NL8101622A - Inrichting voor het toevoeren van koelmiddel aan van koelmiddelkanalen voorziene roterende snijgereedschappen voor spaanafnemende metaalbewerking, in het bijzonder boorgereedschappen. - Google Patents

Description

Ν.0. 29.999 1

Inrichting voor het toevoeren van koelmiddel aan van koelmiddelkanalen voorziene roterende snijgereedschappen voor spaanafnemende metaalbewerking, in het bijzonder boorgereedschappen.

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het toevoeren van koelmiddel aan van koelmiddelkanalen voorziene roterende snijgereedschappen voor spaanafnemende metaalbewerking, in het bijzonder boorgereedschappen, met een op de cilindrische gereedschapsschacht aan-5 gebrachte en ten opzichte van de gereedschapsschacht afgedichte koel-middeltoevoerring, die buiten via een losneembare koppeling met een stationaire toevoerleiding kan worden verbonden en binnen via een ring-kanaal met koelmiddelboringen van de gereedschapschacht in verbinding staat, die in een in een huis gelegerde aandrijfspil plaatsbaar is, 10 waarbij met het huis een in het gebied van de koelmiddeltoevoerring aangebrachte, voortdurend op de toevoerleiding aangesloten koppelkop met een in hoofdzaak radiaal ten opzichte van de schachthartlijn verlopende uittreeboring is verbonden, die in een eerste afdichtvlak uitmondt en waarbij de koelmiddeltoevoerring een met het eerste afdicht-15 vlak samenwerkend tweede afdichtvlak bezit, dat aan het eerste afdichtvlak is aangepast en waarin een met het ringkanaal verbonden, in hoofdzaak radiaal verlopende intreeboring uitmondt.

Bij een dergelijke bekende inrichting (Zwitsers octrooischrift 502.151) is de koelmiddeltoevoerring vast op het boorgereedschap aange-20 bracht. Hij heeft bij boorgereedschappen met verschillende werkdiame-ters steeds dezelfde diameter. Op de koelmiddelring kan steeds dezelfde koppelkop in axiale richting worden opgeschoven, waarbij deze koppelkop een met de buitendiameter van de koelmiddelring overeenkomstige cilindrische boring bezit, waarvan· de wand het eerste afdichtvlak vormt. Het 25 mantelvlak van de koelmiddelring vormt het tweede afdichtvlak. Wordt de boor tegen een andere uitgewisseld, dan wordt de koppelkop in axiale richting van de tevoren gebruikte boor afgetrokken en op de koelmiddeltoevoerring van de nieuwe boor geschoven. Bij machines, waarbij na elkaar een aantal dezelfde boringen uitgevoerd worden, zijn geen grote 30 problemen aanwezig.

Tegenwoordig worden echter na elkaar op hetzelfde werkstuk een aantal bewerkingen met verschillende gereedschappen op universele ber-werkingsmachines uitgevoerd, die in het algemeen als bewerkingscentrum worden aangegeven. Bij een dergelijk bewerkingscentrum ligt een groot 35 aantal gereedschappen in een buiten liggend gereedschapsmagazijn gereed, worden na elkaar met een transportinrichting aan de werkspil 8101622 ft ï 2 toegevoerd en hiervan ook weer afgevoerd, waarbij ook het uitwisselen van de gereedschappen volautomatisch plaats heeft. De meeste van de tegenwoordig in bedrijf zijnde bewerkingscentra zijn echter niet van een koelmiddeltoevoerinrichting voorzien, waarbij het roterende snijgereed-5 schap door de aandrijfspil heen van koelmiddel zou kunnen worden voorzien. Het aansluiten van roterende snijgereedschappen van het boven aangegeven type, die van een koelmiddeltoevoerring zijn voorzien, zouden bij bewerkingscentra moeilijkheden veroorzaken, omdat dit als gevolg van de noodzakelijke toevoerslangen niet volautomatisch plaats kan 10 hebben. De hierboven genoemde bekende inrichting voor koelmiddeltoevoer is voor dergelijke bewerkingscentra eveneens niet geschikt omdat het afstropen en axiaal monteren van de koppelkop bij het navolgende gereedschap tijdrovend zou zijn en gecompliceerde bewegingsinrichtingen zou vereisen.

