van het andere orgaan gekromd, zijn in de tegengestelde richting waardoor het werveleffect in de tegengestelde rotatierichting wordt veroor-30 zaakt.
42. Verdampingstank volgens conclusie 41 gekenmerkt door middelen in de omhulling voor het in stand houden van een voorraad aan vloeibare brandstof, en door middelen voor het uit de voorraad nemen van vloeibare brandstof en het 35 toevoeren hiervan aan de eerstgenoemde middelen.
43. Verdampingstank volgens conclusie 41, gekenmerkt door regelmiddelen voor het instandhouden van een bepaald niveau aan vloeibare brandstof in de omhulling. 8120235 ~ \ ê ' ' ' ' -it-
44. Werkwijze voor het verdampen van vloeibare benzine teneinde het rendement van een benzinemotor te vergroten, gekenmerkt door het verschaffen van een verdampings-tank, het in de tank naar binnen leiden van een stroom lucht 5 en vloeibare brandstof in dampvorm, het verschaffen van een stootplaat teneinde een zijdelingse verstrooiing van het brandstof- luchtmengsel in een werveleffect te bereiken, en . het vervolgens omkeren van het werveleffect in de tegengestel-: de rotatierichting.
45. Werkwijze voor het verdampen van vloeibare benzine teneinde het rendement van een benzinemotor te vergroten , gekenmer^c^door het verschaffen van een verdampings-tank, het in de tank naar binnen leiden van een stroom lucht en vloeibare brandstof in dampvorm, het verschaffen van een 15 stootplaat teneinde een zijdelingse verstrooiing van het brandstof- luchtmengsel te verkrijgen voor het vormen van een eerste werveleffect, het verhogen van de snelheid van een gedeelte van het brandstof- luchtmengsel en het vervolgens uitoefenen van een. tweede werveleffect op dat gedeelte-20
46. Werkwijze volgens conclusie 45, met het kenmerk, dat het tweede werveleffect in de tegengestelde rotatierichting optreedt als het eerste werveleffect.
47. Verdampingstank voor het léveren van dampvormig brandstof aan brandstofafgiftemiddelen van een benzinemotor, 25 gekenmerkt door een omhulling, middelen voor het toevoeren van lucht en vloeibare brandstof in de omhulling, middelen voor het afvoeren van dampvormige brandstof uit de omhulling, voor het overbrengen daarvan naar bijbehorende brandstofaf-giftemiddelen van de motor, door met de toevoermiddelen samen-! 30 werkende middelen voor het uitoefenen van een werveleffect op het brandstof- luchtmengsel uit de toevoermiddelen.
48. Verdampingstank volgens conclusie 47, met het kenmerk, dat de samenwerkende middelen middelen omvatten voor het verschaffen van ten minste twee afzonderlijke wervel- 35 verstrooiingen van het brandstof- luchtmengsel.
49. Verdampingstank volgens conclusie 48, met het kenmerk, dat de samenwerkende middelen middelen omvatten voor het verschaffen van ten minste twee afzonderlijke rotatie wervel- verstrooiingen van het brandstof- luchtmengsel, waar- 8120235 1 ................... ........ -μ - bij ten minste éën van de verstrooiingen in een tegengestelde rotatierichting geschiedt als de andere verstrooiing.
50. Verdaiapingstank volgens conclusie 47, met het kenmerk, dat de samenwerkende middelen een paar op een af- 5 stand van elkaar liggende verstrooiorganen omvatten met gekromde schoepen, welke een cycloon- of wervel verstrooiing van het brandstof- luchtmengsel kunnen veroorzaken.
51. Verdampingstank volgens conclusie 50, met het kenmerk, dat de schoepen van elk verstroöiingsorgaan boogvor- 10 mig buitenwaarts krommen van het midden van het orgaan in dezelfde richting.
52. Verdampingstank volgens conclusie 50, met het | kenmerk, dat de samenwerkende middelen een paar op een afstand van elkaar liggende verstrooiorganen omvatten die bo- 15 venste en onderste platen en daartussen liggende gebogen schoepen omvatten, waarbij de schoepen in één van de organen in één richting zijn gekromd teneinde het werveleffect in één rotatierichting te veroorzaken terwijl de schoepen van de andere verstrooiorganen in de tegengestelde richting ge-20 kromd zijn teneinde het werveleffect in de tegengestelde rotatierichting t^e veroorzaken.
