NL2024653B1 - Systeem voor het opwekken van elektrische energie uit een waterstroming in een waterreservoir, en civiele constructie. - Google Patents

Systeem voor het opwekken van elektrische energie uit een waterstroming in een waterreservoir, en civiele constructie. Download PDF

Info

Publication number
NL2024653B1
NL2024653B1 NL2024653A NL2024653A NL2024653B1 NL 2024653 B1 NL2024653 B1 NL 2024653B1 NL 2024653 A NL2024653 A NL 2024653A NL 2024653 A NL2024653 A NL 2024653A NL 2024653 B1 NL2024653 B1 NL 2024653B1
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
guide
combinations
water
flow
rotor body
Prior art date
Application number
NL2024653A
Other languages
English (en)
Inventor
Henricus Laurens Antonius Van Den Eijnden Eric
Original Assignee
Ephebe B V
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Ephebe B V filed Critical Ephebe B V
Priority to NL2024653A priority Critical patent/NL2024653B1/nl
Application granted granted Critical
Publication of NL2024653B1 publication Critical patent/NL2024653B1/nl

Links

Classifications

    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F03MACHINES OR ENGINES FOR LIQUIDS; WIND, SPRING, OR WEIGHT MOTORS; PRODUCING MECHANICAL POWER OR A REACTIVE PROPULSIVE THRUST, NOT OTHERWISE PROVIDED FOR
    • F03BMACHINES OR ENGINES FOR LIQUIDS
    • F03B13/00Adaptations of machines or engines for special use; Combinations of machines or engines with driving or driven apparatus; Power stations or aggregates
    • F03B13/12Adaptations of machines or engines for special use; Combinations of machines or engines with driving or driven apparatus; Power stations or aggregates characterised by using wave or tide energy
    • F03B13/26Adaptations of machines or engines for special use; Combinations of machines or engines with driving or driven apparatus; Power stations or aggregates characterised by using wave or tide energy using tide energy
    • F03B13/264Adaptations of machines or engines for special use; Combinations of machines or engines with driving or driven apparatus; Power stations or aggregates characterised by using wave or tide energy using tide energy using the horizontal flow of water resulting from tide movement
    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F03MACHINES OR ENGINES FOR LIQUIDS; WIND, SPRING, OR WEIGHT MOTORS; PRODUCING MECHANICAL POWER OR A REACTIVE PROPULSIVE THRUST, NOT OTHERWISE PROVIDED FOR
    • F03BMACHINES OR ENGINES FOR LIQUIDS
    • F03B13/00Adaptations of machines or engines for special use; Combinations of machines or engines with driving or driven apparatus; Power stations or aggregates
    • F03B13/10Submerged units incorporating electric generators or motors
    • F03B13/105Bulb groups
    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F03MACHINES OR ENGINES FOR LIQUIDS; WIND, SPRING, OR WEIGHT MOTORS; PRODUCING MECHANICAL POWER OR A REACTIVE PROPULSIVE THRUST, NOT OTHERWISE PROVIDED FOR
    • F03BMACHINES OR ENGINES FOR LIQUIDS
    • F03B17/00Other machines or engines
    • F03B17/06Other machines or engines using liquid flow with predominantly kinetic energy conversion, e.g. of swinging-flap type, "run-of-river", "ultra-low head"
    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F05INDEXING SCHEMES RELATING TO ENGINES OR PUMPS IN VARIOUS SUBCLASSES OF CLASSES F01-F04
    • F05BINDEXING SCHEME RELATING TO WIND, SPRING, WEIGHT, INERTIA OR LIKE MOTORS, TO MACHINES OR ENGINES FOR LIQUIDS COVERED BY SUBCLASSES F03B, F03D AND F03G
    • F05B2210/00Working fluid
    • F05B2210/40Flow geometry or direction
    • F05B2210/404Flow geometry or direction bidirectional, i.e. in opposite, alternating directions
    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F05INDEXING SCHEMES RELATING TO ENGINES OR PUMPS IN VARIOUS SUBCLASSES OF CLASSES F01-F04
    • F05BINDEXING SCHEME RELATING TO WIND, SPRING, WEIGHT, INERTIA OR LIKE MOTORS, TO MACHINES OR ENGINES FOR LIQUIDS COVERED BY SUBCLASSES F03B, F03D AND F03G
    • F05B2240/00Components
    • F05B2240/10Stators
    • F05B2240/13Stators to collect or cause flow towards or away from turbines
    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F05INDEXING SCHEMES RELATING TO ENGINES OR PUMPS IN VARIOUS SUBCLASSES OF CLASSES F01-F04
    • F05BINDEXING SCHEME RELATING TO WIND, SPRING, WEIGHT, INERTIA OR LIKE MOTORS, TO MACHINES OR ENGINES FOR LIQUIDS COVERED BY SUBCLASSES F03B, F03D AND F03G
    • F05B2240/00Components
    • F05B2240/40Use of a multiplicity of similar components
    • YGENERAL TAGGING OF NEW TECHNOLOGICAL DEVELOPMENTS; GENERAL TAGGING OF CROSS-SECTIONAL TECHNOLOGIES SPANNING OVER SEVERAL SECTIONS OF THE IPC; TECHNICAL SUBJECTS COVERED BY FORMER USPC CROSS-REFERENCE ART COLLECTIONS [XRACs] AND DIGESTS
    • Y02TECHNOLOGIES OR APPLICATIONS FOR MITIGATION OR ADAPTATION AGAINST CLIMATE CHANGE
    • Y02EREDUCTION OF GREENHOUSE GAS [GHG] EMISSIONS, RELATED TO ENERGY GENERATION, TRANSMISSION OR DISTRIBUTION
    • Y02E10/00Energy generation through renewable energy sources
    • Y02E10/20Hydro energy

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • General Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Oceanography (AREA)
  • Chemical & Material Sciences (AREA)
  • Combustion & Propulsion (AREA)
  • Mechanical Engineering (AREA)
  • General Engineering & Computer Science (AREA)
  • Other Liquid Machine Or Engine Such As Wave Power Use (AREA)
  • Hydraulic Turbines (AREA)

Abstract

De uitvinding heeft betrekking op een systeem voor het opwekken van elektrische energie uit een waterstroming in een waterreservoir, omvattende meerdere, naast elkaar voorziene, onderling verbonden combinaties van een turbine- orgaan en een geleidingseenheid, waarbij ieder turbine-orgaan is uitgevoerd met een rotorlichaam dat onder invloed van de waterstroming roteert, en waarbij iedere geleidingseenheid een buisvormig eerste geleidingsdeel omvat dat het rotorlichaam coaxiaal omgeeft, en een trechtervormig tweede geleidingsdeel omvat aan een stroomopwaartse zijde van het eerste geleidingsdeel. Het rotorlichaam heeft een frontaal oppervlak dat minimaal 75% is van een inwendig dwarsdoorsnede—oppervlak van het eerste geleidingsdeel. De tweede geleidingsdelen zijn zodanig naast elkaar voorzien dat waterstroming tussen naburige geleidingseenheden door is verhinderd. De uitvinding heeft tevens betrekking op een civiele constructie.

