NL2022487B1 - Inrichting voor het nemen van een monster van melk dat door een melkleiding stroomt. - Google Patents

Inrichting voor het nemen van een monster van melk dat door een melkleiding stroomt. Download PDF

Info

Publication number
NL2022487B1
NL2022487B1 NL2022487A NL2022487A NL2022487B1 NL 2022487 B1 NL2022487 B1 NL 2022487B1 NL 2022487 A NL2022487 A NL 2022487A NL 2022487 A NL2022487 A NL 2022487A NL 2022487 B1 NL2022487 B1 NL 2022487B1
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
milk
valve
outlet
flow
sample
Prior art date
Application number
NL2022487A
Other languages
English (en)
Inventor
Schäperclaus Edwin
Jan Hendrik Lammers Rudie
Johannes Wilhelmus Schutte Jort
Original Assignee
Nedap Nv
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Nedap Nv filed Critical Nedap Nv
Priority to NL2022487A priority Critical patent/NL2022487B1/nl
Priority to PCT/NL2020/050046 priority patent/WO2020159363A1/en
Priority to US17/425,278 priority patent/US20220099538A1/en
Priority to EP20703311.9A priority patent/EP3917314A1/en
Application granted granted Critical
Publication of NL2022487B1 publication Critical patent/NL2022487B1/nl

Links

Classifications

    • GPHYSICS
    • G01MEASURING; TESTING
    • G01NINVESTIGATING OR ANALYSING MATERIALS BY DETERMINING THEIR CHEMICAL OR PHYSICAL PROPERTIES
    • G01N1/00Sampling; Preparing specimens for investigation
    • G01N1/02Devices for withdrawing samples
    • G01N1/10Devices for withdrawing samples in the liquid or fluent state
    • G01N1/20Devices for withdrawing samples in the liquid or fluent state for flowing or falling materials
    • G01N1/2035Devices for withdrawing samples in the liquid or fluent state for flowing or falling materials by deviating part of a fluid stream, e.g. by drawing-off or tapping
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01JMANUFACTURE OF DAIRY PRODUCTS
    • A01J5/00Milking machines or devices
    • A01J5/04Milking machines or devices with pneumatic manipulation of teats
    • A01J5/045Taking milk-samples
    • GPHYSICS
    • G01MEASURING; TESTING
    • G01NINVESTIGATING OR ANALYSING MATERIALS BY DETERMINING THEIR CHEMICAL OR PHYSICAL PROPERTIES
    • G01N33/00Investigating or analysing materials by specific methods not covered by groups G01N1/00 - G01N31/00
    • G01N33/02Food
    • G01N33/04Dairy products
    • GPHYSICS
    • G01MEASURING; TESTING
    • G01NINVESTIGATING OR ANALYSING MATERIALS BY DETERMINING THEIR CHEMICAL OR PHYSICAL PROPERTIES
    • G01N1/00Sampling; Preparing specimens for investigation
    • G01N1/02Devices for withdrawing samples
    • G01N1/10Devices for withdrawing samples in the liquid or fluent state
    • G01N1/20Devices for withdrawing samples in the liquid or fluent state for flowing or falling materials
    • G01N1/2035Devices for withdrawing samples in the liquid or fluent state for flowing or falling materials by deviating part of a fluid stream, e.g. by drawing-off or tapping
    • G01N2001/205Devices for withdrawing samples in the liquid or fluent state for flowing or falling materials by deviating part of a fluid stream, e.g. by drawing-off or tapping using a valve

Landscapes

  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Health & Medical Sciences (AREA)
  • Chemical & Material Sciences (AREA)
  • Physics & Mathematics (AREA)
  • Immunology (AREA)
  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Pathology (AREA)
  • Food Science & Technology (AREA)
  • General Physics & Mathematics (AREA)
  • Analytical Chemistry (AREA)
  • Biochemistry (AREA)
  • General Health & Medical Sciences (AREA)
  • Animal Husbandry (AREA)
  • Environmental Sciences (AREA)
  • Medicinal Chemistry (AREA)
  • Hydrology & Water Resources (AREA)
  • Sampling And Sample Adjustment (AREA)
  • Dairy Products (AREA)

Abstract

UITTREKSEL Inrichting voor het nemen van een monster van melk dat door een melkleiding stroomt waarbij de inrichting is voorzien van een hoofdklep omvattende een eerste klepinlaat en een eerste klepuitlaat waarbij de inrichting is ingericht voor het opnemen van de hoofdklep in een melkstroomtraject van de melkleiding door de eerste klepinlaat in fluïdumverbinding te stellen met een eerste open einde van de melkleiding en de eerste klepuitlaat in fluïdumverbinding te stellen met een tweede open einde van de melkleiding waarbij het eerste open einde in het melkstroomtraject stroomopwaarts ligt ten opzichte van het tweede open einde, waarbij de inrichting verder is voorzien van een monsterverzamelkamer voor het ontvangen van het monster van de melk waarbij de monsterverzamelkamer is voorzien van een monsterverzamelkamer-inlaat en tenminste een monsterverzamelkamer-uitlaat en waarbij de hoofdklep verder een tweede klepuitlaat omvat waarbij de tweede klepuitlaat in fluïdumverbinding staat, bijvoorbeeld middels tenminste een eerste leiding, met de monsterverzamelkamer-inlaat, waarbij de hoofdklep is ingericht om selectief te schakelen tussen een eerste en tweede toestand waarbij in de eerste toestand de eerste klepinlaat in fluïdumverbinding staat met de eerste klepuitlaat zodat de melk door de melkleiding kan stromen zonder dat een monster wordt genomen en waarbij in de tweede toestand de eerste klepinlaat in fluïdumverbinding staat met de tweede klepuitlaat voor het toevoeren van melk uit de melkleiding aan de monsterverzamelkamer en waarbij de inrichting is ingericht om selectief de monsterverzamelkamer-uitlaat wel of niet in fluïdumverbinding te stellen, met de melkleiding stroomafwaarts van de hoofdklep voor het terugvoeren aan de melkleiding van overbodige melk van een melkmonster dat zich in de monsterverzamelkamer bevindt.

