NL8002535A - Brandstofinspuitinrichting voor een verbrandingsmotor. - Google Patents

Brandstofinspuitinrichting voor een verbrandingsmotor. Download PDF

Info

Publication number
NL8002535A
NL8002535A NL8002535A NL8002535A NL8002535A NL 8002535 A NL8002535 A NL 8002535A NL 8002535 A NL8002535 A NL 8002535A NL 8002535 A NL8002535 A NL 8002535A NL 8002535 A NL8002535 A NL 8002535A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
valve
support rod
guide bore
fuel injection
injection device
Prior art date
Application number
NL8002535A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Maschf Augsburg Nuernberg Ag
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Maschf Augsburg Nuernberg Ag filed Critical Maschf Augsburg Nuernberg Ag
Publication of NL8002535A publication Critical patent/NL8002535A/nl

Links

Classifications

    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F02COMBUSTION ENGINES; HOT-GAS OR COMBUSTION-PRODUCT ENGINE PLANTS
    • F02MSUPPLYING COMBUSTION ENGINES IN GENERAL WITH COMBUSTIBLE MIXTURES OR CONSTITUENTS THEREOF
    • F02M47/00Fuel-injection apparatus operated cyclically with fuel-injection valves actuated by fluid pressure
    • F02M47/02Fuel-injection apparatus operated cyclically with fuel-injection valves actuated by fluid pressure of accumulator-injector type, i.e. having fuel pressure of accumulator tending to open, and fuel pressure in other chamber tending to close, injection valves and having means for periodically releasing that closing pressure
    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F02COMBUSTION ENGINES; HOT-GAS OR COMBUSTION-PRODUCT ENGINE PLANTS
    • F02MSUPPLYING COMBUSTION ENGINES IN GENERAL WITH COMBUSTIBLE MIXTURES OR CONSTITUENTS THEREOF
    • F02M63/00Other fuel-injection apparatus having pertinent characteristics not provided for in groups F02M39/00 - F02M57/00 or F02M67/00; Details, component parts, or accessories of fuel-injection apparatus, not provided for in, or of interest apart from, the apparatus of groups F02M39/00 - F02M61/00 or F02M67/00; Combination of fuel pump with other devices, e.g. lubricating oil pump
    • F02M63/02Fuel-injection apparatus having several injectors fed by a common pumping element, or having several pumping elements feeding a common injector; Fuel-injection apparatus having provisions for cutting-out pumps, pumping elements, or injectors; Fuel-injection apparatus having provisions for variably interconnecting pumping elements and injectors alternatively
    • F02M63/0205Fuel-injection apparatus having several injectors fed by a common pumping element, or having several pumping elements feeding a common injector; Fuel-injection apparatus having provisions for cutting-out pumps, pumping elements, or injectors; Fuel-injection apparatus having provisions for variably interconnecting pumping elements and injectors alternatively for cutting-out pumps or injectors in case of abnormal operation of the engine or the injection apparatus, e.g. over-speed, break-down of fuel pumps or injectors ; for cutting-out pumps for stopping the engine

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Chemical & Material Sciences (AREA)
  • Combustion & Propulsion (AREA)
  • Mechanical Engineering (AREA)
  • General Engineering & Computer Science (AREA)
  • Physics & Mathematics (AREA)
  • Fluid Mechanics (AREA)
  • Fuel-Injection Apparatus (AREA)