Description

Korte aanduiding: Systeem voor het opwekken van elektrische energie uit een waterstroming in een waterreservoir, en civiele constructie.
Beschrijving De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een systeem voor het opwekken van elektrische energie uit een waterstroming in een waterreservoir, zoals uit een getijdestroming in een zee of oceaan of uit een waterstroming in een rivier. De onderhavige uitvinding heeft tevens betrekking op een civiele constructie, zoals een brug of pier, omvattende een dergelijk systeem, en op een gebruik van een dergelijk systeem.
WO 2016/122319 openbaart een dergelijk systeem.
WO 2013/116899 A1 heeft betrekking op een apparaat voor het opwekken van elektriciteit uit een waterstroming zoals een getijdestroming.
WO 2014/122731 A1 heeft betrekking op een systeem voor het genereren van elektrisch vermogen uit een waterstroming.
WO 2013/183994 A1 heeft betrekking op een turbineschroef.
Een doel van de onderhavige uitvinding is het verschaffen van een verbeterd dergelijk systeem. Een verder doel is het verschaffen van een dergelijk systeem waarmee een hoger rendement van het opwekken van elektrische energie kan worden gerealiseerd.
Een of meer van de genoemde doelen is/ zijn bereikt met het systeem volgens de onderhavige uitvinding. Het systeem omvat meerdere, naast elkaar voorziene, onderling verbonden combinaties van een turbine-orgaan en een geleidingseenheid, waarbij ieder turbine-orgaan is uitgevoerd met een om een rotatie- as roteerbaar rotorlichaam dat in bedrijf volledig onder het wateroppervlak is gelegen en onder invloed van de waterstroming in een stromingsrichting van een stroomopwaartse zijde van het ten minste ene rotorlichaam naar een stroomafwaartse zijde van het ten minste ene rotorlichaam roteert. Zodoende kan met de turbine- organen elektrische energie worden opgewekt. Verder omvat iedere geleidingseenheid een buisvormig eerste geleidingsdeel dat het rotorlichaam coaxiaal, ten opzichte van de rotatie-as van het rotorlichaam, omgeeft. De rotatie-as van het rotorlichaam van het turbine-orgaan strekt zich dus in de stromingsrichting uit, waarbij water in de stromingsrichting door het buisvormig eerste geleidingsdeel stroomt. De geleidingseenheid omvat verder een tweede geleidingsdeel aan een stroomopwaartse zijde van het eerste geleidingsdeel, dat op het eerste geleidingsdeel aansluit en dat trechtervormig is met in de stromingsrichting gezien een afnemend doorstroomoppervlak voor de waterstroming. Het ten minste ene rotorlichaam is zodanig uitgevoerd dat het, gezien in de stromingsrichting, een frontaal oppervlak heeft waarvan de grootte ten minste 75 % is van de grootte van het inwendig dwarsdoorsnede-oppervlak van het buisvormig eerste geleidingsdeel. De respectievelijke tweede geleidingsdelen van de meerdere combinaties zijn zodanig, bij voorkeur onderling parallel of althans ten minste in hoge mate parallel, naast elkaar voorzien dat stroming van water in de stromingsrichting tussen naburige tweede geleidingsdelen, en daarmee tussen naburige geleidingseenheden, door is verhinderd.
Een effect van het systeem volgens de onderhavige uitvinding is dat door het verschaffen van de bovenbeschreven geleidingseenheden voor de turbine- organen, water met verhoogde snelheid door de geleidingseenheden heen, langs de respectievelijke rotorlichaam wordt geleid, hetgeen leidt tot een verhoogd rendement van het turbine-orgaan en daarmee van het opwekken van elektrische energie. Bovendien draagt in het systeem volgens de uitvinding een groter deel van het passerende water bij aan het opwekken van de elektrische energie, waarbij een effect van de meerdere naast elkaar voorziene, onderling verbonden genoemde combinaties die een barrière met een althans nagenoeg gesloten front vormen is dat er hierdoor een verhoogd drukverschil over de rotorlichamen ontstaat. Dit komt omdat aanstromend water binnen dat front enkel door de geleidingseenheden heen en daardoor dus langs de rotorlichamen van de turbine-organen kan passeren waarbij direct achter, dat wil zeggen stroomafwaarts van het systeem het waterniveau lager is door de aldus door het systeem gevormde barrière voor waterstroming. Dit verhoogt het rendement van het met het systeem opwekken van energie verder.
In een uitvoeringsvorm is het eerste geleidingsdeel cilindrisch met een constante inwendige diameter, of althans met een kleinste inwendige diameter die bepalend is voor de grootte van het inwendig dwarsdoorsnede-oppervlak.
Het turbine-orgaan omvat, op voor de vakman bekende wijze, een, gangbaar, elektrische generator die in bedrijf roterend wordt aangedreven door het rotorlichaam.
In een uitvoeringsvorm is het ten minste ene rotorlichaam zodanig uitgevoerd dat het, gezien in de stromingsrichting, een frontaal oppervlak heeft waarvan de grootte minimaal 80%, bij verdere voorkeur minimaal 980% is van de grootte van het inwendig dwarsdoorsnede-oppervlak van het buisvormig eerste geleidingsdeel, waardoor het frontaal oppervlak is gevormd dat althans nagenoeg even groot is als het inwendig dwarsdoorsnede-oppervlak van het buisvormig eerste geleidingsdeel.
Het frontaal oppervlak is ten hoogste naderend aan 100%, zoals maximaal 99% of maximaal 98%, van het genoemd inwendig dwarsdoorsnede- oppervlak, aangezien uit praktisch oogpunt een buitenomtrek van het rotorlichaam iets kleiner is dan een inwendige diameter van het eerste geleidingsdeel om, ook bij een eventuele geringe buiging dan wel vervorming van het turbine-orgaan onder belasting van een rotoras, waarvan de rotatie-as de hartlijn vormt, van het rotorlichaam, aanlopen van het rotorlichaam tegen een binnenwand van het eerste geleidingsdeel te voorkomen.
Het is gunstig indien het ten minste ene rotorlichaam zodanig is uitgevoerd dat een gedeelte van het inwendig dwarsdoorsnede-oppervlak van het buisvormig eerste geleidingsdeel dat niet samenvalt met het frontaal oppervlak van het ten minste ene rotorlichaam in hoofdzaak in de nabijheid van een rotoras van het rotorlichaam, waarvan de rotatie-as de hartlijn vormt, is gelegen.
In een Uitvoeringsvorm hebben de respectievelijke tweede geleidingsdelen van de meerdere combinaties aan een, stroomopwaarts gelegen, voorzijde ervan een ten minste in hoofdzaak rechthoekige dwarsdoorsnede-vorm.
Een effect hiervan is dat de combinaties effectief een gesloten front vormend naast elkaar kunnen worden verschaft.
In een uitvoeringsvorm hebben een hoogte en een breedte van de rechthoekige, zoals bijvoorbeeld een vierkante, dwarsdoorsnede een waarde in het bereik van 2 tot 20 meter, zoals bijvoorbeeld ongeveer 5 respectievelijk 15 meter of ongeveer 10 respectievelijk 10 meter.
In het laatstgenoemde voorbeeld kan een binnendiameter van het eerste geleidingsdeel, die bij voorkeur is aangepast op de omgeschreven cirkel oftewel buitenomtrek van het rotorlichaam, bijvoorbeeld een waarde tussen ongeveer 8 en 9 meter hebben.
De buitenomtrek van het rotorlichaam kan hierbij iets kleiner zijn, zoals enkele centimeters kleiner.
In het laatstgenoemde voorbeeld kan het bovenomschreven verschil in waterniveau stroomafwaarts van het systeem versus stroomopwaarts van het systeem tot 2 meter bedragen, afhankelijk van de snelheid van de waterstroming door en langs het systeem.
In een uitvoeringsvorm omvat het systeem tussen combinaties voorziene drijflichamen, waarbij naburige combinaties via een daartussen voorzien drijflichaam op elkaar aansluiten.
Het is hierbij gunstig indien de meerdere combinaties zodanig zijn voorzien dat telkens ten minste één en ten hoogste vier, bij voorkeur twee, onderling direct op elkaar aansluitende combinaties tussen twee naburige drijflichamen zijn voorzien. Hierbij sluit het ten minste ene tweede geleidingsdeel behorende bij de ten minste ene combinatie die tussen naburige drijflichamen is voorzien dus aan op de drijfichamen ter verhindering dat water daar waar er sprake is van voornoemde aansluiting in de stromingsrichting tussen een drijflichaam en het ten minste ene tweede geleidingsdeel kan stromen.
