NL2020035B1 - Houder voor het houden van een vloeistof en werkwijze voor het althans gedeeltelijk vullen van een tweede houder met vloeistof uit een dergelijke houder - Google Patents

Houder voor het houden van een vloeistof en werkwijze voor het althans gedeeltelijk vullen van een tweede houder met vloeistof uit een dergelijke houder Download PDF

Info

Publication number
NL2020035B1
NL2020035B1 NL2020035A NL2020035A NL2020035B1 NL 2020035 B1 NL2020035 B1 NL 2020035B1 NL 2020035 A NL2020035 A NL 2020035A NL 2020035 A NL2020035 A NL 2020035A NL 2020035 B1 NL2020035 B1 NL 2020035B1
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
spout
shaped body
container
liquid
holder
Prior art date
Application number
NL2020035A
Other languages
English (en)
Inventor
Hendrik Debski Edward
Original Assignee
Bark Innovations B V
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Bark Innovations B V filed Critical Bark Innovations B V
Priority to NL2020035A priority Critical patent/NL2020035B1/nl
Priority to PCT/NL2018/050809 priority patent/WO2019112425A1/en
Application granted granted Critical
Publication of NL2020035B1 publication Critical patent/NL2020035B1/nl

Links

Classifications

    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B67OPENING, CLOSING OR CLEANING BOTTLES, JARS OR SIMILAR CONTAINERS; LIQUID HANDLING
    • B67DDISPENSING, DELIVERING OR TRANSFERRING LIQUIDS, NOT OTHERWISE PROVIDED FOR
    • B67D3/00Apparatus or devices for controlling flow of liquids under gravity from storage containers for dispensing purposes
    • B67D3/04Liquid-dispensing taps or cocks adapted to seal and open tapping holes of casks, e.g. for beer
    • B67D3/043Liquid-dispensing taps or cocks adapted to seal and open tapping holes of casks, e.g. for beer with a closing element having a linear movement, in a direction perpendicular to the seat
    • B67D3/044Liquid-dispensing taps or cocks adapted to seal and open tapping holes of casks, e.g. for beer with a closing element having a linear movement, in a direction perpendicular to the seat and venting means operated automatically with the tap
    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B65CONVEYING; PACKING; STORING; HANDLING THIN OR FILAMENTARY MATERIAL
    • B65DCONTAINERS FOR STORAGE OR TRANSPORT OF ARTICLES OR MATERIALS, e.g. BAGS, BARRELS, BOTTLES, BOXES, CANS, CARTONS, CRATES, DRUMS, JARS, TANKS, HOPPERS, FORWARDING CONTAINERS; ACCESSORIES, CLOSURES, OR FITTINGS THEREFOR; PACKAGING ELEMENTS; PACKAGES
    • B65D71/00Bundles of articles held together by packaging elements for convenience of storage or transport, e.g. portable segregating carrier for plural receptacles such as beer cans or pop bottles; Bales of material
    • B65D71/50Bundles of articles held together by packaging elements for convenience of storage or transport, e.g. portable segregating carrier for plural receptacles such as beer cans or pop bottles; Bales of material comprising a plurality of articles held together only partially by packaging elements formed otherwise than by folding a blank
    • B65D71/502Coaxial connections
    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B67OPENING, CLOSING OR CLEANING BOTTLES, JARS OR SIMILAR CONTAINERS; LIQUID HANDLING
    • B67DDISPENSING, DELIVERING OR TRANSFERRING LIQUIDS, NOT OTHERWISE PROVIDED FOR
    • B67D3/00Apparatus or devices for controlling flow of liquids under gravity from storage containers for dispensing purposes
    • B67D3/0025Apparatus or devices for controlling flow of liquids under gravity from storage containers for dispensing purposes provided with dispensing valves actuated by the receptacle to be filled
    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B67OPENING, CLOSING OR CLEANING BOTTLES, JARS OR SIMILAR CONTAINERS; LIQUID HANDLING
    • B67DDISPENSING, DELIVERING OR TRANSFERRING LIQUIDS, NOT OTHERWISE PROVIDED FOR
    • B67D7/00Apparatus or devices for transferring liquids from bulk storage containers or reservoirs into vehicles or into portable containers, e.g. for retail sale purposes
    • B67D7/005Spouts

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Mechanical Engineering (AREA)
  • Closures For Containers (AREA)

Abstract

De uitvinding heeft betrekking op een houder voor het houden van een vloeistof, welke houder omvat: - een houderlichaam met een opneemruimte voor het daarin bevatten van de vloeistof; - een tuitvormig lichaam met een vloeistofinlaatopening en een vloeistofuitlaatopening, welke vloeistofinlaatopening van het tuitvormige lichaam mediumdoostromend is verbonden met de opneemruimte, en welk tuitvormige lichaam is ingericht om met een bepaalde inbrengdiepte in een vloeistofinlaatopening van een met vloeistof uit de houder althans gedeeltelijk te vullen tweede houder te worden aangebracht; waarbij het tuitvormige lichaam axiaal verschuifbaar in een opening van het houderlichaam is aangebracht, zodanig dat in een eerste, ingetrokken, positie het tuitvormige lichaam zich althans nagenoeg geheel in het interieur van het houderlichaam uitstrekt, en dat in een tweede, uitgetrokken, positie het tuitvormige lichaam zich althans nagenoeg geheel buiten het houderlichaam uitstrekt.

Description

HOUDER VOOR HET HOUDEN VAN EEN VLOEISTOF EN WERKWIJZE VOOR HET ALTHANS GEDEELTELIJK VULLEN VAN EEN TWEEDE HOUDER MET VLOEISTOF UIT EEN DERGELIJKE HOUDER
De uitvinding heeft betrekking op een houder voor het houden van een vloeistof. In het bijzonder heeft de uitvinding betrekking op een althans gedeeltelijk met vloeistof gevulde houder, met welke vloeistof een te vullen tweede houder althans gedeeltelijk gevuld kan worden, en met welke houder de tweede houder in het bijzonder makkelijk en/of snel en/of knoei- en/of lekvrij kan worden gevuld.
De uitvinding heeft tevens betrekking op een werkwijze voor het althans gedeeltelijk vullen van een tweede houder met vloeistof uit een dergelijke houder.
In een uitvoeringsvorm van de houder voor het houden van een vloeistof omvat de houder: - een houderlichaam met een opneemruimte voor het daarin bevatten van de vloeistof; - een tuitvormig lichaam met een vloeistofinlaatopening en een vloeistofuitlaatopening, welke vloeistofinlaatopening van het tuitvormige lichaam mediumdoostromend is verbonden met de opneemruimte, en welk tuitvormige lichaam is ingericht om met een bepaalde inbrengdiepte in een vloeistofinlaatopening van een met vloeistof uit de houder althans gedeeltelijk te vullen tweede houder te worden aangebracht;
Volgens een aspect van de uitvinding is het tuitvormige lichaam axiaal verschuifbaar in een opening van het houderlichaam aangebraeht, zodanig dat in een eerste, ingetrokken, positie het tuitvormige lichaam zich althans nagenoeg geheel in het interieur van het houderlichaam uitstrekt, en dat in een tweede, uilgelrokken, positie het tuitvormige lichaam zich althans nagenoeg geheel buiten het houderlichaam uitslrekt.
Doordat het tuitvormige lichaam tot aan gebruik in het interieur van het houderlichaam is geaccommodeerd, steekt het tuitvormige lichaam niet uit ten opzichte van het houderlichaam. Dit kan ruimte besparen tijdens bijvoorbeeld transport en/of opslag en/of kan mogelijk maken dat meerdere van dergelijke houders op elkaar gestapeld kunnen worden.
Het interieur van het houderlichaam kan bijvoorbeeld worden gevormd door althans een deel van de opneemruimte of kan althans een deel van de opneemruimte omvatten.
Bij voorkeur strekt een huls zich uit vanaf de omtreksrand van de opening van het houderlichaam tol in het interieur van het houderlichaam welke huls het tuitvormig lichaam althans in een initiële eerste ingetrokken positie coaxiaal en althans over een langsdeel nauwsluitend omsluit.
Met behulp van een dergelijke huls kan een goede vloeislofafdichting worden verschaft.
In een eerste voorkeursuitvoering is de huls zodanig gevormd, of ingericht om tijdens het verschuiven van het tuitvormige lichaam van de eerste ingetrokken positie naar de tweede uitgetrokken positie te worden vervormd, dat in de tweede uitgetrokken positie van het tuilvormig lichaam nabij de omtreksrand van de opening van het houderlichaam vloeistof vanaf zijkanten van het houderlichaam in een in hoofdzaak radiale richting naar de vloeistofinlaatopening van het tuitvormige lichaam kan stromen.
Een voordeel hiervan is, dat de opneemruimte nagenoeg volledig kan leegstromen bij het uitschenken van de vloeistof.
