NL7907182A

NL7907182A - Werkwijze en inrichting voor het bevestigen van een aanslag op een ritssluitingdraagband.

Info

Publication number: NL7907182A
Application number: NL7907182A
Authority: NL
Original assignee: Yoshida Kogyo Kk
Priority date: 1978-10-05
Filing date: 1979-09-27
Publication date: 1980-04-09
Also published as: AU527982B2; ES484653A1; FR2437800A1; DE2940265C2; PH16499A; AU5112179A; GB2032996A; GB2032996B; JPS5550306A; JPS5761409B2; HK34087A; IT1118930B; MY8600293A; US4332071A; FR2437800B1; CA1117748A; DE2940265A1; IT7968923A0; BE879200A; BR7906428A

Description

^-a * i \£· ι

Yoshida Kogyo K.K., te Tokio, Japan

Werkwijze en inrichting voor het "bevestigen van een aanslag op een rits-sluitingdraaghand

Een groot aantal werkwijzen en inrichtingen zijn zoals tot nu toe voorgesteld voor het bevestigen van aanslagen op in lengterichting op een afstand van elkaar gelegen sluitelementvrije gedeelten van de in langsrichting lopende van een zoom voorziene randen van rits sluit ingdraag-5 banden. Voor het aanbrengen van U-vormige aanslagen met een paar vastklem-benen is het gebruikelijk om een paar van draagbanden te spreiden aan de tegenover elkaar gelegen sluitelementvrije gedeelten, de draagbanden op te richten zodat de van een zoom voorziene randgedeelten naar boven zijn gericht, en voor het toevoeren van een paar aanslagen aan de draagbanden TO met de aanslagbenen geklemd rond de van een zoom voorziene randgedeelten.

Met een dergelijke opstelling moet het toevoeren en plaatsen van de draagbanden echter met een ingewikkelde handeling worden uitgevoerd, hetgeen een ingewikkeld mechanisme vereist omdat in de praktijk te kunnen brengen.

Het is een .oog·»merk van de uitvinding om een werkwijze te 15 leveren voor het bevestigen van een aanslag aan een ritssluitingdraagband met een eenvoudige handeling.

Een ander oogmerk van de uitvinding is het leveren van een inrichting voor het bevestigen van een aanslag aan een ritssluitingdraagband, velke inrichting een eenvoudige constructie heeft.

20 Volgens de uitvinding is dit bereikt doordat een aanslag met een paar van vastklembenen naar een draagband wordt bewogen met de vastklembenen gericht naar de draagband. De eindaanslag wordt dan gedraaid rond êên van zijn vastklembenen, zodat de benen vorden geplaatst elk aan een zijde van een in langsrichting lopend langsrandgedeelte van de draag-25 band, waarna de benen rond het in langsrichting lopende bandrandgedeelte worden vastgeklemd. Een plat stuk van metaal wordt gevormd in de aanslag voordat hij wordt bewogen naar de draagband.

De uitgevonden inrichting omvat een geleidingsblok dat is ondersteund op een freem en een groef heeft waarin een eindaanslag in 7907182 % * 2 axiale richting wordt gedreven door een drevel in de richting van een aambeelduitsparing in een aambeeldblok dat op het freem is gemonteerd, waarbij het geleidingsblok een schouder heeft op een vand&ie de groef begrenst. Het aambeeldblok ondersteunt een draagband, zodat een in lengte-5 richting lopend langsrandgedeelte daarvan zich bevindt boven de aambeelduit sparing. Bij de beweging van de eindaanslag die wordt gedreven door de drevel door de vertikale groef, wordt de ene van een paar van vast-klemdelen van de aanslag door de schouder vastgegrepen en vervolgens wordt de aanslag rond de ene van de vastklembenen gedraaid, zodat de benen ]q worden geplaatst elk aan een zijde van het in langsrichting lopende band-randgedeelte. Een voortgaande aandrijfbeweging van de drevel heeft tot gevolg dat de vastklembenen worden geklemd rond het in lengterichting lopende bandrandgedeelte.