Het is verder gunstig indien het tweede geleidingsdeel aan de voorzijde ervan een, zich horizontaal uitstrekkende, en zich dus ook en dus ook dwars op de rotatie-as uitstrekkende, geleidingsrand heeft die in bedrijf van het systeem boven het wateroppervlak is gelegen. Met deze dus aan een bovenzijde van het tweede geleidingsdeel voorziene geleidingsrand wordt effectief voorkomen dat water over de geleidingseenheid heen stroomt. Hierdoor neemt de effectiviteit van de genoemde door het systeem gevormde barrière, die een waterniveauverschil over het systeem teweeg brengt, verder toe. Het is hierbij verder gunstig indien de genoemde geleidingsrand tussen 0.25 en 2 meter, bij verdere voorkeur tussen 0.5 en 1.5 meter, zoals in een gunstige uitvoeringsvorm ongeveer 1 meter, boven het wateroppervlak uitsteekt, om zodoende ook bij verhoogde golfslag een effectieve barrière te vormen. Bij voorkeur steekt de genoemde geleidingsrand boven het wateroppervlak uit over een hoogte in het bereik van 2.5 tot 20 procent, bij voorkeur 5 tot 15 procent, van de hoogte van het tweede geleidingsdeel.
Hierbij vormt in een uitvoeringsvorm de geleidingsrand een vrij uiteinde van een vooruitspringend, en dus tegen de stromingsrichting in gericht, opwaarts hellend, geleidingsvlakdeel van het tweede geleidingsdeel. Hierdoor is als het ware een spoiler gevormd, hetgeen bijdraagt aan het verlagen van de weerstand van het tweede geleidingsdeel in het aanstromende water. Bij voorkeur is het opwaarts hellend geleidingsvlakdeel aangepast aan de trechtervorm van het tweede geleidingsdeel. Een dergelijke geleidingsrand zou, aan de voorzijde van het tweede geleidingsdeel, tevens aan een onderzijde ervan voorzien kunnen zijn, bijvoorbeeld in de vorm van een vooruitspringend, en dus tegen de stromingsrichting in gericht, neerwaarts hellend, geleidingsvlakdeel van het tweede geleidingsdeel.
In een Uitvoeringsvorm omvat de geleidingseenheid een derde geleidingsdeel aan de stroomafwaartse zijde van het eerste geleidingsdeel, dat op het 5 eerste geleidingsdeel aansluit en dat trechtervormig is met in de stromingsrichting gezien een toenemend doorstroomoppervlak voor de waterstroming.
In een uitvoeringsvorm is de geleidingseenheid, althans ten minste in hoofdzaak, spiegelsymmetrisch ten opzichte van een verticaal symmetrievlak dat zich dwars op de rotatie-as uitstrekt. Hierdoor wordt een hieronder nader omschreven tweezijdige werking van het systeem in verhoogde mate mogelijk gemaakt. In een dergelijke uitvoering heeft de geleidingseenheid bij voorkeur een genoemde geleidingsrand die in bedrijf boven het wateroppervlak is gelegen, en daarmee tevens een zich horizontaal uitstrekkende, en zich dwars op de rotatie-as uitstrekkende, verdere geleidingsrand aan het derde geleidingsdeel, die in bedrijf van het systeem tevens boven het wateroppervlak is gelegen.
In een uitvoeringsvorm zijn de respectievelijke rotorlichamen zodanig ontworpen en in de meerdere combinaties van het systeem gepositioneerd dat in bedrijf van het systeem elektrische energie kan worden opgewekt onafhankelijk van de waterstroomrichting door het eerste geleidingsdeel heen, dat wil zeggen met de genoemde, in het kader van de beschrijving van het systeem volgens de uitvinding gedefinieerde stromingsrichting mee of tegen de genoemde stromingsrichting in. Het systeem is dan dus zeer effectief, dus tweezijdig werkend, als getijdecentrale inzetbaar en kan elektrische energie opwekken zowel bij eb als bij vloed. Hierbij kan de stromingsrichting van het water bij vloed worden beschouwd als de in het kader van de beschrijving van het systeem telkens genoemde stromingsrichting. De hierboven genoemde uitvoeringsvormen omvattende het derde geleidingsdeel en/of de spiegelsymmetrische geleidingseenheid zijn hierbij bijzonder gunstig.
Het is verder gunstig indien het ten minste ene rotorlichaam schroefvormig is. Een degelijk rotorlichaam wordt ook wel als spiraalschroef aangeduid. Een effect van toepassing van een dergelijk rotorlichaam is het voor vissen mogelijk maken om langs/door de schroefvorm van het rotorlichaam te passeren. In een uitvoeringsvorm heeft het turbine-orgaan ten minste twee, bij verdere voorkeur drie schroefvormige rotorlichamen die in omtreksrichting gelijkmatig verdeeld aan een rotoras van het turbine-orgaan zijn voorzien en die bij voorkeur in elkaar verstrengeld zijn. Twee of bij voorkeur drie schroefvormige rotorlichamen zijn in het bijzonder van voordeel bij toepassing van het systeem in relatief sneller stromend water.
Het is verder gunstig indien de respectievelijke geleidingseenheden zodanig zijn gevormd dat deze in bedrijf drijvend vermogen hebben. Hiertoe is het gunstig indien de geleidingseenheid ten minste ten dele hol is uitgevoerd met een waterdicht afsluitbare binnenruimte.
In een uitvoeringsvorm is hierbij de binnenruimte in de stromingsrichting gezien onderverdeeld in meerdere onderling gescheiden compartimenten die elk onafhankelijk met een ballastmiddel zoals met water vulbaar zijn, bij voorkeur geautomatiseerd vulbaar en leegbaar zoals middels een waterpomp.
In een uitvoeringsvorm heeft het systeem verder een gestel waaraan de meerdere combinaties zijn verbonden, waarbij het gestel met voorkeur boven de combinaties is gelegen. De combinaties kunnen via het gestel onderling zijn verbonden. Het is verder denkbaar dat de drijflichamen via het gestel met elkaar en/of met de combinaties zijn verbonden.
In een uitvoeringsvorm heeft het systeem een rijdek dat is ondersteund door het gestel. Hierdoor wordt het toepassingsgebied van het systeem sterk vergroot.
In een uitvoeringsvorm zijn de onderzijde van het drijflichaam en de onderzijde van de geleidingseenheid aan de stroomopwaartse zijde daarvan op hetzelfde verticale niveau gelegen of is de onderzijde van het drijflichaam lager gelegen dan de onderzijde van de geleidingseenheid aan de stroomopwaartse zijde daarvan.
In een uitvoeringsvorm omvat het systeem verder een positioneringsinrichting voor het in bedrijf in verticale richting kunnen instellen van de positie dan wel oriëntatie van de meerdere combinaties ten opzichte van het wateroppervlak. Een dergelijke positioneringsinrichting kan een waterpompsysteem omvatten waarmee water, dat dan ballast vormt, in en uit een of meer reservoirs in het systeem kan worden gepompt voor het zodoende in verticale richting, oftewel in hoogterichting kunnen instellen dan wel stabiliseren oftewel balanceren van het systeem. In dit kader is de genoemde ten minste ten dele holle uitvoering van de geleidingseenheden, waarbij de binnenruimte dan het genoemd reservoir vormt of daar deel van uitmaakt, met voordeel toepasbaar. Indien de binnenruimte is onderverdeeld in meerdere onderling gescheiden en onafhankelijk van elkaar met water vulbare compartimenten, dan vormt elk compartiment een dergelijk reservoir, waarbij de positioneringsinrichting bij voorkeur is ingericht voor het geautomatiseerd onafhankelijk van elkaar kunnen vullen van ten minste enige, bij voorkeur alle, van de compartimenten, bijvoorbeeld ten minste de buitenste compartimenten gezien in stromingsrichting, oftewel het meest stroomopwaarts en stroomafwaarts gelegen compartiment. Een effect hiervan is dat het systeem ook in de stromingsrichting gezien in hoge mate kan worden gestabiliseerd, zoals om te compenseren voor drukverschillen aan de stroomopwaartse zijde ten opzichte van aan de stroomafwaartse zijde van het systeem, in het bijzonder bij tijdens gebruik fluctuerende dergelijke drukverschillen zoals in het geval van eb en vloed. Het is tevens gunstig om de genoemde drijfichamen als met water vulbaar reservoir te gebruiken, optioneel tevens onderverdeeld in compartimenten.
