NL8102107A - Dubbelwerkende pomp in boorgat. - Google Patents

Dubbelwerkende pomp in boorgat. Download PDF

Info

Publication number
NL8102107A
NL8102107A NL8102107A NL8102107A NL8102107A NL 8102107 A NL8102107 A NL 8102107A NL 8102107 A NL8102107 A NL 8102107A NL 8102107 A NL8102107 A NL 8102107A NL 8102107 A NL8102107 A NL 8102107A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
valve
pump
gas
main valve
chamber
Prior art date
Application number
NL8102107A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Otis Eng Co
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Otis Eng Co filed Critical Otis Eng Co
Publication of NL8102107A publication Critical patent/NL8102107A/nl

Links

Classifications

    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F04POSITIVE - DISPLACEMENT MACHINES FOR LIQUIDS; PUMPS FOR LIQUIDS OR ELASTIC FLUIDS
    • F04BPOSITIVE-DISPLACEMENT MACHINES FOR LIQUIDS; PUMPS
    • F04B47/00Pumps or pumping installations specially adapted for raising fluids from great depths, e.g. well pumps
    • F04B47/06Pumps or pumping installations specially adapted for raising fluids from great depths, e.g. well pumps having motor-pump units situated at great depth
    • F04B47/08Pumps or pumping installations specially adapted for raising fluids from great depths, e.g. well pumps having motor-pump units situated at great depth the motors being actuated by fluid

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Mechanical Engineering (AREA)
  • General Engineering & Computer Science (AREA)
  • Details Of Reciprocating Pumps (AREA)
  • Reciprocating Pumps (AREA)
  • Jet Pumps And Other Pumps (AREA)
  • Fats And Perfumes (AREA)

