NL8102613A - Inrichting voor het produceren van tenminste een lichtbundel. - Google Patents

Description

4

81316 vA/MK

Korte aanduiding : Inrichting voor het produceren van ten minste een lichtbundel.

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het produceren van licht van een gewenste configuratie voor 5 plaatsings- en andere doeleinden.

Het is bekend om een voorwerop door middel van lichtbundels te oriënteren. Een lichtbron kan b.v. de bundels in vlakken vormen, die op het voorwerp worden aangebracht voor het plaatsen van het voorwerp ten opzichte van de lichtbron.

10 Een dergelijke techniek wordt gebruikt voor het positioneren van een patiënt ten opzichte van radiologische apparatuur.

Op het ogenblik wordt bij dergelijke apparatuur voor elk vlak of groep van vlakken van een afzonderlijke lichtbron gebruik gemaakt. Dit draagt bij tot de afmeting, het gewicht, 15 de ingewikkeldheid, de kosten, en het energieverbruik van de apparatuur.

Teneinde de nauwkeurige positionering te verzekeren is het wenselijk dat de lichtbundels zeer stabiel zijn. In het verleden traden echter onstabiliteiten in de lichtbron op 20 als gevolg van omgevingsomstandigheden, stoten, veroudering, of omstandigheden in de lichtbron zelf, zoals de beweging van een lampfilament bij verwarming. Deze onstabiliteiten verlagen de nagestreefde nauwkeurigheid van positionering.

Radiologische apparatuur van het axiaal- tomografische 25 type produceert een beeld langs een vlak evenwijdig aan de ·»^ rëntgenstraalbundel in plaats van loodrecht hierop, zoals bij gebruikelijke radiografie. Voor dit doel roteren de röntgen- \ 8102613 β * * -2- straalgenerator en de detector, die op diametraal tegenovergestelde plaatsen zijn gemonteerd, in een ringvormige bok.

Het te onderzoeken gedeelte van de patiënt wordt in de midden opening ingebracht.

5 Voor het vergroten van het nut van de tomografische apparatuur als instrument voor de diagnostiek is het wenselijk om de patiënt zo nauwkeurig mogelijk te plaatsen ten opzichte van de röntgenstraal elementen, teneinde te verzekeren dat het beeld in het gewenste vlak wordt verkregen. In het verleden 10 echter werd de nauwkeurige positionering belemmerd, doordat de patiënt voor het geven van de bestraling in de middenope-ning moet worden bewogen en geplaatst. Tot nu toe werd de positionering over het algemeen uitgevoerd door het buiten de machine uitrichten van de patiënt, zoals met behulp van de T5 bovengenoemde lichtvlakken, of met andere technieken. Hierbij blijft echter steeds tijdens het transport en de bestraling de mogelijkheid bestaan dat de patiënt na het uitrichten verplaatst, waardoor de zekerheid van de juiste positionering aanzienlijk wordt verminderd.

20 Hoewel het de voorkeur zou hebben om de uitrichtmiddelen rechtstreeks langs het beeldvlak van de tomografische apparatuur te bevestigen, is dit tot nu toe moeilijk of onmogelijk geweest als gevolg van de kleine ruimten of spelingen die in de apparatuur beschikbaar zijn, en de mogelijkheid van sto-25 ringen door de röntgenstraalbundel.

Het doel van de uitvinding is daardoor het verschaffen van een verbeterde lichtbroninrichting die geschikt is voor oriëntatie en andere doeleinden. De inrichting heeft een eenvoudige constructie, is economisch en tijdens de werking 30 zeer stabiel, terwijl de toepassing daarvan zeer veelzijdig is. De inrichting kan o.a. gebruikt worden tezamen met tomo-grafische apparatuur voor het op de patiënt verschaffen van een indicatie van het exacte vlak waarlangs het tomografische beeld zal worden genomen. De inrichting kan eveneens een in-35 dicatie verschaffen, dat de patiënt in een gewenste locatie is, evenals elke daaropvolgende afwijking daarvan.