In een tweede voorkeursuitvoering is de huls nabij de omtreksrand van de opening van het houderlichaam voorzien van een of meer doorstroomgaten, zodanig dat in de tweede uitgetrokken positie van het tuitvormig lichaam nabij de omtreksrand van de opening van het houderlichaam vloeistof vanaf zijkanten van het houderlichaam door de een of meer doorstroomgaten in een in hoofdzaak radiale richting naar de vloeistofinlaatopening van het tuitvormige lichaam kan stromen.
In een derde voorkeursuitvoering is de huls is vervaardigd van flexibel en/of plooibaar materiaal, waarbij het uiteinde van de huls aan het tuitvormige lichaam is bevestigd zodanig dat het uiteinde van de huls vanaf de eerste ingetrokken positie meebeweegt met het tuitvormige lichaam in de richting van de omtreksrand van de opening van het houderlichaam, zodanig dat in de tweede uitgetrokken positie van het tuitvormig lichaam nabij de omtreksrand van de opening van het houderlichaam vloeistof vanaf zijkanten van het houderlichaam langs het uiteinde van de huls in een in hoofdzaak radiale richting naar de vloeistofinlaatopening van het tuitvormige lichaam kan stromen.
Het uiteinde van het tuitvormige lichaam is in een uitvoeringsvorm voorzien van ten minste een mes, bij voorkeur meer dan een mes, welke mes of messen de huls bij het uitschuiven van hel tuitvormige lichaam in de langsrichting doorsnijdt of doodsnijden, zodanig dat in de tweede uitgetrokken positie van het tuitvormig lichaam nabij de omtreksrand van de opening van het houderlichaam vloeistof vanaf zijkanten van het houderlichaam door openingen die worden gevormd door de doorgesneden delen van de huls in een in hoofdzaak radiale richting naar de vloeistofinlaatopening van het tuitvormige lichaam kan stromen.
Volgens een ander aspect van de uitvinding omvat de houder afsluitmiddelen voor het afsluiten van de vloeistofuitlaatopening, welke afsluitmiddelen verplaatsbaar zijn tussen een eerste stand waarin de vloeistofuitlaatopening is afgesloten en een tweede stand waarin de vloeistofuitlaatopening is vrijgegeven en vloeistof uit de opneemruimte via de vloeistofuitlaatopening kan stromen, waarbij de afsluitmiddelen een aanslagelement omvatten, welk aanslagelement is ingericht om bij het inbrengen van het tuitvormige lichaam in de vloeistofinlaatopening van de te vullen tweede houder aan te grijpen op een omtreksrand van de vloeistofinlaatopening, zodanig, dal bij het inbrengen van het tuitvormige lichaam in de vloeistofinlaatopening het aanslagelement en daardoor de afsluitmiddelen verplaatst worden van hun eerste stand naar de tweede stand, waarbij voorspanmiddelen zijn voorzien om de afsluitmiddelen naar hun eerste stand voor te spannen, zodanig, dat bij het verwijderen van het tuitvormige lichaam uit de vloeistofinlaatopening de afsluitmiddelen door de voorspanmiddelen terug naar hun eerste stand verplaatst worden.
Het tuitvormige lichaam biedt het voordeel dat deze in de vloeistofinlaatopening van de tweede houder kan worden aangebracht, zodat de vloeistofuitlaatopening van het tuitvormige lichaam zich in de tweede houder bevindt wanneer de vloeistof uit de houder stroomt, waardoor de kans op knoeien tijdens het vullen nihil of althans klein is. Doordat het aanslagelement bij het inbrengen van het tuitvormige element in de vloeistofinlaatopening van de tweede houder wordt verplaatst, en daardoor de afsluitmiddelen worden verplaatst van hun eerste stand naar hun tweede stand, stroomt de vloeistof via de vloeistofuitlaatopening uit de opneemruimte van de houder meteen zodra de vloeistofuitlaatopening door de afsluitmiddelen wordt vrijgegeven, ofwel meteen zodra de afsluitmiddelen zich in hun tweede stand bevinden. Bij het verwijderen van het tuitvormige lichaam uit de vloeistofinlaatopening verplaatsen de afsluitmiddelen zich door de voorspanmiddelen direct en/of automatisch terug naar hun eerste stand, zodat de vloeistofuitlaatopening weer wordt afgesloten en lekken wordt voorkomen of althans de kans op lekken wordt verkleind.
In het bijzonder is de houder vrij van verdere borg-, blokkeer- of afsluitmiddelen die moeten worden vrijgegeven om de vloeistofuitlaatopening vrij te geven en vloeistof daaruit te kunnen laten stromen of om het verplaatsen van de afsluitmiddelen van hun eerste stand naar hun tweede stand toe te staan. Alternatief kim dit worden geformuleerd als dat de vloeistofuitlaatopening altijd of althans meteen is vrijgegeven in de tweede stand van de afsluitmiddelen of dat de afsluitmiddelen vrij verplaatsbaar zijn tussen hun eerste en tweede stand.
Dit verschaft een houder die eenvoudig in gebruik is en waarmee de tweede houder althans gedeeltelijk gevuld kan worden direct door het aanbrengen van het tuitvormige lichaam in de vloeistofinlaatopening van de tweede houder, zonder dat enige andere actie door de gebruiker van de houder vereist is.
Om het tuitvormige lichaam in de vloeistofinlaatopening te kunnen aanbrengen heeft het tuitvormige lichaam een buitendwarsdoorsnede die althans lokaal kleiner is gekozen dan een althans lokale dwarsdoorsnede van de vloeistofinlaatopening van de tweede houder. Indien het tuitvormige lichaam in hoofdzaak cilindrisch gevormd is, dan is de buitendiameter daarvan kleiner gekozen dan de dwarsdoorsnede, bijvoorbeeld de diameter, van de vloeistofinlaatopening van de tweede houder.
Opgemerkt wordt, dat het tuitvormige lichaam hierbij met een toereikende inbrengdiepte in de vloeistofinlaatopening van de tweede houder moet worden aangebracht, zodat het aanslagelement over een voldoende grote afstand verplaatst wordt om de vloeistofuitlaatopening althans gedeeltelijk vrij te geven. De genoemde bepaalde inbrengdiepte is daarmee een minimale inbrengdiepte voor het tuitvormige lichaam, op welke inbrengdiepte de afsluitmiddelen zodanig ver naar hun tweede stand verplaatst zijn, dat de vloeistofuitlaatopening althans gedeeltelijk is vrijgegeven. Het is hierbij voor een gebruiker onmiddellijk duidelijk wanneer het tuitvormige lichaam voldoende ver in de vloeistofinlaatopening is aangebracht, omdat de gebruiker in dat geval de vloeistof uit de houder ziet, hoort, voelt of ruikt stromen, of omdat in dat geval het tuitvormige lichaam niet verder in de vloeistofinlaatopening kan worden aangebracht omdat het aanslagelement dan niet verder verplaatsbaar is.
Opgemerkt wordt voorts, dat het aanslagelement en daarmee de afsluitmiddelen in een axiale, dat wil zeggen in een longitudinale richting van het tuitvormige worden verplaatst. Bij het inbrengen van hel tuitvormige lichaam in de vloeistofinlaatopening worden het aanslagelement en daardoor de afsluitmiddelen in een eerste axiale richting verplaatst, welke eerste axiale richting in hoofdzaak parallel is aan de richting van het inbrengen van het tuitvormige lichaam in de vloeistofinlaatopening. Bij het verwijderen van het tuitvormige lichaam uil de vloeistofinlaatopening worden het aanslagelement en daardoor de afsluitmiddelen in een tweede, aan de eerste axiale richting tegengestelde, axiale richting verplaatst.
De afsluitmiddelen worden in het bijzonder ten opzichte van het tuitvormige lichaam verplaatst.
Het tuitvormige lichaam en het houderlichaam kunnen in het bijzonder niet verplaatsbaar ten opzichte van elkaar zijn uitgevoerd, althans niet voor het vrijgeven van de vloeistofuitlaatopening.
De afsluitmiddelen kunnen in het bijzonder een afsluitklep omvatten.
Met tuitvormig lichaam wordt in het bijzonder bedoeld, dat het tuitvormige lichaam zodanig is vormgegeven, dat het geschikt is als schenktuit.
In een uitvoeringsvorm van de houder volgens de uitvinding is het tuitvormige lichaam althans over een deel daarvan hol uitgevoerd en definieert daarbij een opneemholte, waarbij de afsluitmiddelen althans gedeeltelijk in althans een deel van de opneemholte zijn aangebracht, waarbij het tuitvormige lichaam een doorgaand gat vertoont, dat zich uitstrekt tussen een omtrekswand van het tuitvormige lichaam en de opneemholte, en waarbij het aanslagelement een uitsteeksel omvat dat zich uitstrekt door het doorgaande gat en dat uitsteekt ten opzicht van de omtrekswand van het tuitvormige lichaam.