15 Er zijn ook inrichtingen voor koelmiddeltoevoer aan boorgereed- schappen bekend waarbij de koelmiddeltoevoerring draaibaar op de schacht van het boorgereedschap is aangebracht. De koelmiddeltoevoer-ring is daarbij tegen axiale verschuiving geborgd door twee veerringen die in voor en achter de koelmiddeltoevoerring in de schacht aange-20 hrachte ringgroeven grijpen. In dit geval bezit de koelmiddeltoevoer-ring .een radiale boring, waarin de met de toevoerleiding verbonden koppelkop kan worden ingestoken en door middel van een veer klem kan worden bevestigd. Ook hier treden bij vaak wisselen van gereedschappen in bewerkingscentra moeilijkheden op, omdat het invoeren van de koppelkop in 25 de radiale boring en het bevestigen in de boring zelf met eenvoudige middelen niet volautomatisch kan worden uitgevoerd.

Aan de uitvinding ligt de opgave ten grondslag een inrichting voor koelmiddeltoevoer naar van koelmiddelkanalen voorziene roterende snijgereedschappen voor de spaanafnemende bewerking, in het bijzonder voor 30 boorgereedschappen van het hierboven aangegeven type te verschaffen, die ook bij bewerkingscentra een koelmiddeltoevoer naar de snijgereedschappen via een koelmiddeltoevoerring mogelijk maakt, waarbij de koel-middeltoevoerring na het plaatsen van het snijgereedschap zonder extra bewegingsinrichtingen automatisch op de koppelkop aansluit en bij het 35 wisselen van het gereedschap ook weer automatisch hiervan loskomt. De nieuwe inrichting moet verder ook geschikt zijn voor later toevoeging aan reeds aanwezige bewerkingscentra.

Deze opgave wordt volgens de uitvinding opgelost doordat de koel-middeltoevoerring draaibaar op de gereedschapsas is geplaatst en een 40 radiaal uitstekend, het tweede afdichtvlak dragend koppelstuk bezit, 8101622 3

♦ V

dat bij de afdichtvlakken vlak zijn uitgevoerd, dat het eerste afdicht-vlak in omtreksrichting van de koelmiddeltoevoerring ten opzichte van een door de uittreeboring verlopende tangent op een ten opzichte van de hartlijn van de schacht concentrische cirkel onder een scherpe hoek α 5 van 2 tot 10° zodanig helt dat zijn afstand tot de hartlijn van de schacht in rotatierichting van het gereedschap verminderd en in de richting van de hartlijn van de schacht evenwijdig hiermede of ten opzichte van het vrije einde van het gereedschap van de hartlijn van de schacht af onder een scherpe hoek β tot 10° hellend verloopt en dat het 10 tweede afdichtvlak wat betreft zijn helling is aangepast aan de helling van het eerste afdichtvlak.