In een uitvoeringsvorm bedraagt de afmeting van het systeem in een richting loodrecht op de respectievelijke rotatie-assen, en daarmee dus in bedrijf op de stromingsrichting, ten minste 100 meter en/of omvat het systeem ten minste 8, bij verdere voorkeur ten minste 10 naast elkaar voorziene combinaties. Een systeem met een dergelijke omvang, waarbij de respectievelijke tweede geleidingsdelen van de meerdere combinaties zodanig naast elkaar zijn voorzien dat stroming van water in de stromingsrichting tussen naburige tweede geleidingsdelen en daarmee tussen naburige geleidingseenheden door is verhinderd, vormt in bedrijf een substantiële barrière voor water waardoor er een waterdrukverschil ontstaat over de geleidingseenheid, gezien in de stromingsrichting van het water door de geleidingseenheid. Hierdoor neemt de effectiviteit van het turbine-orgaan verder toe. Het systeem kan rechtlijnig langwerpig zijn, of een lichte kromming hebben waarbij tegenovergelegen uiteinden van het systeem dan meer stroomopwaarts zijn gelegen dan een in uitstrekkingsrichting van het systeem centraal gedeelte van het systeem. Een dergelijke configuratie kan bijvoorbeeld met voordeel in een waterreservoir waarbij de stromingsrichting niet omkeert, zoals in een rivier, worden toegepast. In een uitvoeringsvorm omvat het systeem verder een verbindingsinrichting voor het met een bodem dan wel oever van het waterreservoir of met een star met de bodem verbonden constructie zoals een brugpilaar verbinden van het systeem. De verbindingsinrichting kan meerdere flexibele trekorganen, zoals kabels zoals staalkabels, omvatten die zich ieder tussen een verbindingspunt aan het systeem en een vast verbindingspunt aan de bodem dan wel oever of genoemde constructie uitstrekken. Bij voorkeur omvat de verbindingsinrichting meerdere pijlers die aan een onderste uiteinde zwenkbaar aan een vast verbindingspunt aan de bodem en aan een bovenste uiteinde zwenkbaar aan een verbindingspunt aan het systeem zijn verbonden. Zodoende kan het systeem meebewegen met een wisselende waterhoogte zoals onder invloed van eb en vloed. Bij voorkeur strekken de pijlers zich schuin opwaarts uit, bij voorkeur schuin opwaarts met de stromingsrichting mee, en zijn de pijlers bij verdere voorkeur elk aan een verbindingspunt dat op een meer stroomafwaartse positie aan een onderzijde van het systeem aanwezig is bevestigd.
In een alternatieve uitvoeringsvorm is het systeem niet ingericht om op water te drijven en kan het systeem derhalve vrij zijn van, dat wil zeggen uitgevoerd zijn zonder bijvoorbeeld genoemde drijflichamen, reservoirs en geleidingseenheden met drijvend vermogen. Het is op zich denkbaar om in plaats van drijflichamen ballastlichamen toe te passen of althans om de drijflichamen als ballastlichamen toe te passen, bijvoorbeeld voor het afzinken van het systeem op een gewenste positie in het waterreservoir. Daartoe kunnen de ballastlichamen zijn of worden gevuld met een ballast zoals bijvoorbeeld zand of dergelijke en/of met water. Het analoge geldt voor de geleidingseenheden die, indien hol uitgevoerd, ook met een ballast kunnen zijn of worden gevuld.
In een dergelijke uitvoeringsvorm kan de verbindingsinrichting zijn ingericht voor het star met een bodem dan wel oever van het waterreservoir of met een star met de bodem verbonden constructie zoals een brugpilaar verbinden van het systeem. Het systeem kan een star met de bodem verbonden constructie omvatten, welke een fundering vormt, waaraan het gestel kan zijn bevestigd. Het is ook in deze niet-drijvende uitvoeringsvorm mogelijk om een positioneringsinrichting toe te passen voor het in hoogterichting, zoals bijvoorbeeld ten opzichte van het wateroppervlak, kunnen positioneren van het systeem.
De uitvinding heeft tevens betrekking op een, bij voorkeur drijvende, civiele constructie zoals een brug of een pier, ingericht voor verbinding aan een landdeel of voor het met elkaar verbinden van twee door het waterreservoir gescheiden landdelen, de constructie omvattende - een bovenomschreven systeem volgens de uitvinding, omvattende een rijdek, voor het over de constructie kunnen voortbewegen van voertuigen zoals personenwagens en bedrijfswagens,
- ten minste een landverbindingselement dat een uiteinde van het systeem met een landdeel verbindt, - optioneel, in geval van een brug, ten minste twee landverbindingselementen dat tegenover gelegen uiteinden van het systeem met een eerste respectievelijk tweede landdeel verbindt, waarbij het rijdek zich over het systeem, ten minste aansluitend op het ten minste ene landverbindingselement, uitstrekt. In geval van de brug strekt het rijdek zich over het systeem, ten minste tussen de ten minste twee landverbindingselementen, uit.
In een uitvoeringsvorm heeft de civiele constructie drijvend vermogen, en heeft daartoe bijvoorbeeld drijflichamen tussen combinaties waarbij naburige combinaties via een daartussen voorzien drijflichaam op elkaar aansluiten, en/of waarbij de geleidingseenheden zodanig zijn gevormd dat deze in bedrijf drijvend vermogen hebben. In geval van uitvoering van de civiele constructie als brug met een rijdek is het gunstig indien het systeem zowel drijflichamen heeft alsook geleidingseenheden met drijvend vermogen.
Voordelen en effecten van de civiele constructie zijn analoog aan de bovenomschreven voordelen en effecten van het systeem volgens de uitvinding.
De uitvinding heeft tevens betrekking op een gebruik van een bovenomschreven systeem volgens de uitvinding, waarbij de meerdere, naast elkaar voorziene, onderling verbonden combinaties van een turbine-orgaan en een geleidingseenheid elk zodanig drijvend in het waterreservoir zijn voorzien dat ten minste het rotorlichaam van het turbine-orgaan onder het wateroppervlak is gelegen terwijl het tweede geleidingsdeel van de geleidingseenheid ten dele boven het wateroppervlak is gelegen.
Hierbij heeft in een uitvoeringsvorm het tweede geleidingsdeel van elke van de meerdere combinaties aan de voorzijde ervan een, zich horizontaal uitstrekkende, geleidingsrand, waarbij de meerdere, naast elkaar voorziene, onderling verbonden combinaties van een turbine-orgaan en een geleidingseenheid elk zodanig drijvend in het waterreservoir zijn voorzien dat de geleidingsrand van het tweede geleidingsdeel boven het wateroppervlak is gelegen.
In de bovenomschreven uitvoeringsvorm van het systeem waarbij sprake is van respectievelijke rotorlichamen die zodanig zijn ontworpen en in de meerdere combinaties van het systeem zijn gepositioneerd dat in bedrijf van het systeem elektrische energie kan worden opgewekt onafhankelijk van de waterstroomrichting door het eerste geleidingsdeel heen, dat wil zeggen met de genoemde stromingsrichting mee of tegen de genoemde stromingsrichting in, is het gunstig indien het systeem wordt gebruikt in een waterreservoir dat aan getijdestroming onderhevig is.
Voordelen en effecten van het gebruik van het gebruik van het systeem zijn analoog aan de bovenomschreven voordelen en effecten van het systeem en de civiele constructie volgens de uitvinding. In het kader van de beschrijving van het systeem en civiele constructie hierboven beschreven uitvoeringsvormen zijn analoog toepasbaar op het gebruik van het systeem volgens de uitvinding.
De onderhavige uitvinding zal navolgend worden toegelicht aan de hand van de beschrijving van mogelijke uitvoeringsvormen van systemen volgens de uitvinding, onder verwijzing naar de navolgende schematische figuren, waarin: Figuur 1 in driedimensionale weergave schuin van boven een gedeelte van een voorkeursuitvoeringsvoorbeeld van een systeem volgens de uitvinding toont; Figuur 2 in driedimensionale weergave schuin van onder het in figuur 1 getoonde gedeelte van het systeem volgens de uitvinding toont; Figuur 3 doorsnede llI-Ill volgens figuur 2 toont; Figuur 4 in onderaanzicht het in figuur 1 getoonde gedeelte van het systeem volgens de uitvinding toont; Figuur 5a in driedimensionale weergave schuin van boven een gedeelte van het voorkeursuitvoeringsvoorbeeld van het systeem volgens de uitvinding toont, met een afzonderlijk van het overige van het systeem getoonde combinatie van een turbine-orgaan en een geleidingseenheid; Figuur 5b doorsnede III-I volgens figuur 2 toont, met daarin aanvullend getoond een voorkeursuitvoeringsvoorbeeld van een verbindingsinrichting; Figuur 6 in driedimensionale weergave schuin van boven een gedeelte van een verder voorkeursuitvoeringsvoorbeeld van een systeem volgens de uitvinding toont; en Figuur 7 een vooraanzicht van een voorkeursuitvoeringsvoorbeeld van een combinatie volgens de uitvinding toont.