Description

-i i
Dubbelwerkende pomp in boorgat.
De uitvinding heeft betrekking op een dubbelwerkende pomp in boorgat ten gebruike in putten.Meer in het bijzonder heeft de uitvinding betrekking op een dubbelwerkende pomp in boorgat voor het verpompen van putvloeistoffen uit een reser-5 voir naar het oppervlak van de put.
Bij de produktie van putvloeistoffen is het dikwijls noodzakelijk om andere middelen dan de energie van het reservoir te gebruiken om de vloeistoffen omhoog te brengen naar het oppervlak van de put.Voor dit doel zijn verschillende me-10 thoden gebruikt, waaronder pompen, die in de boring van de produktiebuizen zijn geplaatst, die tot in het produktiege-bied lopen.De pomp ligt dan beneden het oppervlak van de put-vloeistoffen en wordt aangedreven door de ëën of andere externe kracht om de vloeistoffen naar het oppervlak van de put te 15 drijven.
Karakteristiek voor de bekende pompapparaten is de pomp volgens Amerikaans octrooischrift 3.617.152.Daarin wordt een automatische putpomp beschreven, waarbij gebruik wordt gemaakt van samengeperste drijflucht of gas om putproduktie-20 vloeistoffen uit de putboring te drijven.Deze pomp wordt door de vaklui aangeduid als een pomp met enkelvoudige werking en vergt betrekkelijk hoge drukken om putvloeistoffen naar het oppervlak van de put te drijven.
Een putpomp, die voor zijn werking hydraulische druk no-25 dig heeft, wordt beschreven in Amerikaans octrooischrift 4.084.923.In deze pomp worden de zuigers door meer dan ëën motor aangedreven.Daarbij wordt een holle zuigerstang gebruikt om aandrijfvloeistof aan een lager gelegen motor toe te voeren.
30 De vakman heeft steeds het doel voor ogen gehad om een dubbel werkende pomp te ontwikkelen, die kan werken op een betrekkelijk geringe energiebehoefte en die op betrekkelijk grote diepten in een put geplaatst zou kunnen worden.Bovendien zou het wenselijk zijn een pomp te verschaffen, die ge-35 bruikt zou kunnen worden in via de vloeilijn(TFL) verzorgde putten.Het zou daardoor mogelijk zijn om de pomp in een aantal putten te gebruiken, die vloeilijnen hebben, die uitlopen in één enkel produktieplatform, zoals men aantreft bij buiten-gaatse olieproduktie.
8102107 *' · * - 2 -
De uitvinding heeft ten floel een werkwijze te verschaffen en een systeem voor het gebruiken van een pomp in boorgat die met gas wordt aangedreven en die kan werken in putten, waarin de hydrostatische stijghoogte van de vloeistof in de 5 buizen voor het in werking stellen van het ipompsysteem een 2 grotere druk per cm uitoefent dan het drijfgas.
De uitvinding heeft ook ten doel een werkwijze en een systeem te verschaffen voor het gebruiken van een putpomp, waarbij vloeistof inde stijgbuis door gas omhoog wordt gedreven, 10 tot de kolom licht genoeg is om de pomp te kunnen laten werkaa tegen de tegendruk in, die wordt uitgeoefend door de vloeistof in de stijgbuis.
Tevens heeft de uitvinding ten doel een putpomp te verschaffen, waarin het gas na in werking stelling van de pomp 15 wordt vermengd met de vloeistoffen die verpompt worden, om de putvloeistoffen te beluchten terwijl ze in de stijgbuis naar boven gaan.
Verder heeft de uitvinding ten doel een dubbel werkende pomp te verschaffen met regelorganen, die geen dode -plekken 20 heeft en positief werkzaam is.
Ook heeft de uitvinding betrekking op een dubbelwerkende pomp die niet stampt.
Verder heeft de uitvinding ten doel een putpomp te verschaffen, waarvan de snelheid van het oppervlak af geregeld 25 kan worden.
Tevens heeft de uitvinding ten doel een putpomp te verschaffen waarin de putvloeistoffen niét gebruikt worden om de pompdelen te bewegen, maar de pompdelen allen positief worden bewogen door de kracht van het drijfgas.
30 De uitvinding heeft nu betrekking op een door gas aange dreven pomp in boorgat, die zodanig bedreven wordt, dat het uitlaat drijfgas en de vloeistoffen die verpompt worden met elkaar vermengd worden bij het verlaten van de pomp, om de vloeistoffen te beluchten, waardoor de hydrostatische stijgh 35 hoogte, die de pomp moet overwinnen, verminderd wordt.
Deze pomp kan in een buis worden geplaatst,- die' boven de pomp voorzien is van luchtliftkleppen, die eerst de vloeistof boven de pomp naar het oppervlak kunnen drijven Om de tegendruk terug te brengen tot een waarde, waarbij de pomp kan wor-40 den gebruikt bij een betrekkelijk geringe drijf gasdruk.
8102 107 £ 4 - 3 -
Meer in het bijzonder heeft de uitvinding betrekking op een dubbelwerkende pomp in boorgat, die voorzien is van een buisvormig huis, een kleplichaam in het middengedeelte van het huis met een bovenste kamer boven en een onderste kamer 5 onder het kleplichaam in het huis, een zuiger in iedere kamer om in de bovenste kamer een bovenste pompkamer en een bovenste drukkamer te verschaffen én in de onderste kamer een onderste pompkamer en een onderste drukkamer, organen die de zuigers met elkaar verbinden, organen die vloeistof onder 10 druk aanvoeren naar het kleplichaam, een drukgevoelige hoofd-klep in het kleplichaam om de richting van vloeistof naar één van de drukkamers te regelen terwijl de andere drukkamer geledigd wordt, een stuurklep, die met de zuigers in verbinding komt aan het einde van hun binnenwaartse slag, die de vloei-15 stofstroom naar het drukgevoelige deel van de hoofdklep regelt, om deze te doen bewegen, waardoor de vloeistofstroom van en naar de drukkamers wordt gewijzigd, en de pompkaners voorzien zijn van regelkleporganen om putvloeistoffen, die de kamers binnengaan en verlaten te regelen.
20 In een voorkeursuitvoeringsvorm van de uitvinding wor den door de pomp afgegeven uitlaatgassen gevoerd naar de produktiebuis boven de pomp om de putvloeistoffen te beluchten om het verpompen daarvan naar het oppervlak van de put te vergemakkelijken.
25 Bij het uitvoeren van de werkwijze volgens de uitvinding wordt een met gas aangedreven putpomp aangebracht op het onderste uiteinde van de Stijgbuis en in de put gebracht tot de geschikte diepte voor het verpompen van putvloeistoffen naar het oppervlak.De installatie kan iedere gebruikelijke 30 vorm hebben en kan al dan niet voorzien zijn van een pakker, die de ring tussen buis en mantel afpakt.Als de installatie voorzien is van een pakker kan de ring desgewenst worden gebruikt om als leiding te dienen om gas naar het oppervlak van de pomp te voeren om de pomp aan te drijven.Wanneer de ring 35 niet voor dit doel wordt gebruikt, dan wordt een hulpleiding ingebouwd om gas naar de pomp te voeren.In beide gevallen zijn, wanneer de pomp onder een aanmerkelijke hydrostatische stijghoogte moet worden geplaatst, luchtliftkleppen op gezette afstanden langs de buis aangebracht.Zo kunnen, wanneer de 40 pomp onder een vloeistofkolom staat, die de werking van de 81 02 107 - 4 - van de pomp zou verhinderen, door een grotere tegendruk uit te oefenen dan de pomp in staat is te overwinnen, de luchtliftkleppen worden gebruikt op de gebruikelijke wijze om eerst de vloeistof in de stijgbuis in zodanige mate naar het 5 oppervlak te brengen, dat de tegendruk die wordt uitgeoefend' door de druk van de vloeistofkolom wordt verlaagd tot een punt waarbij de pomp in staat is te werken.Na het omhoog voeren met luchtliftkleppen kon de injektiedruk op gebruikelijke wij-ze worden verlaagd door sluiten van de luchtliftkleppen om 10 al het drijfgas rechtstreeks naar de pomp te voeren.
Overeenkomstig de uitvinding wordt het drijfgas eerst gebruikt om de pomp aan te drijven en de putvloeistoffen op te drukken en daarna wordt het uitlaatgas van de pomp vermengd met de vloeistoffen die worden opgedrukt om de vloei-15 stofkolom in.de stijgbuis zodanig te verlichten dat de door de opwaarts gedrukte vloeistoffen uitgeoefende tegendruk aanzienlijk wordt verminderd.Daardoor kan een door gas aangedreven pomp worden gebruikt in vele gevallen waarin dat anders niet mogelijk was wegens de hoogte van de vloeistof *in de put 20 of tengevolge van beperkingen ten aanzien van de beschikbaarheid van gas met voldoende druk om de pomp aan te drijven.