Doordat het uitsteeksel van het aanslagelement uitsteekt ten opzicht van de omtrekswand van het tuitvormige lichaam, kan het uitsteeksel aangrijpen op de omtreksrand van de vloeistofinlaatopening bij het inbrengen van het tuitvormige lichaam in de vloeistofinlaatopening van de tweede houder.
In deze uitvoeringsvorm kunnen de afsluitmiddelen eveneens hol zijn uitgevoerd. In het bijzonder kunnen de afsluitmiddelen bijvoorbeeld een hol cilindrisch lichaam omvatten, dat in het holle tuitvormige lichaam is opgenomen. De buitendwarsdoorsnedeafmeling van het holle cilindrische lichaam van de afsluitmiddelen kan hierbij aangepast zijn op, meer in het bijzonder nagenoeg gelijk zijn aan, de binnendwarsdoorsnedeafmeting van het holle tuitvormige lichaam, ofwel op de dwarsdoorsnedeafmeting van de opneemholte daarvan, waarbij bij voorkeur een zo klein mogelijke tussenruimte tussen de afsluitmiddelen en de omtrekswand van het tuitvormige lichaam is verschaft.
De opneemholte van het tuitvormige lichaam en/of de holle afsluitmiddelen kunnen hierbij een kanaal vormen of daarin accommoderen, via welk kanaal de vloeistofuitlaatopening mediumdoorstromend verbonden is met de opneemruimte van de houder waarin de vloeistof is bevat.
In een andere uitvoeringsvorm van de uitvinding is een leiding verschaft, welke leiding zich zowel door althans een deel van de opneemruimte als althans een deel van het tuitvormige lichaam en/of de afsluitmiddelen heen uitstrekt, welke leiding een mediumdoorstromende verbinding vormt tussen de opneemruimte van de houder en een luchtopening van het tuitvormige lichaam, welke luchtopening nabij de vloeistofuitlaatopening kan zijn opgesteld. Via de luchtopening kan tijdens het uitstromen van vloeistof uit de opneemruimte lucht in de opneemruimte stromen. Een voordeel hiervan is, dat zodra de luchtopening zich in vloeistof bevindt, hetgeen bijvoorbeeld het geval zal zijn wanneer de tweede houder toereikend gevuld is, er geen lucht meer naar de opneemruimte stroomt en het uitstromen van vloeistof uil de houder stopt. Op deze wijze stopt het uitstromen van vloeistof uit de houder derhalve automatisch wanneer de tweede houder toereikend gevuld is, dat wil zeggen zodra de luchtopening zich in de vloeistof in de tweede houder bevindt. In dit uitvoeringsvoorbeeld kan er sprake van zijn, dat in de eerste stand van de afsluitmiddelen de luchtopening is afgesloten en in de tweede stand van de afsluitmiddelen de luchtopening (meteen) is vrijgegeven.
Opgemerkt wordt, dat met het afsluiten van de luchtopening en/of de vloeistofuitlaatopening althans wordt bedoeld, dat geen lucht in, respectievelijk vloeistof uit, de opneemruimte van de houder kan stromen wanneer deze zich in zijn/hun afgesloten stand bevindt/bevinden. Het afsluiten kan direct bij of op afstand van de luchtopening en/of de vloeistofuitlaatopening plaatsvinden.
Opgemerkt wordt verder, dat onder een vloeistofuitlaatopening en, eventueel, een luchtopening, elk gewenst aantal vloeistofuitlaatopeningen en, eventueel, luchtopeningen wordt verstaan, bijvoorbeeld één, maar ook meer dan één, zoals bijvoorbeeld twee, drie of vier. Het aantal vloeistofuitlaatopeningen kan gelijk of ongelijk zijn aan het aantal luchtopeningen.
Het aanslagelement en eventueel hel uitsteeksel daarvan kan op elke gewenste wijze zijn vormgegeven. Desgewenst kan een aantal, dus meer dan één, bijvoorbeeld twee, drie of vier, aanslagelementen verschaft zijn en/of kunnen de één of meer aanslagelementen één of meer uitsteeksels omvatten.
De één of meer uitsteeksels kunnen zich bijvoorbeeld radiaal buitenwaarts ten opzichte van de omtrekswand van het tuitvormige lichaam en/of het cilindrische lichaam van de afsluitmiddelen uitstrekken.
Eventueel kunnen afdichtmiddelen zijn verschaft voor het verschaffen van een althans vloeistofdichte afdichting tussen de afsluitmiddelen en het tuitvormige lichaam, althans in de eerste stand van de afsluitmiddelen. De afdichtmiddelen kunnen bijvoorbeeld één of meerdere o-ringen omvatten. Desgewenst kunnen de afdichtmiddelen, bijvoorbeeld de één of meerdere o-ringen, tijdens het spuitgieten van het tuitvormige lichaam en/of de afsluitmiddelen daarop worden aangebracht, bijvoorbeeld door het spuitgieten van een elastomeer in uitsparingen van het tuitvormige lichaam en/of de afsluitmiddelen.
In nog weer een ander uitvoeringsvorm van de houder volgens de uitvinding is het doorgaande gat langwerpig uitgevoerd, waarbij het uitsteeksel verplaatsbaar is over de lengte van het doorgaande gat.
Hierdoor vormen het doorgaande gat en het uitsteeksel samen geleidingsmiddelen, waardoor de afsluitmiddelen in één richting, dat wil zeggen parallel aan de langsrichting van het langwerpige gat, heen en weer verplaatsbaar zijn en een stevige en/of nauwkeurige verplaatsing van de afsluitmiddelen kan plaatsvinden. De afsluitmiddelen kunnen zich hierbij ten opzichte van het tuitvormige lichaam verplaatsen. In het bijzonder kan het uitsteeksel over de lengte van het doorgaande gat heen en weer worden verplaatst, waarbij de afsluitmiddelen tussen hun eerste en tweede stand worden verplaatst.
Opgemerkt wordt, dat het aantal doorgaande gaten bij voorkeur aangepast is op, meer in het bijzonder gelijk is aan, het aantal uitsteeksels.
In nog weer een andere uitvoeringsvorm van de houder volgens de uitvinding is het doorgaande gat parallel aan een langsrichting van het tuitvormige lichaam opgesteld.
Wanneer het doorgaande gat parallel aan de langsrichting van het tuitvormige lichaam is opgesteld, vindt de verplaatsing van de afsluitmiddelen eveneens parallel aan het tuitvormige lichaam plaats. Dit kan zorgen voor een gemakkelijke verplaatsing van de afsluitmiddelen en het tuitvormig lichaam ten opzicht van elkaar.
In nog weer een andere uitvoeringsvorm van de houder volgens de uitvinding is/zijn het tuitvormige lichaam en/of de afsluitmiddelen en/of de voorspanmiddelen van een kunststof vervaardigd. Meer in het bijzonder kunnen ze bijvoorbeeld van dezelfde kunststof zijn vervaardigd.
De kunststof voor de afsluitmiddelen en/of de voorspanmiddelen en/of het tuitvormige lichaam kan elke geschikte kunststof zijn. Bijvoorbeeld wordt de kunststof voor de afsluitmiddelen en/of de voorspanmiddelen en/of hel tuitvormige lichaam gekozen uit de groep omvattende hoge dichtheid polyetheen (HDPE), polypropeen (PP), polyoxymethyleen (POM), polyamide (PA), polystyreen (PS) en acrylonilril-butadieen-styreen (ABS).
De voorspanmiddelen kunnen bijvoorbeeld een veer omvatten. De veer kan een trekveer of een drukveer zijn.
Wanneer een drukveer is verschaft als voorspanmiddelen kan deze zich uitstrekken tussen de afsluitmiddelen, bijvoorbeeld het aanslagelement daarvan, en een ander deel van de houder, waarbij de drukveer de afsluitmiddelen naar hun eerste stand drukken in een onbelaste toestand van de drukveer.
Wanneer het aanslagelement wordt verplaatst bij het inbrengen van het tuitvormige lichaam in de vloeistofinlaatopening van de tweede houder, wordt de drukveer samengedrukt, hetgeen een drukspanning op de drukveer teweeg brengt. Dit maakt dat bij het verwijderen van het tuitvormige lichaam uit de vloeistofinlaatopening de drukveer de afsluitmiddelen automatisch terugdrukt naar hun eerste stand, waarbij de drukspanning op de drukveer weer afneemt.
In nog weer een andere uitvoeringsvorm van de houder volgens de uitvinding zijn de voorspanmiddelen opgenomen in een mantel. De drukveer en de mantel kunnen hierbij integraal gevormd zijn. De mantel kan een stevige bevestiging van de drukveer met de houder verschaffen.
De drukveer kan bijvoorbeeld een spiraalveer zijn. In het bijzonder kan deze spiraalveer taps toelopen richting de vloeistofuitlaatopening van het tuitvormige lichaam.