Figuren 1 — 5b tonen een voorkeursuitvoeringsvoorbeeld van een systeem volgens de uitvinding een systeem 1 voor het opwekken van elektrische energie uit een waterstroming in een waterreservoir 3 zoals uit een getijdestroming in een zee of oceaan of uit een waterstroming in een rivier. Het systeem heeft meerdere, naast elkaar voorziene, onderling verbonden combinaties 2 van een turbine-orgaan en een geleidingseenheid. Het systeem 1 heeft verder een gestel 4 waaraan de meerdere combinaties 2 zijn verbonden, meer specifiek aan de onderzijde van het gestel 4. Het systeem 1 heeft althans in het onderhavige uitvoeringsvoorbeeld tevens een rijdek 6 dat is ondersteund door het gestel 4. Het rijdek 6 kan zijn ontworpen voor het over het rijdek 6 kunnen laten bewegen van voertuigen zoals motorvoertuigen waaronder personenwagens en bedrijfswagens, en/of voor voetgangers. Het systeem 1 maakt deel uit van een drijvende brug, voor het met elkaar verbinden van twee door het waterreservoir gescheiden landdelen 45, 47. Hiertoe omvat de brug het systeem 1 en verder een eerste landverbindingselement 44 (enkel zeer schematisch in figuur 5a getoond) dat een eerste uiteinde van het systeem 1 met een eerste landdeel 45 verbindt, en een tweede landverbindingselement 46 (enkel zeer schematisch in figuur ba getoond} dat een tweede, tegenover het eerste uiteinde gelegen tweede uiteinde van het systeem 1 met een tweede landdeel 47 verbindt. In figuur 5a is de verbinding van onder meer het rijdek 8 met de beide landverbindingsdelen met streeplijnen getoond, daarmee aangevende dat een systeem volgens de uitvinding in de praktijk veelal aanzienlijk langer zal zijn dan het in figuur 4 getoonde deel. Hierbij strekt het rijdek 6 zich over het systeem 1, tussen het eerste en het tweede landverbindingselement 44; 46 uit. Uitvoering van het systeem 1 met één landverbindingselement, of vrij van een of meer landverbindingselementen, is binnen het kader van de uitvinding eveneens mogelijk. Zoals de figuren tonen is het systeem 1 langwerpig met een lengterichting 8. In deze lengterichting kan een afmeting, meer specifiek een lengte van het systeem 1, meer dan 100 meter bedragen. Een lengte van het in figuur 4 getoonde gedeelte van het systeem 1 kan bijvoorbeeld ongeveer 55 meter bedragen.
Het systeem heeft ook een verbindingsinrichting (enkel in figuur 5a en 5b getoond) voor het met een bodem 12 (zie figuur 3) en/of een of meer oevers van het waterreservoir, en/of met een star met de bodem 12 en/of oever verbonden constructie zoals een brugpilaar verbinden van het systeem 1. De verbindingsinrichting 10 heeft hiertoe in het voorbeeld volgens figuur 5a meerdere flexibele trekorganen 11, bijvoorbeeld één per 50 meter gezien in de lengterichting 8, die zich ieder tussen een verbindingspunt aan het systeem 1 en een vast verbindingspunt aan de bodem 12 dan wel oever of genoemde constructie uitstrekken. Bij voorkeur is de verbindingsinrichting echter uitgevoerd als verbindingsinrichting 10° zoals getoond in figuur 5b en heeft deze meerdere pijlers 11’, bijvoorbeeld één per 50 meter gezien in de lengterichting 8, die zwenkbaar aan een verbindingspunt 11a aan het systeem 1 en zwenkbaar aan een vast verbindingspunt 11b aan de bodem 12 dan wel oever of genoemde constructie zijn verbonden. Zoals getoond strekken de pijlers zich schuin opwaarts met de stromingsrichting 24 mee uit.
Het systeem 1 omvat de genoemde meerdere, naast elkaar voorziene, dus opeenvolgend in de lengterichting 8 van het systeem 1, onderling verbonden combinaties 2 van een turbine-orgaan 14 en een geleidingseenheid 16. leder turbine-orgaan 14 is uitgevoerd met drie in omtreksrichting gelijkmatig aan een rotoras 19 van het turbine-orgaan, waarvan de hartlijn de rotatie-as 18 bepaalt, gezamenlijk met de centrale as roteerbare rotorlichamen 20a, 20b, 20c (gezamenlijk aangeduid als het rotorlichaam 20). Zie ook figuur 7. In bedrijf is het turbine-orgaan 14 volledig onder het wateroppervlak 22 is gelegen en onder invloed van de waterstroming in een stromingsrichting 24 van een stroomopwaartse zijde van het ten minste ene rotorlichaam 20 naar een stroomafwaartse zijde van het ten minste ene rotorlichaam 20 roteert. De rotatie-as 18 strekt zich evenwijdig aan de stromingsrichting 24 uit. Het turbine-orgaan 14 heeft verder een niet in de figuren getoonde elektrische generator of kan daar althans werkzaam mee worden verbonden, die in bedrijf roterend wordt aangedreven door het rotorlichaam 20. Op deze wijze kan met het turbine-orgaan 14 elektrische energie worden opgewekt.
ledere geleidingseenheid 16 heeft een buisvormig, dat wil zeggen cirkelringvormig, eerste geleidingsdeel 26 dat het rotorlichaam 20 coaxiaal ten opzichte van de rotatie-as 18 van het rotorlichaam 20 omgeeft. In figuur 7 is een binnenwand 26a van het eerste geleidingsdeel, die een inwendig dwarsdoorsnede- oppervlak van het eerste geleidingsdeel 26 bepaalt, aangegeven. De drie rotorlichamen 20a, 20b, 20c van het turbine-orgaan vormen gezamenlijk een frontaal oppervlak dat zoals figuur 7 toont althans nagenoeg even groot is als het inwendig dwarsdoorsnede-oppervlak van het buisvormig eerste geleidingsdeel 26. In het voorbeeld volgens figuur 7 sluiten de rotorlichamen 20a, 20b, 20c aan een buitenomtrek ervan aan op de binnenwand 28a, met een radiale speling van ten hoogste enkele centimeters. De rotorlichamen 20a-c zijn verder zodanig uitgevoerd dat een gedeelte van het inwendig dwarsdoorsnede-oppervlak van het buisvormig eerste geleidingsdeel 28 dat niet samenvalt met het frontaal oppervlak van de drie rotorlichamen 20a-c in hoofdzaak in de nabijheid van de centrale as 19 is gelegen. Dit genoemde niet-samenvallend gedeelte is in figuur 7 aangeduid met verwijzingscijfers
21. Elke van de drie aangeduide delen 21 van het niet-samenvallend gedeelte is bepaald door de geometrie van twee van de drie rotorlichamen 20a-c. ledere geleidingseenheid 16 heeft verder een tweede geleidingsdeel 28 aan een stroomopwaartse zijde van het eerste geleidingsdeel 26, dat op het eerste geleidingsdeel 26 aansluit en dat trechtervormig is met in de stromingsrichting gezien een afnemend doorstroomoppervlak voor de waterstroming. In het systeem 1 zijn de respectievelijke tweede geleidingsdelen 28 van de meerdere combinaties 2 zodanig naast elkaar voorzien dat stroming van water in de stromingsrichting tussen naburige geleidingseenheden door is verhinderd. Om dit te bewerkstelligen sluiten naburige tweede geleidingsdelen 28 op elkaar aan. Dit is in het systeem 1 effectief en eenvoudig gerealiseerd doordat de respectievelijke tweede geleidingsdelen 28 van de meerdere combinaties 2 aan een, stroomopwaarts gelegen, voorzijde 30 ervan een rechthoekige dwarsdoorsnede-vorm hebben. Deze rechthoekige dwarsdoorsnede, met een lengte- en breedte-afmeting van ieder enkele meters tot meer dan 10 meter, bijvoorbeeld beide ongeveer 10 meter, gaat in stromingsrichting over in de cirkelvormige dwars- doorsnedevorm van het eerste geleidingsdeel 26, zoals figuur 2 toont. Hierbij heeft de cirkelvormige dwars-doorsnedevorm een binnendiameter van ongeveer 8 meter althans in het onderhavige voorbeeld waarbij de rechthoekige dwarsdoorsnede aan de voorzijde ongeveer 10 x 10 meter bedraagt.