Het zal duidelijk zijn, dat, ofschoon beoogd wordt dat de luchtliftkleppen gesloten zijn tijdens normaal gebruik van de pomp, deze gelijktijdig met de pomp kunnen worden 25 gebruikt en aldus een gedeelte van het geinjekteerde gas gebruikt wordt om de pomp aan te drijven en daarna de vloeistofkolom, die verpompt wordt, te beluchten, terwijl een ander gedeelte van het gas gebruikt wordt om alleen maar de putvloeistoffen te beluchten.
30 De uitvinding wordt nader toegelicht aan de hand van de bijgaande tekeningen, waarin Fig.1 een schematische doorsnee is van een putpompinstallatie volgens de uitvinding,
Fig.2 een schematische doorsnee is van een putpompinstallatie volgens een andere uitvoeringsvorm van de uitvinding, 35 Figs.3A-D vertikale kwartdoorsneden zijn van een paspijp aangesloten in een stijgbuis , waarin de dubbelwerkende pomp volgens de uitvinding is opgenomen, en die deels in aanzicht, deels in doorsnee is weergegeven,
Fig.4 een horizontale dwarsdoorsnee is langs de lijn 40 '4-4 in Fig.3C, 8102 107 £' 4 - 5 -
Fig.5 een bovenaanzicht in doorsnee is van het kleplichaam van een uitvoeringsvorm van de uitvinding in het pomphuis / zoals dat in een paspijp zit,
Fig. 6 een bovenaanzicht in doorsnee is van dë in Fig. 5 5 weergegeven uitvoeringsvorm van de uitvinding, die de teruggaande slag van de pomp laat zien,
Fig.7 een bovenaanzicht in doorsnee is van het klepli-chaató van de voorkeursuitvoeringsvorm volgens de uitvinding, • ·..,· en Figs.8A-C schematische doorsneden zijn van het klep- 10 lichaam volgens de uitvinding, die de volgorde van de stuur-klep en hoofdklep laten zien als de pomp in werking is.
In Fig.1 is schematisch een put weergegeven met een mantel 18 en produktiebuis 14, die daarin zit en doorloopt tot beneden het oppervlak 74 van putvloeistoffen.Putvloeistoffen 15 komen mantel 18 binnen door perforaties 44 in mantel 18.Binnen de boring 16 van buis 14 bevindt zich een uitvoeringsvorm van de pomp in boring, in zijn geheel aangegeven met 10.Een geschikte fluidum voor het aandrijven van pomp 10 wordt naar pomp 10 gevoerd door leiding 22, die van het oppervl’ak van de 20 put naar pomp 10 loopt.
Pomp 10 volgens de uitvinding bevat karakteristiek een buisvormig huis, dat geschikt is om te worden opgenomeri in de boring van een geschikte paspijp 90, zoals aangegeven in Figs.3A-D, die wordt opgenomen in de stijgbuis 14.Een klep-25 lichaam voor het besturen van de fluidumstroming in het huis zit in het huis om bovenkamers 48 en 52 en benedenkamers 46 en 50 te vormen.
Een zuiger 36 zit in de bovenkamers om een bovenste pompkamer 48 en een bovenste drukkamer 52 te verschaffen.Op 30 overeenkomstige wijze zit in de onderste kamers een zuiger 38 om een onderste pompkamer 46 en een onderste drukkamer 50 te verschaffen.De zuigers 36 en 38 zijn bij voorkeur verbonden door een zuigerstand 40, die door het kleplichaam 42 loopt.
35 Putvloeistoffen komen de onderste pompkamer 46 binnen door stroomdoorgang 72, waarin een regelklep 64 zit.Dit geschiedt bij opwaartse beweging van zuiger 38, die de onderste pompkamer 46 groter maakt en regelklep 64 van zijn zitting haalt.De onderste drukkamer 50 laat op dit tijdstip af, waar-40 bij het uitlaatgas door kleplichaam 42 via een geschikte door- 8102107 .►· - 6 - gang 28 in een leading 26 wordt gevoerd.Het 'via leiding '26 uit het kleplichaam tredende uitlaatgas wordt bij voorkeur in buis 14 gevoerd via toegangspoort 30.Het uitlaatfluidum dat buis 14 via toegangspoort 30 binnetreedt verschaft be-5 luchting van putvloeistoffen die naar het putoppervlak worden gedreven, waardoor het opdrukkend vermogen van pomp 10 wordt verhoogd door verlagen van de druk van de vloeistofkolom, hetgeen leidt tot een lagere aanvoergasdruk.
. Tijdens dé opwaartse beweging van zuiger 38, die nu 10 pompkamer 46 vult, pompt zuiger 36 de putvloeistoffen, die verzameld zijn in pompkamer 48, naar buiten,Putvloeistoffen, die uit kooi 76 treden hebben de regelklep 60 van zijn zitting verwijderd en .veroorzaakt dat regelklep 58 de toegangspoort 59 van de putvloeistoffen naar de bovenste pompkamer 48 sluit. 15 Drijfgassen worden vanaf het putoppervlak door leiding 22 in de kleplichaam doorgang 24 gevoerd en vandaar in de bovenste drukkamer 52.Aldus veroorzaakt de expansie van de bovenste drukkamer 52 een opwaartse beweging van zuiger 36 en een ledigen van de bovenste pompkamer 48.
20 Het omkeren van de slag van de zuigerstang 40 wordt ver oorzaakt door een in het kleplichaam 42 aanwezig kleppensys-teem, dat hieronder nader zal worden besproken.Wel kan al worden vermeld, dat putvloeistoffen die uit de onderste pompkamer 46 komen, kooi 70 binnengaan en langs de daarin aanwezige 25 regelklep 62 gaan.Deze uittredende putvloeistoffen gaan dan door een geschikte leiding 32 en komen in buis 14 binnen op een punt 34, dat bij voorkeur boven pomp 10 ligt.
Een andere uitvoeringsvorm van de installatie volgens de uitvinding is weergegeven in Fig.2, waarin een geschikt af-, 30 dicht orgaan 19 boven pomp 12 op buis 14 is aangebracht.Het • aanbrengen van het afdichtorgaan 19 op deze plaats maakt het mogelijk om de ring tussen buis en huis onder druk te zetten om pomp 12 aan te drijven.Om dit tot stand te brengen wordt door afdichtorgaan 19 een gasverbinding tot stand gebracht 35 vanaf daarboven om het binnentreden van drijfgas tot stand te brengen in leiding 23, die drijfgas naar pomp 12 voert.In alle overige opzichten werkt pomp 12 op dezelfde wijze als de pomp installatie die is weergegeven in Fig.1.
Naast de installatie uitvoeringsvormen volgens de uitvin-40 ding die zijn weergegeven in Fig.1 en Fig.2, kunnen aanvullen- 81 02 107 1 t - 7 - de kenmerken daaraan worden toegevoegd.Zo kunnen b.v. gaslift pijpuitzetters en kleppen 15 en 17 boven pomp 10 worden ingebouwd in de buizenreeks 14.Deze kleppen en pijpuit2etters kunnen van het type zijn als weergegeven op blz.T337 en T338 van 5 de 33ste herziene druk van de "Composite Catalog of Oil Field Equipment and Services".Dergelijke gaslift pijpuitzetters kunnen eveneens in de stijgbuis 14 worden geplaatst boven afdichtorgaan 19(Fig.2).Luchtliftkleppen( niet weergegeven), die in dergelijke gasliftpij puit zetters zijn aangebracht, 10 kunnen worden gebruikt om het opdrijven van de putvloeistof-fen naar het oppervlak van de put te bevorderen.
In Figs.3A-D wordt een paspijp 90 weergegeven die geschikt is om de dubbelwerkende pomp 10 te kunnen opnemen; deze is als daarin opgenomen weergegeven.De paspijp 90 in de 15 tekeningen bestaat uit een bovenste doossamenbouw van onderdelen 90a, die van een schroefdraad is voorzien om een verjongd einde van een stijgbuis14 op te kunnen nemen.Onderdelen samenbouw 90a bezit de daarop bevestigde bovenste eindlas 93 voor het opnemen van een omloopleiding 92, waardoor'putvloei-20 stoffen worden gepompd naar leiding 14 en naar het putopper-vlak worden gedreven.
Op de onderdelensamenbouw 90a bevindt zich tevens de bovenste eindlas 95 voor het opnemen van een uitlaatgas leiding 94, die het uitlaatgas van de pomp naar buis 14 voert 25 voor het beluchten van de putvloeistoffen die naar het put-oppervlak worden gevoerd in stijgbuis 14.
Om de samenbouw te laten zien is de paspijp als toegelicht in Figs .3A-D samengesteld uit onderdelensamenbouwen 90a, 90b, 90c, 90d en 90e.In paspijp 90 ingebouwd wordt pomp 30 10' volgens de uitvinding weergegeven.De nippelonderdelen- samenbouw 90c is gedeeltelijk verwijderd om de buitenkant van pomp 10' ten opzichte van de binnekant van nippel 90 te laten zien.Zoals men ziet wordt op deze manier een reeks geslepen boringen 100,102, 104 en 106 in de boring van nippel 90 35 verschaft.