De drukveer kan in het bijzonder twee elkaar omringende of gevlochten spiraalveren omvatten. Een dergelijke drukveer zal de afsluitmiddelen in een rechte lijn in hoofdzaak parallel aan het tuitvormige verplaatsen tussen de eerste en tweede stand daarvan.
In nog weer een andere uitvoeringsvorm van de houder volgens de uitvinding zijn de voorspanmiddelen met een eerste eindzone verbonden met de mantel en met een tweede eindzone gericht naar of verbonden met de afsluitmiddelen, en waarbij de tweede eindzone een kleinere dwarsdoorsnedeafmeting bezit dan de eerste eindzone.
Hierdoor ontstaat aan de eerste eindzone een mogelijkheid tot het verschaffen van een (integrale) verbinding tussen de voorspanmiddelen en de mantel, terwijl de voorspanmiddelen richting de tweede eindzonde steeds meer bewegingsruimte hebben ten opzichte van de mantel voor het faciliteren van de verplaatsing van de afsluitmiddelen ten opzichte van het tuitvormige lichaam.
In hel bijzonder kan een met de mantel verbonden (deel van een) wikkeling een grotere dwarsdoorsnede bezitten dan één of meer andere wikkelingen van de voorspanmiddelen.
De voorspanmiddelen kunnen worden gevormd door een in hoofdzaak helixvormige bladveer met een in hoofdzaak rechthoekige dwarsdoorsnede.
Door het op deze manier vormen van de voorspanmiddelen kan een spiraalveer met een voldoende grote, maar niet te grote, stijfheid ontstaan. Daarnaast kunnen dergeiijke voorspanmiddelen een voldoende grote uitslag verschaffen.
In nog weer een andere uitvoeringsvorm van de houder volgens de uitvinding omvatten de afsluitmiddelen een klepschouder en omvat het tuitvormige lichaam een klepzitting, waarbij in de eerste stand van de afsluitmiddelen de klepschouder aanligt tegen de klepzitting teneinde in de eerste stand van de afsluitmiddelen de vloeistofuitlaatopening af te sluiten en waarbij in de tweede stand van de afsluitmiddelen de klepschouder zich op een afstand van de klepzitting bevindt teneinde in de tweede stand van de afsluitmiddelen de vloeistofuitlaatopening vrij te geven.
De klepzitting en de klepschouder kunnen de vloeistofuitstroomopening althans nagenoeg vloeistofdicht afsluiten in de eerste stand van de afsluitmiddelen. In de tweede stand van de afsluitmiddelen is een stromingsdoorgang verschaft tussen de klepschouder en de klepzitting, doordat ze zich op afstand van elkaar bevinden. Hierdoor is de vloeistofuitlaatopening in de tweede stand van de afsluitmiddelen vrijgegeven.
De klepzitting en/of de klepschouder kan zijn voorzien van afdichtmiddelen, bijvoorbeeld een o-ring.
Een o-ring, of andere geschikte afdichtmiddelen, kan of kunnen een contactoppervlak tussen de klepzitting en de klepschouder althans nagenoeg vloeistofdicht afdichten.
In nog een andere uitvoeringsvorm van de houder volgens de uitvinding omvat de houder een afsluitwand die althans een deel van het tuitvormige lichaam omgeeft met een bepaalde tussenruimte daartussen, welke tussenruimte is ingericht om in gebruik van de houder althans een deel van de omtreksrand van de vloeistofinlaatopening van de tweede houder te accommoderen.
De afsluitwand kan het lekken van vloeistof verder beperken. Alternatief of aanvullend kan de afsluitwand de vloeistofinlaatopening van de tweede houder nagenoeg luchtdicht afsluiten van de omgeving. Hierdoor kan de tweede houder niet of moeilijk overstromen bij het vullen met vloeistof uit de houder. Dit komt doordat er slechts vloeistof uit de houder kan stromen zolang er lucht in de opneemruimte kan stromen. Wanneer de tweede houder zodanig ver is gevuld dat vloeistof in de tweede houder de luchtopening omgeeft, kan er geen lucht via de luchtopening en de leiding in de opneemruimte stromen. Wanneer de vloeistofinlaatopening van de tweede houder bovendien nagenoeg luchtdicht is afgesloten van de omgeving, wordt voorkomen dat er eventueel lucht via de vloeistofuitlaatopening van het tuitvormige lichaam in de opneemruimte kan stromen, waardoor het uitstromen van vloeistof uit de opneemruimte verder wordt voorkomen en overvullen van de tweede houder derhalve wordt voorkomen.
Deze uitvoeringsvorm van de houder volgens de uitvinding is in het bijzonder geschikt voor tweede houders met een cilindervormige omtreksrand van de vloeistofinlaatopening van de tweede houder.
In nog een ander uitvoeringsvorm van de houder volgens de uitvinding omvat de afsluitwand één of meerdere stopelementen die zijn ingericht om een stop te vormen voor de omtreksrand van de vloeistofinlaatopening van de tweede houder, teneinde een maximale inbrengdiepte van het tuitvormige lichaam in de vloeistofinlaatopening van de tweede houder te definiëren.
Door een maximale inbrengdiepte te definiëren kunnen de voorspanmiddelen niet boven een maximale belasting worden belast. Alternatief of daarbovenop kan de stop een gebruiker terugkoppeling geven over het feit dat de afsluitmiddelen en het tuitvormige lichaam voldoen ten opzichte van elkaar zijn verplaatst om de vloeistofuitlaatopening vrij te geven.
Opgemerkt wordt, dat waar hierboven is beschreven dat de houder in het bijzonder vrij kan zijn van verdere borg-, blokkeer- of afsluitmiddelen die moeten worden vrijgegeven om de vloeistofuitlaatopening vrij te geven en vloeistof daaruit te kunnen laten stromen of om het verplaatsen van de afsluitmiddelen van hun eerste stand naar hun tweede stand toe te staan, in het bijzonder hetzelfde kan worden bedoeld wanneer een eventueel verschafte dop is losgenomen of verwijderd. Dit verschaft een houder die eenvoudig in gebruik is en waarmee de tweede houder althans gedeeltelijk gevuld kan worden direct door het aanbrengen van het tuitvormige lichaam in de vloeistofinlaatopening van de tweede houder, zonder dat enige andere actie door de gebruiker van de houder vereist is, nadat de eventueel verschafte dop is verwijderd of losgenomen.
De houder kan gevuld worden met of gevuld zijn met elke gewenste vloeistof.
De tweede houder kan elk geschikt type houder, bijvoorbeeld een tank of reservoir, zijn.
Meer in het bijzonder kan de tweede houder bijvoorbeeld een onderdeel van een voertuig zijn, bijvoorbeeld, doch niet uitsluitend, een reservoir voor een (motorjadditief, zoals adblue, of voor ruitensproeivloeistof of voor (motor)olie. De vloeistof kan in dal geval het (motorjadditief, zoals adblue, de ruitensproeivloeistof of de (motor)olie zijn.
Bij voorkeur omvat het tuitvormige lichaam twee delen van verschillende diameter, waarbij het deel nabij het uiteinde van het tuitvormige lichaam een kleinere diameter heeft dan het naar het houderlichaam toegekeerde en in de houderlichaam inschuifbare deel, die onderling zijn verbonden middels een schouderdeel, en waarbij het doorgaande gat zich in het schouderdeel en de omtrekswand van het deel nabij het uiteinde uitstrekt. Het schouderdeel van het tuitvormig lichaam vormt bij voorkeur een stopelement waartegen de eindrand van de omtreksrand van de vloeistofinlaatopening van de tweede houder kan aanliggen.
Het uiteinde van het tuitvormige lichaam is bij voorkeur voorzien van eventueel losneembare aangrijpmiddelen die door een gebruiker kunnen worden aangegrepen, zodanig dat de gebruiker het tuitvormige lichaam axiaal kan verschuiven van de eerste, ingetrokken, positie naar de tweede, uitgetrokken, positie.