Description

P121098NL00 Titel: Inrichting voor het nemen van een monster van melk dat door een melkleiding stroomt.
De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het nemen van een monster van melk dat door een melkleiding stroomt. De uitvinding beoogt een inrichting te verschaffen die eenvoudig in de melkleiding kan worden opgenomen zodat op gemakkelijke wijze een monster van de melk dat door de melkleiding stroomt, kan worden genomen.
De inrichting volgens de uitvinding is hiertoe gekenmerkt in dat de inrichting is voorzien van een hoofdklep omvattende een eerste klepinlaat en een eerste klepuitlaat waarbij de inrichting is ingericht voor het opnemen van de hoofdklep in een melkstroomtraject van de melkleiding door de eerste klepinlaat in fluidumverbinding te stellen met een eerste open einde van de melkleiding en de eerste klepuitlaat in fluidumverbinding te stellen met een tweede open einde van de melkleiding waarbij het eerste open einde in het melkstroomtraject stroomopwaarts ligt ten opzichte van het tweede open einde, waarbij de inrichting verder is voorzien van een monsterverzamelkamer voor het ontvangen van het monster van de melk waarbij de monsterverzamelkamer is voorzien van een monsterverzamelkamer-inlaat en een monsterverzamelkamer-uitlaat en waarbij de hoofdklep verder een tweede klepuitlaat omvat waarbij de tweede klepuitlaat in fluidumverbinding staat, bijvoorbeeld middels tenminste een eerste leiding, met de monsterverzamelkamer-inlaat, waarbij de hoofdklep is ingericht om selectief te schakelen tussen een eerste en tweede toestand waarbij in de eerste toestand de eerste klepinlaat in fluidumverbinding staat met de eerste klepuitlaat zodat de melk door de melkleiding kan stromen zonder dat een monster wordt genomen en waarbij in de tweede toestand de eerste klepinlaat in fluidumverbinding staat met de tweede klepuitlaat voor het toevoeren van melk uit de melkleiding aan de monsterverzamelkamer en waarbij de inrichting is ingericht om selectief de monsterverzamelkamer-uitlaat wel of niet in fluïdumverbinding te stellen,
bijvoorbeeld middels een tweede leiding waarin een eerste schakelbare open- dicht klep is opgenomen, met de melkleiding stroomafwaarts van de hoofdklep voor het terugvoeren aan de melkleiding van overbodige melk van een melkmonster dat zich in de monsterverzamelkamer bevindt.
Dankzij de toepassing van de hoofdklep kan naar keuze wel of geen monster worden genomen zonder dat ingrijpende handelingen met betrekking tot de melkleiding nodig zijn. Wanneer de klep zich in de eerste toestand bevindt kan de melk in de melkleiding stromen zonder dat er een monster wordt genomen, terwijl wanneer de klep zich in de tweede toestand bevindt, een monster ut de melkleiding kan worden genomen. Bovendien kan met behulp van de eerste schakelbare open-dicht klep overbodige melk die zich in de monsterverzamelkamer bevindt, worden terug gevoerd naar de melkleiding. Voor installatie van de inrichting behoeft de melkleiding slechts op maximaal 2 en in het bijzonder slechts een plaats te worden onderbroken (doorgeknipt).
Volgens een eerste variant geldt in het bijzonder dat de inrichting verder is voorzien van een melkdoorstroomeenheid voorzien van een melkdoorstroomeenheid-inlaat, een eerste melkdoorstroomeenheid-uitlaat en een tweede melkdoorstroomeenheid-uitlaat waarbij de tweede klepuitlaat in fluïdumverbinding staat, bijvoorbeeld middels een derde leiding, met de melkdoorstroomeenheid-inlaat en de eerste melkdoorstroomeenheid-uitlaat in fluidumverbinding staat, bijvoorbeeld middels een vierde leiding, met de monsterverzamelkamer-inlaat zodat de fluidumverbinding tussen de tweede klepuitlaat en de monsterverzamelkamer-inlaat zich uitstrekt door de melkdoorstroomeenheid en waarbij de tweede melkdoorstroomeenheid- uitlaat in fluïdumverbinding staat, bijvoorbeeld middels een vijfde leiding, met de melkleiding stroomafwaarts van de hoofdklep waarbij de melkdoorstroomeenheid dusdanig is ingericht dat een melkstroom die aan de melkdoorstroomeenheid-inlaat van de melkdoorstroomeenheid wordt toegevoerd zich splitst in een eerste melkstroom en een tweede melkstroomdie de melkdoorstroomeenheid respectievelijk via de eerste melkdoorstroomeenheid-uitlaat en de tweede melkdoorstroomeenheid- uitlaat verlaten waarbij het debiet van de eerste en tweede melkstroom een vooraf bepaalde verhouding hebben zodat, in gebruik, wanneer de hoofdklep zich in de tweede toestand bevindt, een gedeelte van de melk die door de tweede klepuitlaat stroomt aan de monsterverzamelkamer wordt toegevoerd middels de eerste melkstroom en een gedeelte van de melk die door de tweede klepuitlaat stroomt aan de melkleiding stroomafwaarts van de hoofdklep wordt toegevoerd middels de tweede melkstroom voor teruggave van deze melk aan de melkleiding.
Op deze wijze kan, wanneer men dit wil, een monster worden samengesteld uit melk die verspreid in de tijd, bjivoorbeeld verspreid over de complete melkgift bij een keer melken van een koe worden verkregen, Het debiet van de eerste melkstroom 1s dan bijvoorbeeld gelijk aan 1.5% tot 4%, in het bijzonder 2% van het debiet van de melk dat aan de eerste melkinlaat van de hoofdklep wordt toegevoerd. Een complete melkgift varieert van 2-40 liter zodat wanneer de eerste melkstroom 2% van het genoemde debiet is, het monster een grootte heeft van 2/50-40/50 liter. Volgens een eerste uitvoeringsvorm van de laatstgenoemde variant geldt dat de melkdoorstroomeenheid is voorzien van een kamer met een plafond, een eerste opstaand leidingstuk dat een open einde aan zijn bovenzijde omvat en waarvan een open onderzijde met de eerste melkdoorstroomeenheid-uitlaat 1s verbonden, een tweede opstaand leidingstuk dat een open einde aan zijn bovenzijde omvat en waarvan een open onderzijde met de melkdoorstroomeenheid-inlaat is verbonden en een bodem met een uitstroomopening die met de tweede melkdoorstroomeenheid-uitlaat is verbonden waarbij de melkdoorstroomeenheid dusdanig is ingericht dat een melkstroom die aan de melkdoorstroomeenheid-inlaat wordt toegevoerd binnen in de kamer opwaarts Is gericht en via het tweede opstaand leidingstuk tegen hetplafond spuit om vervolgens de melkdoorstroomeenheid te verlaten respectievelijk via het open einde aan de bovenzijde van het eerste opstaand leidingstuk, de rest van het eerste opstaande leidingstuk en de eerste melkdoorstroomeenheid-uitlaat als de eerste melkstroom en via de uitstroomopening en de tweede melkdoorstroomeenheid-uitlaat als de tweede melkstroom.
Volgens een alternatieve uitvoeringsvorm van laatstgenoemde variant geldt dat de melkdoorstroomeenheid is voorzien van een kamer voorzien van de melkdoorstroomeenheid-inlaat, de eerste melkdoorstroomeenheid-uitlaat en de tweede melkdoorstroomeenheid- uitlaat waarbij de melkdoorstroomeenheid-inlaat en de tweede melkdoorstroomeenheid-uitlaat tegenover elkaar liggen en waarbij de eerste melkdoorstroomeenheid-uitlaat tussen de melkdoorstroomeenheid-inlaat en de tweede melkdoorstroomeenheid-uitlaat in ligt waarbij de melkdoorstroomeenheid dusdanig is ingericht dat een melkstroom die aan de melkdoorstroomeenheid-inlaat wordt toegevoerd de melkstroomeenheid verlaat via de eerste melkdoorstroomeenheid-uitlaat in de eerste melkstroom en via de tweede melkstroomeenheid-uitlaat de tweede melkstroom.
Volgens de uitvinding kan het monster ook op een andere wijze worden genomen dan hiervoor besproken.
Volgens deze variant geldt dat de tweede klepuitlaat rechtstreeks, bijvoorbeeld via de eerste leiding, in fluïdumverbinding staat met de monsterverzamelkamer-inlaat waarbij de inrichting verder is voorzien van een controle-eenheid voor het sturen van de hoofdklep van zijn eerste toestand naar zijn tweede toestand en vice versa. Hierbij geldt in het bijzonder dat de controle-eenheid de hoofdklep met een dusdanig patroon van zijn eerste toestand naar zijn tweede toestand en vice versa regelt dat de monsterverzamelkamer, in gebruik, wordt gevuld met deelmonsters diein combinatie een afbeelding representeert van de totale hoeveelheid melk die door de klepinlaat van de hoofdklep stroomt.
Volgens een weer andere variant om een monster te nemen geldt dat de inrichting verder is voorzien van een monsterklep voorzien van een 5 klepinlaat, een eerste klepuitlaat en een tweede klepuitlaat waarbij de tweede klepuitlaat van de hoofdklep in fluidumverbinding staat, bijvoorbeeld via een zevende leiding, met de klepinlaat van de monsterklep, de eerste klepuitlaat van de monsterklep in fluidumverbinding staat, bijvoorbeeld via een achtste leiding, met de verzamelkamer-inlaat en waarbij de tweede klepuitlaat van de monsterklep in fluidumverbinding staat met de melkleiding stroomafwaarts van de hoofdklep, waarbij de monsterklep is ingericht om selectief te schakelen tussen een eerste en tweede toestand waarbij in de eerste toestand de eerste klepinlaat van de monsterklep in fluidumverbinding staat met de eerste klepuitlaat van de monsterklep zodat de melk door de monsterklep kan stromen naar de monsterverzamelkamer waarbij in de tweede toestand de eerste klepinlaat van de monsterklep in fluïdumverbinding staat met de tweede klepuitlaat van de monsterklep voor het toevoeren van melk die door de monsterklep stroomt aan de melkleiding stroomafwaarts van de hoofdklep. In het bijzonder geldt hierbij dat de controle-eenheid de monsterklep wanneer de hoofdklep zich in zijn tweede toestand bevindt met een dusdanig patroon tussen zijn eerste en tweede toestand schakelt dat de monsterverzamelkamer, in gebruik, wordt gevuld met deelmonsters die in combinatie een afbeelding representeert van de totale hoeveelheid melk die door de klepinlaat stroomt.
Op de hierboven geschetste wijze kan de monsterverzamelkamer worden gevuld met een monster dat representatief is voor een complete melkafgifte. Onder een complete melkafgifte wordt verstaan de complete hoeveelheid melk die door een dier bij een keer melken wordt afgegeven. De grootte van dit monster zal echter variëren afhankelijk van de grootte vande melkafgifte.
Ook voor een relatief kleine melkafgifte is het de bedoeling dat het monster dat is genomen voldoende groot is.
Daarom is het monster dat in de monsterverzamelkamer wordt opgenomen bij voorkeur altijd groter dan de grootte van het volume van een gewenst monster, ook wanneer de melkafgifte van de koe relatief klein is.
Omdat op deze wijze de grootte van het monster altijd groter is dan gewenst en/of varieert, geldt volgens een voorkeursuitvoeringsvorm van de uitvinding dat de inrichting verder 1s voorzien van een monsteropnamekamer waarvan het volume kleiner 1s dan de monsterverzamelkamer en waarbij de monsterverzamelkamer is voorzien van een tweede monsterverzamelkamer- uitlaat die selectief naar keuze wel of niet in fluidumverbinding staat, bijvoorbeeld middels een tiende leiding waarin een tweede schakelbare open-dicht klep is opgenomen, met een inlaat van de monsteropnamekamer voor het vullen van de monsteropnamekamer met een vooraf bepaalde hoeveelheid melk uit de monsterverzamelkamer.
Op deze wijze kan de monsteropnamekamer die een monster kan omvatten met een gewenst volume worden gevuld vanuit de monsterverzamelkamer die, zoals hiervoor teen gezet, bij voorkeur een monster omvat dat groter is dan nodig.
Nadat de monsteropnamekamer is gevuld kan het restant van de melk die zich in de monsterverzamelkamer bevindt worden terug gevoerd naar de melkleiding stroomafwaarts van de hoofdklep zoals hiervoor is besproken.
Bij voorkeur geldt dat de monsterverzamelkamer is voorzien van een luchtinlaatopening voor het toevoeren van lucht aan de monsterverzamelkamer wanneer melk vanuit de monsterverzamelkamer in de monsteropnamekamer stroomt.