Description

f T/tj/lh/343
Brandstofinspuitinrichting voor een verbrandingsmotor,
De uitvinding betreft een brandstofinspuitinrich-ting voor een verbrandingsmotor, waarbij de brandstof door middel van een brandstofpomp in een reservoir wordt getransporteerd, hierin met een konstante hoge druk wordt 5 öpgeslagen en uit het reservoir door middel van inspuit- kleppen, door op de spxeiemaalden daarvan volgens de takten van de motor inwerkende druk van een stuurpamp gestuurd, gedoceerd aan de cilinders van de motor wordt af-gegeven en waarbij een leiding van het reservoir naar de 10 sproeiervoorruimte.een beveiligingsinrichting met een afsluitorgaan tegen het leeglopen van het' reservoir en het ongekontroleerd weglopen van brandstof uit de inspuitklep bij het blijven hangen van de. sproeiernaald is aangebracht .
15 In het bijzonder heeft de uitvinding betrekking op een brandstofinspuitinrichting voor verbrandingsmotoren met een een konstante hoge brandstofdruk in een reservoir leverende brandstofpomp, met brandstoftoevoerleidingenuvan het reservoir naar de brandstofontvangstruimten nabij de 20 klepnaalden van de inspui tklep'pen en met' een door een synchroon met de motor aangedreven gever bediende, een hydraulische stuurkring omvattende stuurinrichting, waarmee volgens de takten van de motor een stuurzuiger van elke inspuitklep beweegbaar is voor het bedienen van de kiep-25 naald, en op welke stuurzuiger de 'in de ontvangstruimte heersende brandstofdruk in de operiingsrichting van de klep aangrijpt. Deze uitvoeringsvorm maakt mogelijk, om de brandstofdruk tijdens het inspuiten konstant te houden, zodat de hoeveelheid ingespoten brandstof nauwkeurig gedo-30 ceerd en een storend naspuiten vermeden kan worden.
Er zijn welliswaar veiligheidskleppen bekend, die een drukoverschrijding in de brandstofsinspuitinrichting moeten verhinderen. Daarbij is het echter niet mogelijk, 800 2 5 35
V
* -2- het leeglopen van het reservoir bij brandstofinspuitin-richtingen voor verbrandingsmotoren, waarbij de brandstof door een brandstofpomp in een reservoir met een konstant hoge druk wordt gebracht te voorkomen, in het geval dat 5 de sproeiernaald van een inspuitsproeier in de geopende stand blijft hangen.
Om in het geval dat de sproeiernaald onbedoeld niet sluit de toevoer naar de ontvangstruimte van de sproeier af te sluiten, is reeds volgens het DE-AS 12.81.207 voor-1:0 gesteld, dat in de leiding van het reservoir naar de inspuitsproeiers een beveiligingsinrichting wordt aangebracht, bestaande uit een in de leiding geschakeld af-sluitorgaan, een schuif met een zuigergedeelte, dat in de openings richting door de druk van de 'stuurpamp en de sluit-15 richting door een veer en door de reservoirdruk wordt hellast. Volgens een uitvoeringsvorm werkt de afsluitschuif op de naar de stuurpompdruk toegekeerde zijde samen met een zuiger. Bij deze uitvoering wordt echter de reservoirdruk pas nabij de schuif en in een gesloten stand daarvan 20 werkzaam. In hoofdzaak is de schijf bij de 'open stand in de sluitrichting met een veerkracht eh tegen de sluitrich- ting, eventueel onder inschakeling van een andere zuiger, «· met de door de stuurpomp voor het' open en sluiten van de': sproeiernaald op de stuurolie uitgeoefende druk belast.
25 Het sluiten van het sluitorgaan blijft de de! brandstof uit het reservoirtranspo.rterende druk in de leiding van de veiligheidsinrichting naar de 'sproeiervoorruimte of · -ruimten aanwezig, zodat bij het blijven hangen van één van de sproeiernaalden brandstof uit de betreffende 30 sproeier naar buiten kamt. Tengevolge van het'· pulseren van de stuurdruk worden de schuif en eventueel de afzonderlijke zuiger bij elke inspuiting heen- en weer bewogen. Deze zijn daardoor blootgesteld aan slijtage, waardoor de werkingszekerheid ongunstig beïnvloed kan worden, resp.
35 welke een periodieke vervanging van deze delen noodzakelijk maakt. Bij deze uitvoeringsvorm is het verder noodzakelijk maatregelen te treffen opdat het mengen van brandstof en stuurolie wordt vermeden.