Bij de inrichting volgens de uitvinding bestaat dus de losneembare koppeling uit een stationair op het huis aangebrachte koppelkop en een met de draaibaar op de gereedschapsschacht aangebrachte koelmiddeltoe-15 voerring verbonden koppelstuk. De koppelkop en het koppelstuk zijn van samenwerkende vlakke afdichtvlakken voorzien, die op de boven beschreven bijzondere wijze zijn geplaatst. Het snijgereedschap kan door de automatisch werkende gereedschapswisselaar van een bewerkingscentrurn in de aandrijfspil worden geplaatst, waarbij de koelmideltoevoerring onder 20 een willekeurige hoekstand ten opzichte van de gereedschapsschacht kan staan. Begint het gereedschap te roteren dan wordt door de tussen de gereedschapsschacht in de koelmiddeltoevoerring bestaande wrijving laatstgenoemde in rotatierichting van het snijgereedschap meegenomen. Hierdoor komt het afdichtvlak van het koppelstuk op het afdichtvlak van 25 de koppelkop te rusten. Omdat beide afdichtvlakken ten opzichte van een tangent onder een scherpe hoek zijn geplaatst, worden zij door de rotatie van het snijgereedschap afdichtend tegen elkaar gedrukt» Met eenvoudige middelen wordt dus een volautomatisch aan- en afkoppelen van de koelmiddeltoevoerring op de stationaire koelmiddeltoevoer bereikt. Bij 30 het daarop volgende uitwisselen van het roterende snijgereedschap tegen een ander gereedschap wordt het roterende snijgereedschap eenvoudig door de gereedschapswisseling axiaal van de aandrijfspil afgetrokken waarbij ook het koppelstuk automatisch weer van de koppelkop loskomt.

Een belangrijk voordeel van de inrichting volgens de uitvinding 35 bestaat ook daarin dat hij later aan reeds aanwezige bewerkingscentra kan worden toegevoegd, zodat op deze bewerkingscentra de in de laatste tijd gebruikelijke boorgereedschappen met uitwisselbare hard metalen snijplaten kunnen worden gebruikt.

Verdere details van de uitvinding worden hierna beschreven.

40 Aan de hand van een tekening, waarin uitvoeringsvoorbeelden zijn 8101622 ψ ·* 4 weergegeven, wordt de uitvinding hierna nader besproken.

Fig. 1 toont een langsdoorsnede van een 'eerste uitvoeringsvoor-beeld van een inrichting over de lijn I-I in fig. 2.

^ Fig. 2 toont een kopaanzicht van deze inrichting.

5 Fig. 3 toont een langsdoorsnede van een tweede uitvoeringsvoor- beeld over de lijn III-III in fig. 4.

Fig. 4 toont een kopaanzicht van dit uitvoeringsvoorbeeld gedeeltelijk in doorsnede.

Het boorgereedschap 1 is aan zijn vrije einde met 2 uitwisselbare 10 hard metalen snijplaten 2 uitgevoerd. De schacht 3 van het boorgereed-schap 1 bezit een centrale koelmiddelboring 4, die uitmondt in twee openingen 5 aan het voorste einde van het boorgereedschap. Door de koelmiddelboring 4 en de openingen 5 moet koelmiddel direkt in het gebied van de snijplaten 2 worden toegevoerd. In plaats van vloeibaar 15 koelmiddel kan het eventueel ook vereist zijn perslucht via dezelfde leidingen toe te voeren.

Op de cilindrische schacht 3 van het boorgereedschap 1 is een koelmiddeltoevoerring 6 draaibaar gelegerd. Deze koelmiddeltoevoerring bezit een ringkanaal 27 dat via een dwarsboring 8 met de koelmiddelbo-20 ring 4 in verbinding staat. De overeenkomstige passing tussen de koelmiddeltoevoerring 6 en de schacht 3 zijn beide delen ten opzichte van elkaar afgedicht. De koelmiddelring 6 is van een radiaal uitstekend koppelstuk 7 voorzien. Dit koppelstuk 7 is op de in de koelmiddeltoevoerring 6 ingeschroefde nippel 12 radiaal in de richting R verschuif-25 baar en door middel van de schroef 9 vastzetbaar. Het koppelstuk 7 bezit verder een vlak afdichtvlak 10, waarin een in hoofdzaak radiaal verlopende intreeboring 11 uitmondt. Deze intreeboring 11 staat met de nippel 12 en via deze nippel met de dwarsboring 8 in verbinding.