Op deze wijze kan door lucht toe te voeren aan de monsterverzamelkamer de melk die zich in de monsterverzamelkamer bevindt goed worden gemengd.
In het bijzonder kan hierbij nog gelden dat de monsteropnamekamer is voorzien van een afgifte- uitlaat voor het selectief wel of niet afgeven van de melk die zich in demonsteropnamekamer bevindt in een externe opvang zoals een flacon, type klep zoals een likeur klep, een flacon van een tray die is voorzien van een veelheid van flacons of een melk-analyse-eenheid waarbij in het bijzonder de afgifte witlaat wordt gevormd door de monsterverzamelkamer-uitlaat.
Het kan echter ook zo zijn dat de monsteropnamekamer zelf kan worden losgekoppeld van de inrichting en dient als een flacon waarin het monster van de melk kan worden vervoerd.
Voor elk van de hiervoor geschetste uitvoeringsvormen is het mogelijk dat de hoofdklep verder is voorzien van een tweede klepinlaat waarbij in de tweede toestand de tweede klepinlaat in fluidumverbinding staat met de eerste klepuitlaat waarbij de monsterverzamelkamer-uitlaat rechtstreeks in fluïdumverbinding staat, bijvoorbeeld middels de tweede leiding waarin de eerste schakelbare open- dicht klep is opgenomen, met de tweede klepinlaat en daarmee met de melkleiding stroomafwaarts van de hoofdklep wanneer de hoofdklep zich in de tweede toestand bevindt zodat de leiding in de tweede toestand de overbodige melk vanuit de monsterverzamelkamer via de hoofdklep v aan de melkleiding kan worden teruggevoerd. Deze wtvoeringsvorm vergemakkelijkt het om de inrichting in de melkleiding op te nemen omdat het slechts nodig 1s dat melk van de melkleiding in de klepinlaat van de hoofdklep stroomt en melk vanuit de eerste klepuitlaat naar de melkleiding stroomt. De retourgift van de melk vanuit de monsterverzamelkamer en/of, melkdoorstroomeenheid kan echter ook rechtstreeks stroomafwaarts van de eerste klep aan de melkleiding worden toegevoerd. Echter dit zal in de regel een extra aanpassing, bijvoorbeeld het plaatsen van een T-stuk aan de melkleiding, vereisen. Ook de retourgift van melk die uit de tweede klepuitlaat van de monsterklep stroomt, kan aan de melkleiding worden toegevoerd via de tweede klepinlaat van de hoofdklep danwel rechtstreeks aan de melkleiding. Dergelijke varianten vallen binnen het bestek van de uitvinding. De uitvinding zal thans nader worden toegelicht aan de hand van de tekening.
Hierin toont:
Fig. 1 een eerste uitvoeringsvorm van een inrichting en systeem volgens de uitvinding voor het nemen van een monster van melk dat door een melkleiding stroomt;
Fig. 2 een tweede uitvoeringsvorm van een inrichting en systeem volgens de uitvinding voor het nemen van een monster van melk dat door een melkleiding stroomt;
Fig. 3 een derde uitvoeringsvorm van een inrichting en systeem volgens de uitvinding voor het nemen van een monster van melk dat dooreen melkleiding stroom;
Fig. 4 een vierde uitvoeringsvorm van een inrichting en systeem volgens de uitvinding voor het nemen van een monster van melk dat door een melkleiding stroom;
Fig. 5 een werking van de controle-eenheid van de inrichting volgensfiguurl;
Fig. 6 schematisch het nemen van deelmonsters volgens een eerste variant volgens figuur 1;
Fig. 7 schematisch het nemen van deelmonsters volgens een tweede variant volgens figuur 1;
Fig. 8 een liquor valve (likeur klep) van een systeem volgens de uitvinding dat tevens een inrichting volgens de uitvinding omvat;
Fig. 9 een flacon en een tray met flacons van een systeem volgens de uitvinding dat tevens een inrichting volgens de uitvinding omvat; en
Fig. 10 een melkanalyse-eenheid 120 van een systeem volgens deuitvinding dat tevens een inrichting volgens de uitvinding omvat;
Fig. 11 een bijzondere uitvoeringsvorm van de hoofdklep van figuur 1;
Fig. 12 een bijzondere uitvoeringsvorm van de monsterklep van figuur 4; en
Fig. 13 een vijfde uitvoeringsvorm van een inrichting en systeem volgens de uitvinding voor het nemen van een monster van melk dat door een melkleiding stroomt.
In figuur 1 is met referentie S een systeem volgens de uitvinding aangeduid. Het systeem S is voorzien van een inrichting (1) voor het nemen van een monster (2) van melk (4) dat door een melkleiding (6) stroomt. De melk die door de melkleiding stroomt 1s afkomstig van een op zich bekende melkinrichting (3) die een stel tepelbekers (5), melkslang (7) en een vacuümpomp (9 omvat. De inrichting is voorzien van een hoofdklep (8) omvattende een eerste klepinlaat (10) en een eerste klepuitlaat (12). De inrichting is ingericht voor het opnemen van de hoofdklep in een melkstroomtraject door de melkleiding door de eerste klepinlaat in fluidumverbinding te stellen met een eerste open einde (16) van de melkleiding en de eerste klepuitlaat in fluidumverbinding te stellen met een tweede open einde (18) van de melkleiding. Hierbij ligt het eerste open einde in het melkstroomtraject stroomopwaarts ten opzichte van het tweede open einde. In feite is de melkleiding open geknipt voor het verkrijgen van het eerste (16) en tweede (18) open einde. De inrichting is verder voorzien van een monsterverzamelkamer (20) voor het ontvangen van het monster van de melk waarbij de monsterverzamelkamer is voorzien van een monsterverzamelkamer-inlaat (22) en een monsterverzamelkamer-uitlaat (24) die is voorzien van een tweede schakelbare open-dichtklep (108). De inrichting is verder voorzien van een fluidumverbinding (23) die is ingericht om met een vacuümpomp (9) te worden verbonden voor het verlagen van de druk in de monsterverzamelkamer. De monsterverzamelkamer is hiertoe in dit voorbeeld middels een schematisch getoonde leiding (23) met de vacuümpomp (9) verbonden voor het net als in de melkleiding (6) verlagen van de druk in de monsterverzamelkamer (20). De hoofdklep omvat verder een tweede klepuitlaat (26) waarbij de tweede klepuitlaat (26) in fluïdumverbinding staat, in dit voorbeeld middels tenminste een eersteleiding (28), met de monsterverzamelkamer-inlaat (22). De hoofdklep is ingericht om selectief te schakelen tussen een eerste en tweede toestand waarbij in de eerste toestand de eerste klepinlaat in fluidumverbinding staat met de eerste klepuitlaat zodat de melk door de melkleiding kan stromen zonder dat een monster wordt genomen. Anders gezegd, de melk stroomt van melkleiding deel (6A) rechtstreeks via de hoofdklep in melkleiding deel (6B). In de tweede toestand staat de eerste klepinlaat (10) in fluidumverbinding met de tweede klepuitlaat (26) voor het toevoeren van melk uit de melkleiding (uit melkleiding deel (6A)) aan de monsterverzamelkamer. De inrichting is verder ingericht om selectief, wanneer de tweede open- dichtklep (108) is geopend, de monsterverzamelkamer-uitlaat (24) wel of niet in fluïdumverbinding te stellen, bijvoorbeeld middels een tweede leiding (30) waarin een eerste schakelbare open- dicht klep (32) is opgenomen, met de melkleiding (aan melkleiding deel (6B)) stroomafwaarts van de hoofdklep voor het terugvoeren aan de melkleiding (6) van overbodige melk van een melkmonster dat zich in de monsterverzamelkamer bevindt. In de tekening is de tweede leiding (30) met een stippellijn weergegeven en kan de leiding (30) en de open-dichtklep (32) in deze variant worden weggedacht. Er geldt in dit voorbeeld voorts nog dat de inrichting in fluïdumverbinding staat met de monsteropnamekamer (104) waarvan het volume kleiner is dan de monsterverzamelkamer. De monsteropnamekamer 1s voorzien van een inlaat (107) die in fluidumverbinding staat met de uitlaat van de klep (108). De monsteropnamekamer kan een vast onderdeel van de inrichting zijn of een kamer die eenmalig wordt gebruikt om te worden gevuld met een melkmonster. In dit voorbeeld is het een vast deel van de inrichting. De tot op dit punt omschreven inrichting werkt als volgt.
Wanneer melk door de melkleiding (6) stroomt, kan de hoofdklep de eerste toestand aannemen. In dat geval stroomt de melk via de klep rechtstreeks van het melkleidingstuk (6A) in het melkleidingstuk (6B).
Wanneer het echter gewenst is om een monster te nemen van de melk die door de melkleiding (6) stroomt, wordt de hoofdklep in de tweede toestand gebracht.
De klep (108) is gesloten.
In dat geval zal melk vanuit het melkleidingstuk (6A) via de hoofklep (8) en via de leiding (28) in de monsterverzamelkamer (20) stromen.
Deze zal verder worden gevuld met een monster van de melk.
Nadat dit 1s gebeurd, wordt de klep (108) geopend voor het vullen van de monsteropnamekamer (104). Wanneer deze gevuld is omvat deze een monster van de melk met een vooraf bepaald volume.
De monsterverzamelkamer (20) zal dan nog niet leeg zijn en kan verder leegstromen door de klep (32°) te openen.
Het gevolg is dat overbodige melk van het melkmonster, dat zich in de verzamelkamer (2) bevindt, wordt teruggevoerd aan de melkleiding (6). De kleppen (108) en (32) kunnen ook gelijktijdig worden geopend.
Voorts geldt nog in dit voorbeeld dat de monsterverzamelkamer is voorzien van een luchtinlaat opening (110) voor het toevoeren van lucht aan de monsterverzamelkamer wanneer melk vanuit de monsterverzamelkamer in de monsteropnamekamer stroomt.
In dit voorbeeld geldt voorts dat de monsterverzamelkamer is voorzien van een luchttoevoeropening (124), ingericht om te worden geopend en gesloten middels een luchtklep (125) om instelbaar wel of geen lucht aan de monsterverzamelkamer toe te voeren waarbij de luchttoevoeropening zich aan een onderzijde van de monsterverzamelkamer bevindt.
Op deze wijze 1s de monsterverzamelkamer ingericht voor het mengen van de melk in de monsterverzamelkamer door voldoende luchttoevoer.
In dit voorbeeld zijn de luchttoevoeropeningen (124) en de luchtinlaatopening (110) gecombineerd als een opening uitgevoerd en hebben een dubbelfunctie.
Het is ook mogelijk om de luchtinlaatopening aan een bovenzijde van de monsterverzamelkamer aan te brengen voor het leegstromen van de monsterverzamelkamer en de luchttoevoeropening (124) Just m de bodem voor het mengen van de melk in de monsterverzamelkamer.
Het is dus ook mogelijk dat demonsterverzamelkamer aan zijn bovenzijde is voorzien van een opening voor het toevoeren van lucht aan de monsterverzamelkamer wanneer de monsterverzamelkamer, althans voor een deel, leeg stroomt in de monsteropnamekamer (104) en voorzien van een tweede luchttoevoeropening (124) die zich aan een onderzijde van een monsterverzamelkamer bevindt voor het toevoeren van lucht aan de monsterverzamelkamer vanaf de onderzijde van de monsterverzamelkamer om het mengen van de melk dat zich in de monsterverzamelkamer bevindt, te bewerkstelligen.
In dit voorbeeld geldt voorts nog dat de monsteropnamekamer (104) is voorzien van een afgifte-uitlaat (112) en een klep (113) voor het bij openen van de klep (113) via de uitlaat (112) kunnen afgeven van de melk die zich in de monsteropnamekamer bevindt, in een externe opvang zoals een flacon (114) (zie figuur 9), klep van een type als een likeur klep (116) (zie figuur 8), een flacon van een tray (118) die is voorzien van een veelvoud van flacons (zie figuur 9) of een melkanalyse-eenheid (120) (figuur 10). De klep (116) werkt als bekend in de horeca: door de klep met de flacon aan zijn onderzijde op te drukken, zal de klep (116) openen en de flacon worden gevuld.
Thans zal aan de hand van figuur 1 een zeer geavanceerde uitvoeringsvorm van de utvinding worden toegelicht. Hiertoe is de inrichting volgens figuur 1 voorzien van een controle-eenheid (100) voor het sturen van de hoofdklep (8) van zijn eerste toestand naar zijn tweede toestand en vice versa. Stuursignalen worden via de elektrische leiding (150) van de controle-eenheid aan de hoofdklep (8) toegestuurd. De imrichting is verder voorzien van een sensor (160) (schematisch aangeduid) waarmee het debiet van de melk door de melkleiding, in dit voorbeeld in het melkleidingstuk (6A), kan worden gemeten. De informatie die met behulp van de sensor wordt verkregen, wordt via leiding (162) of draadloos (zodatleiding 162 kan worden weggelaten) aan de controle-eenheid (100) toegevoerd.