Doordat de tweede geleidingsdelen 28 van de meerdere combinaties 2 zodanig naast elkaar zijn voorzien dat stroming van water in de stromingsrichting tussen naburige geleidingseenheden 16 door is verhinderd, wordt dwars op de stromingsrichting 24 door de tweede geleidingsdelen 28 een barrière, of front gevormd waarbij water, aanstromend binnen dat front, enkel door de geleidingseenheden 16 heen en daardoor dus langs de rotorlichamen 20 van de turbine-organen 14 kan passeren (en uiteraard tevens buiten het systeem 1 langs, zoals mogelijk onder het systeem door - zie figuur 3 waarin is getoond dat het systeem zich op een afstand van de bodem 12 bevindt - en mogelijk aan weerszijden van het systeem zijdelings langs, kan passeren, afhankelijk van de uitvoering! dimensionering van het systeem).
Doordat de lengte van het systeem 1 zoals boven vermeld meer dan 100 meter bedraagt vormt het systeem 1 in bedrijf een substantiële barrière voor water waardoor er een waterdrukverschil ontstaat over de geleidingseenheden 16, gezien in de stromingsrichting 24 van het water door de geleidingseenheden 16. Dit is in figuur 3 sterk schematisch aangeduid door het hogere niveau van het wateroppervlak 22 stroomopwaarts, links in figuur 3, en het lagere niveau stroomafwaarts, rechts in figuur 3, met een bijbehorend hoogteverschil Ah.
Aan de genoemde voorzijde 30 heeft ieder tweede geleidingsdeel 28 een, zich horizontaal, dat wil zeggen parallel aan het wateroppervlak 22, uitstrekkende, geleidingsrand 32 die in bedrijf van het systeem 1, een weinig, bijvoorbeeld 5 of 10 of minder dan 30 cm, boven het wateroppervlak 22 is gelegen. De geleidingsrand 32 vormt hierbij een vrij uiteinde van een vooruitspringend, opwaarts hellend, geleidingsvlakdeel 34 van het tweede geleidingsdeel 28. Het geleidingsvlakdeel 34 met de geleidingsrand 32 vormen daarmee als het ware een spoiler, zoals met name figuur 1 en 2 tonen.
De geleidingseenheid 18 omvat ook een derde geleidingsdeel 36 aan de stroomafwaartse zijde van het eerste geleidingsdeel 26, dat op het eerste geleidingsdeel 26 aansluit en dat trechtervormig is met in de stromingsrichting gezien een toenemend doorstroomoppervlak voor de waterstroming. Het derde geleidingsdeel 36 is qua ontwerp gelijk aan het tweede geleidingsdeel 28, maar in spiegelbeeld voorzien. Het derde geleidingsdeel 28 heeft dus ook de bovenomschreven spoiler. Dus is de geleidingseenheid 16 spiegelsymmetrisch ten opzichte van een verticaal symmetrievlak dat zich centraal en dwars op de rotatie-as 18 uitstrekt. Zie in het bijzonder figuur 3.
De respectievelijke rotorlichamen 20 zijn zodanig ontworpen en in de meerdere combinaties 2 van het systeem 1 gepositioneerd dat in bedrijf van het systeem 1 elektrische energie kan worden opgewekt onafhankelijk van de waterstroomrichting door het eerste geleidingsdeel 26 heen. Het rotorlichaam 20 is (spiraal)schroefvormig. Het systeem 1 is dan dus zeer effectief als getijdecentrale inzetbaar en kan elektrische energie opwekken zowel bij de overgang eb-vloed alsook bij de overgang vloed-eb.
Verder heeft het systeem 1 tussen combinaties 2 voorziene drijffichamen 40. Telkens twee, onderling direct op elkaar aansluitende combinaties 2 zijn hierbij tussen twee naburige drijflichamen 4 voorzien en dergelijke paren van combinaties 2 sluiten dus telkens via een daartussen voorzien drijflichaam 40 op elkaar aan.
Dergelijke paren van combinaties 2 kunnen in een uitvoeringsvorm als één geheel zijn vervaardigd, in het bijzonder kunnen de geleidingseenheden 18 integraal zijn vervaardigd.
Het systeem 1 kan zodanig zijn ontworpen dat dergelijke paren van combinaties 2 uitwisselbaar onder het gestel 4, tussen twee drijflichamen 40, kunnen worden aangebracht.
Zie figuur 5. De drijflichamen 40 hebben, vanzelfsprekend, drijfvermogen.
Dit is mogelijk bijvoorbeeld door de drijflichamen 40 hol, gevuld met een gas zoals lucht, uit te voeren.
Het is aanvullend of alternatief mogelijk om de respectievelijke geleidingseenheden 16 zodanig te vormen dat deze in bedrijf drijvend vermogen hebben.
Dit is mogelijk bijvoorbeeld door ze ten minste ten dele hol uit te voeren met een waterdicht afsluitbare binnenruimte 42, die optioneel in compartimenten is verdeeld, bijvoorbeeld een aantal in het bereik van drie tot acht compartimenten in een rij van het stroomopwaarts einde naar het stroomafwaarts einde van de geleidingseenheden.
Het is hierbij eveneens mogelijk dat het systeem 1 een, positioneringsinrichting 50 omvat (enkel zeer schematisch in figuur 3 getoond) voor het in bedrijf in verticale richting, oftewel loodrecht op het wateroppervlak, kunnen instellen van de positie van de meerdere combinaties 2 ten opzichte van het wateroppervlak 22. Een dergelijke positioneringsinrichting kan zoals boven aangegeven bijvoorbeeld een waterpompsysteem omvatten, optioneel per combinatie,
waarmee water, dat dan ballast vormt, in en uit een of meer reservoirs, waaronder bijvoorbeeld de genoemde binnenruimte 42 en/of een al dan niet in compartimenten verdeelde binnenruimte van de holle drijflichamen 40. in en uit het systeem kan worden gepompt.
Op deze wijze kan enerzijds het systeem tijdens de installatie op de gewenste hoogte ten opzichte van het wateroppervlak worden gebracht.
Anderzijds kan tijdens gebruik van het systeem, het systeem in stromingsrichting gezien gestabiliseerd worden, in het bijzonder bij toepassing van de genoemde meerdere compartimenten verdeelde binnenruimte.
Op basis van bijvoorbeeld een hellingsensor kan dan geautomatiseerd water in of uit een compartiment worden gepompt, in het bijzonder in of uit een meest stroomopwaarts of een meest stroomafwaarts compartiment van een combinatie of van meerdere combinaties tegelijk.
Een dergelijke hellingsensor kan bijvoorbeeld worden gebruikt voor het bij een meer dan een vooraf bepaalde drempelwaarde hellen van het systeem een pomp die in verbinding staat met een stroomopwaarts of een stroomafwaarts compartiment in of uit te schakelen, afhankelijk van de richting van hellen in de stromingsrichting, voor het in of uit dat compartiment pompen van water ten behoeve van het tot onder de drempelwaarde terugbrengen van het hellen van het systeem. Zodoende kan op effectieve wijze de helling-stabiliteit van het systeem worden gewaarborgd onder in de praktijk wisselende omgevingsomstandigheden zoals de invloed van eb en vloed.
Figuur 6 toont een verder voorkeursuitvoeringsvoorbeeld van een systeem volgens de uitvinding in de vorm van een systeem 100. Het systeem is in hoofdzaak gelijk aan het systeem 1. Gelijke of gelijkwerkende onderdelen zijn gemakshalve met de zelfde verwijzingscijfers aangeduid. Het systeem 100 wijkt van systeem 1 af ten aanzien van het ontwerp van het gestel 104. Dit is bij systeem 100 niet van een rijdek 6 voorzien, hoewel het zeer wel denkbaar is om dit wel te doen en dus het systeem 100 van een gestel 4 te voorzien. Andersom is het ook denkbaar om het systeem 1 van een gestel 104 te voorzien. Ook anders dan bij systeem 1 heeft het systeem 100 geen drijflichamen. Alle combinaties 2 zijn, bij wijze van voorbeeld paarsgewijs, direct op elkaar aansluitend voorzien onder het gestel 104. Indien het systeem 100 drijvend zou worden uitgevoerd, wordt het drijvend vermogen van het systeem 100 dus bepaald door het drijvend vermogen van de geleidingseenheden 16 van de combinaties 2, zoals boven reeds toegelicht.
Lijst van verwijzingscijfers systeem 1; 100 combinatie 2 waterreservoir 3 gestel 4; 104 rijdek 6 eerste landverbindingselement 44 eerste landdeel 45 tweede landverbindingselement 46 tweede landdeel 47 lengterichting 8 verbindingsinrichting 10 bodem 12 turbine-orgaan 14 geleidingseenheid 16 rotatie-as 18 as 19 rotorlichaam 20 (20a, 20b, 200) deel van niet-samenvallend oppervlak 21 wateroppervlak 22 stromingsrichting 24 eerste geleidingsdeel 26 binnenwand van eerste geleidingsdeel 28a tweede geleidingsdeel 28 voorzijde (van tweede geleidingsdeel) 30 geleidingsrand 32 geleidingsvlakdeel 34 derde geleidingsdeel 36 drijflichaam 40 binnenruimte 42 positioneringsinrichting 50 hoogteverschil Ah