De uitvinding zal hieronder nader worden toegelicht aan de 15 hand van de tekening, waarin bij wijze van voorbeeld een uitvoeringsvorm van een inrichting voor het toepassen van de werkwijze volgens de uitvinding is weergegeven. In de tekening toont: figuur 1 een schematisch bovenaanzicht van een paar rits-sluitingdraagbanden waarop een paar eindaanslagen zijn bevestigd, 20 figuur 2 op grotere schaal een bovenaanzicht van een plat stuk van metaal waaruit een eindaanslag kan worden gemaakt, figuur 3 op grotere schaal een vooraanzicht van een eindaanslag, figuur U op grotere schaal een dwarsdoorsnede van een rits-25 sluitingdraagband met een aanslag die is gemonteerd op een in lengterichting lopende band daarvan, figuur 5 een vooraanzicht, gedeeltelijk in doorsnede, van een inrichting voor het bevestigen van een aanslag, figuur 6 op grotere schaal een vertikale dwarsdoorsnede van 30 een geleidingsblok en een aanslagvormorgaan, waarbij de stand van de onderdelen is weergegeven waarin een paar metaalstukken klaar zijn om te worden gevormd tot een paar aanslagen, figuur 7 hetzelfde als in figuur 6 doch in de stand van de delen waarin een paar aanslagen klaar zijn om naar een matrijsorgaan te 35 worden gedreven en 7907182 £. * 3 de figuren 8 - 11 op grotere schaal schematische dwarsdoorsneden voor het toelichten van de opeenvolgende stappen van het aan-hrengen van een aanslagband.

Figuur 1 toont een paar gekoppelde ritssluitingdraagbanden 2 1 en 2 die een paar van respectieve langwerpige draagbanden 3 en 4 om vatten en een paar van in lengterichting op een afstand van elkaar gelegen kettingen 5 van gekoppelde reeksen van sluitelementen die zijn gemonteerd op de tegenover elkaar gelegen in langsrichting lopende van een zoom voorziene randgedeelten 6 en 7 van de respectieve draagbanden. De ritssluiting-1Q draagbanden 1 en 2 hebben gezamenlijk een aantal sluitelementvrije ruimten 8 die zich elk bevinden tussen aangrenzende op een afstand van elkaar evenwijdig lopende kettingen 5.

Een paar aanslagen 9 en 10 is bevestigd aan de van een zoom voorziene respectieve randgedeelten 6 en 7 aan een einde van elk van de ^ sluitelementvrije ruimten 8 en liggen in dwarsrichting van de ritssluitingdraagbanden 1 en 2 in een lijn met elkaar. Elke aanslag 9 en 10 is gemaakt van een plat uitgangsstuk 11 van metaal (figuur 2) dat is afgesneden van een langwerpig stuk metaal 12. Het platte stuk metaal 11 wordt gebogen rond zijn middengedeelte en gevormd tot een U met een paar van evenwijdige 2q op een afstand van elkaar gelegen vastklembenen 13 en 1U (figuur 3), teneinde als aanslag 9 of 10 te dienen.

Figuur 1* toont de ene van de aanslagen 9 die is aangebracht op de draagband 3 met de vastklembenen 13 en 1U elk geplaatst aan een zijde van het in lengterichting lopende van een zoom voorziene randgedeel-25 te 6 van de band 3.

, ^ Een inrichting 15 voor het aanbrengen van de aanslag is in figuur 5 weergegeven en omvat in hoofdzaak een freem 16, een aambeeld-blok 17 dat is gemonteerd op het freem 16, en een geleidingsblok 18 dat op het freem 16 is gemonteerd om in vertikale richting naar en van het 2o matrijsblok 17 te bewegen. Een draagbandgeleiding 19 is op het freem 16 gemonteerd aan de linker zijde zoals is weergegeven. De draagbandgeleiding 19 heeft een horizontale groef 20 voor de doorgang van de ritssluitingdraagbanden 1 en 2.

Zoals het duidelijkst in figuur 7 is weergegeven heeft het 25 aambeeldblok 17 een paar aambeelduitsparingen 23 en 2k die naar boven in 790 7 1 8 2 I ^ k de richting van het geleidingsblok 18 open zijn en op een afstand van elkaar liggen in de dvarsrichting van de ritssluitingdraagbanden 1 en 2 die tussen de draagbandgeleiding 19 en de rollen 21 en 22 lopen. Het aam-beeldblok 17 heeft ook een paar van in hoofdzaak horizontale bovenvlakken 5 25 en 26 voor het ondersteunen van de draagbanden 3 en ^ met de in lengte richting lopende van een zoom voorziene bandrandgedeelten 6 en 7 boven de aambeelduitsparingen 23 respectievelijk 2^.