53. Verdampingstank voor het verschaffen van damp-vormig brandstof aan brandstofafgiftemiddelen van een benzinemotor, waarbij de tank gekenmerkt wordt door een omhulling, 25 middelen voor het in de omhulling toevoeren van lucht en . . vloeibare brandstof, middelen voor het verbinden van de omhulling met de motor teneinde een zuigingseffect in de omhulling te veroorzaken bij het in werking stellen van de motor, met de toevoermiddelen samenwerkende middelen welke reageren 30 op het zuigingseffect voor het vormen van een brandstof- luchtmengsel uit de lucht en de vloeibare brandstof in de omhulling, in een cycloon- of wervel-verstrooiing, en middelen voor het afvoeren van de cycloon-verstrooiing van het brandstof-luchtmengsel uit de omhulling voor het overbrengen daarvan 35 naar de motor.
54. Verdampingstank volgens conclusie 53, met het kenmerk, dat de samenwerkende middelen een paar verstrooiings-organen omvatten die elk voorzien zijn van gekromde schoepen . om*lu-^-*-n9 bewegende brandstof- luchtmengsel » -J3L - onderscheppen in reactie op het zuigingseffect voor het vormen van een cycloon- of wervel-verstrooiing van het brandstof- luchtmengsel.
55. Verdampingstank volgens conclusie 53, met het 5 kenmerk, dat de verstrooiingsorganen op een afstand van elkaar in de omhulling zijn aangebracht en achtereenvolgens het brandstof- luchmengsel dat door de omhulling beweegt kunnen onderscheppen.
56. Verdampingstank volgens conclusie 55, met het 10 kenmerk, dat de schoepen voor elk verstrooiingsorgaan in een zelfde richting gekromd zijn waardoor twee afzonderlijke cycloon- of wervel-verstrooiingen van het brandstof- luchtmengsel optreden.
57. Verdampingstank volgens conclusie 55, met het 15 kenmerk, dat één van de verstrooiingsorganen voorzien is van_.een massieve basis die het wervelende brandstof- luchtmengsel dat gevormd is door de andere verstrooiingsorganen kan onderschep- . pen, waarbij de massieve basis van het ene verstrooiingsorgaan voorzien is van ten minste één opening waar doorheen 20 een gedeelte van het brandstof- luchtmengsel van het andere verstrooiingsorgaan kan bewegen, waarbij de schoepen van het ene verstrooiingsorgaan zodanig zijn gepositioneerd dat deze het brandstof- luchtmengsel dat door de opening beweegt kunnen onderscheppen waarbij een tweede cycloon- of 25 wervel-verstrooiing van dit laatste onderschepte brandstof-luehtmengse1 wordt veroorzaakt.
58. Verdampingstank volgens conclusie 57, met het kenmerk, dat, da schoepen van elk van de verstrooiingsorganen . boogvormig buitenwaarts krommen vanaf het middelpunt daar-30 van waardoor dezelfde rotatierichting van de cycloon- of wervel-verstrooiing Van het brandstof- luchtmengsel wordt veroorzaakt. 8120235 : /- ...... -3H-........ UITTREKSEL Brandstofsysteem dat speciaal ontworpen is voor gebruik met een motor (10) met inwendige verbranding of dergelijke, welk brandstofsysteem brandstof in gas- of dampvorm aan de motor 10 kan leveren vanuit een bron van 5 vloeibare ontbrandbare verdampbare brandstof. Het brandstof-systeem omvat een luchttoevoerleiding {36,36',36",36"') waaraan brandstof (50,57,57",57"',57a) toegevoegd kan worden via een afzonderlijke brandstoftoevoerleiding (50,50',100) aan het bovenstroomseinde daarvan en waarvan het beneden-10 stroömseinde verbonden is met een houder voor vloeibare brandstof (16', 16 1,16"). De lucht met de extra brandstof kan dan door een wervelinrichting (44,441,44"') worden behandeld voordat het toegevoerd wordt aan de brandstof-houder.. of direkt toegevoerd wordt aan de houder waar deze 15 direkt, of indirekt door een lontinrichting (77",77"',77a) met de brandstof samenwerkt, een damp produceert en via een met een brandstoftoevoerleiding van de motor verbonden verzamelinrichting (24,24') wordt afgevoerd. 8120235
NL8120235A 1980-05-19 1981-05-11 NL8120235A (nl)