Claims (27)

CONCLUSIES
1. Systeem voor het opwekken van elektrische energie uit een waterstroming in een waterreservoir, het systeem omvattende meerdere, naast elkaar voorziene, onderling verbonden combinaties van een turbine-orgaan en een geleidingseenheid, waarbij ieder turbine-orgaan is uitgevoerd met een om een rotatie- as roteerbaar rotorlichaam dat in bedrijf volledig onder het wateroppervlak is gelegen en onder invloed van de waterstroming in een stromingsrichting van een stroomopwaartse zijde van het ten minste ene rotorlichaam naar een stroomafwaartse zijde van het ten minste ene rotorlichaam om de rotatie-as ervan roteert, en waarbij iedere geleidingseenheid een buisvormig eerste geleidingsdeel omvat dat het rotorlichaam coaxiaal, ten opzichte van de rotatie-as van het rotorlichaam, omgeeft, en een tweede geleidingsdeel omvat aan een stroomopwaartse zijde van het eerste geleidingsdeel, dat op het eerste geleidingsdeel aansluit en dat trechtervormig is met in de stromingsrichting gezien een afnemend doorstroomoppervlak voor de waterstroming, waarbij het ten minste ene rotorlichaam zodanig is uitgevoerd dat het, gezien in de stromingsrichting, een frontaal oppervlak heeft waarvan de grootte ten minste 75 % is van de grootte van het inwendig dwarsdoorsnede-oppervlak van het buisvormig eerste geleidingsdeel, en waarbij de respectievelijke tweede geleidingsdelen van de meerdere combinaties zodanig naast elkaar zijn voorzien dat stroming van water in de stromingsrichting tussen naburige geleidingseenheden door is verhinderd.
2. Systeem volgens conclusie 1, waarbij het ten minste ene rotorlichaam zodanig is uitgevoerd dat het, gezien in de stromingsrichting, een frontaal oppervlak heeft waarvan de grootte minimaal 80%, bij voorkeur minimaal 90% is van de grootte van het inwendig dwarsdoorsnede-oppervlak van het buisvormig eerste geleidingsdeel.
3. Systeem volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij het ten minste ene rotorlichaam zodanig is uitgevoerd dat een gedeelte van het inwendig dwarsdoorsnede-oppervlak van het buisvormig eerste geleidingsdeel dat niet samenvalt met het frontaal oppervlak van het ten minste ene rotorlichaam in hoofdzaak in de nabijheid van de rotatie-as van het rotorlichaam is gelegen.
4. Systeem volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de respectievelijke tweede geleidingsdelen van de meerdere combinaties aan een, stroomopwaarts gelegen, voorzijde ervan een ten minste in hoofdzaak rechthoekige dwarsdoorsnede-vorm hebben.
5. Systeem volgens een van de voorgaande conclusies, verder omvattende tussen combinaties voorziene drijflichamen, waarbij naburige combinaties via een daartussen voorzien drijflichaam op elkaar aansluiten.
6. Systeem volgens conclusie 5, waarbij de meerdere combinaties zodanig zijn voorzien dat telkens ten minste één en ten hoogste vier, bij voorkeur twee, onderling direct op elkaar aansluitende combinaties tussen twee naburige drijflichamen zijn voorzien.
7. Systeem volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij het tweede geleidingsdeel aan de voorzijde ervan een, zich horizontaal uitstrekkende, geleidingsrand heeft die in bedrijf van het systeem boven het wateroppervlak is gelegen.
8. Systeem volgens conclusie 7, waarbij de geleidingsrand een vrij uiteinde vormt van een vooruitspringend, opwaarts hellend, geleidingsvlakdeel van het tweede geleidingsdeel.
9. Systeem volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de geleidingseenheid een derde geleidingsdeel omvat aan de stroomafwaartse zijde van het eerste geleidingsdeel, dat op het eerste geleidingsdeel aansluit en dat trechtervormig is met in de stromingsrichting gezien een toenemend doorstroomoppervlak voor de waterstroming.
10. Systeem volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de geleidingseenheid althans ten minste in hoofdzaak spiegelsymmetrisch is ten opzichte van een verticaal symmetrievlak dat zich dwars op de rotatie-as uitstrekt.
11. Systeem volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de respectievelijke rotorlichamen zodanig zijn ontworpen en in de meerdere combinaties van het systeem zijn gepositioneerd dat in bedrijf van het systeem elektrische energie kan worden opgewekt onafhankelijk van de waterstroomrichting door het eerste geleidingsdeel heen.
12. Systeem volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij het ten minste ene rotorlichaam schroefvormig is.
13. Systeem volgens conclusie 12, waarbij het turbine-orgaan drie schroefvormige rotorlichamen heeft die in omtreksrichting gelijkmatig verdeeld aan een rotoras van het turbine-orgaan zijn voorzien.
14. Systeem volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de respectievelijke geleidingseenheden zodanig zijn gevormd dat deze in bedrijf drijvend vermogen hebben.
15. Systeem volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de geleidingseenheid ten minste ten dele hol is uitgevoerd met een waterdicht afsluitbare binnenruimte.
16. Systeem volgens een van de voorgaande conclusies, verder omvattende een gestel waaraan de meerdere combinaties zijn verbonden.
17. Systeem volgens conclusie 18, waarbij het systeem een rijdek omvat dat is ondersteund door het gestel.
18. Systeem volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij het systeem verder een positioneringsinrichting omvat voor het in bedrijf in verticale richting kunnen instellen en/of stabiliseren van de positie van de meerdere combinaties ten opzichte van het wateroppervlak.
19. Systeem volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de afmeting van het systeem in een richting loodrecht op de respectievelijke rotatie-assen ten minste 100 meter bedraagt.
20. Systeem volgens een van de voorgaande conclusies, verder omvattende een verbindingsinrichting voor het met een bodem dan wel oever van het waterreservoir of met een star met de bodem dan wel oever verbonden constructie zoals een brugpilaar verbinden van het systeem.
21. Systeem volgens conclusie 20, waarbij de verbindingsinrichting meerdere pijlers omvat die zich ieder zwenkbaar tussen een verbindingspunt aan het systeem en een vast verbindingspunt aan de bodem dan wel oever of genoemde constructie uitstrekken.
22. Systeem volgens een van de voorgaande conclusies, omvattende ballastlichamen voor het kunnen afzinken van het systeem.
23. Civiele constructie zoals een brug of een pier, ingericht voor verbinding aan een landdeel of voor het met elkaar verbinden van twee door het waterreservoir gescheiden landdelen, de constructie omvattende - een systeem volgens conclusie 17 of een daarvan afhankelijke conclusie, - ten minste een landverbindingselement dat een uiteinde van het systeem met een landdeel verbindt, waarbij het rijdek zich over het systeem, ten minste aansluitend op het ten minste ene landverbindingselement, uitstrekt.
24. Civiele constructie volgens conclusie 23, waarbij de constructie drijvend vermogen heeft, en daartoe bijvoorbeeld drijflichamen heeft tussen combinaties waarbij naburige combinaties via een daartussen voorzien drijflichaam op elkaar aansluiten, en/of waarbij de geleidingseenheden zodanig zijn gevormd dat deze in bedrijf drijvend vermogen hebben.
25. Gebruik van een systeem volgens een van de voorgaande conclusies 1-22, waarbij de meerdere, naast elkaar voorziene, onderling verbonden combinaties van een turbine-orgaan en een geleidingseenheid elk zodanig drijvend in het waterreservoir zijn voorzien dat ten minste het rotorlichaam van het turbine-orgaan onder het wateroppervlak is gelegen terwijl het tweede geleidingsdeel van de geleidingseenheid ten dele boven het wateroppervlak is gelegen.
26. Gebruik volgens conclusie 25, waarbij het tweede geleidingsdeel van elke van de meerdere combinaties aan de voorzijde ervan een, zich horizontaal uitstrekkende, geleidingsrand heeft, waarbij de meerdere, naast elkaar voorziene, onderling verbonden combinaties van een turbine-orgaan en een geleidingseenheid elk zodanig drijvend in het waterreservoir zijn voorzien dat de geleidingsrand van het tweede geleidingsdeel boven het wateroppervlak is gelegen.
27. Gebruik van een systeem volgens conclusie 11 of een daarvan afhankelijke conclusie, waarbij het gebruik bij voorkeur volgens conclusie 25 of 26 is, waarbij het waterreservoir aan getijdestroming onderhevig is.
NL2024653A 2020-01-13 2020-01-13 Systeem voor het opwekken van elektrische energie uit een waterstroming in een waterreservoir, en civiele constructie. NL2024653B1 (nl)