In het huis 13 van een bewerkingseentrum is de aandrijfspil 14 30 draaibaar gelegerd. Op het huis kan later de draagring 15 concentrisch met de spil 14 worden bevestigd. Deze draagring 15 bezit een axiaal verlopende boring 16, waarin de schacht 17a van de koppelkop 17 evenwijdig met de hartlijn van de schacht a-a in de richting A verschuifbaar en door middel van de schroef 18 vastzetbaar is. De hartlijn a-a 35 van de schacht is coaxiaal met de hartlijn van de aandrijfspil 14 zodra het boorgereedschap 1 in de aandrijfspil 14 is geplaatst.

Op de schacht 17a van de koppelkop 17 is verder een aansluitring 19 draaibaar geplaatst waarop de toevoerleiding 20 voor het koelmiddel is aangesloten. De draaibare plaatsing van de aansluitring 19 werd ge-40 kozen om een zoveel mogelijk tot aanpassing in staat zijnde inrichting 8101622 * s 5 te verschaffen. Eventueel zou de toevoerleiding 20 ook direkt op de schacht 17a vast kunnen zijn aangesloten.

De koppelkop 17 steekt in het gebied van de koelmiddeltoevoerring 6 uit en is in dit deel van een in hoofdzaak radiaal verlopende koel-5 middeluittreeboring 21 voorzien. Deze koelmiddeluittreeboring 21 ligt in hetzelfde radiale vlak als de koelmiddelintreeboring 11 respectievelijk kan deze door axiale verstelling van de koppelkop 17 in hetzelfde radiale vlak worden gebracht.

De koppelkop 17 is eveneens van een vlak afdichtvlak 22 voorzien. 10 In dit afdichtvlak 22 mondt de uittreeboring 21 uit. Het afdichtvlak 22 is in omtreksrichting van de koelmiddeltoevoerring 6 ten opzichte van een door de uittreeboring 21 verlopende tangent T scheef hellend. Het gaat hierbij om een tangent op een ten opzichte van de hartlijn van de schacht a-a concentrische cirkel K. De helling van het afdichtvlak 22 15 in omtreksrichting ten opzichte van de tangent T is onder een scherpe hoek α van ongeveer 2 tot 10°, bij voorkeur van 6 tot 8°. De helling van het afdichtvlak 22 in omtreksrichting is daarbij zodanig dat de af-, stand r tot de hartlijn van de schacht a-a in rotatierichting D van het boorgereedschap 1 wordt verminderd.

20 In de richting van de hartlijn van de schacht a-a verloopt het af dichtvlak 22 bij het getekende uitvoeringsvoorbeeld evenwijdig met de hartlijn van de schacht a-a. Eventueel zou echter ook het afdichtvlak, zoals met een streeppuntlijn 22a aangegeven, naar het vrije einde van het boorger eed schap toe en van de hartlijn van de schacht af onder een 25 spitse hoek β kunnen hellen, waarbij deze hoek tot 10° kan bedragen.

Het afdichtvlak 11 van het koppelstuk 7 helt in dezelfde richtingen en onder dezelfde hoek als het afdichtvlak 22, zodat beide afdichtvlakken 11, 22 in de. koppelstand planparallel en goed afdichtend op elkaar liggen.

