NL8006002A

NL8006002A - Drijvende zwemoefeninrichting.

Info

Publication number: NL8006002A
Application number: NL8006002A
Authority: NL
Original assignee: Warmuth Fred
Priority date: 1979-11-02
Filing date: 1980-11-03
Publication date: 1981-06-01
Also published as: ES262526Y; IT1134139B; FR2468387A1; ES262526U; GB2064337A; IT8025727A0

Description

1Λ-* - * Τ Tj/Se/Warimith 1 Drijvende zwemoefeninrichting

De uitvinding heeft betrekking op een drijvendé zwemoefeninricht ing, in het bijzonder voor babies en kinderen.

De bekende zwemhulptoestellen bestaah uit een 5 opblaasbare ring, die onder de armen om het lichaam wordt gedragen en zich bij het opblazen aan het lichaam aanpast. Verder zijn .er opblaasbare armringen.

Met de uitvinding moet het doel worden bereikt, om de inrichting zodanig uit te voeren, dat deze niet kan 10 kantelen, de betreffende persoon veilig met het hoofd boven water houdt, de persoon niet uit het toestel kan glijden, wanneer de inrichting door uitwendige invloeden wordt omgekanteld, dat de persoon een optimale zwemhouding wordt gegeven, de voor het zwemmen noodzakelijke bewegingen niet 15 worden gehinderd en tegelijkertijd de betreffende persoon een gevoel van veiligheid wordt gegeven. In een bijzondere uitvoering moet het drijfvermogen van de inrichting, zonder dat deze aan drijfstabiliteit .verliest, zo instelbaar zijn, dat de betreffende persoon bij het voortgezette onderwijs 20 zelf meer drijfvermogen op moet wekken.

Dit doel wordt volgens de uitvinding bereikt, doordat de inrichting een drijfdeel met een stabiele drijf-stand en een met deze verbonden, de betreffende persoon in zijn drijfhouding houdend lichaam-aanpassingsdeel omvat, 25 dat een van grote veranderbare opneemopening voor de betreffende persoon omvat.

Een bijzondere uitvoeringsvorm van de uitvinding bestaat daaruit, dat in de drijfstand het vlak van de opneemopening van het lichaamaanpassingsdeel in hoofdzaak 30 vertikaal ligt of ten opzichte van een theoretisch vertikaal vlak naar achteren helt, en bij voorkeur met dit ver-tikale vlak een hoek van ongeveer 15° insluit. Daardoor is de opneemopening aangepast aan de zwemhouding van de betreffende persoon, die normaal, gesproken onder een hoek van on-35 geveer 15° schuin ten opzichte van het wateroppervlak in het water zwemt.

8006002 -2-

Een voorkeursuitvoerirngsvorm van de uitvinding bestaat daaruit, dat het drijfdeel uit een cirkelvormige, naar achteren toe open , opblaasbare slang bestaat, waaraan het eveneens opblaasbare lichaamsaanpassingsdeel is beves-5 tigd. Daardoor kan de betreffende persoon zijn hoofd op het drijfdeel leggen, wanneer deze persoon vermoeid geraakt. Tegelijkertijd wordt verhinderd,· dat zijn hoofd onder water geraakt. De benen hebben door de achterste onderbreking van het drijfdeel volledige bewegingsvrijheid voor zwemoefe-10 ningen.

Een andere gunstige uitvoeringsvorm bestaat volgens de uitvinding daaruit, dat het drijfdeel in tenminste twee in hoofdzaak evenwijdig aan elkaar verlopende luchtkamers is gedeeld, die elk opblaasbaar zijn en het drijfdeel 15 een stabiele drijfstand kunnen geven. Door deze uitvoeringsvorm kan men uit één van de luchtkamers van het drijfdeel lucht weg laten lopen, zonder dat het drijfdeel zijn stabiliserende stand verlies. Al naar gelang de hoeveelheid van de lucht die men weg laat lopen, kan de zwemleerling zelf 20 meer drijvend vermogen in het water opwekken. Daardoor wordt het zwem-leerproces versneld. Vanwege de steeds stabiele drijfstand, ook bij een nog slechts gering drijfvermogen van de zweminrichting, worden ongevallen vermeden en krijgt de zwemleerling geen angstgevoel.

25 Een uitvoeringsvoorbeeld van de uitvinding is in de tekening weergegeven.

De tekening toont een inrichting met een drijfdeel 31, dat door zijn vorm op het water een stabiele drijfstand inneemt. Het drijfdeel 31 bestaat uit bijvoorbeeld twee 30 afzonderlijke, opblaasbare, evenwijdig aan elkaar verlopende luchtkamers 32 resp. 33. Voor het opblazen van de kamers dienen ventielen 34 resp.35. Het drijfdeel 31 heeft bij voorkeur de vorm van een hoefijzer of een naar achteren open ring, opdat met de benen ongehinderde zwembewegingen moge-35 lijk zijn.

Een bodemdeel 36 strekt zich uit van het voorste begin 37 van het drijfdeel 31 tussen de beide cirkelvormige 8006002 -3- poten 38 en 39 uit tot ongeveer halverwege de poten. Het deel 36 dient als steun voor het bovenlichaam van de betreffende persoon, waarbij het hoofd van de persoon op (baby) of voor (kinderen) het voorste gedeelte 37 komt te 5 liggen. Het deel 36 kan voorzien zijn van opblaasbare langs-ribben. Deze verhinderen, dat zich in het bodemdeel vouwen vormen.