Applications Claiming Priority (4)

Application Number Priority Date Filing Date Title
US06/151,170 US4366797A (en) 1980-05-19 1980-05-19 Vaporous gasoline aspiration system and fuming tank
US15117080 1980-05-19
US8100622 1981-05-11
PCT/US1981/000622 WO1981003357A1 (en) 1980-05-19 1981-05-11 Vaporous gasoline aspiration system and fuming tank

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL8120235A true NL8120235A (nl) 1982-04-01

Family

ID=22537608

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL8120235A NL8120235A (nl) 1980-05-19 1981-05-11

Country Status (12)

Country Link
US (2) US4366797A (nl)
EP (1) EP0052650A4 (nl)
JP (1) JPS57500887A (nl)
AU (1) AU7374481A (nl)
BR (1) BR8108618A (nl)
DE (1) DE3148616A1 (nl)
DK (1) DK20582A (nl)
GB (1) GB2086474A (nl)
MC (1) MC1461A1 (nl)
NL (1) NL8120235A (nl)
SE (1) SE8200246L (nl)
WO (1) WO1981003357A1 (nl)

Families Citing this family (17)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US4469075A (en) * 1982-08-25 1984-09-04 V.G.A.S., Inc. Vaporous gasoline fuel system and control therefor
US4562820A (en) * 1984-03-12 1986-01-07 Jimenez Miguel A Cavitation-producing carburation apparatus and method
US4513726A (en) * 1984-04-06 1985-04-30 Misty Vapor, Inc. Fuel saving system for a gasoline engine
US4881507A (en) * 1988-01-04 1989-11-21 San Filipo Frank J Fuel supply mechanism for an internal combustion engine
US4858582A (en) * 1988-07-11 1989-08-22 Brown Paul M Carburetor fuel preconditioner
US5050603A (en) * 1988-10-24 1991-09-24 Public Service Marine, Inc. Mobile vapor recovery and vapor scavenging unit
US5207207A (en) * 1989-09-08 1993-05-04 Pedersen John R C Carburetor metering and hot air dilution system
WO1991006757A1 (en) * 1989-10-25 1991-05-16 Vaportec Industries Pty. Ltd. Fuel delivery system for an internal combustion engine
US5002033A (en) * 1990-01-25 1991-03-26 Housand Sr Raymond W Fuel system for internal combustion engine
CA2153600A1 (en) * 1993-01-16 1994-07-21 John Rendell Conrad Pedersen Carburettor metering systems
US5327875A (en) * 1993-02-19 1994-07-12 Hall S Franklin Vapor enhanced carburetion system
IL126708A0 (en) * 1998-10-22 1999-08-17 Lerner Moshe A device for supereffective combustion of fuel
US20050051087A1 (en) * 2003-09-08 2005-03-10 Taiwan Semiconductor Manufacturing Co., Ltd., Primer tank with nozzle assembly
US8028681B1 (en) 2008-10-16 2011-10-04 George M. Pifer Fuel vaporization apparatus and method for use in combustion engines
US20110100337A1 (en) * 2009-11-03 2011-05-05 Michael Wallace Orth High efficiency vapor system for internal combustion engines
US9272615B1 (en) * 2013-11-07 2016-03-01 David D. Cady Vapor transport fuel intake system
US10280882B2 (en) * 2016-04-18 2019-05-07 Hall Labs Llc Fuel tank with carbon dioxide storage