Pomp 10' is voorzien van een reeks afdichtingen 144, 145, 146 en 147, die afdichten tegen de geslepen boren 100, 102, 104 en 106 in die volgorde.Op deze manier wordt een reeks drukgebieden 123, 121 en 122 verschaft.De Drukgebieden 122 en 40 123 dienen voor het opnemen van uitlaatgassen van de pomp.
8102 10 7 Λ- * .-8-
Drukgebied 121 neemt het drukfluidum op, karakteristiek gas onder druk van het oppervlak van de put, om de pomp 10' aan te drijven.
In tegengestelde slagen van pomp 10' verlaat gas het in-5 wendige van de pomp uit drukgebied 122 via poort 180 en vandaar in de lasdoorgang 120 en door leiding 94 naar las 95 in de stijgbuis 14, of uit drukgebied 123 via poort 178 in de lasdoorgang 120 en via leiding 94 verder naar de stijgbuis 14 net als boven.Het onder druk staande drijfgas komt drukge-10 bied 121 binnen door poort 98.
Fig.4 toont een toelichting van de plaats van putvloei-i stof omlooplas 96 op de nippelonderdelensamenbouw 90c.Ook de uitlaat las 97 en de drijfgaslas 97' worden weergegeven.
Terugkerend naar de Figs.3A-D: uitlaatgas dat uit pomp 15 10' komt, komt in drukgebied 123 door de uitlaatpoorten 133 van het bovenste pomphuis.Het uitlaatgas dat uit pomp 10' in drukgebied 122 komt, komt door de uitlaatpoorten 133' van het onderste pomphuis.Van het oppervlak van de put komt drukgas het drukgebied 121 binnen door nippelpoort 98 em komt in pomp 20 10' door de drijfpoorten 131 van het pomphuis.
Drijfgas dat pomp 10' binnengaat veroorzaakt heen en weer gaan van de zuigers 36' en 38'.De bovenste zuiger 36' is in Fig.3B weergegeven in verbinding met de zuigerstang 118a door middel van een bevestigingsmiddel 128 of een ander geschikt 25 orgaan.Zuiger 36' is voorzien van tenminste één afdichter 124 om de bovenste pompkamer 48' af te scheiden van de bovenste drukkamer 52'.In de tekening zijn echter een aantal afdichters 124 op zuiger 36' weergegeven.
Een veerkrachtig drukorgaan, weergegeven als een veer 30 130a, is verbonden met de onderkant van zuiger 36' om een schokdemping te verschaffen van de beweging van zuiger 36' naar het kleplichaam 42.Een veerborg 134a houdt veer 130a in de bovenste zuiger 36'.Wanneer de bovenste zuiger 36' naar kleplichaam 42 toe beweegt, maakt de veerborg kontakt met het 35 bovenste einde 162 van stuurklep 160 en brengt de stuurklep in de positie als weergegeven in Fig.5.Veer 130a maakt een voortgaande beweging van zuiger 36' mogelijk zonder beschadiging van stuurklep 160 over het tijdsbestek dat nodig is voor het sturen van drijfgas naar de bovenste drukkamer 52'.
40 De onderste zuiger 38' is voorzien van afdichters 126, 8102107
i I
.-9- een veer 130 b, of een ander veerkrachtig drukorgaan, en een veerborg 134b, op dezelfde wijze als de bovenste zuiger 36'.
In de slagvolgorde in pomp 10' als weergegeven in Figs.
3A-D beweegt de zuigerstand(118a en 118b) naar beneden, waar-5 bij het drijf gas in het kleplichaaia 42 komt door drijfpoorten 131 in het pomphuis, en in de onderste drukkamer 50' wordt gevoerd.Het drijfgas in de onderste drukkamer 50' werkt op zuiger 38' in en doet zuiger 38' naar beneden bewegen, waar-. door de onderste pompkamer 46' geleegd wordt.De eerder in de 10 onderste pompkamer 46' verzamelde putvloeistoffen treden uit pompkamer 46' en volgen de door pijlen aangegeven vloeibaan.
De regelklepkogel 62' wordt daardoor van zijn zitting getild terwijl de onderste intreeregelklep 64' van de putvloeistof wordt gesloten.De putvloeistoffen uit de onderste pompkamer 15 worden naar het omlooplasstuk 96 gevoerd en komen daarin binnen door poort 152 in nippelhuis 90c(weergegeven in Fig.3C). Putvloeistoffen treden uit de onderste pompkamer door poort 128 en komen dan in de ring 127 tussen pomp 10' en nippel 90 (weergegeven in Fig.3D).
20 De vloeistoffen worden in de ring 127 gehouden door de onderste pompafdichter 140 die afdichtend in aanraking is met een geslepen boring 107 op het inwendige oppervlak van de nippelonderdelensamenbouw 90c.De geslepen boring 107 steekt van de nippelonderdelensamenbouw 90c naar binnen om een niet-25 doorlaatbaar oppervlak 110 te vormen waarop pomp 10' rust.
De bovenste pompkamer 48' is weergegeven terwijl deze zich vult met putvloeistoffen de in kamer 48' komen door een nippelpoort 91 en pompkamerpoort 303.De putvloeistoffen volgen de door de pijlen aangegeven baan bij het binnengaan van 30 de bovenste pompkamer 48'.Daardoor drukken de putvloeistoffen de regelklepkogel 58 van zijn zitting.Regelklepkogel 60' wordt op zijn zitting gehouden door de druk van de vloeistofkolom in buizenreeks 14.Putvloeistoffen komen in ring 156 door een poort 300 en gaan vandaar door de doorgang 301 , in gebroken 35 lijn weergegeven, in centerstuk 302, naar kamer 48'.
Putvloeistoffen die in nippel 90 komen door nippelpoort 91 worden tot het ringgebied 117, tussen pomp 10 en nippel 90, beperkt gehouden door de afdichtende werking van de bovenste pompafdichting 142 die in aanraking is met een gesle-40 pen boring 108 op het inwendige oppervlak van de nippelonder- 8102107 tf - 10 - * * delensamenbouw 90a .(als weergegeven in Fig.3A).
In de weergegeven pompvolgorde wordt verder de bovenste drukkamer 52' afgelaten via het bovenste uitlaatgebied-123, zoals hierboven beschreven.
5 De dubbelwerkende pomp volgens de uitvinding kan in de paspijp 90 worden geplaatst, of daaruit worden teruggehaald, volgens bekende draadlijntechnieken.Voor dit doel zit op de bovenkant van de dubbelwerkende pomp 10' een vanghals 114, die ineen kan grijpen met vanggereedschap, dat in deze indus-10 trie standaard is.Ook wordt een vereffeningsorgaan 300a weergegeven, dat verschuifbaar bevestigd is in de bovenste ondersamenbouw 116 van pomp 10'.Door vereffeningsorgaan 300a naar beneden te schuiven wordt een vereffeningspoort 301a geopend, waardoor de druk tussen de buisboring 16 en de ring tussen 15 pomp 10' en de paspijp 90 beneden afdichter 142 wordt vereffend.
Fig.5 en Fig.6 moeten samen worden bekeken om de werken van de stuurklep 166 en de hoofdklep 200 bij het regelen van de pompvolgorde van de dubbelwerkende pomp volgens de uitvin-20 ding beter te begrijpen.Hoofdklep 200 in Fig.5 en Fig.6 is maar één uitvoeringsvorm van de uitvinding.De vorm van de stuurklep 1661 en de hoofdklep 201 in Fig.7 zijn de voorkeursuitvoeringsvorm van de uitvinding.
In Fig.5 bewegen de zuigers(niet weergegeven) van onder 25 naar boven waarbij de bovenste drukkamer 156 drijfgas ontvangt via doorgang 186 in het kleplichaam(in onderbroken lijn weergegeven) .Zoals eerder vermeld, wordt het drijfgas naar de paspijp 90 gevoerd via een geschikte leiding 99a, die eindigt in lasstuk 99.Het drijfgas komt in het pompkleplichaam 42 eerst 30 door nippelpoort 98 en daarna de kleplichaamspoorten 131 en 191 in de holte 206.
Hoofdklep 200 wordt verplaatst als respons op verplaatsen van de stuurklep 166.In de in Fig.5 en Fig.6 weergegeven uitvoeringsvorm wordt dit tot stand gebracht door het aanleg-35 gen van een drukverval over hoofdklep 200.Neerwaartse beweging van de hoofdklep is het gevolg van het aanleggen van drukgas op de tegengestelde einden van de hoofdklep(kamers 208 en 188) en in respons op beweging van stuurklep 166 af-laten van onderste kamer 188 tot de uitlaatgasdruk.
40 Het daaruit voortvloeiende verschil drijft de hoofdklep naar 8102 107 7 t - 11 - beneden en stuurt drijfgas naar de onderste drukkamer 154.Als de hoofdklep 200 naar zijn onderste positie beweegt, wordt de bovenste kamer 208 afgelaten tot uitlaatgasdruk om de krachten over hoofdklep 200 weer met elkaar in evenwicht te bren-5 gen.Verschuiven van de stuurklep naar zijn bovenste positie zet deze onderste kamer onder druk met drijfgas waardoor weer een drukverval ontstaat over de hoofdklep waardoor deze naar zijn bovenste positie wordt gedreven, waarin de bovenste ka-mer weer in verbinding wordt gebracht met het drijfgas, waar-10 door de hoofdklep weer in evenwicht wordt gebracht.