Kort samengevat verschaft de uitvinding een inrichting | die is voorzien van een lichtbron bij voorkeur van het laser- 8102613 i -3- type. De inrichting omvat middelen voor het concentreren van het licht van de bron en een langwerpig, massief, lichtgelei-dingsmiddel, zoals een optisch vezelstelsel, voor het geleiden van het geconcentreerde licht naar een of meer locaties die 5 van de bron verwijderd zijn. Lenzen of andere middelen ontvangen het licht van de overbrengingsmiddelen en vormen dit tot bundels van de gewenste configuratie, zoals vlakken.

Wanneer zij als oriëntatiemiddel worden gebruikt, worden de lichtvlakken van de inrichting voor oriëntatie op het voor-10 werp aangebracht. De inrichting kan worden gebruikt in samenwerking met retroreflectiemiddelen voor het omvatten van apparatuur voor het ontvangen van licht dat langs de bundel is teruggekaatst en voor het verschaffen van een signaal dat daarvan een responsie is, waardoor een aanwijzing wordt gege-15 ven van de gewenste oriëntatie van het voorwerp.

De uitvinding wordt toegepast bij tomografische beeld-apparatuur voor het definiëren van het beeldvlak. Voor dit doel kunnen een aantal middelen voor het vormen van lichtbundels op de bok of het gestel van de tomografische appara-20 tuur worden geplaatst.

De inrichting volgens de uitvinding bereikt eenvoud en economie door het gebruikt van een enkele lichtbron of voor een aantal op afstand geplaatste middelen voor het vormen van lichtbundels. De inrichting bereikt veelzijdigheid, doordat 25 de kleine afmeting van de middelen voor het vormen van een lichtbundel de positionering daarvan mogelijk maken op locaties die tot nu toe ontoegankelijk zijn geweest. Het gebruik van een laserlichtbron verschaft zowel een grote lichtsterkte als een grote mate van stabiliteit. Het gebruik van optische 30 vezelgeleiders maakt mogelijk dat een grote lichtsterkte in de inrichting wordt overgedragen.

De uitvinding zal thans nader worden toegelicht aan de hand van de bijgaande tekeningen.

Fig. 1 is een dwarsdoorsnedeaanzicht dat de verbeterde 35 inrichting toont volgens de uitvinding voor het produceren van een lichtbundel.

4 ) Fig. 2 is een schematisch perspectivisch aanzicht van j het gebruik van de inrichting voor het produceren van een lichtbundel weergegeven in fig. 1 voor het oriënteren van een 8102613 %· -4- patiënt.

Fig. 3 is een perspectivisch aanzicht van de axiale tomografische apparatuur voorzien van de inrichting volgens de uitvinding voor het produceren van een lichtbundel volgens 5 een eerste uitvoeringsvorm.

Fig. 4 is een perspectivisch aanzicht van de axiale tomografische apparatuur voorzien van de inrichting volgens de uitvinding voor het produceren van een lichtstraal volgens een andere uitvoeringsvorm.

TO Fig· 5 is een schematisch perspectivisch aanzicht van een gewij zigde uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding voor het produceren van een lichtstraal, welke inrichting is voorzien van middelen die een responsie geven van het teruggekaatste licht.

T5 In fig. 1 zijn de details weergegeven van de inrichting TO voor het produceren van een lichtstraal. Deze inrichting 10 voor het produceren van een lichtstraal omvat de lichtbron 12 die in de kast 14 is geplaatst. De lichtbron 12 omvat bij voorkeur de laser 13, vanwege de hoge stabiliteit daarvan als ZQ gevolg van de afwezigheid van een filament en voor andere redenen. Het zal echter duidelijk zijn, dat ook andere soorten van stralingsenergie, zoals infrarood of andere soorten bronnen, zoals gloeiende, in de inrichting 10 kunnen worden toegepast en het de bedoeling is dat de conclusies al derge-25 lijke geschikte soorten en bronnen van stralingsenergie omvatten zoals deze in de inrichting 10 kunnen worden toegepast.