Zoals in figuur 5 is weergegeven is een detector 27 voor het vaststellen van een sluitelementvrije ruimte 8 in de gekoppelde sluitelement-10 draagbanden 1 en 2 draaibaar en in horizontale richting beweegbaar op het freem 16 ondersteund. De detector 27 heeft een naar boven gerichte pal 28 en een rol 29 die draaibaar op een veerbelaste hefboom 30 beweegt. De detector 27 wordt door de veer belaste hefboom 30 normaal naar boven belast teneinde de pal 28 te laten samenwerken met een ketting 5 van de ritsslui-15 tingdraagbanden 1, 2 vanaf de onderzijde.

Een kettingsplitser of separator 31 (figuur 1 en 5) is op het freem 16 gemonteerd teneinde in vertikale richting te kunnen bewegen naar een band van de ritssluitingsdraagbanden 1 en 2. Een draagbandhouder 32 (figuur 5 en 7) is in vertikale richting beweegbaar op het freem 16 20 ondersteund en bezit een horizontale drukker 33 met een opening 3h.

De ritssluitingdraagbanden 1 en 2 worden bewogen langs een horizontale voortbewegingsbaan door rotatie van de rollen 21 en 22. Indien één van de sluitelementvrije ruimten 8 uit de groef 20 in de draagbandgeleiding 19 komt, beweegt de pal 28 naar boven in de ene van de ruimten 8 25 onder de invloed van de veerbelaste hefboom 30. Een voortgaande rotatie van de rollen 21 en 22 heeft tot gevolg dat een einde van een volgend stel kettingen 5 samenwerkt met de pal 28 en de detector 27 naar voren beweegt met de draagbanden 1 en 2. Indien de detector 27 over een bepaalde afstand is bewogen, werkt hij samen met een (niet weergegeven) grensschakelaar, 30 die dan wordt bekrachtigd voor het stoppen van de rotatie van de rollen 21 en 22. Op hetzelfde moment brengt het bedienen van de grensschakelaar teweeg dat de kettingsplitser 31 naar boven beweegt en de ritssluitingdraagbanden 1 en 2 van elkaar scheidt (figuur 1), en veroorzaakt tevens dat de draagbandhouder 32 naar beneden beweegt totdat de horizontale drukker 35 33 samenwerkt met de ritssluitingdraagbanden 1 en 2 en deze op een plaats 790 7 1 8 2 ^ Λ 5 op het aambeeldblok 17 houdt.

Zoals in de figuren 6 en 7 is weergegeven heeft het geleidingsblok 18 een paar van in hoofdzaak vertikale groeven 35 en 36 die evenwijdig aan elkaar lopen en samenvallen met de respectieve aambeeld-5 uitsparingen 23 en 2k. De groeven 35 en 36 hebben open einden die naar beneden zijn gericht in de richting van de respectieve aambeelduitsparingen 23 en 2k. Het geleidingsblok 18 heeft een paar respectieve vertikale wanden 37 en 38 die de corresponderende groeven 35 en 36 begrenzen en naar elkaar toe zijn gericht. Een paar schouders 39 en 1*0 is respectievelijk .jq op de wanden 37 en 38 opgesteld en bevindt zich in de buurt van de open einden van de vertikale groeven 35 en 36. De wanden 37 en 38 hebben een paar uitsparingen 1*1 en 1*2 die liggen in het verlengde van de respectieve schouders 39 en 1*0. Het geleidingsblok 18 heeft een paar hoeken 1*3 en 1*1* die als schoepen werken voor het afsnijden van de uitgangsmetaalstrippen, 15 zoals later zal worden toegelicht.

Een paar drevels 1*5 en U6 is in vertikale richting beweegbaar opgesteld in respectievelijk de groeven 35 en 36.

Een schuif 1*7 (figuur 5) is in horizontale richting beweegbaar ondersteund op het freem 16 en heeft een paar van op afstand van 20 elkaar gelegen buiguitsteeksels 1*8 en b9 (figuur 6 en 7) die in vertikale richting in een lijn liggen met een paar respectieve groeven 50 en 51 in het geleidingsblok 18 die lopen langs en in verbinding staan met de respectieve vertikale groeven 35 en 36. De schuif 1*7 wordt normaal door een veer 52 (figuur 5) belast in een richting om tot gevolg te hebben dat de buig-25 uitsteeksels 1*8 en 1*9 zich in de groeven 35 en 36 be-vinden via de respectieve groeven 50 en 51.

De schuif 1*7 heeft een nokvolger 1*3 die zich bevindt tussen de buiguitsteeksels 1*8 en 1*9 en schuifbaar kan samenwerken met een hellend nokvlak 5l* (figuur 5) op het geleidingsblok 18.