30 Het boorgereedschap wordt samen met de vrij daarop draaibaar aan gebrachte koelmiddeltoevoerring 6 door een niet weergegeven gereed-schapswisselinrichting in de aandrijfspil 14 geplaatst, waarbij het koppelstuk 7 onder een willekeurige draaihoekstand ten opzichte van de koppelkop 17 aanwezig kan zijn. Wordt het boorgereedschap 1 door de 35 aandrijfspil 2 in draaiing gebracht dan wordt door de wrijving tussen de schacht 3 en de koelmiddeltoevoerring 6 laatstgenoemde eveneens meegenomen en wel zolang tot het afdichtvlak 11 van het koppelstuk 7 tegen het afdichtvlak 22 van de koppelkop 8 komt te rusten. Bij de keuze van de hoek α is het van belang dat deze hoek niet te groot en niet te 40 klein wordt gehouden opdat een tevoren bepaalde aandrukking van de bei- 8101622 f s 6 de afdichtvlakken 10,22 kan worden bereikt. Deze aandrukking moet klein genoeg zijn, opdat de uit de uittreeboring 21 tredende koelmediumstraal de beide koppelingsdelen 7,17 niet weer van elkaar heft. Aan de andere kant mag de hoek α echter ook niet te klein zijn, opdat de afdichtvlak-5 ken 10,22 ook werkelijk in de juiste stand ten opzichte van elkaar komen te liggen, waarin de beide boringen 11,21 op één lijn met elkaar liggen. Ook mag de in draairichting voorste kant van het koppelstuk 7 niet voortijdig op de koppelkop 17 blijven hangen. Een hoek van 6 tot 8° bleek hierbij het meeste voordeel te verschaffen. Een bepaalde in-10 stelling van de onderlinge stand van de dichtvlakken 10, 22 kan men ook nog door radiale verstelling van het koppelstuk 7 na het lossen van de schroef 9 uitvoeren.

Wanneer de hoek 0 groter dan 0° wordt gemaakt, dan wordt daarmede een klemming van het koppelstuk 7 op de koppelkop 17 bij het aftrekken 15 van het boorgereedschap 1 vermeden, voorzover de gereedschapswisselin-richting het boorgereedschap niet nauwkeurig in de richting van de hartlijn zou aftrekken.

Verder is het van voordeel als de koppelkop 17 aan zijn vrije einde 17b kegel- of spievormig is uitgevoerd. Door deze spievormige uit-20 voering wordt het koppelstuk 7 bij het plaatsen van het boorgereedschap 1 in de schacht 14 in draairichting of tegengesteld met de draairichting weggedrukt voorzover hij toevallig nauwkeurig op de koppelkop 17 terecht zou komen.

Voor boorgereedschappen, waarbij de hartlijn van de schacht a-a in 25 bedrijf horizontaal verloopt, is het verder van voordeel op de koelmid-deltoevoerring 6 diametraal tegenover het koppelstuk 7 en tegenwicht 23 aan te brengen dat bij voorkeur radiaal verstelbaar kan zijn. De radiale verstelling kan bijvoorbeeld plaats hebben doordat het tegenwicht 23 een moerschroefdraad bezit en op een schróefdraadbout 24 kan worden 30 geschroefd. Een borgschroef 25 verhindert een ongewenste verdraaiing van beide delen. Door het tegenwicht 23 wordt het gewicht van het koppelstuk 7 vereffend zodat reeds geringe wrijvingskrachten tussen de schacht 3 en de koelmiddel en de koelmiddeltoevoerring 6 voldoende zijn om laatstgenoemde bij draaiing van het boorgereedschap 1 mee te nemen. 35 Ontbreekt het tegenwicht 23 dan zou onder bepaalde omstandigheden het koppelstuk 7 te zwaar zijn om uit een vertikale naar beneden hangende stand in draairichting D meegenomen te worden. Bij vertikaal aangebrachte boorgereedschappen kan een tegenwicht vervallen.

In de figuren 3 en 4 is nog een tweede voorkeursuitvoering weerge-40 geven. Voorzover de onderdelen dezelfde functie hebben als bij het eer- 8101622 7 i 4 ste uitvoeringsvoorbeeld, zijn zij met hetzelfde verwijzingscijfer aangegeven. De hierboven gegeven beschrijving moet dienovereenkomstig worden gebruikt.