80 0 2 5 35 * -3-
Het doel van de uitvinding is een brandstofinspuit-innichting van de in het begin beschreven soort te verschaf-fen, waarbij de eerdergenoemde moeilijkheden en nadelen worden vermeden en waarvan de veiligheidsinrichting resn.
5 het afsluitorgaan voor een hoge vloeistofdruk (circa 100 bar) en voor bedrijf met zware, olie geschikt is, en welke een korte sluittijd (= 300 ms) mogelijk maakt. Verder moet de beweging van het afsluitorgaan zonder stuurmedium, dat wil zeggen een stuurdruk te belasten drukmiddel, moge-10 lijk zijn en moeten maatregelen worden getroffen om een snelle drukval in de leiding tussen het afsluitorgaan en de sproeiervoorruimte te voorkomen, en bovendien het uitlopen van brandstof uit de sproeier.
Dit doel wordt volgens de uitvinding - eerst op 15 verrassend eenvoudige wijze - bereikt, doordat de beveilig ingsinrichting uit een sluitklep en het sluitorgaan uit een kleplichaam en een klepzitting bestaan en doordat het kleplichaam indirekt of direkt in de 'open stand tegen een aan een grendel aangebracht, tenminste nagenoeg loodrecht 20 op de bewegingsrichting liggend aanslagvlak steunt en dat de grendel voor het opheffen van deze ondersteuning beweegbaar is. Door deze maatregel is het mogelijk geworden, dat het afsluitorgaan zich, bij het snel terugtrekken van de grendel, met een slag onder invloed van de vloeistof-25 druk sluit. Een dergelijke uitvoeringsvorm is ook geschikt als noodafsluiting, waarbij de inbédrijfstelling alleen weer kan geschieden door een ingreep met de hand resp. door demontage.
Voor in de regel optredende bedrijfsomstandig-30 heden wordt volgens de uitvinding verder voorgesteld, dat het aanslagvlak aansluit aan een ten opzichte hiervan hellend vlak en dat het hoogteverschil van het hellende vlak groter is dan de sluitafstand van het kleplichaam, verder dat de helling van het hellende vlak groter is dan 35 een zelfremmende helling. Door deze maatregel wordt bereikt, dat het afsluitorgaan door het bedienen van de grendel in de open stand kan worden teruggebracht, dat het kleplichaam onder de volle vloeistof tegen de klepzitting 800 2 5 35 -4- τ .....
aan wor.dt bewogen en dat de beweging van de grendel door te indirekte of direkte inwerking van het kleplichaam resp. van het eerder op het aanslagvlak ondersteunde gedeelte daarvan op het hellende vlak de verwijdering van 5 de grendel direkt door de vloeistofdruk ondersteund, veroorzaakt en/of voltooid wordt. Daarbij is het doelmatig wanneer aan het kleplichaam indirekt of direkt een rol is aangebracht tegenover het aanslagvlak resp. het hellende vlak.
10 In een andere uitvoeringsvorm volgens de uitvin ding is tussen het lichaam, zoals een klepkegel met een schacht of een klepkogel, en de grendel een steunstang aangebracht, waarbij het kleplichaam in de sluitrichting resp. daartegenin vrijzwevend wordt geleid en wel de klep-15 kegel door middel van de schacht in een geleidingsboring, de klepkogel door middel van bijvoorbeeld een in de sluitrichting gelegen, in het inlaatkanaal aangebracht ribben, en waarbij - bij de klepkegel in het verlengde van de geleidingsboring voor deze schacht - een geleidingsboring 20 voor de steunstang is aangebracht, onder' het - kegelvormige -klepzittingvlak een ringvormige ruimte 'is aangebracht, waarvan een onder een hoek ten opzichte van de 'geleidingsboring·· staand lekafvoerkanaal ontspringt, waarbij onder de ringvormige proef als afsluiting in de geleidingsboring 25 een ringvormig klepzittingvlak en aan.de steunstang een ringvormig klepvlak, bij voorkeur een' kegelvormig klepzittingvlak en een kegelvormig klepvlak, met het afsluit-orgaan voor de brandstoftoevoer tegengestelde sluitrichting zijn aangebracht, de steunstang in hét van hét' kleplichaam 30 afgekeerde gedeelte telescopisch gedeelte uitgevoerd, de steunstangdelen in de uitschuifrichting onder veerkracht staan, en de veerkracht in de gespannen toestand groter, in de ontspannen toestand kleiner is dan de door de vloeistofdruk op het kleplichaam uitgevoerde kracht. Deze 35 uitvoering onderscheidt zich door een minder ingewikkelde constructie en door een eenvoudige montage. Door de maatregelen wordt een optimale, vrijwel wrijvingsvrije positio-nering van het kleplichaam mogelijk gemaakt, zodat bij de ‘ 8 Ö 0 2 5 35 t -5- sluitbeweging geen vertraging tengevolge van wrijving op kunnen treden. Het kleplichaam kan in plaats daarvan door de, in het bijzonder bij deze brandstofinspuitinrich.