De werking van de inrichting is als volgt.
Wanneer geen monsters behoeven te worden genomen, zet de controle-eenheid (100) de hoofdklep (8) in de eerste toestand zodat melk via de klep (8) rechtstreeks van het melkleidingstuk (6A) naar het melkleidingstuk (6B) stroomt.
Wanneer echter een monster van de melk moet worden genomen die door de melkleiding (6) stroomt, werkt een en ander als volgt.
Allereerst wordt de klep (32), die ook door de controle-eenheid (100) wordt gestuurd (de besturingsleiding die van de controle-eenheid (100) naar de klep (32) loopt is niet getoond) gesloten.
Tevens wordt de klep (108) door de controle-eenheid (100) gesloten (de besturingsleiding die van de controle- eenheid (100) naar de klep (108) loopt is niet getoond). De controle-eenheid (100) zal de hoofdklep (8) met een dusdanig patroon van zijn eerste toestand naar zijn tweede toestand en vice versa regelen dat de monsterverzamelkamer (20), in gebruik, wordt gevuld met deelmonsters die in combinatie een afbeelding representeren van de totale hoeveelheid melk die door de klepinlaat van de hoofdklep stroomt.
Doordat de hoofdklep door de controle-eenheid afwisselend tussen de eerste en tweede toestand wordt geschakeld, betekent dit ook dat afwisselend melk dat door het melkleidingstuk (6A) stroomt aan de melkleiding (6B) danwel aan de monsterverzamelkamer (20) wordt toegevoerd.
Doordat de deelmonsters op verschillende tijdstippen worden genomen, bijvoorbeeld verspreid in de tijd over de totale melkgift van een koe die wordt gemolken, geven de deelmonsters tezamen wanneer deze in monsterverzamelkamer (20) zijn opgenomen, een goed beeld van de melk die door de melkleiding heeft gestroomd, ook wanneer eigenschappen van de melk gedurende de periode waarin de deelmonsters worden genomen varieert.
Immers, wanneer bijvoorbeeld in het begin van de melkgift van een koe het vetgehalte in de melk laag is terwijl dit aan het einde van de melkgift juist hoog is, zal dittoch worden geconstateerd doordat deelmonsters van de melk die door de koe wordt gegeven verspreid in de tijd worden genomen.
In het bijzonder geldt bij de onderhavige uitvoeringsvorm dat de controle-eenheid de hoofdklep met een dusdanig patroon van zijn eerste toestand naar zijn tweede toestand en vice versa regelt dat de monsterverzamelkamer, in gebruik, wordt gevuld met deelmonsters die in combinatie een afbeelding representeert van de totale hoeveelheid melk die door de klepinlaat van de hoofdklep heeft gestroomd.
Volgens een eerste variant meet de controle-eenheid hiertoe met behulp van de sensor (160) het debiet van de melkstroom door de klepinlaat (8) en stuurt de klepeenheid vervolgens dusdanig aan dat de monsterverzamelkamer, in gebruik, wordt gevuld met deelmonsters met een zelfde volume en met een spreiding in de tijd waarin de deelmonsters worden genomen waarbij de frequentie waarmee de deelmonsters worden genomen evenredig 1s met de grootte van het debiet van de melkstroom door de klepinlaat.
Dat de deelmonsters telkens een zelfde volume hebben, wordt bereikt doordat de hoofdklep (8) telkens gedurende een tijdsinterval met een vaste lengte in de tweede toestand wordt gebracht.
De tijdsduur van de eerste toestand is echter variabel en deze 1s omgekeerd evenredig met de grootte van het debiet van de melkstroom door de klepinlaat.
Als de grootte van het debiet van de melkstroom door de klepinlaat toeneemt, neemt de tijdsduur waarin de klep in een eerste toestand blijft dus af.
Anders gezegd, de frequentie waarmee monsters worden genomen, dat wil zeggen de frequentie waarmee de tweede toestanden zich in de tijd plaats vinden neemt toe wanneer het debiet van een melkstroom toeneemt en vice versa.
In figuur 5 is het verband uitgezet tussen T en het door de sensor gemeten gebied.
T is hier gedefinieerd als het tijdsverloop tussen het midden van een periode waarin de klep zich in de eerste toestand bevindt tot het midden van een volgende periode waarin de klep zich opnieuw in de eerste toestand bevindt.
De genoemde frequentie is dus gelijk aan 1/T.
Een en ander is ook uiteen gezet aan de hand van figuur 6. In figuur 6 is voor een voorbeeld de periode T aangegeven.
Voorts is in figuur 6 getoond het verloop 1n de tijd t van een met de sensor gemeten debiet D.
Verder zijn met opstaande lijnen (220) de periodes aangegeven waarin de klep zich in de tweede toestand bevindt.
De periodes tussen de opstaandelijnen zijn de periodes waarin de klep zich in de eerste toestand bevindt.
Omdat bij het voorbeeld van figuur 6 de grootte van de deelmonsters, dat wil zeggen het volume van de deelmonsters telkens hetzelfde is, zijn de betreffende lijnen even breed.
De afstand tussen de lijnen varieert echterafhankelijk van het gemeten debiet.
De grootte van de deelmonsters zijn telkens gelijk doordat de hoofdklep (8) hiertoe is voorzien van een speciale monstervulkamer (500), zie figuur 11, De monstervulkamer ligt stroomafwaarts van de eerste klepuitlaat (26). De monstervulkamer heeft een inlaat (502) die kan worden geopend en gesloten met een met decontrole-eenheid (100) bestuurbare klep (504) en een uitlaat (506) die kan worden geopend en gesloten met een met de controle-eenheid (100) bestuurbare klep (508). Wanneer de hoofdklep (8) zich in zijn tweede toestand bevindt, wordt de klep (504) geopend en de klep (508) gesloten.
De monstervulkamer (500) vult zich dan met melk.
Na voldoende lange tijd zalde controle-eenheid (100) de klep (504) sluiten.
Deze tijd is dusdanig lang gekozen dat bij gangbare debieten van de melk die door de melkleiding stroomt de monstervulkamer volledig is gevuld.
De monstervulkamer (500) is nu volledig gevuld met de melk.
Deze melk is het deelmonster met een vast vooraf bepaalde volume.
Omdat de hoofdklep zich nog steeds in detweede toestand bevindt, zal de melk nu vanuit de eerste uitlaat via een leiding (510) naar het melkleidingstuk (6B) stromen.
Vervolgens opent de controle-eenheid (100) de klep (508) zodat het deelmonster naar de monsterverzamelkamer (20) zal stromen.
Hierna zal de controle-eenheid de hoofdklep (100) in zijn eerste toestand brengen zoals hiervoor is besprokenen stroomt de melk rechtstreeks van melkleidingstuk (6A) naarmelkleidingstuk (6B) zonder dat een monster wordt genomen (in de periode tussen de verticale strepen in figuur 6). De klep (540) wordt weer geopend door de controle-eenheid (100) en de klep (508) gesloten door de controle- eenheid (100) zodat daarna de hoofdklep weer in de tweede toestand kan worden gebracht door de controle-eenheid voor het nemen van een volgend deelmonster, analoog zoals hiervoor besproken voor het eerdere deelmonster.
Het 1s volgens een andere variant echter eveneens mogelijk dat de controle-eenheid (100) de hoofdklep (8) met een dusdanig patroon van zijn eerste toestand naar zijn tweede toestand en vice versa regelt dat de monsterverzamelkamer, in gebruik, wordt gevuld met deelmonsters met volumes die evenredig zijn met de grootte van het debiet van de melkstroom door de klepinlaat waarbij de deelmonsters met een vaste frequentie worden genomen.
Er geldt dus dat de grootte van een volume telkens evenredig is met de grootte van het debiet van de melkstroom door de klepinlaat waarbij de deelmonsters met een vaste frequentie worden genomen.
Een voorbeeld hiervan is getoond in figuur 7. In figuur 7 is met opstaande lijnen (222) het aanwezig zijn van de tweede toestand aangeduid.
De periodes tussen de opstaande lijnen (222) corresponderen met periodes waarin de hoofdklep zich in de eerste toestand bevindt.
In dit voorbeeld is de periode T tussen twee opeenvolgende lijnen constant.
Doordat de lijnen ook een vaste breedte B sec hebben, geldt ook dat de periode T lopend van halverwege een lijn tot de periode tot aan halverwege een daaropvolgende lijn constant is.
Er geldt dus dat de deelmonsters met een vaste frequentie worden genomen.
Het volume van de deelmonsters is echter variabel in die zin dat deze evenredig zijn met de grootte van het debiet.
Dit 1s inherent aan het systeem zelf: de grootte van het deelmonster is gelijk aan de grootte van het debiet maal B.
Vervolgens wordt de klep (125) door de controle- eenheid geopend (de besturingsleiding die van de controle-eenheid (100) naar de klep (125) loopt is miet getoond) waarbij lucht aan de opening wordttoegevoerd voor het mengen van melk die in de monsterverzamelkamer is verzameld.
Thans zal aan de hand van figuur 2 een tweede uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding worden besproken.
Onderdelen die met figuur 1 overeenkomen zijn van een zelfde referentienummer voorzien.
Ten opzichte van figuur 1 is de inrichting verder voorzien van een melkdoorstroomeenheid (40). De melkdoorstroomeenheid (40) is voorzien van een melkdoorstroomeenheid-inlaat (42), een eerste melkdoorstroomeenheid-uitlaat (44) en een tweede melkdoorstroomeenheid- uitlaat (46). In dit voorbeeld kan de leiding (23) achterwege worden gelaten omdat via de melkdoorstroomeenheid-uitlaat (44) de druk in de monsterverzamelkamer (2) wordt verlaagd zoals in de melkleiding (6). De tweede klepuitlaat (26) staat in fluidumverbinding, in dit voorbeeld middels een derde leiding (48) met de melkdoorstroomeenheid-inlaat (42). De eerste melkdoorstroomeenheid-uitlaat (44) staat in fluidumverbinding, in dit voorbeeld middels een vierde leiding (50) met de monsterverzamelkamer- inlaat (22) zodat de fluïdumverbinding tussen de tweede klepuitlaat (26) en de monsterverzamelkamer-inlaat (22) zich wtstrekt door de melkdoorstroomeenheid (40). De tweede melkdoorstroomeenheid-uitlaat (46) staat in fluidumverbinding, in dit voorbeeld middels een vijfde leiding (52) met de melkleiding stroomafwaarts van de hoofdklep.
De leiding die met referentienummers (52’) en (30°) zijn aangegeven alsmede de klep (32°) kunnen worden weggedacht.
De melkdoorstroomeenheid (40) 1s voorzien van een kamer (60) met een plafond (62), een eerste opstaand leidingstuk (64) dat een open einde (66) aan zijn bovenzijde (68) omvat en waarvan een open onderzijde (70) met de eerste melkdoorstroomeenheid-uitlaat (44) is verbonden.
Verder is de melkdoorstroomeenheid (4) voorzien van een tweede opstaand leidingstuk (72) dat een open einde (74) aan zijn bovenzijde (76) omvat en waarvan een open onderzijde (78) met de melkdoorstroomeenheid-inlaat (42) isverbonden. De melkdoorstroomeenheid (40) omvat voorts een bodem (80) met een uitstroomopening (82) die met de tweede melkdoorstroomeenheid- uitlaat (46) is verbonden. De melkdoorstroomeenheid is dusdanig ingericht dat een melkstroom die aan de melkdoorstoomeenheid-inlaat (42) wordt toegevoerd binnen in de kamer opwaarts is gericht en via het tweede opstaand leidingstuk (72) tegen het plafond (62) spuit om vervolgens de melkdoorstroomeenheid te verlaten respectievelijk via het open einde (66) aan de bovenzijde (68) van het eerste opstaand leiding stuk (64), de rest van het eerste opstaande leidingstuk en de eerste melkdoorstroomeenheid- uitlaat (44) als een eerste melkstroom (54) en via de uitstroomopening (82) en de tweede melkdoorstroomeenheid-utlaat (46) als een tweede melkstroom (56). Door de grootte van het open einde (66) en de grootte van de uitstroomopening op elkaar af te stemmen kan de verhouding van het debiet van de eerste melkstroom en het debiet van de tweede melkstroom worden bepaald.