Het door de laser 13 uitgestraalde licht wordt geleid door de convergerende lens 16, die het van de laser 13 afkomstige licht op een smal oppervlak concentreert. Het einde 30 van de optische vezelgeleider 18 is aangrenzend geplaatst van het brandpunt van de lens 16. De optische vezelgeleider 18 eindigt in een positief verbindingsorgaan 19, dat past in het negatieve verbindingsorgaan 20 en wordt vastgehouden door de kraag 21. Het negatieve verbindingsorgaan 20 is bevestigd op 55 de ring 23 die aan de flens 25 is geplaatst. Een aantal over Θ\ de omtrek verdeelde stel·'schroeven 27 zijn langs de optrek van de flens 25 geplaatst voor het centreren van de optische vezelgeleider 18 op de lens 16. De veer 29 geeft een voor-spanning op de flens 25 teneinde de optische vezelgeleider 18 81 02 6 1 3

• A

-5- » te positioneren met betrekking tot het brandpunt van de lens.

De lens 16 en de optische vezelgeleider 18 kunnen voor het in het in het brandpunt brengen van de lens 16 ten opzichte van elkaar axiaal verstelbaar zijn.

5 De optische vezelgeleider 18 leidt het licht van de laser 13 naar een op afstand geplaatst middel voor het vormen van een lichtbundel. Bij de uitvoeringsvorm volgens fig. 1 zijn twee van dergelijke vormmiddelen voor een lichtbundel 22a 22b weergegeven.

10 Voor het voeden van de twee vormmiddelen voor een licht bundel kan ëen met de optische vezelgeleider 18 verbonden splitsingskast 24 worden gebruikt. De splitsingskast 24 bevat een half verzilverde spiegel 26 voor het opvangen van licht van de optische vezelgeleider 18. Het door de half verzilverde 15 spiegel 26 teruggekaatste licht beweegt door de lens 28 die het licht focusseert op het einde van de optische vezelgeleider 18a. Het door de lens 28 geleide licht passeert door de lens 30 dat het licht focusseert op het einde van de optische fezelgeleider 18b.

20 De vormmiddelen 22a voor een lichtbundel die met de op tische vezelgeleider 18a zijn gekoppeld omvatten een huis 32 waarin de optische vezelbundel 18a steekt. De optische vezelgeleider 18a is geplaatst op het brandpunt van een lens 34, die het uit de optische vezelgeleider tredende licht vormt 25 tot een evenwijdige of andere gewenste stralen configuratie.

De lens 34 kan voor dit doel door de schroef 36 worden verplaatst ten opzichte van de optische vezelgeleider 18a. De lichtstralen van de lens 34 worden aangebracht op een anamorfe lens of lijn generator 38 die de lichtbundel vormt tot diver-30 gerende stralen, welke in een vertikaal vlak 40 liggen. Hoewel hierin specifiek naar de anamorfe lens 38 wordt verwezen, zal het duidelijk zijn dat ook andere soorten van lijn generatoren, zoals een opening, kunnen worden gebruikt.

De constructie van de vormmiddelen voor een lichtbundel 25 22b is soortgelijk aan die van de vormmiddelen 22a voor een lichtbundel. Het uit de optische vezelgeleider 18b in het r huis 42 uitgestraalde licht passeert door de lens 44. Het ·* i door de lens 44 passerende licht treft de half verzilverde spiegel 46. Het van de half verzilverde spiegel 46 terugge- 81 02 6 1 3 t- * -6- kaatste licht beweegt door de anamorfe lens of lijn generator 48, die de lichtbundel vormt tot divergerende stralen welke liggen in het horizontale vlak 50, dat enigszins schematisch in fig. 1 is aangegeven. Het door de half verzilverde spiegel · 5 46 passerende licht treft de spiegel 52. Vanaf de spiegel 52 beweegt het licht door een tweede anamorfe lens 54 voor het verschaffen van het vertikale lichtvlak 56.

De lichtbundel- productieinrichting 10 maakt hierdoor van een enkele lichtbron 12 gebruik voor het voeden van een 10aantal op afstand geplaatste, lichtbundel- vormmiddelen 22a 22b waardoor de constructie en werking daarvan economischer wordt. De kleine afmeting van de lichtbundel- vormmiddelen 22a en 22b maakt dat de lichtbundel- productieinrichting 10 veelzijdig kan worden toegepast.