-ting met zeer hoge reservoirdrukwerkende vloeistofdruk 5 slaggewijze op het klepzittingvlak worden bewogen. Een ander belangrijk voordeel is, dat het uitlaatkanaal naar de sproeiervoorruimte na het sluiten van het afsluitorgaan langs de schacht van de klepkegel resp. langs de steunstang een verbinding naar het lekafvoerkanaal heeft, zodat in 10 de leiding naar de sproeiervoorruimte aanwezige vloeistofdruk door het wegstromen van brandstof door de lekafvoer wordt verminderd. Door de, de steunstang telescopisch uitschuivende veerkracht wordt een goede afsluiting bereikt.
Door de veerkracht worden bij, na het opheffen van het 15 kontakt van het aanslagvlak van de schuif de verdere verwijdering van de schuif worden ondersteund tot alleen daardoor veroorzaakt en wordt de versnelling van het klep-lichaam in de richting naar de klepzitting toe verhoogd. Tenslotte maakt deze uitvoering een doorlopend geringe, 20 maar harsvorming voorkomende spoeling mogelijk van de tussen de schacht resp. de steunstang en de geleidingsboring aanwezige ringvormige spleet. Het is duidelijk, dat bij de gegeven zwevende positionering van het kleplichaam, dus van de schacht van de klepkegel en de steunstang geen 25 wrijvings- of corrosielos op kan treden met de geleidingsboring, zoals bij bekende uitvoeringsvormen totuaanzienlijke moeilijkheden en schade hebben geleid.
In afwijking van de hierboven beschreven uitvoeringsvorm is de afdichting aangebracht in de geleidings-30 boring tussen de ringvormige ruimte naar het uitlaatkanaal en de ringvormige groef haar het lekafvoerkanaal. Bij deze uitvoering is het lekafvoerkanaal bij de open stand van het afsluitorgaan afgesloten en alleen bij de gesloten stand van het afsluitorgaan met het uitlaatkanaal verbonden.
35 Deze maatregel maakt het mogelijk om de ringvormige spleet tussen de steunstang en de wand van de geleidingsboring uit te voeren met een grotere doorsnede, zodat een bijzonder snelle drukvermindering in het uitlaatkanaal en in de 80 015 35 -6- leiding naar het uitlaatkanaal en in de leiding naar de sproeiervoorruimte door het lekafvoerkanaal optreedt waardoor de brandstofafvoer uit de spoeier bij het blijven hangen van de sproeiernaald verder is verminderd.
5 Het is gunstig om, wanneer het kleplichaam uit een klepkogel bestaat, waarop de steunstang aangrijpt, voor een in de iniaatrichting resp. in de sluitrichting op de klepkogel aangrijpende veerkracht te zorgen, waardoor ~· het zwerven van de klepkogel tengevolge van de relatief 10 gunstige stromingsvorm wordt voorkomen, zonder het karakter van een zwevende positionering ongunstig te beïnvloeden.
Volgens een verdere uitvoeringsvorm is - voor het doorspoelen - tussen de schacht en de steunstang enerzijds en de geleidingsboring daarvan anderzijds een speling 15 aangebracht, waarvan de grootte resp. doorsnede op een voor de stroming in een capilair bekende wijze zodanig uitgevoerd is, dat bij de lekafvoer een drukval ten opzichte van de omgevingsdruk heerst. Daarbij kan zowel de nauwkeurigheid van de speling worden verminderd als ook de 20 doorspoeling langs de schacht van de klepkegel' worden verhoogd, doordat bij een klepkegel met een schacht de speling tussen de schacht en de geleidingsboring kleiner wordt gehouden als de speling tussen het boven de afdichting gelegen gedeelte van de steunstang en de geleidingsboring.
25 Als verder maatregel overeenkomstig de uitvinding .