Er geldt dus dat de melkdoorstroomeenheid dusdanig is ingericht dat een melkstroom die aan de melkdoorstroomeenheid-inlaat (42) van de melkdoorstroomeenheid wordt toegevoerd zich splitst in een eerste melkstroom (54) en een tweede melkstroom (56) die de melkdoorstroomeenheid respectievelijk via de eerste melkdoorstroomeenheid-uitlaat (44) en de tweede melkdoorstroomeenheid- uitlaat (46) verlaten. Het debiet van de eerste en tweede melkstroom hebben een vooraf bepaalde verhouding zodat, in gebruik, wanneer de hoofdklep zich in de tweede toestand bevindt, een gedeelte van de melk die door de tweede klepuitlaat (12) stroomt aan de monsterverzamelkamer wordt toegevoerd middels de eerste melkstroom en een gedeelte van de melk die door de tweede klepuitlaat (26) stroomt aan de melkleiding stroomafwaarts van de hoofdklep wordt toegevoerd (aan melkleiding stuk (6B)) middels de tweede melkstroom voor teruggave van deze melk aan de melkleiding. De grootte van het debiet van de tweede melkstroom is bijvoorbeeld 1.5-5% inhet bijzonder 2% van de grootte van het debiet van de melkstroom naar de eerste klepinlaat van de hoofdklep. De werking van de tot op dit punt omschreven uitvoeringsvorm van figuur 2 1s als volgt.
De hoofdklep wordt in de eerste toestand gebracht wanneer geen monster behoeft te worden genomen. Dit kan met de hand of met de controle-eenheid. De controle-eenheid is in deze variant dus niet nodig voor het besturen van de kleppen, maar het kan wteraard wel. De controle- eenheid is in dit voorbeeld niet getoond, zodat handbediening is verondersteld. Wanneer er echter wel een monster moet worden genomen van melk die door de melkleiding (6) stroomt, bijvoorbeeld een monster dat wordt verkregen van, althans nagenoeg, een complete melkgift van een dier wanneer deze wordt gemolken, wordt de hoofdklep in de tweede toestand gebracht. De klep (108) is hierbij gesloten. Ook de klep (32) is hierbij gesloten. Het gevolg is dat met behulp van de melkdoorstroomeenheid (40) de melkstroom die aan de klepinlaat van de hoofdklep wordt toegevoerd, wordt gesplitst in respectievelijk de eerste melkstroom (54) en de tweede melkstroom (56). Het gevolg 1s dat de monsterverzamelkamer (20) langzaam wordt gevuld door de eerste melkstroom. De tweede melkstroom (56) wordt via de leiding (52) aan de melkleiding (6) toegevoerd stroomafwaarts van de hoofdmelkklep (8). Deze procedure kan worden voortgezet gedurende het gehele melkproces van een koe. De melk die in de monsterverzamelkamer (20) wordt verzameld representeert een goed monster van de totale melk die door een dier wordt afgegeven. Afhankelijk van de grootte van een melkgift van het dier zal meer of minder melk in de monsterverzamelkamer (20) worden verzameld tijdens een complete melkgift van het dier. Naderhand wordt lucht toegevoerd aan de luchtinlaatopening (10) met behulp van de luchtpomp (200). De klep (125) wordt geopend zodat de melk door middel van de lucht goed wordt gemengd in de monsterverzamelkamer (20).
Wanneer het melken gereed is, kan de klep (108) worden geopend om demonsteropnamekamer (104) met een vooraf bepaalde hoeveelheid van de melk te vullen. Aldus is een monster verkregen met een vooraf bepaald volume wat bovendien een goede representant is van de totale melk die door het dier is afgegeven. De klep (32) wordt geopend zodat de surplus van de melk uit de monsterverzamelkamer (20) kan overlopen in de melkleiding, dat wil zeggen in het melkleidingstuk (6B). Wanneer de monsteropneemkamer (104) is gevuld kan de klep (108) en (32) worden gesloten. De hoofdklep kan weer in de eerste toestand worden gebracht wanneer het niet de bedoeling is om verdere monsters te nemen.
Thans zal aan de hand van figuur 3 een derde uitvoeringsvorm van de uitvinding worden besproken waarbij met figuur 1 en 2 overeenkomende onderdelen van een zelfde referentienummer zijn voorzien als in deze figuren, waarbij echter voor de duidelijkheid een aantal referentienummers zijn weggelaten. Net als bij figuur 2 is de mrichting voorzien van een melkdoorstroomeenheid (40) voorzien van een melkdoorstroomeenheid- inlaat (42), een eerste melkdoorstroomeenheid-uitlaat (44) en een tweede melkdoorstroomeenheid-uitlaat (46). De tweede klepuitlaat (26) staat in fluidumverbinding, in dit voorbeeld middels een derde leiding (48), met de melkdoorstroomeenheid-inlaat (42). De eerste melkdoorstroomeenheid- uitlaat (44) staat in fluïdumverbinding, in dit voorbeeld middels een vierde leiding (50), met de monsterverzamelkamer-inlaat (22) zodat de fluidumverbinding tussen de tweede klepuitlaat (26) en de monsterverzamelkamer-inlaat (22) zich utstrekt door de melkdoorstroomeenheid (40). De tweede melkdoorstroomeenheid-uitlaat (46) staat in fluidumverbinding, in dit voorbeeld middels een vijfde leiding (52), met de melkleiding (melkleiding stuk (6B)) stroomafwaarts van de hoofdklep. Leiding (52°) en (30°) alsmede de klep (32) kunnen weer worden weggedacht.
De melkdoorstroomeenheid (40) is voorzien van een kamer (90) voorzien van de melkdoorstroomeenheid-inlaat (42), de eerstemelkdoorstroomeenheid-uitlaat (44) en de tweede melkdoorstroomeenheid- uitlaat (46). De melkdoorstroomeenheid-inlaat (42) en de tweede melkdoorstroomeenheid-uitlaat (46) bevinden zich tegen over elkaar. De eerste melkdoorstroomeenheid-uitlaat (44) ligt tussen de melkdoorstroomeenheid-inlaat en de tweede melkdoorstroomeenheid-uitlaat in. De melkdoorstroomeenheid is dusdanig ingericht dat een melkstroom die aan de melkdoorstoomeenheid-inlaat (42) wordt toegevoerd de melkstroomeenheid verlaat via de eerste melkdoorstroomeenheid-uitlaat (44) in een eerste melkstroom (54) en via de tweede melkstroomeenheid- uitlaat in een tweede melkstroom (56). De melkdoorstroomeenheid omvat hiertoe een kanaal (92) gevormd door de kamer (90) dat zich bij voorkeur in verticale richting, uitstrekt van de eerste melkdoorstroomeenheid-inlaat (42) naar de tweede melkdoorstroomeenheid-uitlaat (46). Het kanaal is ter hoogte van de eerste melkdoorstroomeenheid-uitlaat voorzien van een melkstroomafbuigorgaan (94), voor het afbuigen van een deel van de melkstroom die stroomt in de richting van de melkdoorstroomeenheid-inlaat (42) naar de eerste melkdoorstroom-eenheid-uitlaat (44). Het melkafbuigorgaan heeft de vorm van een schep of goot die vanaf een zijwand van het kanaal in het kanaal (90), dat wil zeggen in het kanaal (92) steekt, bijvoorbeeld tot ongeveer in het midden van het kanaal (92). Deze ‘goot’ of ‘schep’ mondt uit in de eerste melkdoorstroomeenheid-uitlaat (44).
Het melkstroomafbuigorgaan (94) bevindt zich ongeveer halverwege het kanaal gezien in een doorstroomrichting (96) van het kanaal. Door de grootte van het melkafbuigorgaan (42) en/of de grootte van een doorstroomoppervlak van de eerste melkdoorstroomeenheid-uitlaat (44) enerzijds en een doorstroomoppervlak van de tweede melkdoorstroomeenheid-uitlaat (46) op elkaar af te stemmen kan de verhouding van de grootte van het debiet van de eerste melkstroom en de grootte van het debiet van de tweede melkstroom op elkaar worden afgestemd.
De grootte van het debiet van de tweede melkstroom 1s bijvoorbeeld
1.5-5% in het bijzonder 2% van de grootte van het debiet van de melkstroom naar de eerste klepinlaat van de hoofdklep. Er geldt dus net als bij figuur 2 dat de melkdoorstroomeenheid dusdanig 1s ingericht dat een melkstroom die aan de melkdoorstroomeenheid-inlaat (42) van de melkdoorstroomeenheid wordt toegevoerd zich splitst in de eerste melkstroom (54) en de tweede melkstroom (56) die de melkdoorstroomeenheid respectievelijk via de eerste melkdoorstroomeenheid-uitlaat (44) en de tweede melkdoorstroomeenheid- uitlaat (46) verlaten. Hierbij geldt dat het debiet van de eerste en tweede melkstroom een vooraf bepaalde verhouding heeft zodat, in gebruik wanneer de hoofdklep zich in de tweede toestand bevindt, een gedeelte van de melk die door de tweede klepuitlaat (12) stroomt aan de monsterverzamelkamer wordt toegevoerd middels de eerste melkstroom en een gedeelte van de melk die door de tweede klepuitlaat (26) stroomt aan de melkleiding stroomafwaarts van de hoofdklep wordt toegevoerd middels de tweede melkstroom voor teruggave van deze melk aan de melkleiding. De eerste en tweede melkstroom worden gegenereerd wanneer de hoofdklep zich in de tweede toestand bevindt.
De werking van deze uitvoeringsvorm is als volgt. De hoofdklep wordt in de eerste toestand gebracht wanneer geen monster behoeft te worden genomen. Wanneer er echter wel een monster moet worden genomen van melk die door de melkleiding (6) stroomt, bijvoorbeeld een monster dat wordt verkregen van, althans nagenoeg, een complete melkgift van een dier wanneer deze wordt gemolken, wordt de hoofdklep in de tweede toestand gebracht. De klep (108) is hierbij gesloten. Ook de klep (32) 1s hierbij gesloten. Het gevolg is dat met behulp van de melkdoorstroomeenheid (40) de melkstroom die aan de klepinlaat van de hoofdklep wordt toegevoerd, wordt gesplitst in respectievelijk de eerste melkstroom (54) en de tweede melkstroom (56). Het gevolg is dat demonsterverzamelkamer (20) langzaam wordt gevuld door de eerste melkstroom. De tweede melkstroom (56) wordt via de leiding (52) aan de melkleiding (6) toegevoerd stroomafwaarts van de hoofdmelkklep (8). Deze procedure kan worden voortgezet gedurende het gehele melkproces van een koe. De melk die in de monsterverzamelkamer (20) wordt verzameld representeert een goed monster van de totale melk die door een dier wordt afgegeven. Afhankelijk van de grootte van een melkgift van het dier zal meer of minder melk in de monsterverzamelkamer (20) worden verzameld tijdens een complete melkgift van het dier. Wanneer het melken gereed is, wordt lucht toegevoerd aan de luchtinlaatopening (10). De klep (125) wordt geopend zodat de melk door middel van de lucht goed wordt gemengd in de monsterverzamelkamer (20). Naderhand kunnen de kleppen (108) en (32) worden geopend om de monsteropnamekamer (104) met een vooraf bepaalde hoeveelheid van de melk te vullen en de surplus van de melk in de melkleiding te laten lopen via leiding (30). Aldus is een monster verkregen met een vooraf bepaald volume wat bovendien een goede representant is van de totale melk die door het dier is afgegeven. Wanneer de monsterverzamelkamer (104) leeg is gelopen kan de klep (108) en (32) worden gesloten. De hoofdklep kan weer in de eerste toestand worden gebracht wanneer het niet de bedoeling is om verdere monsters te nemen.
Thans zal aan de hand van figuur 4 een vierde uitvoeringsvorm van de uitvinding worden besproken die nauw verwant is aan de uitvoeringsvorm volgens figuur 1.
In figuur 1 en 4 zijn met elkaar overeenkomende onderdelen van een zelfde referentienummer voorzien waarbij echter sommige referentienummers zijn weggelaten in verband met de duidelijkheid.
De inrichting volgens figuur 4 is verder voorzien van een monsterklep (202) voorzien van een klepinlaat (204), een eerste klepuitlaat (206) en een tweede klepuitlaat (208). De tweede klepuitlaat (26) van de hoofdklep (8) staat in fluidumverbinding, in dit voorbeeld via een zevendeleiding (210) met de klepinlaat (204) van de monsterklep. Voorts staat de eerste klepuitlaat (206) van de monsterklep in fluidumverbinding, in dit voorbeeld via een achtste leiding (212) met de monsterverzamelkamer- mlaat. De tweede klepuitlaat (208) van de monsterklep staat in fluidumverbinding, in dit voorbeeld middels een negende leiding (213) met de melkleiding stroomafwaarts van de hoofdklep. De monsterklep is ingericht om selectief te schakelen tussen een eerste en tweede toestand waarbij in de eerste toestand de eerste klepinlaat van de monsterklep in fluidumverbinding staat met de eerste klepuitlaat van de monsterklep zodat de melk door de monsterklep kan stromen naar de monsterverzamelkamer waarbij in de tweede toestand de eerste klepinlaat van de monsterklep in fluidumverbinding staat met de tweede klepuitlaat van de monsterklep voor het toevoeren van melk die door de monsterklep stroomt aan de melkleiding stroomafwaarts van de hoofdklep.