15 Hoewel van de lichtbundel- vormmiddelen 22a en 22b is geschreven,dat zij lichtvlakken vormen, is het eveneens mogelijk dat zij andere configuraties vormen, zoals vlekken.

De lenzen 34 en 42 zijn zodanig gefocusseerd, dat de uit de lens afkomstige bundel ongeveer evenwijdige stralen heeft, 20waardoor alle dieptescherpte problemen bij het gebruik van dergelijke vlekken wordt voorkomen.

Fig. 2 toont het gebruik van een aantal lichtbundel-vormmiddelen bij het oriënteren van een voorwerp,meer in het bijzonder de patiënt 60. Deze patiënt 60 ligt op de tafel 62 25voor het oriënteren ten opzichte van de radiologische apparatuur, zoals de tomografische afbeeldingsinstallatie 64, die met streeplijnen in de figuur is weergegeven. Bij het in fig. 2 weergegeven uitvoeringsvoorbeeld van de lichtbundel-productieinrichtingen 10a zijn vier lichtbundel- vormmiddelen 30toegepast. Elk van de lichtbundel- vormmiddelen is verbonden met een gemeenschappelijke lichtbron 12a door middel van een optische vezelgeleider, zoals b.v. de optische vezelgeleider 18a tot met I8d die uit de splitsingskast 24 steekt. De lichtbundel- opwekkingsmiddelen 122a kunnen soortgelijk zijn 35aan de lichtbundel- vormmiddelen 22a weergegeven in fig.1, doordat zij een enkel verticaal lichtvlak 30 opwekken. De . lichtbundel- opwekkingsmiddelen 122a zijn aan de wand beves- 'ζϋ - , j tigd van de kamer die de radiologische apparatuur 64 bevat,

-I

zodat het lichtvlak 30 een vooraf bepaalde oriëntatie heeft.

81 0 2 6 1 3 • t -7-

Met betrekking tot de patiënt 60 die op de tafel 62 ligt vormt het lichtvlak 30 een referentievlak, dat overeenkomt met het sagittaalvlak van het lichaam: d.w.z., een vertikaal vlak dat verloopt vanaf het hoofd naar de voeten van het lichaam vanaf 5 de borst door de rug van het lichaam. Voor dit doel kunnen de lichtbundel- vormmiddelen 122a aan het voeteneinde van de patiënt 60 zijn geplaatst.

Een tweede lichtbundel- vormmiddelen 122b zijn aangebracht aan de wand aan het tegenovergestelde einde van het lOsagittaal vlak vanaf de lichtbundel- vormmiddelen 122a. De lichtbundel- vormmiddelen 122b kunnen gelijken op de lichtbundel- vormmiddelen 22b van fig. 1, doordat zij twee onderling loodrecht staande lichtvlakken 50a en 56a verschaffen.

Het lichtvlak 56a vormt het andere einde van het sagittaal T5vlak. Het lichtvlak 50a vormt het voorste referentievlak; d.w.z., een horizontaal vlak, wanneer de patiënt 60 op de tafel 62 ligt, genomen vanaf de ene zijde van het lichaam hierdoorheen naar het andere.

De bijkomende lichtbundel- vormmiddelen 222b en 322b, 20 soortgelijk aan de lichtbundel- vormmiddelen 22b van fig.1, kunnen zodanig in de kamer zijn geplaatst, dat de lichtvlakken 56b en 50b de lichtvlakken 30 en 56a loodrecht snijden. De lichtvlakken 56b van de lichtbundel- vormmiddelen 222b en 322b voltooien het frontale vlak. De lichtvlakken 2550b vormen het transversale referentievlak van het lichaam; d.w.z., een vertikaal vlak, met de patiënt 60 liggende op de tafel, genomen vanaf de ene zijde naar de andere zijde door het lichaam heen.