De aangrijpmiddelen kunnen bijvoorbeeld een of meer hendels of handvaten omvatten. De een of meer hendels of handvaten kunnen zich bijvoorbeeld in een eindvlak van het uiteinde van het tuitvormige lichaam uitstrekken, welke een of meer hendels of handvaten door een gebruiker uit het eindvlak losgenomen kunnen worden zodat ze zich uit het eindvlak uitstrekken en de gebruiker het tuitvormige lichaam met behulp van de een of meer hendels of hand vaten naar de tweede, uitgetrokken positie kan schuiven of trekken. Wanneer de een of meer hendels of handvaten uit het eindvlak losgenomen zijn, kunnen ze bijvoorbeeld met hun uiteinden met het uiteinde van het tuitvormige lichaam verbonden zijn,
De uitvinding ziet tevens op een werkwijze voor hel althans gedeeltelijk vullen van een tweede houder met vloeistof uit een houder volgens een der conclusies 1 — 13 en/of zoals hierboven beschreven, omvattende de volgende stappen: (a) (indien van toepassing) het axiaal verschuiven van het tuitvormige lichaam in een opening van hel houderlichaam, vanuit de eerste, ingetrokken, positie waarin het tuitvormige lichaam zich althans nagenoeg geheel in het interieur van het houderlichaam uitstrekt, en naar de tweede, uitgetrokken, positie waarin het tuitvormige lichaam zich althans nagenoeg geheel buiten het houderlichaam uitstrekt; (b) het met een zodanige bepaalde inbrengdiepte aanbrengen van het tuitvormige lichaam van de houder in een vloeistofinlaatopening van de tweede houder, dat tijdens het aanbrengen van hel tuitvormige lichaam in de vloeistofinlaatopening tot de genoemde inbrengdiepte het aanslagelement van de afsluitmiddelen aangrijpt op de omtreksrand van de vloeistofinlaatopening en daardoor de afsluitmiddelen met het aanslagelement verplaatst worden van hun eerste stand naar hun tweede stand; (c) het op de genoemde inbrengdiepte in de vloeistofinlaatopening houden van het tuitvormige lichaam gedurende een gewenste tijdsperiode voor het met een gewenste hoeveelheid vloeistof vullen van de tweede houder met vloeistof uit de houder, en (d) het uit de vloeistofinlaatopening verwijderen van het tuitvormige lichaam, waarbij de afsluitmiddelen door de voorspanmiddelen terug naar hun eerste stand verplaatst worden.
De bepaalde inbrengdiepte kan de maximale inbrengdiepte zijn, die door het ten minste ene stopelement gedefinieerd is.
De houder kan elk kenmerk uit de conclusies en/of zoals hierboven beschreven omvatten, in elke geschikte combinatie.
Bij voorkeur worden de stappen (a) tot en met (d) opeenvolgend uitgevoerd zonder andere stappen daartussen. In het bijzonder is er bijvoorbeeld geen sprake van het vrijgeven van (niet-verschafte) verdere borg-, blokkeer- of afsluitmiddelen om de vloeistofuitlaatopening vrij te geven en vloeistof daaruit te kunnen laten stromen of om het verplaatsen van de afsluitmiddelen van hun eerste stand naar hun tweede stand toe te staan.
De uitvinding wordt nader omschreven met behulp van de volgende figuren, waarbij:
De figuren IA en 1B een schematisch, perspectivisch aanzicht van de houder en een deel van een tweede houder tonen, elk vanuit een andere hoek;
De figuren 2A - 2C de houder uit de figuren IA en 1B in een afgesloten toestand tonen, waarbij figuur 2A een schematisch, perspectivisch, deels opengesneden aanzicht is en figuur 2B en 2C schematische doorsneden in verschillende vlakken zijn;
De figuren 3A - 3C de houder uit de figuren IA en 1B in een vrijgegeven toestand tonen, waarbij Figuur 3A een schematisch, perspectivisch, deels opengesneden aanzicht is en figuur 2B en 2C schematische doorsneden volgens figuren 2B en 2C zijn;
De figuren 4A en 4B een deel van de houder uit de figuren IA en 1B in een perspectivisch plofaanzicht tonen, elk vanuit een andere hoek;
Figuur 5 een bovenaanzicht toont van de voorspanmiddelen van de houder uit de figuren IA en 1B.
Figuur 6 toont een perspectivisch aanzicht van een tweede uitvoeringsvoorbeeld van deel van een houder in perspectiefaanzicht;
Figuur 7 toont het deel van de houder van figuur 6 in doorsnede;
Figuur 8 toont een detail van het doorsnedeaanzicht van het deel van de houder van figuur 6;
Figuur 9 toont een doorsnedeaanzicht van de houder van figuren 6-8 met het tuitvormige lichaam in uitgetrokken en afgesloten toestand;
Figuur 10 toont een doorsnedeaanzicht van de houder van figuren 6-8 met het tuitvormige lichaam in uitgetrokken en vrijgegeven toestand;
Figuur 11 toont een detail van het doorsnedeaanzicht van de houder van de figuren 6-8; en
Figuren 12, 13 en 14 tonen in doorsnedeaanzichten nadere uitvoeringsvoorbeeiden van houders overeenkomstig de figuren 6—11, met aanvullende maatregelen voor hel volledig uitschenken van vloeistof.
In de figuren worden gelijke elementen met gelijke verwijzingsgetallen aangeduid.
De figuren 1 tot en met 4 (zowel A, B als C figuren) tonen een houder 1 volgens een eerste uitvoeringsvorm van de uitvinding. In dit voorbeeld omvat de houder 1 een flesvormig houderlichaam of fles 2, welke fles 2 in het inwendige daarvan een opneemruimte 3 definieert waarin een vloeistof is bevat. Op de fles 2 zijn onderdelen aangebracht met behulp waarvan een in de fles 2 bevatte vloeistof (nagenoeg) zonder lekken in een te vullen tweede houder kan worden overgedragen. De tweede houder beschikt over een vloeistofinlaatopening met een vloeistolïnlaatstuk 99 dat een holle cilindervormige omtreksrand 98 omvat. Omwille van de eenvoud is slechts het vloeistofinlaatstuk 99 hier getoond. Duidelijk is, dat het vloeistofinlaatstuk 99 met een tank of dergelijk kan zijn verbonden. Als eerste onderdeel is op de fles 2 een verbindingselement 4 aangebracht, welk verbindingselement 4 in dit voorbeeld op de fles 2 is geschroefd. Het verbindingselement 4 omvat een tuitvormig lichaam 5 met een aantal vloeistofuitlaatopeningen 6 en luchtopeningen 8. Zoals zichtbaar is in met name figuur 2A, monden de luchtopeningen 8 in de omtrekswand van het tuitvormige lichaam 5 uit. De luchtopeningen 8 zijn nabij het vrije einde van het tuitvormige lichaam 5 opgesteld. De vloeistofuitlaatopeningen 6 monden uit in de vrije eindzone van het tuitvormige lichaam 5, meer in het bijzonder in het vrije kopse einde daarvan. Het tuitvormige lichaam omvat verder een bruglichaam 53 dat de luchtopeningen 8 mediumdoorstromend met elkaar verbindt en afscheidt van de vloeistofverbinding tussen de vloeistofuitlaatopeningen 6 en de opneemruimte 3. Verder omvat het tuitvormige lichaam 5 een klepzitting 55, de functie waarvan hieronder nader zal worden toegelicht.
Het tuitvormige lichaam 5 is in dit geval hol en cilindervormig uitgevoerd, en definieert daarin een opneemholte. In de opneemholte zijn afsluitmiddelen 20 opgesteld. De afsluitmiddelen 20 omvatten in deze uitvoeringsvorm een in hoofdzaak cilindervormig en hol lichaam 24, welk lichaam 24 een buitendiameter bezit die net iets kleiner is dan een binnendiameter van het tuitvormige lichaam 5, zodat er nagenoeg geen ruimte is verschaft tussen het lichaam 24 en het tuitvormige lichaam 5. Hierdoor zal er nagenoeg geen vloeistof tussen het lichaam 24 en het tuitvormige lichaam 5 geraken. Een o-ring 25 is aangebracht in een omtreksuilsparing van het lichaam 24, zodat een vloeistofdichte afdichting is verschaft tussen het lichaam 24 en het tuitvormige lichaam 5 teneinde enige vloeistof die toch tussen het lichaam 24 en het tuitvormige lichaam 5 geraakt te stoppen om lekken te voorkomen.
Het tuitvormige lichaam vertoont in een omtrekswand 52 daarvan doorgaande gaten 51 die zich uitstrekken tussen de omtrekswand 52 en de opneemholte. In dit geval zijn de gaten 51 langwerpig uitgevoerd en evenwijdig aan een langsrichting van het tuitvormige lichaam 5 opgesteld. Het lichaam 24 omvat zich radiaal buitenwaarts daarvan uitstrekkende uitsteeksels 21. De uitsteeksels 21 strekken zich uit door de gaten 51 en vormen daarbij aanslagelementen 21, die uitsteken ten opzichte van de omtrekswand 52 van het tuitvormige lichaam 5. De uitsteeksels 21, en daarmee de afsluitmiddelen 20, zijn heen en weer verplaatsbaar tussen een eerste stand, waarin zowel de luchtopeningen 8 als de vloeistofuitlaatopeningen 6 zijn afgesloten door de afsluitmiddelen 20 en het tuitvormige lichaam 5 (zie de figuren 2A - 2C), en een tweede stand, waarin zowel de luchtopeningen 8 als de vloeistofuitlaatopeningen 6 zijn vrijgegeven (zie de figuren 3A - 3C). De uitsteeksels 21 kunnen aangrijpen op de omtreksrand 98 van de tweede houder bij het inbrengen van het tuitvormige lichaam 5 in het inlaatstuk 99 van de tweede houder, waardoor een kracht op de uitsteeksels 21 wordt uitgeoefend en de afsluitmiddelen 20 van hun eerste naar hun tweede stand verplaatst worden.