Bij het in de figuren 3 en 4 weergegeven uitvoeringsvoorbeeld is 5 het koppelstuk 7* direkt op de omtrek van de koelmiddeltoevoerring geschroefd. De koppelkop 17’ bestaat met voordeel uit een axiaal ten opzichte van de hartlijn van de schacht verstelbare houder 30 en een in een dwarsboring 31 van de houder verschuifbare buis 32. De buis 32 kan in de dwarsboring 31 door middel van de klemschroef 33 worden vastge-10 klemd. Op deze wijze is de buis nauwkeurig loodrecht op de beide af-dichtvlakken 10 en 22' in ongeveer radiale richting R1 verstelbaar.

Voor axiale verstelling van de koppelkop 17' kan de houder 30 een zich evenwijdig met de hartlijn van de schacht a-a uitstrekkende schroefdraadtap 34 bezitten, die in een in de draagring 15* aangebrach-15 te moerschroefdraad 35 kan worden geschroefd en door middel van de con-tramoer 36 kan worden vastgezet. Na het lossen van de contramoer 36 kan de houder 30 door verdraaien om zijn eigen hartlijn axiaal worden versteld, waarbij men ook tegelijkertijd de helling van het afdichtvlak 22' van de buis 32 aan het afdichtvlak 10 van het koppelstuk 7' kan 20 aanpassen. Wat betreft de stand van de afdichtvlakken 10 en 22* ten opzichte van de hartlijn van de schacht a-a gelden de in verband met het uitvoeringsvoorbeeld volgens de figuren 1 en 2 gemaakte opmerkingen in dezelfde zin. Bij het in de figuren 3 en 4 weergegeven uitvoeringsvoorbeeld hellen de beide afdichtvlakken 7' en 22’ naar het vrije einde van 25 het boorgereedschap ten opzichte van de hartlijn van de schacht a-a onder een scherpe hoek 3 waarbij deze hoek ongeveer 2° bedraagt. Dienovereenkomstig helt ook de hartlijn van de buis 22 ten opzichte van het radiale vlak onder de hoek 3.

De werking van dit uitvoeringsvoorbeeld bij het wisselen van ge-30 reedschap is dezelfde als bij het bovenbeschreven uitvoeringsvoorbeeld. Het vlakke kopvlak van de buis 32 vormt daarbij het eerste afdichtvlak 22'.

Om het afdichteffect tussen de beide afdichtvlakken 10 en 22' nog te verbeteren, kan in het vlakke afdichtvlak 22' van de koppelkop 17' -35 hier van de buis 32 - een de uittreeboring 21 ervan omgevende 0-ring 37 zijn geplaatst die enigszins buiten het vlakke afdichtvlak 22' uitsteekt.

De inrichting volgens de uitvinding voor koelmiddeltoevoer is voor elk type van van koelmiddel voorziene, roterende snijgereedschappen ge-40 schikt, dus niet alleen voor boorgereedshappen maar bijvoorbeeld ook voor frezen, boorstangen, uitdraaigereedschappen en dergelijke.

8101622

Claims (14)