De inrichting is voorts voorzien van de controle-eenheid (100) en de sensor (160) die middels de elektrische leiding (162) met elkaar zijn verbonden. In dit voorbeeld stuurt de controle-eenheid (100) via de elektrische leiding (151) de monsterklep (204) aan waarbij het eveneens mogelijk is dat de controle-eenheid (100) via de elektrische leiding (150) de hoofdklep (8) aanstuurt en eventueel ook een of meer van de overige kleppen. De werking van de tot op dit punt omschreven inrichting is als volgt.
De hoofdklep (8) wordt in de eerste toestand gebracht, bijvoorbeeld door de controle-eenheid (100), wanneer geen monster behoeft te worden genomen. Wanneer wel een monster moet worden genomen, wordt de hoofdklep (8) in de tweede toestand gebracht. Dit kan bijvoorbeeld worden uitgevoerd met behulp van de controle-eenheid (100) dan wel met de hand. Het gevolg is dat melk dat door het melkleidingstuk (6A) stroomt via de hoofdklep (8) en de zevende leiding (210) naar de klepinlaat van de monsterklep (202) stroomt.
De monsterklep wordt nu door de controle-eenheid (100) afwisselend in de eerste en de tweede toestand gebracht, een en ander geheel analoog zoals besproken is voor de hoofdklep bij de uitvoeringsvorm van figuur 1. Er geldt dus dat de controle-eenheid een monsterklep met een dusdanig patroon tussen zijn eerste en tweede toestand schakelt dat demonsterverzamelkamer (20) wordt gevuld met deelmonsters die in combinatie een afbeelding representeert van de totale hoeveelheid melk die door de klepinlaat van de monsterkleppen stroomt.
Geheel analoog zoals besproken bij figuur 1 zijn er twee mogelijkheden.
Volgens de eerstemogelijkheid schakelt de controle-eenheid de monsterklep met een dusdanig patroon tussen zijn eerste en tweede toestand dat de monsterverzamelkamer, in gebruik, wordt gevuld met deelmonsters met een zelfde volume en met een spreiding in de tijd waarin de deelmonsters worden genomen waarvan een frequentie evenredig is met de grootte vanhet debiet van een melkstroom door de klepinlaat.
De grootte van de deelmonsters zijn telkens gelijk doordat monsterklep (8) in deze variant hiertoe 15 voorzien van de speciale monstervulkamer (500), zie figuur 12. De monstervulkamer ligt stroomafwaarts van de eerste klepuitlaat (206). De monstervulkamer heeft de inlaat (502) die kan worden geopend en geslotenonder besturing van de controle-eenheid (100) met de bestuurbare klep (504) en de uitlaat (506) die kan worden geopend en gesloten met de met de controle-eenheid (100) bestuurbare klep (508). Wanneer de hoofdklep (8) zich in zijn tweede toestand bevindt en de monsterklep zich in zijn eerste toestand bevindt, wordt de klep (504) geopend en de klep (508) gesloten.
Demonstervulkamer (500) vult zich dan met melk.
Na voldoende lange tijd zal de controle-eenheid (100) de klep (504) sluiten.
Deze tijd 1s dusdanig lang gekozen dat bij gangbare debieten van de melk die door de melkleiding stroomt de monstervulkamer volledig is gevuld.
De monstervulkamer (500) is nu volledig gevuld met de melk.
Deze melk is het deelmonster met eenvast vooraf bepaalde volume.
Omdat de hoofdklep zich nog steeds in detweede toestand bevindt zal de melk nu vanuit de eerste uitlaat via een leiding (510) naar het melkleidingstuk (6B) stromen. Vervolgens opent de controle-eenheid (100) de klep (508) zodat het deelmonster naar de monsterverzamelkamer (20) zal stromen. Hierna zal de controle-eenheid de monsterklep in de tweede toestand brengen en zal de melk via leiding (213) naar het melkleidingstuk (6B) stromen. Hierna zal de controle-eenheid de hoofdklep (100) in zijn eerste toestand brengen zoals hiervoor is besproken en stroomt de melk rechtstreeks van melkleidingstuk (6A) naar melkleidingstuk (6B) zonder dat een monster wordt genomen (in de periode tussen de verticale strepen in figuur 6). De klep (540) wordt weer geopend door de controle-eenheid (100) en de klep (508) gesloten door de controle- eenheid (100) zodat daarna de hoofdklep weer in de tweede toestand kan worden gebracht door de controle-eenheid en de monsterklep in de eerste toestand door de controle-eenheid voor het nemen van een volgend deelmonster, analoog zoals hiervoor besproken voor het eerdere deelmonster.
Volgens een tweede variant schakelt de controle-eenheid de monsterklep met een dusdanig patroon tussen zijn eerste en tweede toestand dat de monsterverzamelkamer, in gebruik, wordt gevuld met deelmonsters met volumes die evenredig zijn met de grootte van het debiet van de melkstroom door de klepinlaat van de hoofdklep waarbij de deelmonsters met een vaste frequentie worden genomen. Ook hierbij geldt dat bij voorkeur de deelmonsters tezamen 1.5-5% van de melk vormen die aan de klepinlaat van de monsterklep 1s toegevoerd. In gebruik, zal de monsterverzamelkamer (20) dus wederom langzaam worden gevuld met de deelmonsters. Omdat de deelmonsters tezamen 1.5-5%, in het bijzonder 2% van de totale melkgift van een dier kunnen vormen zal in de monsterverzamelkamer altijd voldoende melk worden gevormd om de monsteropnamekamer (104) volledig te kunnen vullen met een vooraf bepaalde hoeveelheid melk. Dit gebeurt dan weer door de klep (108) en (32)
te openen. Nadat de melkopnamekamer (104) is gevuld met de vooraf bepaalde hoeveelheid melk, stroomt de surplus over naar de melkleiding (6B) en kan de klep (108) en (32) weer worden gesloten. Uiteraard is het zo dat tijdens het vullen van de monsterverzamelkamer de klep (108) en eventueel ook de klep (32) waren gesloten. Na het vullen wordt de luchtklep (125) geopend zodat wederom lucht aan de monsterverzamelkamer (20) kan worden toegevoerd voor het goed mengen van het monster zodat ook het monster dat wteindelijk in de monsteropnamekamer wordt opgenomen, een goede representant is van de totale melkgift van een dier. Bij alle hierboven geschetste varianten kan het deel dat binnen het gestippelde kader (300) 1s aangegeven tot de inrichting behoren. Dit betekent dat een melkleiding voor het installeren van de inrichting slechts op een plaats behoeft te worden open geknipt. De melkleiding kan dan op de plaats (302) met een inlaat (304) van de inrichting worden verbonden en op de plaats (306) met een wtlaat (308) van de inrichting worden verbonden. Er geldt dus dat de inrichting is voorzien van een inlaat (304) die in fluidumverbinding staat met een eerste klepinlaat van de hoofdklep en een uitlaat (308) die in fluidumverbinding staat met de eerste klepuitlaat waarbij voor de werking van de inrichting een bestaande melkleiding slechts op een plaats behoeft te worden opgeknipt om de inrichting met de melkleiding te verbinden waarbij in het bijzonder melk die zich in de inrichting bevindt en die niet tot een monster behoort of gaat behoren via de uitlaat terug kan stromen naar de melkleiding.
De uitvinding is geenszins beperkt tot de hiervoor geschetste uitvoeringsvormen. Zo geldt voor elk van de uitvoeringsvormen dat de hoofdklep verder kan zijn voorzien van een tweede klepinlaat (122). Hierbij geldt dan dat in de tweede toestand de tweede klepinlaat (122) in fluidumverbinding staat met de eerste klepuitlaat (12). Bij de variant van figuur 1 kan dan de leiding (30) en klep (32) worden vervangen door de leiding (30°) en klep (32°). Het gevolg is dat retourmelk door het openen vaneen klep (108°) aan de tweede klepinlaat van de hoofdklep kan worden toegevoerd wanneer deze klep zich in de tweede toestand bevindt. Deze melk zal dan via de klep (8) naar het melkleidingstuk (6B) stromen. Een voordeel is dat deze variant iets eenvoudiger is. Er geldt dus bij deze variant dat de tweede melkdoorstroomeenheid-uitlaat (46) rechtstreeks in fluidumverbinding staat, bijvoorbeeld middels de vijfde leiding (52), met de tweede klepinlaat (122) voor het in de tweede toestand van de hoofdklep toevoeren van de tweede melkstroom via de hoofdklep aan de melkleiding stroomafwaarts van de hoofdklep.
Bij de variant volgens figuur 2 geldt eveneens dat de leiding (30) en klep (32) kan worden weggelaten en worden vervangen door de leiding (30°) met de klep (32). Evenzo kan de leiding (52) worden vervangen door een elfde leiding (52’) die zich uitstrekt van de melkdoorstroomeenheid-uitlaat (46) naar de tweede klepinlaat (122). Ook in dit geval wordt dus de melk die retour moet worden gestuurd vanuit de monsterverzamelkamer (20) aan de tweede klepinlaat (122) toegevoerd. Er geldt hier dus dat de tweede melkdoorstroomeenheid-uitlaat (46) rechtstreeks in fluïdumverbinding staat, middels de elfde leiding (52°), met de tweede klepinlaat (122) voor het in de tweede toestand van de hoofdklep toevoeren van de tweede melkstroom via de hoofdklep aan de melkleiding stroomafwaarts van de hoofdklep.
Een en ander geldt dan ook voor figuur 3. Ook voor figuur 3 geldt dat de leiding (30) met de klep (32) kan worden vervangen door de leiding (30) met de klep (32°). Melk die door de leiding (30°) stroomt wanneer de klep (32°) open staat, wordt dan ook aan de tweede klepinlaat van de hoofdklep toegevoerd om via de hoofdklep naar het melkleidingstuk (6B) te stromen. Eveneens kan de leiding (52) worden vervangen door de leiding (52°). Dit betekent dan dat melk die uit de tweede melkdoorstroomeenheid- uitlaat (46) stroomt via de leiding (32°) naar de tweede inlaat van de hoofdmelkklep kan stromen zodat deze melk, wanneer de hoofdklep zichtijdens het nemen van een monster in de tweede toestand bevindt, retour kan stromen naar het melkleidingstuk (6B).
Bij de inrichting volgens figuur 4 geldt eveneens dat de leiding (30) met de klep (32) kan worden vervangen door de leiding (30°) met de klep (32). Voorts kan de leiding (213) worden vervangen door de leiding (213) waarbij de leiding (212°) zich uitstrekt vanaf de tweede klepuitlaat van de monsterklep naar de tweede klepinlaat van de hoofdklep voor het terugvoeren van melk dat niet aan de monsterverzamelkamer (20) behoeft te worden toegevoerd aan de melkleiding via de hoofdklep (8).
In alle gegeven voorbeelden geldt dat de tweede leiding (30, 30°) en de tiende leiding (106) elk met de uitlaat van de tweede schakelbare open- dicht klep (108) zijn verbonden. Het is in alle uitvoeringsvormen echter ook mogelijk dat de monsterverzamelkamer (20) is voorzien van een separate uitlaat waarmee de tweede leiding (30, 30’) is verbonden. Deze separate uitlaat kan dan worden aangeduid als een eerste monsterverzamelkamer- uitlaat (24) van de monsterverzamelkamer (20), en de wtlaat (105) kan dan worden aangeduid als een tweede monsterverzamelkamer-uitlaat (105) van de monsterverzamelkamer (20). Een en ander is getoond in figuur 13, wat een varlant is van figuur 1. Hierbij wordt bijvoorbeeld eerst de klep 106 geopend om de monsteropnamekamer (104) te vullen vanuit de monsterverzamelkamer. Daarna kan de klep (106) worden gesloten en de klep (32) of (32) worden geopend om de overbodige melk uit de monsterverzamelkamer te laten terug stromen in de melkleiding (6). Deze wijze van melk terugvoeren kan geheel analoog worden toegepast bij de varianten volgens de figuren 2-4. In feite zijn bij de varianten volgens figuur 1-4 de eerste monsterverzamelkamer-uitlaat (24) van de monsterverzamelkamer (20) en de tweede monsterverzamelkamer-uitlaat (105) van de monsterverzamelkamer (20) gecombineerd tot een uitlaat. Noodzakelijk 1s dat echter niet.
Dergelijke varianten worden elk geacht binnen het kader van de uitvinding te vallen.