De afsluitmiddelen 20 omvatten een cilindervormig luchtinlaatstuk 26. Het luchtinlaatstuk 26 staat in een mediumdoorstromende verbinding met een leiding 7, welke leiding 7 zich uitstrekt tussen het luchtinlaatstuk 26 en de opneemruimte 3. De leiding 7 mondt in het bijzonder nabij de bodem van de fles 2 uit.
De leiding 7 heeft een buitendiameter die kleiner is dan de binnendiameter van het lichaam 24 van de afsluitmiddelen 20. Hierdoor is een ringvormige ruimte verschaft tussen de buitenwand van de leiding 7 en een binnenwand van het lichaam 24, door welke ringvormige ruimte een mediumdoorstroombare verbinding tussen de opneemruimte 3 en de vloeistofuitlaatopeningen 6 is verschaft, zodanig, dat vloeistof uit de opneemruimte 3 via de ringvormige ruimte en de vloeistofuitlaatopeningen 6 uil de houder 1 kan stromen en via de vloeistofinlaatopening in de te vullen tweede houder kan stromen wanneer de afsluitmiddelen 20 zich in de tweede stand bevinden. Het tuitvormige lichaam 5 wordt hierbij over een deel van de lengte daarvan in de vloeistofinlaatopening 99 van de te vullen tweede houder aangebracht, zodat er geen of althans weinig vloeistof wordt gelekt tijdens hel vullen van de tweede houder met vloeistof uit de houder 1.
Het cilindervormige luchtinlaatstuk 26 is althans voor een deel opgenomen in het bruglichaam 53 en is daarin verplaatsbaar. In de eerste stand van de afsluitmiddelen 20 ligt een vrije eindrand van het cilindervormige luchtinlaatstuk 26 aan tegen een binnen boven wand van het bruglichaam 53, waardoor een nagenoeg luchtdichte afsluiting daartussen is verschaft en daardoor de luchtopeningen 8 mediumdoorstromend zijn afgesloten van de opneemruimte 3. In de tweede stand van de afsluitmiddelen 20 is het cilindervormige luchtinlaatstuk 26 van de binnenbovenwand van het bruglichaam 53 af verplaatst, waardoor een mediumdoorstromende verbinding is verschaft tussen het cilindervormige luchtinlaatstuk 26 en daardoor de opneemruimte 3 via de leiding 7 en de luchtopeningen 8. Hierdoor kan in de tweede stand van de afsluitmiddelen 20 lucht via de luchtopeningen 8, het bruglichaam 53, het luchtinlaatstuk 26 en de leiding 7 in de opneemruimte 3 van de fles 2 stromen in. Zodra de luchtopeningen 8 zich in vloeistof bevinden, hetgeen gebeurt zodra de tweede houder nagenoeg volledig gevuld is, zal er geen lucht meer naar de opneemruimte 3 stromen waardoor de vloeistofafgifte uit de houder automatisch stopt.
De afsluitmiddelen 20 omvatten verder een stopelement 23 dat aangrijpt op een eindrand van de leiding 7 wanneer de afsluitmiddelen 20 zich in hun tweede stand bevinden. Hierdoor wordt een maximale inbrengdiepte van het tuitvormige lichaam 5 in de vloeistofinlaatopening van de tweede houder (mede) gedefinieerd.
De afsluitmiddelen 20 omvatten verder nog een klepschouder 27 die tegen de klepzitting 55 van het tuitvormig lichaam aanligt in de eerste stand van de afsluitmiddelen 20. Een o-ring 28 is aangebracht in een omtreksuitsparing van de klepschouder 27, waardoor de klepschouder 27 nagenoeg vloeistofdicht afsluit tegen de klepzitting 55 in de eerste stand van de afsluitmiddelen 20.
In de tweede stand van de afsluitmiddelen 20 zijn de klepschouder 27 en de klepzitting 55 van elkaar verwijderd waardoor de vloeistofuitlaatopeningen 6 mediumdoorstromend zijn verbonden met de opneemruimte 3 van de houder 1. De klepschouder 27 is via verbindingsstukken 29 met het lichaam 24 verbonden, waarbij tussen de verbindingsstukken 29 openingen zijn gedefinieerd voor het doorlaten van vloeistof uit het lichaam 24 naar hel tuitvormige lichaam 5.
De afsluitmiddelen 20 omvatten verder een aanslagelement 22 voor aangrijping op voorspanmiddelen 30. De voorspanmiddelen 30 zijn, in deze uitvoeringsvorm integraal, verbonden met een mantel 31. De mantel 31 is in dit voorbeeld verbonden met het verbindingselement 4, maar kan ook verbonden zijn met de houder 1 of willekeurig welk ander geschikt onderdeel van de houder 1. in het bijzonder wordt de mantel 31 in een holte van het verbindingselement 4 aangebracht, en daarin bijvoorbeeld vastgeklikt. De voorspanmiddelen 30 verschaffen een duwende kracht tussen de afsluitmiddelen 20 en de mantel 31 en neigen daarbij de afsluitmiddelen 20 naar hun eerste stand. De afsluitmiddelen 20 sluiten dus automatisch de houder 1 af, als geen andere kracht dan de kracht van de voorspanmiddelen 30 op de afsluitmiddelen 20 wordt uitgeoefend. De afsluitmiddelen 20 kunnen vanuit hun tweede stand niet voorbij hun eerste stand worden geduwd door de voorspanmiddelen 30 doordat in de eerste stand van de afsluitmiddelen 20 de uitsteeksels 21 tegen een einde van de gaten 51 aanliggen, de klepschouder 27 tegen de klepzitting 55 aanligt en de vrije eindrand van het cilindervormige luchtinlaatstuk 26 aanligt tegen de binnenbovenwand van hel brugstuk 53. De afsluitmiddelen 20 omvatten een o-ring 13 die de afsluitmiddelen 20 afdichten tegen de mantel 31.
De verbindingsmiddelen 4 van de houder 1 omvatten een afsluitwand 41 die althans een deel van hel tuitvormige lichaam 5 omgeeft met een tussenruimte daartussen. De uitsteeksels 21 van de afsluitmiddelen 20 steken zich radiaal buitenwaarts in deze tussenruimte uit. Wanneer het tuitvormige lichaam in het vloeistofinlaatstuk 99 van een tweede houder wordt aangebracht zal de omtreksrand 98 van het vloeistofinlaatstuk 99 in de genoemde tussenruimte worden opgenomen, zie de figuren 3A - 3C. De afsluitwand 41 sluit daarbij de omtreksrand 98 van het inlaatstuk 99 van de tweede houder nagenoeg luchtdicht af. Verder omvatten de verbindingsmiddelen 4, in het bijzonder de afsluitwand daarvan, een stopelement 42 waartegen de eindrand van de omtreksrand 98 aanligt in de tweede stand van de afsluitmiddelen 20. Het stopelement 42 definieert daardoor (mede) een maximale inbrengdiepte van hel tuitvormige lichaam 5 in de vloeistofinlaatopening van de tweede houder.
In figuur 5 is te zien dat de voorspanmiddelen 30 twee, diametraal tegenover elkaar met de mantel 31 verbonden, in dezelfde richting draaiende, helixvormige spiraal veren 32 omvat. De spiraalveren 32 draaien hierbij om elkaar heen. De twee spiraalveren 32 zijn met een eerste eindzone 33 verbonden met de mantel 31 en bezitten een tweede eindzone 34 die aanliggen tegen het aanslagelement 22 van de afsluitmiddelen 20, waarbij de spiraalveren 32 een kleinere diameter bezitten aan de tweede eindzone 34 dan aan de eerste eindzone 33.