Het bodemdeel 36 dient als onderste gedeelte van een lichaamaanpassingsdeel voor het opnemen van het boven-10 lichaam van de betreffende persoon. Het om de bovenzijde van de persoon lopende gedeelte van het lichaamaanpassingsdeel bestaat uit twee opblaasbare vleugels 40 en 41, die door een ritssluiting 42,43 of andere veilige sluitmiddelen met elkaar kunnen worden verbonden. Al naar gelang de mate 15 waarin de vleugels 40,41 via hun ventielen 46 resp. 47 worden opgeblazen, wordt tussen de drie lichaamaanpassingsde-len 36,40,41 een opening met verschillende grootte verkregen voor het opnemen van kinderen van verschillende grootte.

Door het verschillend sterk opblazen van het bodemdeel 36 20 of het daaruit weg laten lopen van lucht, is een hoogtever-stelling van de zwemmer ten opzichte van het wateroppervlak mogelijk. Verder wordt door het opblazen van het bodemdeel 36 de zwemhouding van de persoon gestabiliseerd en wordt het vormen van vouwen in dit bodemdeel 36 vermeden.

25 Bij voorkeur wordt het drijfdeel 31 gevormd, door dat één enkele slang naderhand door een naad 48 in de beide kamers 32 en 33 wordt verdeeld. Het beste is kunststof materiaal geschikt, waarbij de naad 48 vanzelfsprekend geen gaten heeft, maar een lasnaad is, waarlangs de beide tegen -30 over elkaar liggende wanden van de drijfdeelslang aan elkaar zijn gelast, opdat zich de beide kamers 32 en 33 vormen.

Het drijfdeel en het lichaamaanpassingsdeel zijn zo op elkaar afgestemd, dat zich het lichaam van de betreffende persoon in evenwicht bevindt. Daardoor wordt een onge-35 wenst onderdompelen van het gezicht in het water vermeden. Verder kunnen, in het bijzonder babies, bij vermoeiing hun hoofd op het drijfdeel leggen. Drijfdeel en lichaamaanpas- 8 o π 6 η n > -4- r singsdeel moeten in het water een zo gering mogelijke stro-mingsweerstand hebben.

Het doel van het drijf deel is, om het noodzakélijke drijfvermogen op te wekken en een stabiele stand te geven.

5 Daardoor kan het drijfdeel in plaats van een ringvorm of een U-vorm, ook in de vorm van een katamaran zijn uitgevoerd.

In dit geval zal het drijfdeel twee drijflichamen hebben die door een dwarsverbinding met elkaar zijn verbonde .

Het is doelmatig om het lichaamaanpassings-deel 10 36,40,41 overeenkomstig de helling van de zwemmer ten opzich te van het wateroppervlak hellend aan het drijfdeel aan te brengen. Deze helling bedraagt ongeveer 15°. Het lichaamaan-passingsdeel past zich bij het opblazen aan aan het lichaam van de betreffende persoon. Door de hoogte van de luchtdruk 15 in de afzonderlijke kamers kan zowel het drijfvermogen aan het gewicht van de betreffende persoon worden aangepast als ook de zwemhouding worden beinvloed.

20 8006002

Claims

1. Drijvende zwemoefeninrichting, in het bijzonder voor babies, gekenmerkt door een drijfdeel (31) met een stabiele drijfstand en door een hiermee verbonden, de betreffende persoon in een zwemhouding houdend lichaamaan- 5 passingsdeel, dat een in grootte veranderbare opneemopening voor de betreffende persoon heeft.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het als steun voor de betreffende persoon onderste binnenvlak van de opneemopening bij voorkeur het gehele lichaam- 10 aanpassingsdeel (36,40,41) in de drijfstand naar achteren en naar beneden weglopend resp. hellend is uitgevoerd, overeenkomstig de ideale zwemhouding.

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat het lichaamaanpassingsdeel (36,40,41) in hoofd- 15 zaak de vorm van een ringvormige slang heeft, die een bodem-deel voor het dragen van de betreffende persoon en losmaakbaar met elkaar te verbinden einden voor het omvatten van de persoon aan de van dit bodemdeel afgekeerde zijde van de persoon omvat.

4. Inrichting volgens een van de conclusies 1-3, met het kenmerk, dat het drijfdeel (31) een dwarsstuk in hoofdzaak onder het hoofd van de betreffende persoon heeft.

5. Inrichting volgens een. van de conclusies 1-4, met het kenmerk, dat het drijfdeel (31) aan de achterzijde 25 ter plaatse van de beenbewegingen van de betreffende persoon open is.

6. inrichting volgens een van de conclusies 1-5, met het kenmerk, dat het drijfdeel (31) en het lichaamaanpassingsdeel (36,40,41) afzonderlijk opblaasbaar zijn en 30 elk bij voorkeur verscheidene afzonderlijke luchtkamers omvatten.

7. Inrichting volgens een van de conclusies 1-6, met het kenmerk, dat het lichaamaanpassingsdeel (36,40,41) star met het drijfdeel (1,11) is verbonden. 35 8 0 0 6 0 0 2 -6-

8. Inrichting volgens een van de conclusies 1-7, met het kenmerk, dat het drijfdeel (31) in tenminste twee in hoofdzaak evenwijdig aan elkaar verlopende luchtkamers (32,33) is verdeeld, die elk afzonderlijk opblaasbaar zijn 5 en elk het drijfdeel een stabiele drijfstand kunnen geven.

9. Inrichting volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat de afzonderlijke luchtkamers (32,33) van het drijfdeel (31) door onderverdeling van een grotere kamer worden gevormd, bij voorkeur door een lasnaad langs een 10 het drijfdeel vormende slang.

10. Inrichting volgens een van de conclusies 3-9, met het kenmerk, dat het bodemdeel (36) van het lichaamaan-passingsdeel (36,40,41) afzonderlijk van de andere inrich-tingsdelen opblaasbaar is. 8006002