NL8005563A - Koppelplaat. - Google Patents

Description

V 4 9 VO 1081

Titel: Koppelplaat.

De uitvinding heeft betrekking op een plaat voor het onderling koppelen van in eikaars verlengde liggende kabelgoten of dergelijke, welke bestaan uit een bodem en aan weerskanten daarvan gelegen, haaks daarop staande, zijwanden, welke aan hun bovenrand binnenwaarts zijn 5 omgevouwen, welke plaat aan een begrenzingsrand is voorzien van op onderlinge afstand gelegen nokken, lippen of dergelijke uitsteeksels, welke gestoken kunnen worden in daartoe in de kabelgoot aanwezige sleuven.

Een dergelijke koppelplaat is bekend uit de Nederlandse octrooi-10 aanvrage J8.08kj8. Bij deze bekende koppelplaat zijn nabij de niet van nokken voorziene rand aan drie zijden ingesneden vensters aangebracht, waarbij het materiaal over de vierde zijde is omgezet ter vorming van oren. De aan elkaar grenzende zijwanden van twee op elkaar volgende kabelgoten zijn voorzien van sleuven, waarin de oren van de koppelplaat 15 gestoken kunnen worden, nadat de lippen in daartoe aanwezige sleuven nabij de bovenkant van de betreffende zijwand zijn gestoken en de plaat naar de zijwand toe gedraaid is. De uitstekende oren worden dan met een tang of een hamer omgezet, waardoor de verbinding voltooid is.

Aangezien kabelgoten vervaardigd zijn uit een metaal, bijvoor-20 beeld sendzimir, is de kans groot, dat de oren bij het omzetten afbreken. Moet de koppeling door omstandigheden gelost worden, dan is bij het terugbuigen van de oren de kans op breuk zoveel groter.

Bevindt een goot zich dicht bij een wand, dan is het moeilijk om tussen de zijwand van de goot en die wand gereedschap te brengen.

25 Het doel van de uitvinding is de geschetste bezwaren te onder vangen en een koppelplaat te verschaffen, waarbij zonder gereedschap of dergelijke en eventueel afbrekende oren op snelle en doelmatige wijze een koppeling tussen twee naburige kabelgoten gemaakt kan worden.

Volgens de uitvinding wordt dit verkregen, doordat de breedte 30 van de koppelplaat, gemeten tussen de nokken en de overstaande langs-rand groter is dan de binnenwerkse hoogte van een zijwand van de kabelgoot en een in de lengterichting zich uitstrekkende verzwakking in de plaat is aangebracht.

Wanneer de koppelplaat tussen de bodem en de binnenwaarts omge-35 vouwen bovenrand van de zijwanden van twee naburige kabelgoten wordt B 0 0 5 5 6 3 *»·· *- 4 -2- * geklemd en vervolgens daarop een druk in de richting van de zijwand wordt uitgeoefend, dan zal de plaat in de richting van die zijwand doorknikken en een klemverbinding vormen, waardoor de kabelgoten samengehouden worden. De aan een langsrand aanwezige nokken worden gestoken in 5 sleuven, die nabij de overgang tussen de bodem en de zijwand van de kabelgoot zijn aangebracht.

De bovenbedoelde verzwakking kan bestaan uit een reeks smalle dammen, die' worden gevormd door in de langsrichting van de plaat in eikaars verlengde en dicht naast elkaar gelegen sleuven, welke zijn 10 aangebracht in een doordieping, welke zich over de gehele lengte van de plaat uitstrekt.

De uitvinding wordt onder verwijzing naar de tekening nader toegelicht. Daarin toont: fig. 1 in perspectief een stel naburige kabelgoten met een 15 koppelplaat; fig. 2 de koppelplaat in gemonteerde, doch niet doorgeknikte toestand; en fig. 3 de plaat in de gekoppelde en doorgeknikte toestand.