Wanneer de stuurklep 166 in zijn onderste positie is geschoven, blokkeren de afdichters 174a en 174b, die op de stuurklep 166 zitten, de drijfgaspoort 192 van het klepli-chaam en voeren drijfgas naar holte 206.In deze positie maakt 15 stuurklepholte 190a verbinding mogelijk tussen uitlaatpoort 190 en doorgang 189, waardoor hoofdklepkamer 188 wordt afge-laten.Drijfgas dat de hoofdklep binnengaat wordt door doorgang 186 van het kleplichaam gevoerd naar en in de bovenste drukkamer 156 om de bovenste zuiger (niet weergegeven·) te be-20 wegen om de bovenste pompkamer(niet weergegeven) leeg te maken.
In deze zelfde volgorde ontsnapt uitlaatgas uit de onderste drukkamer 154 door doorgang 184 van het kleplichaam in een tussengelegen gebied 150 van hoofdklep 200.Dit tussenge-25 legen gebied is gelegen tussen afdichtorganen 270 en 272a, ? die op hoofdklep 200 zitten.Het uitlaatgas treedt uit dit tussengelegen gebied 150 via een hoofdklepdoorgang 151 in het onderste uitlaatgebied 172 en door poort 180 in het uitlaat nippellasstuk 97, waarvan de inwendige doorgang 120 in 30 verbinding staat met de buis(niet weergegeven) via leiding 94 zoals hierboven uiteengezet.
De vereffenende doorgang 202 in de hoofdklep staat in verbinding met de bovenste holte 208 en de hoofdklepdoorgang in gebied 150.In de weergegeven positie wordt de bovenste 35 holte afgelaten via doorgang 202 naar gebied 150 en vandaar door poort 151 terwijl tegelijkertijd gas wordt afgelaten uit de onderste kamer 54.Tegelijkertijd wordt de bovenste holte 208 ook afgelaten door poort 204 van het bovenste kleplichaam en van daaruit worden de gassen gevoerd naar de boring van 40 stijgbuis 14 die putvloeistoffen bevat, zoals eerder be- 8102 107 - 12 - schreven.
Door het verplaatsen van de stuurklep 176 naar de positie als weergegeven in Fig.5 en met hoofdklep 200 in zijn bovenste positie (zie Fig.6), wordt een drukverval veroorzaakt 5 doordat drijfgas in de hoofdklepkamer 208 dringt terwijl de onderste kamer 188 wordt afgelaten.Als gevolg daarvan beweegt hoofdklep 200 naar beneden tot hij in aanraking komt met de onderste klepstop 207.Tijdens het neerwaarts bewegen moet ...... hoofdklep 200 uitlaatgas in de ruimte 188, tussen klep 200 10 en klepstop 207, wegdrukken.Dit uitgestoten uitlaatgas gaat door een doorgang 189 van het kleplichaam, die een verbinding vormt tussen ruimte 188 en een holte 190a rondom het onderste gedeelte van stuurklep 166.Het uitlaatgas zit opgesloten in de stuurklepholte 190a door afdichtorganen 172a en 174b, die 15 op stuurklep 166 zitten.Het uitlaatgas komt in het onderste drukgebied 122 vanuit stuurklepholte 190a via kleplichaam-poorten 190 en 122".
Wanneer de zuigers(niet weergegeven) eenmaal de bovengrens van hun baan hebben bereikt, wordt de tegengestelde 20 slag begonnen doordat de stuurklep 166 naar zijn tegengestel-. de positie wordt verschoven, zoals weergegeven in Fig.6.Deze volgorde wordt begonnen door de zuiger, zoals weergegeven in Fig.3C, die kontakt maakt met de onderkant 164 van stuurklep 166, zoals hierboven beschreven.
25 Verplaatsing van stuurklep 166 naar de bovenste positie heeft de daardoor gedragen, op een afstand van elkaar staande afdichtingen 174a en 174b verplaatst waardoor de toegangspoort 192 voor het drijfgas niet langer afgedicht is.Op deze wijze stroomt nu drijfgas in de onderste stuurklepholte 190a, 30 tussen de afdichtingen 174b en 172a, vanwaar het naar ruimte 188, tussen de onderkant van hoofdklep 200 en hoofdklepstop 207, wordt gevoerd via hoofdklepdoorgang 189.Daardoor wordt hoofdklep 200 verplaatst naar zijn bovenste positie, waarbij poort 204 wordt afgesloten, zoals weergegeven in Fig.6, en 35 drijfgas opnieuw door doorgang 202 in de bovenste kamer 208 wordt gevoerd.
Bij deze instelling wordt het drijfgas nu naar de onderste drukkamer 154 gevoerd om de onderste zuiger(niet weergegeven) naar beneden te drukken om de onderste pompkamer(niet 40 weergegeven) te ledigen.Het drukgas dat uit leiding 99a in 8102107 ΐ ¥ - 13 - drijfgaslasstuk 99 komt, en in nippel 90 komt door de nippel-poort 98, komt in het kleplichaam door kleplichaampoort 182.
Dit binnenkomende drijfgas wordt naar een tussengelegen hoofdklepholte 150 gevoerd, die rond een tussengelegen deel van 5 hoofdklep 42 is gevormd, en wordt naar de onderste drukkamer 154 gevoerd door de onderste hoofdklepdoorgang 184.De hoofd-klepafdichting 270 heeft, doordat die met de opwaartse bewe-r ging van hoofdklep 42 naar boven is bewogen, een verbinding .... .. tot stand gebracht tussen de hoofdkleppoort 191 en de tussen- 10 gelegen hoofdklepholte 150.
In deze verplaatste uitvoeringsvorm dicht een paar op » een afstand van elkaar gelegen afdichtorganen 172a en 172b, die op het onderste deel van stuurklep 166 zitten, kleplichaam uitlaatpoort 190 af en voorkomen aldus dat uitlaatgas door 15 nippelpoort 180 in het uitlaatgaslasstuk 97 treedt.Uitlaatgas dat uit de bovenste drukkamer 156 komt vindt nu zijn weg uit kleplichaam 42 alleen maar via nippelpoort 178.Deze weg omvat kleplichaamdoorgang 186, die een verbinding verschaft tussen de bovenste drukkamer 156 en een holte 206 rondom het boven-20 ste deel van de hoofdklep.Deze hoofdklepholte 206 wordt begrensd door afdichtorganen 274 en 270, die op het bovenste deel van hoofdklep 200 zitten.Uit deze holte 206 treedt het uitlaatgas door een bovenste kleplichaampoort 204 en vandaar door kleplichaampoorten 176 in het bovenste uitlaatgebied.
25 In Fig.5 kan men zien dat in de naar beneden geschoven positie afdichter 270 op de hoofdklep drijfgas in de hoofdklep laat gaan via kleplichaampoort 191 om in de bovenste hoofdklepholte 206 te worden gevoerd en vandaar in de bovenste kleplichaamdoorgang 186 naar de bovenste drukkamer 156, 30 . 2oals weergegeven in Fig.7 heeft de voorkeursuitvoerings vorm van de uitvinding beide drukkamers 156 en 154 aan het aflaten, terwijl de tegenovergelegen drukkamer aan het uitzet ten is waarbij drijfgas binnenkomt daarin via de onderste kleplichaamdoorgang 228.Dit wordt tot stand gebracht door 35 afwisselend en vrijwel gelijktijdig tegenovergelegen kanten van de hoofdklep bloot te stellen aan drijfgas en aan aflaat-druk.Gebleken is, dat deze uitvoeringsvorm leidt tot een gelijkmatiger overschakelen van de ene cyclus op de andere zonder dode plekken.Bij voorkeur is het verband tussen de boven-40 ste stuurklepafdichtingen 168a en 168b met poort 234; en het 8102107 - 14 - verband tussen de onderste stuurklepafdichtingen 172a en 172b met poort 214 zodanig, dat wanneer de ene poort open staat, de andere afgesloten is.Terwijl deze poorten geopend en gesloten worden schuift ook de tussengelegen afdichting 170 over 5 poort 216.Zo is vrijwel de tegelijkértijd dat de ene kant van hoofdklep 201 aan drijfgas bloot staat, de andere kant zo verbonden dat deze druk af laat waardoor verzekerd wordt dat de /.
hoofdklep positief beweegt tussen zijn uiterste posities en ' ·.
· . in iedere positie blijft tot die op de hierboven uiteengezet- 10 te wijze wordt omgeschakeld.
Ofschoon de algemene kenmerken van het kleplichaam 42 van de dubbelwerkende pomp in wezen dezelfde zijn als in de bijgaande tekeningen zijn weergegeven, zijn er enkele aanmerkelijk afwijkende configuraties.
15 Het bovenste gedeelte 208(in Fig.5) van de hoofdklephol- te is in Fig.7 achterwege gelaten, behoudens een kleine ruimte 240 aan de bovenkant, die voorbij de bovenkant va-n hoofdklep 201 loopt.Ruimte 240 aan de bovenkant staat, via een bovenste kleplichaam dwarsdoorgang 238, in gasverbinding met 20 een bovenste stuurklepholte 236, die begrensd wordt door afdichtingen 168b en 170, die op de stuurklep 166' zitten.