1* Inrichting voor het toevoeren van koelmiddel aan van koelmid-delkanalen voorziene roterende snijwerktuigen voor spaanafnemende metaalbewerking, in het bijzonder boorgereedschappen, met een op de cilindrische gereedschapsschacht aangebrachte en ten opzichte van de ge-5 reedschapsschacht afgedichte koelmiddeltoevoerring, die buiten via een losneembare koppeling met een stationaire toevoerleiding kan worden verbonden en binnen via een ringkanaal met koelmiddelboringen van de gereedschapsschacht in verbinding staat, die in een in een huis gelegerde aanrijfspil kan worden geplaatst, waarbij met het huis een in het 10 gebied van de koelmiddeltoevoerring aangebrachte, voortdurend op de toevoerleiding aangesloten koppelkop met een in tioofdzaak radiaal ten opzichte van de hartlijn van de schacht verlopende intreeboring is verbonden, die in een eerste afdichtvlak uitmondt en waarbij de koelmiddeltoevoerring een met een eerste afdichtvlak samenwerkend tweede af-15 dichtvlak bezit, die aan een eerste afdichtvlak is aangepast en waarin een met het ringkanaal verbonden, in hoofdzaak radiaal verlopende uit-treeboring uitmondt, met het kenmerk, dat de koelmiddeltoevoerring (6) draaibaar op de gereedschapsschacht (3) is aangebracht en een radiaal uitstekend het tweede afdichtvlak dragend koppelstuk (7,7') bezit, dat 20 beide afdichtvlakken (10, 22, 22") vlak zijn uitgevoerd, dat het eerste afdichtvlak (22, 22’) in omtreksrichting van de koelmiddeltoevoerring (6) ten opzichte van een door de uittreeboring (21) verlopende tangent (T) op een ten opzichte van de schachthartlijn (a-a) concentrische cirkel (K) onder een scherpe hoek (a) van 2 tot 10° zodanig helt dat de 25 afstand (r) tot de schachthartlijn (a-a) in rotatierichting (D) van het gereedschap (1) kleiner wordt en in de richting van de schachthartlijn ♦ (a-a) evenwijdig hiermede of ten opzichte van het vrije einde van het gereedschap (1) van de schachthartlijn (a-a) af onder een scherpe hoek (S) tot 10° hellend verloopt en dat het tweede afdichtvlak (10) wat 30 zijn hellingen betreft aan de helling van een eerste afdichtvlak (22,22f) is aangepast.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat beide af-dichtvlakken (10, 22, 22’) in omtreksrichting onder een hoek (a) van 6 tot 8° hellen.

3. Inrichting volgens conclusies 1 of 2, met het kenmerk, dat de koppelkop (17,17') in de richting (A) van de schachthartlijn (a-a) verstelbaar is.

4. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat het 8101622 ** ... r 9 koppelstuk (7) in radiale richting (R) ten opzichte van de schachthartlijn (a-a) verstelbaar is.

5. Inrichting volgens de conclusies 1-4, met het kenmerk, dat de koppelkop (17) aan zijn vrije einde (17b) kegel- of spievormig is uit- 5 gevoerd.

6. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de koel-middeltoevoerring (6) een diametraal tegenover het koppelstuk (7) aangebracht tegenwicht (23) bezit.

7. Inrichting volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat tegenwicht 10 (23) radiaal verstelbaar is.

8. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het koppelstuk (7,7') uit meegevend materiaal in het bijzonder polyamide bestaat .

9. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de koppel- 15 kop (17’) in ongeveer radiale richting (Rl) ten opzichte van de schachthartlijn (a-a) verstelbaar is.

10. Inrichting volgens de conclusies 3 en 9, met het kenmerk, dat de koppelkop (17’) bestaat uit een axiaal ten opzichte van de schachthartlijn (a-a) verstelbare houder (30) en een ongeveer radiaal verstel- 20 bare buis (32), waarvan het naar de koelmiddelring (6) toegekeerde kop-vlak het eerste afdiehtvlak (22*) vormt.

11. Inrichting volgens conclusie 1 ene 10, met het kenmerk, dat de buis (32) nauwkeurig loodrecht op het eerste afdiehtvlak (22') verstelbaar is.

12. Inrichting volgens conclusie 10 of 11, met het kenmerk, dat de buis (32) in een dwarsboring (31) van de houder (30) verschuifbaar is en door middel van een klemschroef (33) kan worden vastgezet.

13. Inrichting volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat de houder (30) een zich evenwijdig met de schachthartlijn (a-a) uitstrekkende 30 schroefdraadtap (34) bezit, die in een met het huis (13) verbonden draagring (15') kan worden geschroefd en door middel van een contramoer (36) kan worden vastgezet.

14. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat in het vlakke afdiehtvlak (22') van de koppelkop (17') een de uittreeboring 35 (21) concentrisch omgevende 0-ring (37) is aangebracht. 8101622