Claims (32)

CONCLUSIES
1. Inrichting (1) voor het nemen van een monster (2) van melk (4) dat door een melkleiding (6) stroomt waarbij de inrichting is voorzien van een hoofdklep (8) omvattende een eerste klepinlaat (10) en een eerste klepuitlaat (12) waarbij de inrichting is ingericht voor het opnemen van de hoofdklep in een melkstroomtraject (14) van de melkleiding door de eerste klepinlaat in fluïdumverbinding te stellen met een eerste open einde (16) van de melkleiding en de eerste klepuitlaat in fluidumverbinding te stellen met een tweede open einde (18) van de melkleiding waarbij het eerste open einde in het melkstroomtraject stroomopwaarts ligt ten opzichte van het tweede open einde, waarbij de mrichting verder is voorzien van een monsterverzamelkamer (20) voor het ontvangen van het monster van de melk waarbij de monsterverzamelkamer is voorzien van een monsterverzamelkamer-inlaat (22) en tenminste een monsterverzamelkamer-uitlaat (24) en waarbij de hoofdklep verder een tweede klepuitlaat (26) omvat waarbij de tweede klepuitlaat (26) in fluidumverbinding staat, bijvoorbeeld middels tenminste een eerste leiding (28), met de monsterverzamelkamer-inlaat (22), waarbij de hoofdklep is ingericht om selectief te schakelen tussen een eerste en tweede toestand waarbij in de eerste toestand de eerste klepinlaat in fluidumverbinding staat met de eerste klepuitlaat zodat de melk door de melkleiding kan stromen zonder dat een monster wordt genomen en waarbij in de tweede toestand de eerste klepinlaat (10) in fluidumverbinding staat met de tweede klepuitlaat (26) voor het toevoeren van melk uit de melkleiding aan de monsterverzamelkamer en waarbij de inrichting is ingericht om selectief de monsterverzamelkamer-uitlaat (24) wel of niet in fluidumverbinding te stellen, met de melkleiding stroomafwaarts van de hoofdklep voor het terugvoeren aan de melkleiding (6) van overbodige melk van eenmelkmonster dat zich in de monsterverzamelkamer bevindt.
2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de ten minste ene monsterverzamelkamer-uitlaat middels een tweede leiding (30, 30°) in fluidumverbinding kan worden gebracht met de melkleiding voor het terugvoeren van de overbodige melk.
3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat in de tweede leiding een eerste schakelbare open- dicht klep (32, 32°,108) is opgenomen.
4. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies 1-3, met het kenmerk, dat de inrichting verder is voorzien van een melkdoorstroomeenheid (40) voorzien van een melkdoorstroomeenheid- inlaat (42), een eerste melkdoorstroomeenheid-uitlaat (44) en een tweede melkdoorstroomeenheid-uitlaat (46) waarbij de tweede klepuitlaat (26) in fluidumverbinding staat, bijvoorbeeld middels een derde leiding (48), met de melkdoorstroomeenheid-inlaat (42) en de eerste melkdoorstroomeenheid- uitlaat (44) in fluidumverbinding staat, bijvoorbeeld middels een vierde leiding (50), met de monsterverzamelkamer-inlaat (22) zodat de fluïdumverbinding tussen de tweede klepuitlaat (26) en de monsterverzamelkamer-inlaat (22) zich witstrekt door de melkdoorstroomeenheid (40) en waarbij de tweede melkdoorstroomeenheid- uitlaat (46) in fluïdumverbinding staat, bijvoorbeeld middels een vijfde leiding (52), met de melkleiding stroomafwaarts van de hoofdklep waarbij de melkdoorstroomeenheid dusdanig is ingericht dat een melkstroom die aan de melkdoorstroomeenheid-inlaat (42) van de melkdoorstroomeenheid wordt toegevoerd zich splitst in een eerste melkstroom (54) en een tweede melkstroom (56) die de melkdoorstroomeenheid respectievelijk via de eerste melkdoorstroomeenheid-uitlaat (44) en de tweede melkdoorstroomeenheid- uitlaat (46) verlaten waarbij het debiet van de eerste en tweede melkstroomeen vooraf bepaalde verhouding hebben zodat, in gebruik, wanneer de hoofdklep zich in de tweede toestand bevindt, een gedeelte van de melk die door de tweede klepuitlaat (12) stroomt aan de monsterverzamelkamer wordt toegevoerd middels de eerste melkstroom en een gedeelte van de melk die door de tweede klepuitlaat (26) stroomt aan de melkleiding stroomafwaarts van de hoofdklep wordt toegevoerd middels de tweede melkstroom voor teruggave van deze melk aan de melkleiding.
5. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de melkdoorstroomeenheid (40) is voorzien van een kamer (60) met een plafond (62), een eerste opstaand leidingstuk (64) dat een open einde (66) aan zijn bovenzijde (68) omvat en waarvan een open onderzijde (70) met de eerste melkdoorstroomeenheid-uitlaat (44) is verbonden, een tweede opstaand leidingstuk (72) dat een open einde (74) aan zijn bovenzijde (76) omvat en waarvan een open onderzijde (78) met de melkdoorstroomeenheid-inlaat (42) 1s verbonden en een bodem (80) met een uitstroomopening (82) die met de tweede melkdoorstroomeenheid-uitlaat (46) is verbonden waarbij de melkdoorstroomeenheid dusdanig is ingericht dat een melkstroom die aan de melkdoorstoomeenheid-inlaat (42) wordt toegevoerd binnen in de kamer opwaarts is gericht en via het tweede opstaand leidingstuk (72) tegen het plafond (62) spuit om vervolgens de melkdoorstroomeenheid te verlaten respectievelijk via het open einde (66) aan de bovenzijde (68) van het eerste opstaand leiding stuk (64), de rest van het eerste opstaande leidingstuk en de eerste melkdoorstroomeenheid-wtlaat (44) als de eerste melkstroom (54) en via de uitstroomopening (82) en de tweede melkdoorstroomeenheid- uitlaat (46) als de tweede melkstroom (56).
6. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de melkdoorstroomeenheid (30) is voorzien van een kamer (90) voorzien van de melkdoorstroomeenheid-inlaat (42), de eerste melkdoorstroomeenheid-
uitlaat (44) en de tweede melkdoorstroomeenheid-uitlaat (46) waarbij de melkdoorstroomeenheid-inlaat (42) en de tweede melkdoorstroomeenheid- uitlaat (46) tegen over elkaar liggen en waarbij de eerste melkdoorstroomeenheid-uitlaat (44) tussen de melkdoorstroomeenheid- inlaat en de tweede melkdoorstroomeenheid-uitlaat in ligt waarbij de melkdoorstroomeenheid dusdanig is ingericht dat een melkstroom die aan de melkdoorstoomeenheid-inlaat (42) wordt toegevoerd de melkstroomeenheid verlaat via de eerste melkdoorstroomeenheid-uitlaat (44) in de eerste melkstroom (54) en via de tweede melkstroomeenheid- uitlaat de tweede melkstroom (56).
7. Inrichting volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat melkdoorstroomeenheid een kanaal (92) omvat gevormd door de kamer (60) dat zich bij voorkeur in verticale richting, uitstrekt van de melkdoorstroom- eenheid-inlaat (42) naar de tweede melkdoosstroomeenheid-uitlaat (46) waarbij het kanaal ter hoogte van de eerste melkdoorstroomeenheid-uitlaat is voorzien van een melkstroomafbuigorgaan (94), voor het afbuigen van een deel van de melkstroom die stroomt in de richting van de melkdoorstroomeenheid-inlaat (42) naar de eerste melkdoorstroom-eenheid- 90 uitlaat (44).
8. Inrichting volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat het melkstroomafbuigorgaan (94) zich ongeveer halverwege het kanaal bevindt gezien in een doorstroomrichting (96) van het kanaal.
9. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de inrichting is voorzien van een controle-eenheid (100) voor het sturen van de hoofdklep van zijn eerste toestand naar zijn tweede toestand en vice versa waarbij in het bijzonder de controle-eenheid ook is ingericht voor het sturen van andere kleppen van de inrichting, meer 1n het bijzonder van alleandere kleppen.
10. Inrichting volgens een der conclusies 1-3, met het kenmerk, dat de tweede klepuitlaat rechtstreeks, bijvoorbeeld via de eerste leiding (28), in fluidumverbinding staat met de monsterverzamelkamer inlaat waarbij de inrichting verder is voorzien van een controle-eenheid voor het sturen van de hoofdklep van zijn eerste toestand naar zijn tweede toestand en vice versa.
11. Inrichting volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat de controle- eenheid de hoofdklep met een dusdanig patroon van zijn eerste toestand naar zijn tweede toestand en vice versa regelt dat de monsterverzamelkamer, in gebruik, wordt gevuld met deelmonsters die in combinatie een afbeelding representeert van de totale hoeveelheid melk die door de klepinlaat van de hoofdklep stroomt.
12. Inrichting volgens conclusie 10 of 11, met het kenmerk, dat de controle-eenheid de hoofdklep met een dusdanig patroon van zijn eerste toestand naar zijn tweede toestand en vice versa regelt dat de monsterverzamelkamer, in gebruik, wordt gevuld met deelmonsters met een zelfde volume en met een spreiding in de tijd waarin de deelmonsters worden genomen waarvan de frequentie evenredig is met de grootte van het debiet van de melkstroom door de klepinlaat.
13. Inrichting volgens conclusies 10 of 11, met het kenmerk, dat de controle-eenheid de hoofdklep met een dusdanig patroon van zijn eerste toestand naar zijn tweede toestand en vice versa regelt dat de monsterverzamelkamer, in gebruik, wordt gevuld met deelmonsters waarbij de grootte van een volume telkens evenredig is met de grootte van het debiet van de melkstroom door de klepinlaat waarbij de deelmonsters met eenvaste frequentie worden genomen.
14. Inrichting volgens een der conclusies 1-3, met het kenmerk, dat de inrichting verder is voorzien van een monsterklep voorzien van een klepinlaat, een eerste klepuitlaat en een tweede klepuitlaat waarbij de tweede klepuitlaat van de hoofdklep in fluidumverbinding staat, bijvoorbeeld via een zevende leiding (210), met de klepinlaat van de monster klep, de eerste klepuitlaat van de monsterklep in fluidumverbinding staat, bijvoorbeeld via een achtste leiding (212), met de verzamelkamer-inlaat en waarbij de tweede klepuitlaat van de monsterklep in fluidumverbinding staat, bijvoorbeeld middels een negende leiding (213) met de melkleiding stroomafwaarts van de hoofdklep, waarbij de monsterklep is ingericht om selectief te schakelen tussen een eerste en tweede toestand waarbij in de eerste toestand de eerste klepinlaat van de monsterklep in fluïdumverbinding staat met de eerste klepuitlaat van de monsterklep zodat de melk door de monsterklep kan stromen naar de monsterverzamelkamer waarbij in de tweede toestand de eerste klepinlaat van de monsterklep in fluidumverbinding staat met de tweede klepuitlaat van de monsterklep voor het toevoeren van melk die door de monsterklep stroomt aan de melkleiding stroomafwaarts van de hoofdklep.
15. Inrichting volgens conclusie 14, met het kenmerk, dat de controle- eenheid de monsterklep, wanneer de hoofdklep zich in zijn tweede toestand bevindt, met een dusdanig patroon tussen zijn eerste en tweede toestand schakelt dat de monsterverzamelkamer, in gebruik, wordt gevuld met deelmonsters die in combinatie een afbeelding representeert van de totale hoeveelheid melk die door de klepinlaat stroomt.
16. Inrichting volgens conclusies 14 of 15, met het kenmerk, dat de controle-eenheid de monsterklep, wanneer de hoofdklep zich in zijn tweedetoestand bevindt, met een dusdanig patroon tussen zijn eerste en tweede toestand schakelt dat de monsterverzamelkamer, in gebruik, wordt gevuld met deelmonsters met een zelfde volume en met een spreiding in de tijd waarin de deelmonsters worden genomen waarvan de frequentie evenredig is met de grootte van het debiet van de melkstroom door de klepinlaat.
17. Inrichting volgens conclusies 14 of 15, met het kenmerk, dat de controle-eenheid de monsterklep, wanneer de hoofdklep zich in zijn tweede toestand bevindt, met een dusdanig patroon tussen zijn eerste en tweede toestand schakelt dat de monsterverzamelkamer, in gebruik, wordt gevuld met deelmonsters met volumes die evenredig zijn met de grootte van het debiet van de melkstroom door de klepinlaat van de hoofdklep waarbij de deelmonsters met een vaste frequentie worden genomen.
18. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de inrichting verder is voorzien van een monsteropnamekamer (104) waarvan het volume kleiner is dan de monsterverzamelkamer en waarbij de monsteropnamekamer (104), bijvoorbeeld via een tiende leiding (106) waarin een tweede schakelbare open-dicht klep (108) 1s opgenomen, kan worden gevuld vanuit de monsterverzamelkamer.
19. Inrichting ten minste volgens conclusies 2 en 18, met het kenmerk, dat de tweede leiding en de tiende leiding elk met de uitlaat van de tweede schakelbare open-dicht klep zijn verbonden.
20. Inrichting volgens conclusie 18, met het kenmerk, dat de tiende leiding via een tweede monsterkameruitlaat (105) met de verzamelmonsterkamer is verbonden.
21. Inrichting volgens een der conclusie 18-20, met het kenmerk, dat de monsterverzamelkamer is voorzien van een luchtinlaatopening (110) voor het toevoeren van lucht aan de monsterverzamelkamer wanneer melk vanuit de monsterverzamelkamer in de monsteropnamekamer stroomt.
22. Inrichting volgens een der conclusies 18-21, met het kenmerk, dat de monsteropnamekamer (104) is voorzien van een afgifte-uitlaat (112) ingericht voor het selectief wel of niet afgeven van de melk die zich in de monsteropname kamer bevindt in een externe opvang zoals een flacon (114), een klep (116) zoals een likeur klep, een flacon van een tray (118) die is voorzien van een veelheid van flacons of een melk-analyse-eenheid (120) waarbij in het bijzonder de afgifte uitlaat wordt gevormd door de monsterverzamelkamer uitlaat.
23. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de hoofdklep verder is voorzien van een tweede klepinlaat (122) waarbij in de tweede toestand de tweede klepinlaat (122) in fluidumverbinding staat met de eerste klepuitlaat (12) waarbij de ten minste ene monsterverzamelkamer-uitlaat rechtstreeks in fluïdumverbinding staat, bijvoorbeeld middels de tweede leiding (30) van conclusie 3 waarin de eerste schakelbare open- dicht klep (32°) is opgenomen, met de tweede klepinlaat en daarmee met de melkleiding stroomafwaarts van de hoofdklep wanneer de hoofdklep zich in de tweede toestand bevindt zodat in de tweede toestand de overbodige melk vanuit de monsterverzamelkamer via de hoofdklep aan de melkleiding (4) kan worden teruggevoerd.
24. Inrichting volgens conclusies 4 en 23, met het kenmerk, dat de tweede melkdoorstroomeenheid-uitlaat (46) rechtstreeks in fluidumverbinding staat, bijvoorbeeld middels een elfde leiding (52°), met de tweede klepinlaat (122) voor het in de tweede toestand van de hoofdkleptoevoeren van de tweede melkstroom via de hoofdklep aan de melkleiding stroomafwaarts van de hoofdklep.
25. Inrichting volgens conclusies 14 en 23, met het kenmerk, dat de tweede klepuitlaat van de monsterklep rechtstreeks in fluidumverbinding staat, bijvoorbeeld middels een twaalfde leiding (213”), met de tweede klepinlaat (122) voor het in de tweede toestand van de hoofdklep toevoeren van melk aan de melkleiding stroomafwaarts van de hoofdklep.
26. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de monsterverzamelkamer is ingericht voor het mengen van de melk in de monsterverzamelkamer.
27. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de monsterverzamelkamer is voorzien van een luchttoevoeropening (124) ingericht om te worden geopend en gesloten om instelbaar wel of geen lucht aan de monsterverzamelkamer toe te voeren waarbij de luchttoevoeropening zich aan een onderzijde van de monsterverzamelkamer bevindt.
28. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het debiet van de eerste melkstroom 1-5%, in het bijzonder 2% van het debiet van de melkstroom bedraagt die aan de eerste melkinlaat van de hoofdklep wordt toegevoerd.
29. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies 11-13,15-17, met het kenmerk, dat het debiet dat door het nemen van de deelmonsters wordt gevormd 1-5%, in het bijzonder 2% van het debiet van de melkstroom bedraagt die aan de eerste melkinlaat van de hoofdklep wordt toegevoerd.
30. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de inrichting is voorzien van een inlaat die in fluidumverbinding staat met de eerste klepinlaat van de hoofdklep en een uitlaat die in fluidumverbinding staat met de eerste klepuitlaat waarbij voor de werking van de inrichting een bestaande melkleiding slechts op een plaats behoeft te worden opgeknipt om de inrichting met de melkleiding te verbinden waarbij in het bijzonder melk die zich in de inrichting bevindt en die niet tot een monster behoort of gaat behoren via de uitlaat terug kan stromen naar de melkleiding.
31. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de inrichting verder is voorzien van een fluidumverbinding (23) die is ingericht om met een vacuümpomp (9) te worden verbonden voor het verlagen van de druk in de monsterverzamelkamer.
32. Systeem voorzien van een inrichting volgens een der voorgaande conclusies en een externe opvang zoals een flacon (114), een klep (116) van een type als een likeur klep, een flacon van een tray (118) die is voorzien van een veelheid van flacons of een melk-analyse-eenheid (120) waarbij de opvang is voorzien van een identificatiecode zoals een streepjes code, QR code of RFID-chip.
NL2022487A 2019-01-31 2019-01-31 Inrichting voor het nemen van een monster van melk dat door een melkleiding stroomt. NL2022487B1 (nl)