Het vullen van de tweede houder met vloeistof uit de houder 1 kan als volgt plaatsvinden. Het tuitvormige lichaam 5 kan in het vloeistofinlaatstuk 99 van de vloeistofinlaatopening van de tweede houder worden aangebracht, in het bijzonder tot een zodanige inbrengdiepte, dat de afsluitklep 20 tijdens hel inbrengen van het tuitvormige lichaam 5 in de vloeistofinlaatopening 99 van zijn in figuren 2A -2C getoonde eerste stand naar zijn in figuren 3A - 3C getoonde tweede stand wordt verplaatst, zoals hierboven is beschreven. In het bijzonder kan de inbrengdiepte een maximale inbrengdiepte zijn zoals hierboven omschreven. Zodra de afsluitklep 20 de vloeistofuitlaatopeningen 6 althans gedeeltelijk vrijgeeft zal de vloeistof via de vloeistofuitlaatopeningen 6 uit de houder 1 stromen en via de vloeistofinlaatopening van de tweede houder de tweede houder althans gedeeltelijk vullen. Hierbij is geen verdere actie van de gebruiker vereist, hetgeen een eenvoudig te gebruiken houder verschaft. Het uit de houder 1 stromen van de vloeistof vindt plaats totdat ofwel de houder 1 leeg is, ofwel de luchtopening 8 in vloeistof in de tweede houder wordt ondergedompeld, ofwel de gebruiker het tuitvormige lichaam 5 uit de vloeistofinlaatopening van de tweede houder verwijdert en de afsluitklep 20 zich automatisch sluit zoals hierboven is beschreven. In de uitvoeringsvoorbeelden van figuren 6 - 14 is eveneens op de fles 2 het verbindingselement 4 aangebracht, welk verbindingselement 4 in dit voorbeeld op de fles 2 is geschroefd. In deze uitvoeringsvoorbeelden omvat hel tuitvormige lichaam 5 twee cilindrische delen 5’, 5” van verschillende diameter, waarbij het uiteinde 5” een kleinere diameter heeft dan het naar de fles 2 toegekeerde en in de fles inschuifbare bredere deel 5’, die onderling zijn verbonden middels een schouder 5”’. Het verbindingselement 4 omvat in deze uitvoeringsvoorbeelden een hierna te bespreken interne huls 100a, 100b, 100c, waarin hel tuitvormige lichaam 5, in het bijzonder het bredere deel 5’ daarvan, axiaal verschuifbaar is bevestigd. Het deel 5’ omvat aan of nabij het uiteinde een nog iets verder verbreed zuigerdeel 5””, dat nauwsluitend in de huls past, zodanig dat geen vloeistof tussen het zuigerdeel 5”” en de huls 100a, 100b, 100c kan ontsnappen.
Zoals zichtbaar is in met name figuur 7, monden de luchtopeningen 8 in een omtrekswand van het deel 5” van het tuitvormige lichaam 5 uit. De luchtopeningen 8 zijn nabij het vrije einde van het tuitvormige lichaam 5 opgesteld. De vloeistofuitlaatopeningen 6 monden uit in de vrije eindzone van het deel 5” van het tuitvormige lichaam 5, meer in het bijzonder in het vrije kopse einde daarvan. Verder omvat het deel 5” van het tuitvormige lichaam 5 klepzitting 55.
Het tuitvormige lichaam 5 vertoont in de schouder 5”’ en de aangrenzende omtrekswand 52 van het deel 5” daarvan doorgaande gaten 51 die zich uitstrekken tussen de omtrekswand 52 en de opneemholte. In dit geval zijn de gaten 51 in het deel 5” langwerpig uitgevoerd en evenwijdig aan een langsrichting van het tuitvormige lichaam 5 opgesteld. De uitsteeksels 21 strekken zich uil door de gaten 51 en vormen daarbij aanslagelementen 21, die uitsteken ten opzichte van de omtrekswand 52 van het deel 5” van het tuitvormige lichaam 5.
De voorspanmiddelen 30 zijn, in deze uitvoeringsvorm integraal, verbonden met een mantel 31. De mantel 31 is in dit voorbeeld verbonden met uiteindedeel 5’van het tuitvormig lichaam 5. In het bijzonder wordt de mantel 31 in een holte van hel uiteindedeel 5’ aangebracht, en daarin bijvoorbeeld vastgeklikt. De afsluitmiddelen 20 omvatten o-ring 13 die de afsluitmiddelen 20 in dit voorbeeld afdichten tegen het uiteindedeel 5” van het tuitvormig lichaam 5.
Het schouderdeel 5”’ van het tuitvormig lichaam 5 omvat in dit voorbeeld de afsluitwand 41 die althans een deel van het uiteindedeel 5” van het tuitvormige lichaam 5 omgeefl met een tussenruimte daartussen. De uitsteeksels 21 van de afsluitmiddelen 20 steken zich radiaal buitenwaarts in deze tussenruimte uit. Verder omvatten het schouderdeel 5”’ van het tuitvormig lichaam 5, in het bijzonder de afsluitwand daarvan, het stopelement 42 waartegen de eindrand van de omtreksrand 98 aanligt in de tweede stand van de afsluitmiddelen 20.
Het bovenste uiteinde van het tuitvormige lichaam 5 is voorzien van losneembare aangrijpmiddelen 60 die door een gebruiker kunnen worden aangegrepen, zodanig dat de gebruiker voor gebruik het tuitvormige lichaam 5 uit de huls 100a, 100b, 100 c in de fles omhoog kan trekken. Het nauwsluitende verbrede zuigerdeel 5”” van het tuitvormige lichaam 5 heeft aan de bovenzijde een aanslagrand 61 die tegen een aanslagrand 43 van hel verbindingselement 4 stopt. Voorts omvat het tuitvormige lichaam nabij de onderzijde uitsteeksels 62 met een in hoofdzaak driehoekige doorsnede die aan hun onderzijde een kleine rand vormen die loodrecht op de as van het tuitvormig lichaam 5 staan en die op de opening in het verbindingselement 4 kunnen steunen, zodanig dat het tuitvormig lichaam 5 nadat deze uil de fles is getrokken niet gemakkelijk in de fles 2 terugzakl.
Omdat de huls 100a, 100b, 100c de uitstroom van vloeistof uit de omgekeerde fles 2 zou kunnen belemmeren, zijn aanvullende maatregelen genomen, waardoor de fles 2 toch althans nagenoeg geheel geleegd kan worden.
Volgens de uitvoeringsvorm van figuur 12 is hel uiteinde van hel tuitvormige lichaam is voorzien van meerdere zich radiaal uitstrekkende messen 63 die de huls bij het uitschuiven van het tuitvormige lichaam 5 in de langsrichting vanaf het uiteinde tot althans nagenoeg bij het verbindingsdeel 4 doorsnijden, waardoor door de openingen die worden gevormd door de doorgesneden delen van de huls de vloeistof vanaf de zijkanten van de fles 2 in radiale richting naar het tuitvormige lichaam 5 kan stromen.
Volgens de uitvoeringsvorm van figuur 13 is de huls 100b gemaakt van flexibel en plooibaar materiaal, en is het uiteinde van de huls 100b aan het tuitvormige lichaam bevestigd zodanig dat het uiteinde van de huls 100b meebeweegt met het tuitvormige lichaam 5, waardoor in de uiige trok ken positie van het tuitvormig lichaam 5 de vloeistof vanaf de zijkanten van de fles langs het uiteinde van de huls 100b in radiale richting naar de het tuitvormige lichaam 5 kan stromen.
Volgens de uitvoeringsvorm van figuur 14 heeft de huls 100c nabij de omtreksrand van de opening van het houderlichaam doorstroomgaten 65, waardoor in de tweede uitgetrokken positie van het tuitvormig lichaam nabij de omtreksrand van de opening van het houderlichaam vloeistof vanaf zijkanten van het houderlichaam door de doorstroomgaten in radiale richting naar het tuitvormige lichaam 5 kan stromen.
Het vullen van de tweede houder met vloeistof uit de houder 1 kan als volgt plaatsvinden. Het tuitvormige lichaam 5 kan tot de aanslagrand 61 uit de fles 2 worden getrokken en in het vloeistofinlaatstuk 99 van de vloeistofinlaatopening van de tweede houder worden aangebracht, in het bijzonder tot een zodanige inbrengdiepte, dat de afsluitklep 20 tijdens het inbrengen van het tuitvormige lichaam 5 in de vloeistofinlaatopening 99 van zijn in figuur 9 getoonde eerste stand naar zijn in figuur 10 getoonde tweede stand wordt verplaatst, zoals hierboven is beschreven. In het bijzonder kan de inbrengdiepte een maximale inbrengdiepte zijn zoals hierboven omschreven. Zodra de afsluitklep 20 de vloeistofuitlaatopeningen 6 althans gedeeltelijk vrijgeeft zal de vloeistof via de vloeistofuitlaatopeningen 6 uit de houder 1 stromen en via de vloeistofinlaatopening van de tweede houder de tweede houder althans gedeeltelijk vullen. Hierbij is geen verdere actie van de gebruiker vereist, hetgeen een eenvoudig te gebruiken houder verschaft. Het uit de houder 1 stromen van de vloeistof vindt plaats totdat ofwel de houder 1 leeg is, ofwel de luchtopening 8 in vloeistof in de tweede houder wordt ondergedompeld, ofwel de gebruiker het tuitvormige lichaam 5 uit de vloeistofinlaatopening van de tweede houder verwijdert en de afsluitklep 20 zich automatisch sluit zoals hierboven is beschreven.
Opgemerkt wordt, dat de uitvinding zich niet beperkt tot de getoonde uitvoeringsvormen, maar zich tevens uitstrekt tot varianten binnen het bereik van de aangehechte conclusies.