Family Cites Families (27)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE122889C (nl) *
US474838A (en) * 1892-05-17 Carburetor
DE109512C (nl) *
US415978A (en) * 1889-11-26 Carburetor for gas-engines
US787254A (en) * 1904-05-25 1905-04-11 Culver Novelty Company Rotary carbureter.
US890970A (en) * 1907-03-02 1908-06-16 Fritz Duerr Carbureting apparatus for explosive-engines.
US993516A (en) * 1909-12-02 1911-05-30 William M Gentle Carbureter.
US1278946A (en) * 1917-01-05 1918-09-17 Solon M Langworthy Automatic vaporizer.
GB142088A (en) * 1919-04-19 1921-01-13 Pierre Joseph Paul Salatje Improvements in carburetters for internal combustion engines
US1403848A (en) * 1919-07-31 1922-01-17 Forrest Charles E De Carburetor
US1809531A (en) * 1927-08-20 1931-06-09 Alfred Joseph Andrews Carburetor
US1828134A (en) * 1929-03-02 1931-10-20 Emery H Fahrney Carburetor
US1782602A (en) * 1929-07-15 1930-11-25 Paragon Vaporizer Corp Method of and apparatus for vaporizing liquid fuels
FR723486A (fr) * 1931-08-29 1932-04-09 Assemblage de tuyaux
US2400821A (en) * 1943-07-19 1946-05-21 Jacob Edward Keyser Vaporizing tank
US2598445A (en) * 1949-09-03 1952-05-27 Harry H Schneider Vapor charging system for internalcombustion engines
US2742886A (en) * 1954-11-01 1956-04-24 Solomon P Scholl Fuel generator for internal combustion engines
US2969782A (en) * 1960-03-09 1961-01-31 Joseph S Falzone Anti smog means
US3282033A (en) * 1965-08-02 1966-11-01 Seppanen Ahto Carburetors
US3325152A (en) * 1966-04-21 1967-06-13 George I Wahnish Apparatus for providing a fuel-air mixture
FR2029383A1 (nl) * 1969-01-24 1970-10-23 Malherbe Andre
US3931801A (en) * 1974-02-21 1976-01-13 Rose William L Fuel vaporizer and control system
US4074666A (en) * 1975-09-17 1978-02-21 Pierce Sherman L Carburetion system for an internal combustion engine
US4196710A (en) * 1977-11-02 1980-04-08 Lehar James J Fuel device for a gasoline engine
FR2417018A1 (fr) * 1978-02-13 1979-09-07 Rousseau Louis Procede et dispositif d'homogeneisation d'un melange carbure par dispersion-emulsion et atomisation
US4271809A (en) * 1978-06-27 1981-06-09 Moore Sr Theodore G Vaporator
AU5524480A (en) * 1979-02-16 1980-08-21 Jose Manuel da Costa Carburettor for vapourized liquid

Also Published As

Publication number Publication date
SE8200246L (sv) 1982-01-18
US4397286A (en) 1983-08-09
AU7374481A (en) 1981-12-07
DE3148616A1 (en) 1982-07-01
GB2086474A (en) 1982-05-12
DK20582A (da) 1982-01-18
WO1981003357A1 (en) 1981-11-26
EP0052650A4 (en) 1984-02-09
MC1461A1 (fr) 1983-02-01
JPS57500887A (nl) 1982-05-20
EP0052650A1 (en) 1982-06-02
BR8108618A (pt) 1982-04-06
US4366797A (en) 1983-01-04

Similar Documents

Publication Publication Date Title
NL8120235A (nl)
US2857332A (en) Machine for producing dispersions of liquids in air or other gases for the production of fogs
US4550706A (en) Fuel vaporizer
US3332231A (en) Aspirator for use in a flowing gas stream
KR100407215B1 (ko) 연료공급탱크로부터차량의내연기관엔진으로연료를공급하는장치
US4368712A (en) Vaporous gasoline fuel system and control therefor
US4027630A (en) Vapor injection apparatus for an internal combustion engine
US4553519A (en) Propane feeding device for internal combustion engines
US4401095A (en) Fuel-air mixing device
US3416503A (en) Engine fume discharge reduction systems
US3957468A (en) Carburetor
US4510914A (en) Apparatus and method for preparing a mixture of combustible liquid fuel and air
US4343282A (en) Liquid tower carburetor
JPS5853577B2 (ja) 振動バ−ナ噴霧装置
US3930470A (en) Vapor injection system for internal combustion engine
GB2053363A (en) Internal combustion engine carburettor with injector controlled fuel metering
US4427604A (en) Carburetor
KR100349384B1 (ko) 내연기관 연료 공급 장치
US5655505A (en) Apparatus and method for improving fuel efficiency of gasoline engines
CN2809436Y (zh) 并联式脉冲燃烧器
US3273983A (en) Fuel vaporizer carburetor
US3091229A (en) Means and method for improving combustion in internal combustion engines
CN2775324Y (zh) 多孔燃油喷射式小型通用汽油发动机用化油器
US4454080A (en) Fuel flow automatic modulating and economizing carburetor jet assembly
GB2079363A (en) I.C. Engine cylinder intake passages