Priority Applications (4)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL2022487A NL2022487B1 (nl) 2019-01-31 2019-01-31 Inrichting voor het nemen van een monster van melk dat door een melkleiding stroomt.
PCT/NL2020/050046 WO2020159363A1 (en) 2019-01-31 2020-01-29 Apparatus for taking a sample of milk that flows through a milk line.
US17/425,278 US20220099538A1 (en) 2019-01-31 2020-01-29 Apparatus for taking a sample of milk that flows through a milk line
EP20703311.9A EP3917314A1 (en) 2019-01-31 2020-01-29 Apparatus for taking a sample of milk that flows through a milk line

Applications Claiming Priority (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL2022487A NL2022487B1 (nl) 2019-01-31 2019-01-31 Inrichting voor het nemen van een monster van melk dat door een melkleiding stroomt.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL2022487B1 true NL2022487B1 (nl) 2020-08-18

Family

ID=65496961

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL2022487A NL2022487B1 (nl) 2019-01-31 2019-01-31 Inrichting voor het nemen van een monster van melk dat door een melkleiding stroomt.

Country Status (4)

Country Link
US (1) US20220099538A1 (nl)
EP (1) EP3917314A1 (nl)
NL (1) NL2022487B1 (nl)
WO (1) WO2020159363A1 (nl)

Families Citing this family (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
NL2030882B1 (nl) 2022-02-10 2023-08-17 Nedap Nv Melkbemonsteringsinrichting, systeem, werkwijze en gebruik

Citations (2)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
EP0098966A2 (de) * 1982-06-12 1984-01-25 Tuchenhagen GmbH Vorrichtung zur Entnahme von Milchproben
EP0217155A2 (de) * 1985-10-02 1987-04-08 Jansky GmbH Verfahren und Vorrichtung zum Erstellen einer für ein Milchvolumen repräsentativen Milchprobe

Family Cites Families (2)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US8701510B2 (en) * 2010-12-28 2014-04-22 Delaval Holding Ab Smart milk sampler for VMS
DE102017214337A1 (de) * 2017-08-17 2019-02-21 Lactocorder Ag Probenentnahmevorrichtung zur Entnahme einer repräsentativen Milchprobe und Verfahren zur Entnahme von repräsentativen Milchproben

Patent Citations (2)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
EP0098966A2 (de) * 1982-06-12 1984-01-25 Tuchenhagen GmbH Vorrichtung zur Entnahme von Milchproben
EP0217155A2 (de) * 1985-10-02 1987-04-08 Jansky GmbH Verfahren und Vorrichtung zum Erstellen einer für ein Milchvolumen repräsentativen Milchprobe

Also Published As

Publication number Publication date
WO2020159363A1 (en) 2020-08-06
US20220099538A1 (en) 2022-03-31
EP3917314A1 (en) 2021-12-08

Similar Documents

Publication Publication Date Title
NL1028134C2 (nl) Werkwijze voor het bereiden van een voor consumptie geschikte drank uit ten minste twee op te lossen en/of te extraheren ingredienten en een hoeveelheid vloeistof.
NL2022487B1 (nl) Inrichting voor het nemen van een monster van melk dat door een melkleiding stroomt.
NL1032080C2 (nl) Verwisselbare houder ten gebruike in een apparaat voor het bereiden van een voor consumptie geschikte drank.
US20200100619A1 (en) Brewing device for preparing a hot beverage and associated method
NL1032087C2 (nl) Drankbereidingssysteem, -houder en -apparaat.
CZ288154B6 (en) Method of taking a milk sample for analysis thereof in proportional amount from a flow of milked milk and apparatus for making the same
CA2822183C (en) Milk sampling
EP2028927B1 (en) A milking plant
AU2010202499B2 (en) A milk conveyer device
US11857103B2 (en) Machine and method for preparing beverages
US5913281A (en) Implement for milking animals and separating the foremilk from the milk yield
EP2089688B1 (en) A device and a method for sampling of milk
NL9300997A (nl) Werkwijze voor het melken van dieren, alsmede inrichting voor het toepassen van deze werkwijze.
JPH04248970A (ja) 少なくとも二種類の液状成分から飲料を作るための装置
RU2113399C1 (ru) Устройство для одновременного заполнения нескольких упаковочных контейнеров жидким содержимым
US8701510B2 (en) Smart milk sampler for VMS
US20170189868A1 (en) Automated Liquid Blending System
US4437346A (en) Milkmeter measuring the weight of the quantity of milk issued by a cow, and device for taking samples adapted for use with said milkmeter
CN111655090B (zh) 用于制备饮料的机器及控制方法
RU2019115121A (ru) Устройство и способ для покрытия продукта
GB2579901A (en) Improvements to apparatus and method for filling containers
JP3258555B2 (ja) 液体注入装置
DK165384B (da) Fremgangsmaade og apparat til fodring af grise
NL2030882B1 (nl) Melkbemonsteringsinrichting, systeem, werkwijze en gebruik
NL9200760A (nl) Inrichting voor het continu mengen van poedervormige of grofkorrelige stortgoederen.