Priority Applications (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL2024653A NL2024653B1 (nl) 2020-01-13 2020-01-13 Systeem voor het opwekken van elektrische energie uit een waterstroming in een waterreservoir, en civiele constructie.

Applications Claiming Priority (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL2024653A NL2024653B1 (nl) 2020-01-13 2020-01-13 Systeem voor het opwekken van elektrische energie uit een waterstroming in een waterreservoir, en civiele constructie.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL2024653B1 true NL2024653B1 (nl) 2021-09-07

Family

ID=70228740

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL2024653A NL2024653B1 (nl) 2020-01-13 2020-01-13 Systeem voor het opwekken van elektrische energie uit een waterstroming in een waterreservoir, en civiele constructie.

Country Status (1)

Country Link
NL (1) NL2024653B1 (nl)

Citations (8)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
WO2013116899A1 (en) 2012-02-06 2013-08-15 Hermatika Pty Ltd Electricity generating apparatus
WO2013183994A1 (en) 2012-06-06 2013-12-12 G.A.M. Manshanden Management B.V. Ship screw, pump screw or turbine screw
US20140017065A1 (en) * 2011-01-20 2014-01-16 Sea-Lix As Rotor apparatus
WO2014122731A1 (ja) 2013-02-05 2014-08-14 株式会社音力発電 発電システム
WO2016122319A1 (en) 2015-01-27 2016-08-04 Strukton International B.V. System for generating electrical energy from water currents
WO2017196183A1 (en) * 2016-05-10 2017-11-16 Norwegian Tidal Solutions As Underwater electrical power plant, a system and a method
US20180003144A1 (en) * 2015-09-18 2018-01-04 Charles B. Culpepper Turbine Including Helical Longitudinal Blades
FR3073905A1 (fr) * 2017-11-20 2019-05-24 Gerard Issartel Turbo alternateur mobile en milieu fluide

Patent Citations (8)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US20140017065A1 (en) * 2011-01-20 2014-01-16 Sea-Lix As Rotor apparatus
WO2013116899A1 (en) 2012-02-06 2013-08-15 Hermatika Pty Ltd Electricity generating apparatus
WO2013183994A1 (en) 2012-06-06 2013-12-12 G.A.M. Manshanden Management B.V. Ship screw, pump screw or turbine screw
WO2014122731A1 (ja) 2013-02-05 2014-08-14 株式会社音力発電 発電システム
WO2016122319A1 (en) 2015-01-27 2016-08-04 Strukton International B.V. System for generating electrical energy from water currents
US20180003144A1 (en) * 2015-09-18 2018-01-04 Charles B. Culpepper Turbine Including Helical Longitudinal Blades
WO2017196183A1 (en) * 2016-05-10 2017-11-16 Norwegian Tidal Solutions As Underwater electrical power plant, a system and a method
FR3073905A1 (fr) * 2017-11-20 2019-05-24 Gerard Issartel Turbo alternateur mobile en milieu fluide

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US8350396B2 (en) Water-current paddlewheel-based energy-generating unit having a tapered partial covering structure
BE1021091B1 (nl) Inrichting voor het opwekken van hydro-elektrische energie
JP6547753B2 (ja) 海岸保全及び波エネルギー発電システム
KR101575155B1 (ko) 밸러스트 탱크가 구비되는 부유식 태양광 발전장치
US4622471A (en) Ocean wave hydro-electric generator facility
AU2014351065B2 (en) Power platform
US20200248669A1 (en) Method and apparatus for generating electricity
CN113518858A (zh) 水力发电系统和方法
WO2007072513A1 (en) Hydroelectric floating device and hydroelectric power station comprising such a device
US20100221106A1 (en) Apparatus for receiving and transferring kinetic energy from water flow
NL2024653B1 (nl) Systeem voor het opwekken van elektrische energie uit een waterstroming in een waterreservoir, en civiele constructie.
JP6754752B2 (ja) 潮流発電用浮游体及びこれを利用した発電方法
GB2487448A (en) Hydro-kinetic Water Turbine Duct
KR101334600B1 (ko) 태양광 발전용 수상 플로트
US20180202414A1 (en) Dynamic wave power energy converter
GB2448669A (en) Wave power generator using hinged barrier
GB2454167A (en) Tidal flow energy generator using hydraulic ram pumps
RU2703877C2 (ru) Плавучая волновая электростанция
KR102039214B1 (ko) 수상 부유물 수집 장치
Joensen et al. Economic feasibility study for wave energy conversion device deployment in Faroese waters
US20230074233A1 (en) Dynamic artificial wave facility for surfing practice
JP6914573B1 (ja) 潮汐力発電装置及び潮汐力発電システム
FR3073905A1 (fr) Turbo alternateur mobile en milieu fluide
KR101958615B1 (ko) 파력발전시스템
RU2471927C1 (ru) Нефтесборщик для рек с быстрым течением