In de tekening zijn door 1 en 2 de einden van twee te koppelen 20 in eikaars verlengde liggende kabelgoten weergegeven. Elke goot bestaat uit een bodem 3, respectievelijk b met opstaande zijwanden 5, respectievelijk 6. Uiteraard zijn ter weerskanten van de bodem zijwanden aanwezig. De bovenrand van de zijwanden 5 en 6 is, zoals weergegeven door 7» respectievelijk 8 binnenwaarts omgevouwen. Nabij de overgang 25 tussen bodem en zijwand zijn op onderlinge afstand gelegen sleuven 9» respectievelijk 10 aangebracht. In de zijwanden 5» respectievelijk 6 zijn gaten 11, respectievelijk 12 aanwezig, waarvan het doel nog nader besproken zal worden.

De koppelplaat 13 heeft volgens de uitvinding, gemeten tussen 30 aan een langsrand aanwezige nokken, lippen of dergelijke uitsteeksels 1^ en de overliggende langsrand een breedte, welke groter is dan de binnen-werkse hoogte van een zijwand van de kabelgoot. Bovendien is de koppelplaat ongeveer in het midden van de breedte verzwakt door een aantal sleuven 15 die in elkaar verlengde, dicht naast elkaar liggen en dammen 35 16 vormen. Voorts is over de gehele lengte van de koppelplaat 13 een doordieping 17 aangebracht. In deze doordieping bevinden zich voorts 8005553 -3- sleuven 18 en 19» welke stroken met de openingen 11, respectievelijk 12 in de zijwanden 5» respectievelijk 6.

De langsranden van de koppelplaat 13 zijn omgebogen, zoals door 20 en 21 aangeduid, waardoor de plaat wat sterker wordt.

5 Wanneer twee in eikaars verlengde liggende kabelgoten 3 en ^ gekoppeld moeten worden wordt de koppelplaat 13 op de wijze, als weergegeven in fig. 2, voorgemonteerd. De nokken 1U zijn dan in de sleuven 9 en 10 gestoken en de bovenrand 20 reikt onder de omgezette randen 7 en 8 van de kabelgoten. De koppelplaat is dan binnenwaarts doorgebold. 10 Door het uitoefenen van een kracht in de richting van de zijwan den 5 en 6 zal de koppelplaat, als gevolg van de gekozen breedte en de aanwezige verzwakking, in de richting van de zijwanden doorknikken en ontstaat de toestand volgens fig. 3. De doordieping 17 ligt dan nabij, de zijwanden 5 en 6. De sleuven 18 en 19 geven daarbij de gaten 11, 15 respectievelijk 12 vrij, zodat daar desgewenst een bout doorheen gestoken kan worden om zonodig de verbinding met bouten en moeren extra te borgen. Dit kan gewenst zijn bij goten van grote afmetingen bijvoorbeeld.

8 0 0 5 5 S 3

Claims (3)

1. Plaat voor het onderling koppelen van in eikaars verlengde liggende katelgoten of dergelijke, welke bestaan uit een bodem en aan weerskanten daarvan gelegen, haaks daarop staande, zijwanden, welke aan hun bovenrand binnenwaarts zijn omgevouwen, welke plaat aan een begren- 5 zingsrand is voorzien van op onderlinge afstand gelegen nokken, lippen of dergelijke uitsteeksels, welke gestoken kunnen worden in daartoe in de kabelgoot aanwezige sleuven, met het kenmerk, dat de breedte van de koppelplaat, gemeten tussen de nokken en de overstaande langsrand groter is dan de binnenwerkse hoogte van een zijwand van de kabelgoot en een 10 in de lengterichting zich uit strekkende verzwakking in de plaat is aangebracht .

2. Koppèlplaat volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat deze een over de gehele lengte zich uitstrekkende doordieping heeft, waarin, in eikaars verlengde en dicht naast elkaar gelegen sleuven zijn aange-15 bracht.

3. Koppelplaat volgens conclusies 1-2, met het kenmerk, dat de langsranden nagenoeg haaks zijn omgezet. £ ft I' 5 K fi •J J U J v o o