Bovendien doet afdichting 170 op stuurklep 166* drijfgas in de stuurklepholte 232 treden waar het onder afdichting 170 wordt gehouden en dan wordt gevoerd naar de ruimte 188 tussen 25 de onderkant van hoofdklep 201 en een hoofdklepstoporgaan 207. Drijfgas houdt hoofdklep 201 in de opwaartse positie als in Fig.7 weergegeven en maakt het mogelijk om het drijfgas door de doorgangspoort 226 en de onderste kleplichaamdoorgang 228 naar de onderste drukkamer 154 te voeren.Op overeenkomstige 30 wijze stroomt drijfgas, wanneer de stuurklep naar beneden staat, naar de ring 236, doorgang 238 en kamer 240 om de hoofdklep naar beneden de drukken.
De vereffenende doorgang 202 (Fig.5) is in de in Fig.7 weergegeven uitvoeringsvorm van de uitvinding weggelaten.Bo-35 vendien zijn afdichtorganen 168a en 168b aan de bovenkant van de stuurklep 166' toegevoegd.In de uitvoeringsvorm van Fig.5 · staat.het gedeelte van stuurklep 166 boven afdichtorgaan 174a open voor de druk in de bovenste drukkamer 156.
In de voorkeursuitvoeringsvorm van Fig.7 zijn de boven 40 en onder helft van het kleplichaam, de hoofdklep en de stuur- 8102107 τ * - 15 - klep in wezen spiegelbeelden.Drijfgas komt in het kleplichaam door kleplichaampoorten 220a.Omkering van de positie van hoofdkleppen 201 geschiedt bij verplaatsing van de stuurklep 166' naar een nieuwe, andere positie.Terwijl stuurklep 166' 5 afdichting 170 op kleplichaampoort 216 verplaatst komt drijf-gas in de onderste stuurklepholte 232, gaat door een onderste dwarslopende kleplichaamdoorgang 230 en komt in de ruimte 188 tussen de onderkant van de hoofdklep 201 en het onderste . ':·.>·· hoofdklepstoporgaan .228.De hoofdklep wordt aldus naar zijn 10 bovenste stand gevoerd, waardoor drijfgas in de onderste druk-kamer 154 kan komen, zoals eerder is beschreven.Op overeenkomstige wijze leidt naar beneden schuiven van de stuurklep om afdichting 170 langs kleppoort 216 naar beneden te bewegen tot invoeren van drijfgas in de bovenste ring 236, doorgang 15 238 en ruimte 240.
In deze configuratie zal de bovenste.drukkamer beginnen af te laten door kleplichaampoort 176a, die op het bovenste deel van kleplichaam 42 zit.De onderste uitlaat kleplichaampoort 214 is geblokkeerd door afdichtingen 172a* en '172b', 20 die op stuurklep 166’ zitten.
Uitlaatgas verlaat de bovenste drukkamer 156 door de bovenste kleplichaam doorgang 244 en komt in de bovenste hoofdklepholte 225 via doorgangpoort 242.Deze bovenste hoofd-klepholte wordt gevormd tussen afdichtingen 274b’ en 270', 25 die op de hoofdklep zitten.Uit de bovenste hoofdklepholte 225 verlaat het uitlaatgas het kleplichaam via kleplichaampoort .
210, door kleplichaampoorten 176a.Afdichting 274a' isoleert kamer 240 van poort 210 in alle posities van de hoofdklep.
In het bovenste einde 240 van de hoofdklepholte gevangen 30 gas kan daaruit ontsnappen via de dwarslopende, bovenste kleplichaamdoorgang 238, die in verbinding staat met de bovenste stuurklepholte 236.Deze bovenste stuurklepholte staat in verbinding met de bovenste kleplichaam uitlaatpoort 176a door middel van kleplichaampoort 234.
35 Het zal de vakman duidelijk zijn dat de klepsamenbouw het echte hart van de dubbelwerkende pomp volgens de uitvinding is.Deze moet in staat zijn miljoenen cycli te werken.
Het is wenselijk dat de klepsamenbouw in staat is om:(1) positief zonder enige dode plek te werken; (2) een minimum aan-40 tal langzaam slijtende werkende delen bevat; en (3) voldoende 8102 107 - 16 - druk en volumecapaciteit heeft om "de pomp onder alle vereiste putomstandigheden te laten funktioneren.
Voor een beter begrip van de opeenvolgende werking van de klepsamenbouw als weergegeven in Fig.7 wordt· verwezen naar 5 de schematische tekeningen in Figs.8A, 8B en 8C.Daarin wordt de klepsamenbouw weergegeven in de volgende cycli: (1) het Γ' drijfgas wordt naar drukkamer 154 gevoerd(Fig.8A); (2) halverwege tussen cycli (Fig.8B); en (3) drijfgas wordt naar drukkamer 156 gevoerd (Fig.8C).
10 · Net als in voorgaande tekeningen verbindt de zuigerstang 118a en 118b de twee zuigers!niet weergegeven). De stuurklep 167 heeft één kant 162 die in de drukkamer 156 steekt terwijl de andere kant 164 in drukkamer 154 steekt.Voor de correlatie wordt drukkamer 154 als de "onderste” drukkamer beschouwd.
15 Fig.8A, Fig,8B en Fig.8C worden beschreven aan de hand van de werking van de klepsamenbouw om de opeenvolging te la-ten zien van zowel mechanische als drukverahderingen, die invloed hebben op de drukomslag in kamers 154 en 156.
• In Fig.8A wordt stuurklep 167 weergegeven in een positie 20 naar de bovenste drukkamer 156 toe.In deze positie kan het drijfgas vrij stromen naar de onderkant 188 van hoofdklep 201.
De bovenkant 204 is vrij om af te laten door de dwarsdoorgang 238/ door de stuurklepholte 236 en naar buiten door uittree-poort 176a.De bovenste drukkamer 156 loopt uit door bovenste 25 doorgang 244 in de bovenste hoofdklepholte 225 en naar buiten door de bovenste kleplichaampoort 176b.De onderste klepli-chaam uitlaatpoort 212 wordt geblokkeerd door afdichtingen 272a en 272b, die op de onderkant van stuurklep 167 zitten.
In deze omstandigheid drukt het drukverschil’ de hoofd-30 klep 201 naar bovenste drukkamer 156.Met de hoofdklep 201 gelegen nabij de bovenste drukkamer 156, kan het drijfgas vrij stromen in de onderste drukkamer 154 en het uitlaatgas van , ; bovenste drukkamer 156 is vrij om te worden afgelaten.
Daardoor wordt de zuiger(niet weergegeven) in onderste 35 drukkamer 154 weggedrukt van de klepsamenbouw en beweegt de zuiger(niet weergegeven) in bovenste drukkamer 156 naar de klepsamenbouw toe, omdat de zuigers verbonden zijn door de zuigerstand 118a en 118b.
In Fig.8B heeft de bovenste zuiger(niet weergegeven) 40 kontakt gemaakt met bovenkant 162 van stuurklep 167 en heeft 8102107 - 17 - deze de stuurklep 167 naar beneden verplaatst tot een punt, waar het drijfgas wordt omgeleid door afdichting 170, die op stuurklep 167 zit, van de onderste stuurklepholte 232 naar de bovenste stuurklepholte 236.Het drijfgas bereikt dan niet 5 meer de onderkant ruimte 188 van hoofdklep 201 via de dwars-lopende kleplichaamdoorgang 230.Inplaats daarvan wordt het drijfgas nu naar de bovenste stuurklepholte 236 gevoerd door de bovenste dwarslopende kleplichaamdoorgang 238 naar bovenkant 204 van hoofdklep 201.
10 In deze omstandigheid wijzigen de drukken over hoofdklep 201 en deze blijft op dezelfde plaats.Het drijfgas dat naar de onderste drukkamer 154 gaat, blijft echter de onderste zuiger(niet weergegeven) wegdrijven van de klepsamenbouw en de bovenste zuiger(niet weergegeven) blijft naar de klepsa-15 menbouw toe bewegen, waardoor stuurklep 167 volledig in zijn uiterste neerwaartse positie wordt gedrukt.
Dit opent tevens drijfgas kleplichaampoort 220a waardoor een volledige stroom drijfgas naar de bovenste stuurklepholte 236 en vandaar naar de bovenkant 204 van hoofdklep 201 moge-20 lijk wordt.Deze volledige verplaatsing van stuurklep 167 opent ook de onderste kleplichaam uitlaatpoort 214 waardoor uitlaatgas van de onderkant 188 van hoofdklep 201 daardoor kan gaan, waardoor een drukverval ontstaat over hoofdklep 201 dat deze naar de onderste drukkamer 154 verplaatst, zoals 25 weergegeven in Fig.8C.
Met de hoofdklep in de positie als weergegeven in Fig.8C wordt het-drijfgas naar bovenste drukkamer 156 gevoerd en wordt het afgelaten uit onderste drukkamer 154.Daardoor wordt de beweging van de zuigers(niet weergegeven) omgekeerd tot de 30 onderste zuiger(niet weergegeven) in onderste drukkamer 154 kontakt maakt met onderkant 164 van stuurklep 167, waardoor de volgorde van werking van de stuurklep 167 wordt omgekeerd.
8102107