wordt ervoor gezorgd, dat bij het bedienen van de schuif door middel van een kracht uit een energiebron, zoals elektrische stroom of perslucht, de open stand van het afsluitorgaan, waarbij het kleplichaam tegen hét aanslag-30 vlak van.de schuifsteun, de werkstand is, en dat een uit- . voering is gekozen opdat middelen zodanig zijn aangebracht, dat de schuif bij het uitschakelen of onderbreken van de energieverzorging automatisch in de ruststand beweegt.
Dit kan op gunstige wijze worden bereikt, doordat voor het 35 bedienen van de schuif als aandrijving daarvoor een draai-magneet of een hefmagneet is aangebracht en dat in de werkstand van de draai- of hefmagneet het kleplichaam bij de open stand daarvan direkt of indirekt, zoals met de 800 2 5 35 -7- steunstang resp. de daaraan aangebrachte rol, tegen het aanslagvlak van de schuif wordt ondersteund.
Door de maatregelen volgens de uitvinding en de daarmee bereikte voordelen is een brandstofinspuitinrich-5 ting van deze soort in het bijzonder geschikt voor bedrijf met zware olie en bij een hoge reservoirdruk, waarbij deze bij een minder zware brandstof of een minder hoge reservoirdruk eveneens met voordeel gebruikt kan worden.
In.de tekening wordt de uitvinding als voorbeeld 10 en schematisch weergegeven.
Figuur 1 toont een brandstofinspuitinrichting voor een verbrandingsmotor, met een beveiligingsinrich-ting.
Figuur 2 toont als detail van figuur 1 de bevei-15 ligingsinrichting, op grotere schaal en in doorsnede.
Figuurv3 toont de beveiligingsinrichting van figuur 2 in een andere stand.
Figuur 4 toont een andere beveiligingsinrichting, op een nog grotere schaal..
20 Figuur 5 toont een doorsnede van de beveiligings inrichting volgens de lijn V-V in figuur 4.
In figuur 1 is te zien dat bij een - slechts gedeeltelijk weergegeven - brandstofinspuitinrichting met een reservoir H en een inspuitklep E in de 'leiding Hl van 25 het reservoir H naar de spoeiervoorruimte El, waarin de spoeiernaald E2 grijpt,· een beveiligingsinrichting S met een afsluitorgaan voor het vermijden van een ongekontroleer- de brandstofuitlaat uit de sproeier E3 bij het blijven hangen van de sproeiernaald E2, is aangebracht. De brand- 30 stof wordt door middel van een' - niet verder weergegeven - brandstofpomp in het reservoir H gebracht. Deze verblijft daarin met een konstante hoge druk en wordt daaruit, door middel van een inspuitklep E, door een op de sproeiernaal E2 synchroon met de motor inwerkende druk van een - niet 35 weergegeven - stuurpcmp resp. de werking van een elektro- » magnetische klep E4 gestuurd, gedoseerd aan de cilinders van de verbrandingsmotor afgegeven.
800 2 5 35 -8-
Volgens figuren 2-4 bestaat de beveiligings-inrichting met een afsluitorgaan uit een, eventueel gedeeld uitgevoerd huis 11,12 met een inlaatkanaal 111,121, een onder een hoek hierop staand uitlaatkanaal 112,122 en een 5 lekafvoerkanaal 113,123 evenals een in de inlaatrichting gelegen geleidingsboring 114,124. In het bovenste gedeelte van de geleidingsboring 114,124 is een kegelvormig zitting-vlak 115,125 voor een kleplichaam, een klepkegel 2 met een schacht 21 resp. een klepkogel 3 aangebracht. De 10 schacht 21 van de klepkegel 2 wordt in het bovenste gedeelte van de geleidingsboring 114 met speling geleid, en de klepkogel 3 door middel van een bovenste gedeelte van de geleidingsboring 124 aangebrachte ribben 31, die zich ongeveer in de stromingsrichting uitstrekken en dus kanalen 15 127 voor de stroming langs de klepkogel 3 mogelijkt maken.
De klepkegel 2 en de klepkogel 3 steunen beide op een stang door middel van een steunstang 41 resp. 42 tegen een loodrecht op de inlaatrichting liggend aanslag-vlak 51 van een schuif 5, welke - zoals niet verder is 20 weergegeven - door middel van een draai- of hefmagneet, een stappenmotor, met de hand of op een andere wijze zodanig bewogen kan worden, dat het aanslagvlak 51 loskomt van de‘‘ steunstang 41,42. Het aanslagvlak 51 sluit aan aan een ten opzichte hiervan hellend vlak 52, waarvan de hel-25 lingshoek zelfremmend is, dat wil zeggen zo groot is, dat ' een zelfremmende werking tussen de steunstang 41,42 en de schuif 5, ofwel het schuine vlak 52 daarvan niet bestaat of mogelijk is. In plaats van een eigenlijke schuif kan bijvoorbeeld ook een soort nokkenschijf 5' worden aange-30 bracht.