30 Zoals in de figuren 6 en 7 is weergegeven is een paar van tegenover elkaar gelegen geleidingsarmen 55 en 56 op het freem 16 gemonteerd voor het geleiden van de vertikale beweging van het geleidingsblok 18. De geleidingsarmen 55 en 56 hebben een paar respectieve voedingsgroeven 57 en 58 die in horizontale richting lopen in een richting dwars op de 35 ritssluitingdraagbanden 1 en 2 voor de doorgang van een paar van de lang- 7907182 Λ, -¾ 6 verpige metaalstrippen 12. De geleidingsarmen 55 en 56 hebben een paar hoeken 59 en 60 die als messen werken die samenverken met de hoeken 1*3 en 1*1* van het geleidingsblok 18 voor het afsnijden van de langwerpige metaalstrippen 12.

Het paar van langwerpige metaalstrippen 12 wordt van tegenover gelegen zijden in de voedingsgroeven 57 en 58 gestoken totdat de strippen 12 slaan tegen de nokvolger 53 (figuur 6). Vervolgens wordt het geleidingsblok 18 naar beneden bewogen om de hoeken 1*3 en 1*1* toe te staan om de metaalstrippen 12 op de hoeken 59 en 60 van de geleidingsarmen 56 en IQ 55 af te snijden. Een voortgaande neerwaartse beweging van het geleidingsblok 18 heeft tot gevolg dat uitgangsstukken die zijn afgesneden op de respectieve buiguitsteeksels 1*8 en 1*9 worden gebogen in samenwerking met de vertikale groeven 35 en 36. Terwijl het geleidingsblok 18 naar beneden wordt bewogen werkt het nokvlak 53 samen en drukt de nokvolger 53» waarna JU de schuif 1*7 in horizontale richting tegen de belasting van de veer 52 wordt bewogen om de buiguitsteeksels 1*8 en 1*9 toe te staan zich terug te trekken uit de respectieve vertikale groeven 35 en 36. De gebogen uitgangsstukken die als aanslagen 9 en 10 dienen, blijven dus achter in de vertikale groeven 35 en 36 en worden daarin vastgehouden door de benen die veer-2Q krachtig liggen tegen de wanden van de vertikale groeven 35 en 36 (figuur 7).

Het geleidingsblok 18 bezit een centraal been 61 dat zich bevindt tussen de vertikale groeven 35 en 36. Het aambeeldblok 17 bezit een centraal land 62 dat zich bevindt tussen de aambeelduitsparingen 23 25 en 2l» en is in vertikale richting in een lijn met het centrale been 61 van het geleidingsblok 18. Het centrale land 62 is hoger dan de bovenvlakken 25 en 26 van het aambeeldblok 17 en breder dan het middenbeen 61 van het geleidingsblok 18.

Indien het geleidingsblok 18 naar beneden wordt bewogen 20 totdat het centrale been 61 op het centrale land 62 rust (figuur 8), beginnen de drevels 1*5 en 1*6 naar beneden te bewegen teneinde de aanslagen 9 en 10 naar beneden te drukken. Terwijl de drevels 1*5 en 1*6 naar beneden bewegen schuiven de benen 13 van de aanslagen 9 en 10 veerkrachtig langs de wanden 37 en 38 en worden dan ontvangen in de respectieve uit-35 sparingen 1*1 en 1*2.

7 9 0 7 1 8 2 7 »

Op dat moment worden de draagbanden 3 en 1+ geplaatst op de bovenvlakken 25 en 26 met de lengterichting lopende van een zoom voorziene randen 6 en 7 boven de respectieve aambeelduitsparingen 23 en 2k.

De schouders 39 en 1+0 bevinden zich boven de bovenvlakken 25 en 26 van 5 het aambeeldblok.

Bij een verdere neergaande beweging van de drevels 1+5 en 1+6 worden de aanslagen 9 en 10 gedraaid rond de benen 13 die samenwerken met de respectieve schouders 39 en 1+0 (figuur 9), terwijl het andere been 11+ in de aambeelduitsparingen 23 en 2l+ beweegt en om daar de in lengterich-10 ting lopende van een zoom voorziene randen 6 en 7 van de draagbanden 3 en 1+. De aanslagen 9 en 10 worden over nagenoeg 90° gedraaid totdat de benen 11+ van de aanslagen 9 en 10 zich bevinden op de bodems van de aambeelduitsparingen 23 en 2l+ (figuur 10), met de benen 13 boven de bovenzijde van de van een zoom voorziene randen 6 en 7 en de benen ll+ onder de onderzijde 15 van de van een zoom voorziene randen 6 en 7· Tenslotte worden de drevels 1+5 en 1+6 naar beneden gedrukt teneinde de benen 13 en 11+ van de aanslagen 9 en 10 rond de respectieve van een zoom voorziene randen 6 en 7 te klemmen, zoals is weergegeven in figuur 11.