Claims (18)

1. Dubbelwerkende pomp in boorgat/ voorzien van een buisvormig huis, een kleplichaam in het middengedeelte van het buisvormige huis, waardoor in dat huis een bovenste en een onderste kamer worden gevormd, een zuiger in iedere kamer, 5 die een pompkamer en een drukkamer verschaft, een orgaan, dat de zuigers met elkaar verbindt, organen die drijfgas aan het kleplichaam toevoeren, een drukgevoelige hoofdklep in het A·.. :·.·,.·· kleplichaam, die beweegbaar is tussen twee posities om afwis selend drijfgas aan één van de drukkamers toe te voeren ter-10 wijl drijfgas wordt afgelaten uit de andere drukkamer, een stuurklep, die met de zuigers in verbinding komt aan het einde van hun binnenwaartse slag, die de stroom van drijfgas naar het drukgevoelige deel van de hoofdklep regelt om deze naar zijn andere positie te bewegen, en regelkleporganen in 15 verbinding met de pompkamers om de verplaatsing van putvloei-stoffen daardoor te regelen.
2. Dubbelwerkende pomp volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het orgaan dat de zuigers verbindt een zuigerstang is, die door het kleplichaam steekt, 20
3.Dubbelwerkende pomp volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de organen voor het toevoeren van drijfgas onder druk naar het kleplichaam onder meer zijn een drijfgas intree poor.t in gasverbinding met de stuurklep; met de stuurklep verbonden organen om het drijfgas ofwel naar de bovenkant van 25 de hoofdklep of naar de onderkant van'de hoofdklep te voeren; de hoofdklep verplaatsbaar is als reaktie op het drijfgas; een tweede drijfgas intreepoort in gasverbinding met de hoofdklep, en met de hoofdklep Verbonden organen om het drijfgas ofwel naar de bovenste drukkamer, of naar de onderste 30 drukkamer te voeren.
4.Dubbelwerkende pomp volgens één van de voorgaande con-clüsies, met het kenmerk, dat deze voorzien is van organen voor het aflaten van drijfgas uit de bovenste en onderste drukkamer via het kleplichaam. . ' 35
5.Dubbelwerkende pomp volgens conclusie 4, met het ken merk, dat de uitlaatorganen onder meer zijn:gasverbinding organen die beide drukkamers met de hoofdklep verbinden; bovenste uitlaatgasuittreepoorten voor het aflaten van de 8102107 - 19 - bovenste drukkamer? onderste uitlaatgasuittreepoorten voor het aflaten van de onderste drukkamer, en organen die met de hoofdklep verbonden zijn voor het selektief sturen van het uitlaatgas van ofwel de bovenste of de onderste uitlaatgas 5 uittreepoorten.
6. Dubbelwerkende pomp volgens conclusie.5, met het kenmerk, dat de gasverbindingsorganen de bovenste drukkamer verbinden met de hoofdklep, en de hoofdklep voorzien is van ; organen daarop om uitlaatgas van de bovenste drukkamer naar 10 de bovenste uitlaatgas uittreepoorten te voeren.
7. Dubbelwerkende pomp volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de gasverbindingsorganen de onderste drukkamer verbinden met de hoofdklep, en de hoofdklep voorzien is van organen daarop om uitlaatgas uit de onderste drukkamer naar 15 de onderste uitlaatgas uittreepoorten te voeren.
8. Dubbelwerkende pomp volgens conclusie 6 of 7, met het kenmerk, dat het hoofdkleporgaan voor het besturen van uitlaatgassen met de hoofdklep verplaatsbaar is, waarbij, wanneer het hoofdkleporgaan uitlaatgassen stuurt van één van de 20 drukkamers naar de overeenkomstige uitlaatgas uittreepoort, het hoofdkleporgaan tegelijkertijd drijfgas voert naar de andere drukkamer.
9. Dubbelwerkende pomp in boorgat, voorzien van een buisvormig huis dat geschikt is om te worden opgenomen in en 25 geplaatst te worden in een putstijgbuis ; een kleplichaam, dat in het huis gelegen is, en in het huis een bovenste kamer vormt boven en een onderste kamer vormt onder het kleplichaam; een zuiger in elk van de kamers om in de bovenste kamer een bovenste pompkamer en een bovenste drukkamer te 30 vormen en in de onderste kamer een onderste pompkamer en een onderste drukkamer te vormen, waarbij de bovenste en onderste pompkamers in gasverbinding staan met de stijgbuis boven de pomp; een zuigerstang die de zuigers verbindt en door het kleplichaam op en neer bewogen kan worden; organen om gas on-35 der druk in het kleplichaam te laten; een drukgevoelige hoofd klep in het kleplichaam in het kleplichaam om de richting van het gas te regelen om het drukgevoelige deel van de hoofdklep onder druk te zetten om de hoofdklep te bewegen naar een positie in het kleplichaam, die de gasstroom van en naar de 8102107 - 20 - drukkamers wijzigt, waarbij de pompkamers voorzien zijn van regelkleporganen om putvloeistóffen die de kamers binnengaan en verlaten te regelen.
10. Dubbelwerkende pomp volgens conclusie 9, met het ken-5 merk, dat daarin een orgaan zit voor het'aflaten van gas uit het kleplichaam.
11. Dubbelwerkende pomp volgens conclusie 9 of 10, met het kenmerk, dat deze voorzien is van een orgaan voor het aflaten van één van de drukkamers terwijl tegelijkertijd 10 gas onder druk aan de andere drukkamer wordt toegevoerd, en organen op de hoofdklep voor het omkeren van de gasstroom onder druk naar, en aflaten van gas uit, de tegengestelde drukkamers.
12. Dubbelwerkende pomp volgens één of meer van de con-15 clusies 9-11, met het kenmerk, dat deze voorzien is van organen om het gas, dat onder druk in het kleplichaam wordt toegelaten, naar één van beide kanten van de hoofdklep te voeren.
13. Dubbelwerkende pomp volgens conclusie 12, met het 20 kenmerk, dat de gasbesturende organen voorzien zijn van . afdichtorganen op de stuurklep, waardoor verplaatsen van de stuurklep naar zijn bovenste positie gas onder druk voert naar de onderkant van de hoofdklep, waardoor de hoofdklep naar zijn bovenste positie wordt gevoerd, en omkering van.de 25 stuurklep omkering van de hoofdklep met zich meebrengt.
14. Dubbelwerkende pomp volgens één of meer van de conclusies 9-13, met het kenmerk, dat deze voorzien is van een tweede gastoelatend orgaan, dat gas onder druk in het kleplichaam voert. 30
15.Dubbelwerkende pomp volgens conclusie 14, met het ' kenmerk, dat het tweede gastoelatende orgaan door de hoofdklep ingesteld kan worden naar één van de beide drukkamers.
- 16.Installatie voor het verpompen van putvloeistoffen, voorzien van een putstijgbuis , die loopt van. het oppervlak 35 van de put tot in het vloeistofreservoir; een huis verbonden met de stijgbuis beneden het oppervlak van de putvloeistof-fen om een dubbelwerkende pomp in boorgat op te nemen, en voorzien van een lengteboring daarin; een orgaan om gas onder 81 02 107 - 21 - druk naar de boring van het huis te voeren; een dubbelwerkende pomp die afdichtend gehuisd is in de boring van het huis, waarbij de dubbelwerkende pomp voorzien is van een buisvormig huis, dat kan worden opgenomen in en binnen een putstijg-5 buis kan worden opgenomen; een kleplichaam, dat in het huis zit, en een bovenste kamer vormt boven en een onderste kamer vormt onder het kleplichaam in het huis; een zuiger in elk van de kamers, die in de bovenste kamer een bovenste pompka-mer en een bovenste, drukkamer vormt en in de onderste kamer 10 een onderste pompkamer en een onderste drukkamer vormt, waarbij de bovenste en onderste pompkamers in gasverbinding staan met de buizenreeks boven de pomp; een zuigerstang, die de zuigers met elkaar verbindt, en door het kleplichaam heen en weer kan worden bewogen; een orgaan om gas onder druk in het 15 kleplichaam toe te laten; een drukgevoelige hoofdklep in het kleplichaam om de richting van gas naar één van de drukkamers te regelen, terwijl gelijktijdig gas uit de andere drukkamer 'wordt afgelaten; een stuurklep, die met de zuiger in verbinding komt aan het einde van de binnenwaartse slag, die de 20 stroom van gas onder druk regelt naar het drukgevoelige deel van de hoofdklep om de hoofdklep te bewegen naar een positie in het kleplichaam, die de gasstroom van en naar de drukkamers wijzigt; de pompkamers voorzien zijn van regelkleporga-nen om putvloeistoffen die de kamers binnengaan en verlaten 25 te regelen; organen voor het aflaten van gas uit het kleplichaam en organen om het uitlaatgas uit het kleplichaam te voeren naar het inwendige van de putstijgbuis , waardoor de putvloeistoffen die uit de dubbelwerkende pomp treden, belucht worden. 30
17.Putpompinrichting, voorzien van een stijgbuis ; een putpomp die wordt aangedreven door gassen en verbonden is met de stijgbuis, -en tenminste één luchtliftklep in de stijgbuis boven de putpomp, waarbij de inlaat naar de luchtliftklep in gasverbinding staat met de drijfgasaanvoer voor de putpomp 35 om vloeistoffen in de stijgbuis met gas naar boven te voeren.
18.Putpompinrichting volgens conclusie 17, met het kenmerk, dat de drijfgas uitlaat van de putpomp verbonden is met de stijgbuis om daarin aanwezige vloeistoffen te beluch-• ten. 8102107
NL8102107A 1980-05-22 1981-04-29 Dubbelwerkende pomp in boorgat. NL8102107A (nl)