De steunstang 41 is in het van het kleplichaam afgekeerde gedeelte telescopisch gedeeld uitgevoerd. De steunstangdelen 411 en 412 worden in de uitschuifrichting met een veerkracht van een stel schuifveren 413, belast.
35 Aan het steunstangdeel 412 is een rol 414 tegenover de schuif 5 aangebracht.
De uitvoering van de steunstang 42 en de schuif van figuur 4 komen ongeveer overeen met die van figuur 2, . 800 2 5 35 -9- waarbij in figuur 4 voor de veerkracht een schroefveer 423 is aangebracht.
De grootte van de veerkracht van deaschotelveren 413 resp. de schroefveer 423 is in de gespannen toestand 5 groter en in de ontspannen toestand kleiner dan de door de vloeistofdruk op het kleplichaam uitgeoefende kracht.
In de geleidingsboring 114 onder het lekafvoerkanaal 113 zijn, in de geleidingsboring 124 boven het lek-afvoerkanaal 123, een kegelvormig klepzittingvlak 116, 10 126 en aan het bovenste steunstangdeel 4il, 421 een kegel vormig klepvlak 416, 426 aangebracht, die telkens met elkaar een afdichting vormen, welke bij de 'open stand van hat afsluitorgaan tengevolge van het kontakt van de steun-stangen 41,42 met het aanslagvlak 51 en tengevolge van de 15 veerkracht van de schuifveren 413 resp. de schroefveren 4.23, is gesloten.
In figuur 2 is te zien dat het afsluitorgaan Zich: in de open stand bevindt en dat brandstof - zoals zware olie - uit het in dat kanaal 111 om de klepkegel 2 20 stroomt door de zich daaronder bevindende ringvormige ruimte in het uitlaatklep 112 terwijl de tussen de schacht 21 resp. het steunstangdeel 411 en de wand van de geleidingsboring 114 aanwezige ringvormig spleet, waarvan de speling resp. de doorsnede, zoals boven reeds uiteengezet 25 zodanig geschikte waarde heeft, doorspoeld wordt met een kleine hoeveelheid brandstof, om harsvorming maar ook vreten te vermijden.
Wanneer nu het aanslagvlak 51 zeer snel, door het bedienen van de schuif 5 buiten aangrijping gebracht met • 30 de steunstang 41, ofwel met de rol 414 daarvan, dan zal de steunstang uitschuiven, terwijl het steunstangdeel' 412 door de veerkracht, en tegelijkertijd de gehele steunstang 41 door de vloeistofdruk op de klepkegel 2, met een slag naar . beneden bewegen in een stand zoals in figuur 3 wordt 35 getoond. Het afsluitorgaan is nu gesloten. De in het uit-laatkanaal 112 en in de leiding naar de sproeiervoorruimte heersende druk kan via de ringvormige spleet, door wegstromen van brandstof door het lekafvoerkanaal 113 worden 800 2 5 35 -10- af gebouwd . Uit de sproeier van de inspuitklep E kan geen brandstof naar buiten komen. Tengevolge van de grote hel-lingshoek van het schuine vlak 52 wordt het bewegen van de schuif 5 zowel door de vloeistofdruk als ook door de 5 veerkracht ondersteund.
Het bedienen van de schuif 5 kan op een bekende wijze geschieden, bijvoorbeeld door het aftasten van het bij een juiste werking door de sproeiemaald E2 veroorzaakte geluid, door een inductief gekontroleerde poort voor de 10 sproeinaald E2, door een inductieve verplaatsingsopnemer, of door een elektronische poort. In de regel is van belang, dat de schuif 5 bij het aanwezig zijn van alle bedrijfs-funkties is ingeschoven en bij het wegvallen van deze of slechts één van deze funkties automatisch terugvalt.
15 Bij de, verder als boven weergegeven, op dezelfde wijze werkende beveiligingsinrichting van figuur 4 en 5, is in de open stand de afdichting tussen het uitlaatkanaal 122 en het lekuitlaatkanaal 123 gesloten. Daardoor kan in de ringvormige spleet een relatief grote speling aan-20 wezig zijn. In de gesloten stand, die weergegeven is met streep-puntlijnen, kunnen daardoor het uitlaatkanaal 122 en de leiding naar de sproeiervoorruimte El des te sneller van de daarin heersende druk worden ontlast.
Het spreekt vanzelf, dat de uitvoeringen van de 25 uitvinding ook bij minder moeilijke omstandigheden, zoals bij een lagere druk of een medium met een lagere viscositeit, goed toegepast kunnen worden'.
' '800 2 5 35