Tijdens het gebruik wordt de lichtbron 12 ingeschakeld 30voor het verschaffen van de lichtvlakken 30, 50a, 56a, 50b, en 56b vanaf de lichtbundel- vormmiddelen 122a, 122b, 222b en 322b. Zoals in fig. 2 is weergegeven, doet dit een stel orthogonale referentievlakken ontstaan overeenkomende met het sagittale, frontale en transversale anatomische vlak van 35het lichaam.

De patiënt 60 rust op de tafel 62, zodat de lichtvlakken op zijn/haar lichaam zijn aangebracht. De doorsnijdingen van de lichtvlakken met het lichaam vormen lichtgevende i lijnen, zoals in fig. 2 is weergegeven op de patiënt 60.

8102613 -8-

De positie van de patiënt wordt zodanig gewijzigd, dat de patiënt op de juiste wijze is georiënteerd ten opzichte van de lichtvlakken. De patiënt 60 kan b.v. zodanig worden gepositioneerd, dat de lichtvlakken 30 en 56a over het midden van 5 het lichaam verlopen. De patiënt wordt op soortgelijke wijze georiënteerd op gewenste wijze ten opzichte van de vlakken die de frontale en transversale referentievlakken vormen. Wanneer de oriëntatie is voltooid kan de patiënt in de baan worden bewogen van de stralingsbundel van de apparatuur 64 10 en worden blootgesteld aan de noodzakelijke diagnostische of therapeutische straling.

Hoewel de lichtbundel- producerende inrichting 10a de nauwkeurige oriëntatie van de patiënt 60 mogelijk maakt, zal het duidelijk zijn dat de oriëntatie ten opzichte van de 15 vlakken 56b en 50b verloren zal gaan wanneer de patiënt 60 in de toraografische beeldinrichting 64 beweegt. Verder wordt geen indicatie gegeven van het beeldvlak van de apparatuur 64 door de lichtbundel- productie inrichting 10a. De lichtbundel-productie inrichting 10b weergegeven in fig. 3 neemt deze 20 tekortkomingen weg. De tomografische beeldapparatuur 64 omvat het gestel 66 dat de bok 68 omvat. De röntgenstraal generator 70 en de diametraal tegenover liggende detector opstelling 72 zijn roteerbaar aangebracht in de bok 68. De röntgenstralen bundel passeert door de sleuf 74 wanneer de generator en de 25 detector roteren, zodat het beeld langs het vlak van de sleuf 74 zal worden gevormd.

De lichtbundel-vormmiddelen 222a en 322a die soortgelijk van constructie zijn aan de lichtbundel- vormmiddelen 22a van fig. 1, zijn in het gestel 66 geplaatst, zodat de 30 lichtbundels 30a en 30b door de sleuf 74 verlopen in het vlak van het röntgenstralenbeeld. De lichtbundel- vormmiddelen worden gevoed met licht vanaf de lichtbron 12b en de spïit-singskast 24 via de optische vezelgeleiders 18e en l8f.

De oriëntatie van de patiënt 60 ten opzichte van dit vlak kan 35 hierdoor gemakkelijk en nauwkeurig worden vastgesteld. De lichtbundel- vormmiddelen 222a en 322a kunnen in het gestel 66 worden aangebracht, teneinde het blokkeren van de licht-i1/ bundels 30a en 30b minimaal te houden tijdens het ro-teren 'I ..

l· van de rontgenstralengenerator 70 en de detector 72. De kleine J 8102613 -9- “ ί * afmeting van de lichtbundel- vormmiddelen 222a en 322a maken hun plaatsing mogelijk in de beperkte ruimte van de tomogra-fische beeldapparatuur 64.

Wanneer men het blokkeren van de lichtbundels door de 5 röntgenstraaluitrusting wil verminderen of elimineren kunnen de lichtbundel- vormmiddelen worden bevestigd aan de röntgen-straalapparatuur zelf.,zoals in fig. 4 is weergegeven. De lichtbron 12c en de splitsingskast 24 kunnen b.v. worden bevestigd aan de röntgenstralengenerator 70 en worden aangesloten 10 op de lichtbundel- vormmiddelen 422a, welke eveneens zijn bevestigd aan de röntgenstralengenerator 60 en de lichtbundel-vormmiddelen 522a en 622a die aan de detector 72 is bevestigd door de optische vezelgeleiders I8g, I8h en l8i. De lichtbundel- vormmiddelen 422a, 522a en 622a roteren tezamen met 15 de röntgenstralengenerator 70 en de detector 72 voor het verschaffen van een continue indicatie van het beeldvlak.