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
US15252980A 1980-05-22 1980-05-22
US15252980 1980-05-22

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL8102107A true NL8102107A (nl) 1981-12-16

Family

ID=22543314

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL8102107A NL8102107A (nl) 1980-05-22 1981-04-29 Dubbelwerkende pomp in boorgat.

Country Status (7)

Country Link
JP (1) JPS5718480A (nl)
CA (1) CA1142081A (nl)
DE (1) DE3117763A1 (nl)
FR (1) FR2483018B1 (nl)
GB (1) GB2077366B (nl)
NL (1) NL8102107A (nl)
NO (1) NO811727L (nl)

Families Citing this family (5)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US4516917A (en) * 1983-03-28 1985-05-14 Otis Engineering Corporation Well pumping apparatus and method
US4871302A (en) * 1988-01-26 1989-10-03 Milam/Clardy, Inc. Apparatus for removing fluid from the ground and method for same
US5857519A (en) * 1997-07-31 1999-01-12 Texaco Inc Downhole disposal of well produced water using pressurized gas
CN109973371A (zh) * 2019-05-13 2019-07-05 西南石油大学 用于高含水油井的串联式双作用注采泵
US11655695B2 (en) * 2020-07-10 2023-05-23 Digital Downhole Inc. Rodless pump and multi-sealing hydraulic sub artificial lift system

Family Cites Families (12)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US1448486A (en) * 1921-09-15 1923-03-13 George C Garraway Pump
US2423111A (en) * 1944-07-10 1947-07-01 Charles M O'leary Pneumatic pumping mechanism
US2427703A (en) * 1945-01-15 1947-09-23 Hugh S Berkey Combination pump and gas lift
US2726605A (en) * 1952-11-01 1955-12-13 William F Tebbetts Gas lift for wells
US2799225A (en) * 1953-10-07 1957-07-16 Alco Valve Co Deep well pump
US2821141A (en) * 1953-11-30 1958-01-28 Sargent Rodless Pump Company Hydraulic well pump
US2720836A (en) * 1954-04-16 1955-10-18 Asa E Warren Air lift pump
US3064582A (en) * 1959-06-12 1962-11-20 Dowty Rotol Ltd Reciprocating pumps
US3522996A (en) * 1969-01-02 1970-08-04 Arthur P Bentley Bottom hole pump
GB1359821A (en) * 1971-06-14 1974-07-10 Hedley Saw M R Reciprocating pumps and compressors
US3963377A (en) * 1974-05-20 1976-06-15 Schlumberger Technology Corporation Pneumatically powered pump system
JPS5139403A (ja) * 1974-09-25 1976-04-02 Kobe Inc Honpu

Also Published As

Publication number Publication date
DE3117763A1 (de) 1982-02-11
CA1142081A (en) 1983-03-01
JPS5718480A (en) 1982-01-30
GB2077366B (en) 1984-09-19
NO811727L (no) 1981-11-23
GB2077366A (en) 1981-12-16
FR2483018A1 (fr) 1981-11-27
FR2483018B1 (fr) 1987-08-07

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US4405291A (en) Downhole double acting pump
AU623426B2 (en) Valve control system
US4649704A (en) Subsea power fluid accumulator
CA2700640C (en) Gas lift valve
US5806598A (en) Apparatus and method for removing fluids from underground wells
US7066247B2 (en) Methods and apparatus for drilling with a multiphase pump
CA1036489A (en) Pressure operated isolation valve for use in a well testing and treating apparatus, and its method of operation
US4545731A (en) Method and apparatus for producing a well
US3675714A (en) Retrievable density control valve
US7735563B2 (en) Pressure driven pumping system
US4490095A (en) Oilwell pump system and method
US4778355A (en) Well pump system
NL8102909A (nl) Meertraps-cementeerinrichting en opblaasbare schacht- pakking.
US4551075A (en) Well pump
US20060168955A1 (en) Apparatus for hydraulically energizing down hole mechanical systems
US5055002A (en) Downhole pump with retrievable nozzle assembly
US4611974A (en) Hydraulically operated well pump system
US4753292A (en) Method of well testing
AU593732B2 (en) Perforating gun firing tool
AU625460B2 (en) Lost-motion valve actuator mechanism
GB2314863A (en) Dual action valve for wellbore testing
US4234295A (en) Subsurface hydraulic pump using high pressure accumulator
NL8102107A (nl) Dubbelwerkende pomp in boorgat.
JPS59501516A (ja) 液圧作動式試掘孔及び井戸用ポンプ
US3654995A (en) Fluid circulating method and system for wells

Legal Events

Date Code Title Description
BA A request for search or an international-type search has been filed
BB A search report has been drawn up
BT A notification was added to the application dossier and made available to the public
A85 Still pending on 85-01-01
BC A request for examination has been filed
BV The patent application has lapsed