Claims (10)

  1. 2. Brandstofinspuitinrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het aanslagvlak (51)' aansluit aan een ten opzichte hiervan onder een hoek staand vlak (52) 25 en dat het hoogteverschil van het hellende vlak (52) groter is dan de sluitslag van het klepiichaam (2,3).
  2. 3. Brandstofinspuitinrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de hellingshoek van het hellende Vlak (52). groter dan zelf remmend is.
  3. 4. Brandstofinspuitinrichting volgens één van de conclusies 1-3, met het kenmerk, dat indirekt of direkt aan het klepiichaam (2,3) een rol (414) tegenover het aanslagvlak (51) en het hellende vlak (52) is aangebracht.
  4. 5. Brandstofinspuitinrichting volgens één van 35 de conclusies 1-4, met het kenmerk, dat tussen het klep--____ lichaam (2,3), zoals een klepkegel (2) met een schacht (21) 800 2 5 35 * -12- op een klepkogel (3), en een schuif (5) een steunstang" (41, 42) is aangebracht, dat het kleplichaam (2,3) in sluit-richting, resp. daartegenin vrijzwevend wordt geleid en wel de klepkegel (2) door middel van de schacht (21) in 5 een geleidingsboring (114) de klepkogel (3) door middel van een ongeveer in de sluitrichting liggende, in het intredekanaal (121) aangebrachte rib (126) , dat - bij de klepkegel (2) in hét verlengde van de geleidingsboring (114) voor de schacht (21) daarvan - een geleidingsboring 10 (114) voor de steunstang (41,42) is aangebracht, dat onder het - kegelvormige - klepzittingvlak (115,125) een ringvormige ruimte is aangebracht waarvan, onder een hoek ten opzichte van de intrederichting staande richting, het uit-laatkanaal (112,122) ontspringt, dat in de geleidingsboring 15 (114,124) voor de steunstang (41,42)een de rinvormige groef is aangebracht, waaraan een ten opzichte van de geleidingsboring (114,124) onder een hoek verlopend lek-afvoerkanaal (113,123) ontspringt, dat onder de ringvormige groef als afdichting in de geleidingsboring (114,124) een 20 ringvormig klepzittingvlak (116,126) en aan de steunstang (41,42) een ringvormig klepvlak (416,426), bij voorkeur een kegelvormig klepzittingvlak en een kegelvormig klepvlak, met een ten opzichte van het afsluitorgaan voor de brand-stoftoevoer tegengestelde sluitrichting zijn aangebracht, 25 dat het van het kleplichaam (2,3) afgekeerde gedeelte van de steunstang (41,42) telescopisch gedeeld is uitgevoerd, dat de steunstangdelen (411,412) in de uitschuif-richting door een veerkracht; (413,423) worden belast, en dat de veerkracht in de gespannen toestand groter, in 30 de ontspannen toestand kleiner is dan de door de vloeistof-druk op het kleplichaam (2,3) uitgeoefende kracht.
  5. 6. Brandstofinspuitinrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de afdichting in de geleidingsboring (124) is aangebracht tussen de ringvormige ruimte 35 naar het uitlaatkanaal (122) en de ringvormige groef naar het lekafvoerkanaal (123).
  6. 7. Brandstofinspuitinrichting volgens conclusie 5 resp. volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat wanneer ' 800 2 5 35 -13- het kleplichaam uit de klepkogel (3) bestaat, waarop de steunstang (42) aangrijpt, een in de.intrederichting resp. in de sluitrichting op de klepkogel (3) aangrijpende veerkracht (33) is aangebracht.
  7. 8. Brandstofinspuitinrichting volgens één van de conclusies 1-7, met het kenmerk, dat - voor het doorspoelen -tussen de schacht (21)"en de steunstang (41,42) enerzijds en de geleidingsboring (114,124) anderzijds een speling is aangebracht, waarvan de grootte resp. de doorsnede 10 op een voor de stroming in een capilair bekende wijze zodanig is uitgevoerd, dat in de lekafvoer een drukverschil ten opzichte van de omgevingsdruk bestaat.
  8. 9. Brandstofinspuitinrichting volgens één van de conclusie 1-7, in het bijzonder volgens conclusie 8, 15 met het kenmerk, dat-bij een klepkegel (2) met een schacht (21) de speling tussen de schacht (31) en de geleidingsboring (114) kleiner is dan de speling tussen het boven de afdichting liggende gede‘elten van de steunstang (41) en de geleidingsboring (114).
  9. 10. Brandstofinspuitinrichting volgens één van de conclusies· 1-9, met het kenmerk, dat, bij het bedienen van de schuif (5) door middel van een kracht uit een energiebron, --zoals elektrische stroom of perslucht, de open stand van het afsluitorgaan, waarbij het kleplichaam (2,3) 25 tegen het aanslagvlak (51) van de schuif (5) aanligt de werkstand is, en dat de uitvoering zodanig is dat, of middelen zijn aangebracht waardoor de schuif (5) bij het uitschakelen of onderbreken van de 'ehergievefzorging automatisch in de ruststand terechtkomt.
  10. 11. Brandstofinspuitinrichting volgens één van de conclusies 1-9, in het bijzonder volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat voor het bedienen van een schuif (5) als aandrijving daarvoor een draaimagneet of een hefmagneet is aangebracht en dat in de werkstand van de draai- of 35 hefmagneet het kleplichaam (2,3) bij de open stand daarvan direkt of indirekt, zoals met de steunstang (41,42) resp. de daaraan aangebracht rol (414) tegen het aanslagvlak (51) van de grendel (5) steunt. " 800 2 5 35
NL8002535A 1979-05-05 1980-05-01 Brandstofinspuitinrichting voor een verbrandingsmotor. NL8002535A (nl)