Binnen het kader van de uitvinding vallen ook andere uit-20 voeringsvormen dan in de tekeningen zijn weergegeven.

790 71 82

Claims

1. Inrichting voor het bevestigen van een U-vormige aanslag met een paar van vastklembenen aan een in lengterichting lopend langsrandgedeelte van een ritssluitingdraagband, met het kenmerk, dat hij bestaat uit: 5 a) middelen voor het intermitterend voortbewegen van de ritssluitingdraagband langs een voortbevegingsbaan in een lengterichting daarvan en b) middelen voor het achtereenvolgens afleveren van aanslagen in een richting in hoofdzaak loodrecht op de voortbevegingsbaan van 10 de draagband voor het automatisch draaien van de aanslag rond de ene van zijn benen totdat de benen elk zijn geplaatst aan een zijde van het in de lengterichting lopende langsrandgedeelte van de draagband, en vervolgens de eindaanslagbenen rond de in lengterichting lopende langsrandgedeelten worden geklemd terwijl de draagband stilstaat.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de laatstgenoemde middelen bestaan uit een geleidingsblok met een groef voor het ontvangen van de aanslag,een drevel die in axiale richting in de groef beweegbaar is, en een schouder in de groef waarmede het ene van de benen van de aanslag kan samenverken voor zijn eigen draaiing in responsie op 20 het bewogen worden door de drevel.

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de groef een open einde heeft, terwijl de schouder zich bevindt in de buurt van het open einde.

4. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat · 25 het geleidingsblok een wand heeft die gedeeltelijk de groef begrenst, welke wand een uitsparing heeft die in het verlengde ligt van de schouder voor het ontvangen van de ene van de eindaanslagbenen.

5. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat een aambeeldblok is aangebracht met een aambeelduitsparing die open is in de 30 richting van de laatstgenoemde middelen.

6. Inrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat het aambeeldblok een vlak heeft voor het ondersteunen van de draagband met de in lengterichting lopende langsrand van de draagband boven de aambeelduitsparing . 35 790 7 1 8 2 V*

7. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de laatstgenoemde middelen een beweegbaar geleidingsblok omvatten met een groef voor bet ontvangen van de aanslag, en verder middelen die reageren op de beweging van het geleidingsblok voor het vormen van de aanslag uit 5 een stuk van uitgangsmetaal.

8. Inrichting volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat de middelen voor het vormen bestaan uit een schuif die beweegbaar is in een richting in hoofdzaak loodrecht op de groef, welke schuif een buiguit-steeksel heeft dat loodrecht op de groef loopt en daarmee samenwerkt 10 voor het buigen van het metalen uitgangsstuk tot de U-vormige aanslag in responsie op beweging van het geleidingsblok, en dat het buiguitsteeksel terugtrekbaar is uit de groef in responsie op samenwerking van de schuif met het geleidingsblok.

9· Werkwijze voor het bevestigen van een U-vormige aanslag 15 met een paar vastklembenen aan een in lengterichting lopend langsrand-gedeelte van een ritssluitingdraagband, met het kenmerk, dat hij bestaat uit: a) het intermitterend voortbewegen van delitssluitingdraag-band langs een voortbewegingsbaan in een lengterichting daarvan, 20 b) het afleveren van aanslagen aan de draagband op afzon derlijke wijze in een richting in hoofdzaak loodrecht op de voortbewegingsbaan, c) het draaien van de afzonderlijke aanslagen rond de ene van zijn benen teneinde de benen elk te plaatsen aan een zijde van het 25 in lengterichting lopende langsrandgedeelte van de draagband, en d) het vastklemmen van de benen rond het in lengterichting lopende langsrandgedeelte terwijl de draagband stilstaat.

10. Werkwijze volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat de aanslag wordt afgeleverd met zijn benen naar de voortbewegingsbaan gericht. 30

11. Werkwijze volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat ver der de aanslag wordt vervaardigd uit een uitgangsstuk van metaal.

12. Werkwijze volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat de aanslag in hoofdzaak over 90° wordt gedraaid rond de ene van zijn benen.

13. Werkwijze en inrichting zoals weergegeven in de tekening 35 en/of besproken aan de hand daarvan. 790 7 1 8 2