Indien gewenst kunnen behalve het beeldvlak ook andere vlakken door de sleuf 74 worden aangegeven. Zoals b.v. in fig.

3 is weergegeven kunnen de lichtbundel- vormmiddelen 722a en 20 822a aan het gestel 66 worden bevestigd voor het vormen van een horizontaal lichtvlak 40c evenwijdig aan de tafel 60 en het frontale vlak van de patiënt 60. De lichtbundel- vormmiddelen 722a en 822a kunnen via optische vezelgeleiders worden gevoed met licht vanaf de bron 12b.

25 In bepaalde gevallen kan het wenselijk zijn om een regel- signaal te verschaffen dat een indicatie vormt van de positionering van het voorwerp ten opzichte van de lichtbundel» vormmiddelen. Dit signaal kan worden gebruikt om aan te geven of de positie van het voorwerp juist of onjuist is en voor het 30 besturen van apparatuur, zoals de tomografische beeldinrich-ting 64 teneinde de werking van de apparatuur slechts mogelijk te maken wanneer de patiënt 60 op de juiste wijze langs het beeldvlak is gepositioneerd. Fig. 5 toont een dergelijke apparatuur .

35 De lichtbundel- vormmiddelen 922a zijn op soortgelijke wijze opgebouwd als de lichtbundel- vormmiddelen 22a voor \het omvatten van de optische vezelgeleider l8j de lens 36 en de anamorfe lens 38 die het lichtvlak 40 vormen. Een half verzilverde spiegel 60, die is ingesteld onder een hoek met 8102613 -10- Λ * ψ het lichtvlak 40, is aangebracht tussen de lens 36 en de lens 38. Het licht dat langs het vlak 40 wordt teruggekaatst wordt opgevangen door een tweerichtingssp.iegel 80 en teruggekaatst op het foto-electrische element 82. Het foto-electrische 5 element 82 levert bij zijn belichting een electrisch signaal in de geleider 84.

Op de huid van de patiënt 60 wordt langs het gewenste oriëntatievlak een weerkaatsend doel 86 geplaatst. Dit doel is gewoonlijk een vlek of smalle strook band van het retro-10 reflecterende type, die daarop schijnend invallend licht terugkaatst langs de as van het invallende licht. De foto-electrische aftastband die wordt vervaardigd en in de handel gebracht door de 3M Co., St. Paul, Minnesota, als artikel no. 7900 is voor dit doel geschikt. Wanneer de patiënt 60 op de T5 juiste wijze is geplaatst ten opzicht van het lichtvlak 40 zal dit lichtvlak worden aangebracht op de fcetroreflecterende band 86. Dit zal veroorzaken dat het licht wordt teruggekaatst langs het vlak 40 naar de twee weg spiegel 80, waar dit wordt teruggekaatst naar het fotogevoelige element 82 voor het ver-20 schaffen van een electrisch signaal in de geleider 84. Dit electrische signaal duidt aan, dat de patiënt 60 op de juiste wijze is geplaatst ten opzichte van het lichtvlak 40. Wanneer de patiënt 60 op onjuiste wijze is geplaatst zal er geen dergelijk signaal in de geleider 84 verschijnen. De geleider 84 25 kan worden verbonden met apparatuur, zoals de tomografische beeldapparatuur 64, voor het voorkomen van de werking van de apparatuur uitgezonderd wanneer de patiënt 60 op de juiste wijze is geplaatst.

4 8102613

Claims (21)

1. Inrichting voor het produceren van tenminste een lichtbundel met een gewenste configuratie, voorzien van een lichtbron die op een een eerste locatie is geplaatst, gekenmerkt door middelen voor het concentreren van het licht, door 5 langwerpige, massieve lichtgeleidingsmiddelen voor het overbrengen van het geconcentreerde licht naar een tweede locatie die verwijderd is van de eerste locatie, en door middelen die het licht van de overbrengingsmiddelen ontvangen en dit tot een lichtbundel vormen van de gewenste configura-10 tie.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de lichtbundel- vormmiddelen het licht tot een vlak vormen.

3- Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, 15 dat de lichtbron een laser omvat.

4. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de concentratiemiddelen een lens omvatten.

5. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de lichtbundel- vormmiddelen een lens omvatten.

6. Inrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de lichtbundel- vormmiddelen een anamorfe lens omvatten.

7- Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de lichtoverbrengingsmiddelen optische vezel- lichtgeleidingsmiddelen omvatten.

8. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de lichtbundel- vormmiddelen een aantal elkaar snijdende lichtvlakken verschaffen.

9- Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat een aantal lichtoverbrengingsmiddelen aanwezig 30 zijn evenals lichtbundel- vormmiddelen voor het overbrengen en vormen van gewenste lichtconfiguraties op een aantal op afstand liggende locaties.

10. Inrichting volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat middelen zijn aangebracht in de lichtoverbrengingsmidde-35 len voor het koppelen van een enkel lichtoverbrengingsmiddel ; met een aantal lichtoverbrengingsmiddelen.

11. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, ! 8102613 • » <if -- '· > -12- dat de inrichting middelen heeft voor het ontvangen van langs de lichtbundel teruggekaatst licht en voor het verschaffen van een signaal dat daarop een respons levert.

12. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, 5 dat deze dienst doet als inrichting voor het oriënteren van een voorwerp, waarbij het lichtvlak een referentievlak voor het voorwerp vormt en op het te oriënteren voorwerp kan worden aangebracht.

13· Inrichting volgens conclusie 9, met het kenmerk, 10 dat deze als inrichting voor het oriënteren van een voorwerp wordt toegepast en dat de lichtvlakken referentievlakken voor het voorwerp vormen en op het te oriënteren voorwerp kunnen worden aangebracht.

14. Inrichting volgens conclusie 12, met het kenmerk, 15 dat deze een aantal overbrengingsmiddelen en lichtbundel- vormmiddelen omvat voor het overbrengen en vormen van lichtvlakken die op een aantal op afstand liggende locaties op het te oriënteren voorwerp kunnen worden aangebracht.

15. Inrichting volgens conclusie 12 en 13, met het 20 kenmerk, dat het voorwerp een patiënt is en waarbij de inrichting dienst doet voor het positioneren van de patiënt ten opzichte van radiologische apparatuur.

16. Inrichting volgens conclusie 15, met het kenmerk, dat de inrichting kan worden bevestigd op een tomografische, 25 radiografische beeldinrichting voor het bepalen van het beeldvlak.

17. Inrichting volgens conclusie 16, met het kenmerk, dat een aantal lichtoverbengende en lichtbundel- vormmiddelen bevestigbaar zijn op de tomografische beeldinrichting voor 30 het bepalen van het beeldvlak.

18. Inrichting volgens conclusie 16, met het kenmerk, dat de tomografische beeldinrichting is voorzien van verplaatsbare radiografische elementen die in een gestel zijn bevestigd en waarbij de lichtbundel- vormmiddelen aan het -¾¾ 35 gestel kunnen worden bevestigd. \19 - Inrichting volgens conclusie 16, met het kenmerk, dat de inrichting op de tomografische beeldinrichting kan worden bevestigd voor het bepalen van een vlak loodrecht op het beeldvlak. 81 0 2 6 1 3 J0 «. «· w -13-

20. Inrichting volgens conclusie 16, met het kenmerk, dat de topografische beeldinrichting is voorzien van beweegbare radiografische elementen en waarbij de lichtbundel-vormmiddelen aan de beweegbare radiografische elementen zijn

5 Bevestigd.

21. Inrichting volgens conclusie 20, met het kenmerk, dat de tomografische beeldinrichting een vaststaand gestel heeft voor het ondersteunen van beweegbare elementen en waarbij er bijkomende lichtvlak- vormmiddelen aan het gestel zijn 10 bevestigd. 81 0 2 6 1 3