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
DE19792918147 DE2918147A1 (de) 1979-05-05 1979-05-05 Brennstoffeinspritzvorrichtung fuer eine brennkraftmaschine
DE2918147 1979-05-05

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL8002535A true NL8002535A (nl) 1980-11-07

Family

ID=6070003

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL8002535A NL8002535A (nl) 1979-05-05 1980-05-01 Brandstofinspuitinrichting voor een verbrandingsmotor.

Country Status (6)

Country Link
JP (1) JPS55151153A (nl)
DE (1) DE2918147A1 (nl)
DK (1) DK162380A (nl)
FR (1) FR2456222A1 (nl)
GB (1) GB2049885B (nl)
NL (1) NL8002535A (nl)

Families Citing this family (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE19860476A1 (de) * 1998-12-28 2000-07-06 Bosch Gmbh Robert Kraftstoffeinspritzanlage

Family Cites Families (6)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
GB749568A (en) * 1953-01-17 1956-05-30 Guiseppe Sola Fuel injection device for internal combustion engines
DE1281207B (de) * 1966-01-28 1968-10-24 Maschf Augsburg Nuernberg Ag Brennstoffeinspritzvorrichtung fuer Brennkraftmaschinen
CH447714A (de) * 1967-03-22 1967-11-30 Huber Robert Sicherheitsvorrichtung an elektromagnetischen Einspritzventilen von Verbrennungsmotoren
DE1910112C3 (de) * 1969-02-28 1974-07-18 Robert Bosch Gmbh, 7000 Stuttgart Regeleinrichtung für die Fördermenge einer Einspritzpumpe für Brennkraftmaschinen
ES177456Y (es) * 1971-02-19 1973-03-01 C. A. V. Limited Disposicion de inyeccion de combustible.
DD102772A1 (nl) * 1973-01-08 1973-12-20

Also Published As

Publication number Publication date
GB2049885B (en) 1983-06-15
JPS55151153A (en) 1980-11-25
DK162380A (da) 1980-11-06
DE2918147A1 (de) 1980-11-20
GB2049885A (en) 1980-12-31
DE2918147C2 (nl) 1992-05-14
FR2456222B1 (nl) 1983-11-18
FR2456222A1 (fr) 1980-12-05
JPH0260864B2 (nl) 1990-12-18

Similar Documents

Publication Publication Date Title
CN101354000B (zh) 燃料喷嘴
EP0548916B1 (en) Electromagnetic fuel injection valve
US5042718A (en) Solenoid-valve-controlled fuel injection device, for an air-compressing internal combustion engine
US3612476A (en) Apparatus for actuating closure organs for high pressures
GB2312715A (en) Two-stage pumping plunger for rate shaping in a fuel injector
KR100377894B1 (ko) 연료분사장치
US5806766A (en) Injection valve
US4662315A (en) Fuel injection system for a combustion chamber of a reciprocating internal combustion engine
US5730104A (en) Injection rate shaping device for a fill metered hydraulically-actuated fuel injection system
DK177420B1 (en) Fuel valve for large turbocharged two-stroke diesel engines
JPS61129456A (ja) 燃料噴射ポンプの圧力ビルドアツプ一時的中断装置
US20020109014A1 (en) Control valve configuration for use in a fuel injector for internal combustion engines
NL8002535A (nl) Brandstofinspuitinrichting voor een verbrandingsmotor.
US6276335B1 (en) Fuel injection valve
JP2001520720A (ja) 直接制御式噴射弁、特に燃料噴射弁
JPS59110854A (ja) 燃料を噴射させるための方法及びこの方法を実施するための燃料噴射装置
JP2004518907A (ja) 燃料噴射装置
GB2334309A (en) Fuel injector, for I.C. engines, having a intensifier piston with hydraulic stop means to provide abrupt end to injection event
US5282574A (en) Hydraulic flow shutoff device for a unit fuel pump/injector
EP1666720B1 (en) Fuel injection valve for internal combustion engine
US20020134852A1 (en) Fuel injection valve
JPH0413550B2 (nl)
GB2051229A (en) Fuel Injection Device for an Internal Combustion Engine
KR20010113745A (ko) 분사 시스템
US6230983B1 (en) Rotating valve member and fuel injector using same

Legal Events

Date Code Title Description
A85 Still pending on 85-01-01
BV The patent application has lapsed