Claims (15)

1. Houder voor het houden van een vloeistof, welke houder omvat: - een houderlichaam met een opneemruimte voor het daarin bevatten van de vloeistof; - een tuitvormig lichaam met een vloeistofinlaatopening en een vloeistofuitlaatopening, welke vloeistofinlaatopening van het tuitvormige lichaam mediumdoostromend is verbonden met de opneemruimte, en welk tuitvormige lichaam is ingericht om met een bepaalde inbrengdiepte in een vloeistofinlaatopening van een met vloeistof uit de houder althans gedeeltelijk te vullen tweede houder te worden aangebracht; waarbij het tuitvormige lichaam axiaal verschuifbaar in een opening van het houderlichaam is aangebracht, zodanig dat in een eerste, ingetrokken, positie het tuitvormige lichaam zich althans nagenoeg geheel in het interieur van het houderlichaam uitslrekt, en dat in een tweede, uitgetrokken, positie hel tuitvormige lichaam zich althans nagenoeg geheel buiten het houderlichaam uilstrekt.
2. Houder volgens conclusie 1, waarbij een huls zich uitstrekt vanaf de omtreksrand van de opening van het houderlichaam tot in het interieur van het houderlichaam welke huls het tuitvormig lichaam althans in een initiële eerste ingetrokken positie coaxiaal en althans over een langsdeel nauwsluitend omsluit.
3. Houder volgens conclusie 2, waarbij de huls zodanig is gevormd, of is ingericht om tijdens het verschuiven van het tuitvormige lichaam van de eerste ingetrokken positie naar de tweede uitgetrokken positie te worden vervormd, dat in de tweede uitgetrokken positie van het tuitvormig lichaam nabij de omtreksrand van de opening van het houderlichaam vloeistof vanaf zijkanten van het houderlichaam in een in hoofdzaak radiale richting naar de vloeistofinlaatopening van het tuitvormige lichaam kan stromen.
4. Houder volgens conclusie 2 of 3, waarbij de huls nabij de omtreksrand van de opening van het houderlichaam is voorzien van een of meer doorslroomgalen, zodanig in de tweede uitgetrokken positie van het tuitvormig lichaam nabij de omtreksrand van de opening van het houderlichaam vloeistof vanaf zijkanten van het houderlichaam door de een of meer doorstroomgaten in een in hool'dzaak radiale richting naar de vloeistofinlaatopening van het tuitvormige lichaam kan stromen.
5. Houder volgens conclusie 2 of 3, waarbij de huls is vervaardigd van flexibel en plooibaar materiaal, waarbij het uiteinde van de huls aan hel tuitvormige lichaam is bevestigd zodanig dat het uiteinde van de huls vanaf de eerste ingetrokken positie meebeweegt met het tuitvormige lichaam in de richting van de omtreksrand van de opening van het houderlichaam, zodanig dat in de tweede uitgelrokken positie van het tuitvormig lichaam nabij de omtreksrand van de opening van het houderlichaam vloeistof vanaf zijkanten van het houderlichaam langs het uiteinde van de huls in een in hoofdzaak radiale richting naar de vloeistofinlaatopening van het tuitvormige lichaam kan stromen.
6. Houder volgens conclusie 2 of 33, waarbij het uiteinde van het tuitvormige lichaam is voorzien van ten minste een mes, bij voorkeur meer dan een mes, welke mes of messen de huls bij het uitschuiven van het tuitvormige lichaam in de langsrichting doorsnijdt of doodsnijden, zodanig dat in de tweede uitgetrokken positie van het tuitvormig lichaam nabij de omtreksrand van de opening van het houderlichaam vloeistof vanaf zijkanten van het houderlichaam door openingen die worden gevormd door de doorgesneden delen van de huls in een in hoofdzaak radiale richting naar de vloeistofinlaatopening van het tuitvormige lichaam kan stromen.
7. Houder volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de houder voorts omvat afsluitmiddelen voor het afsluiten van de vloeistofuitlaatopening, welke afsluitmiddelen verplaatsbaar zijn tussen een eerste stand waarin de vloeistofuitlaatopening is afgesloten en een tweede stand waarin de vloeistofuitlaatopening is vrijgegeven en vloeistof uit de opneemruimle via de vloeistofuitlaatopening kan stromen, waarbij de afsluitmiddelen een aanslagelement omvatten, welk aanslagelement is ingericht om bij het inbrengen van het tuitvormige lichaam in de vloeistofinlaatopening van de te vullen tweede houder aan te grijpen op een omtreksrand van de vloeistofinlaatopening, zodanig, dat bij het inbrengen van het tuitvormige lichaam in de vloeistofinlaatopening het aanslagelement en daardoor de afsluitmiddelen verplaatst worden van hun eerste stand naar de tweede stand, waarbij voorspanmiddelen zijn voorzien om de afsluitmiddelen naar hun eerste stand voor te spannen, zodanig, dat bij het verwijderen van het tuitvormige lichaam uit de vloeistofinlaatopening de afsluitmiddelen door de voorspanmiddelen terug naar hun eerste stand verplaatst worden.
8. Houder volgens conclusie 7, waarbij het tuitvormige lichaam althans over een deel daarvan hol is uitgevoerd en daarbij een opneemholte definieert, waarbij de afsluitmiddelen althans gedeeltelijk in althans een deel van de opneemholte zijn aangebracht, waarbij het tuitvormige lichaam een doorgaand gat vertoont, dat zich uitstrekt tussen een omtrekswand van het tuitvormige lichaam en de opneemholte, en waarbij het aanslagelement een uitsteeksel omvat dat zich uitstrekt door het doorgaande gat en dat uitsteekt ten opzicht van de omtrekswand van het tuitvormige lichaam.
9. Houder volgens conclusie 8, waarbij het doorgaande gat langwerpig is uitgevoerd, waarbij het uitsteeksel verplaatsbaar is over de lengte van het doorgaande gat.
10. Houder volgens conclusie 8 of 9, waarbij het doorgaande gat parallel aan een langsrichting van het tuitvormige lichaam is opgesteld.
11. Houder volgens conclusie 8, 9 of 10, waarbij het tuitvormige lichaam twee delen van verschillende diameter omvat, waarbij het deel nabij het uiteinde van het tuitvormige lichaam een kleinere diameter heeft dan het naar het houderlichaam toegekeerde en in de houderlichaam inschuifbare deel, die onderling zijn verbonden middels een schouderdeel, en waarbij het doorgaande gat zich in het schouderdeel en de omtrekswand van het deel nabij het uiteinde uitstrekt.
12. Houder volgens conclusie 10, waarbij het schouderdeel van het tuitvormig lichaam een stopelement vormt waartegen de eindrand van de omtreksrand van de vloeistofinlaatopening van de tweede houder kan aanliggen.
13. Houder volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij het uiteinde van het tuitvormige lichaam is voorzien van eventueel losneembare aangrijpmiddelen die door een gebruiker kunnen worden aangegrepen, zodanig dat de gebruiker het tuitvormige lichaam axiaal kan verschuiven van de eerste, ingetrokken, positie naar de tweede, uitgetrokken, positie.
14. Werkwijze voor het althans gedeeltelijk vullen van een tweede houder met vloeistof uit een houder volgens een der conclusies 1-13, omvattende de volgende steppen: (a) het axiaal verschuiven van het tuitvormige lichaam in een opening van het houderlichaam, vanuil de eerste, ingetrokken, positie waarin het tuitvormige lichaam zich althans nagenoeg geheel in het interieur van het houderlichaam uitstrekt, en naar de tweede, uitgetrokken, positie waarin het tuitvormige lichaam zich althans nagenoeg geheel buiten het houderlichaam uitstrekt; (b) het met een zodanige bepaalde inbrengdiepte aanbrengen van het tuitvormige lichaam van de houder in een vloeistofinlaatopening van de tweede houder, dat tijdens het aanbrengen van het tuitvormige lichaam in de vloeistofinlaatopening tot de genoemde inbrengdiepte het aanslagelement van de afsluitmiddelen aangrijpt op de omtreksrand van de vloeistofinlaatopening en daardoor de afsluitmiddelen met het aanslagelement verplaatst worden van hun eerste stond naar hun tweede stand; (c) het op de genoemde inbrengdiepte in de vloeistofinlaatopening houden van het tuitvormige lichaam gedurende een gewenste tijdsperiode voor het met een gewenste hoeveelheid vloeistof vullen van de tweede houder met vloeistof uit de houder, en (d) het uit de vloeistofinlaatopening verwijderen van het tuitvormige lichaam, waarbij de afsluitmiddelen door de voorspanmiddelen terug naar hun eerste stand verplaatst worden.
15. Werkwijze volgens conclusie 10, waarbij de stappen (a) tot en met (d) opeenvolgend worden uitgevoerd zonder andere stappen daartussen.
NL2020035A 2017-12-07 2017-12-07 Houder voor het houden van een vloeistof en werkwijze voor het althans gedeeltelijk vullen van een tweede houder met vloeistof uit een dergelijke houder NL2020035B1 (nl)

Priority Applications (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL2020035A NL2020035B1 (nl) 2017-12-07 2017-12-07 Houder voor het houden van een vloeistof en werkwijze voor het althans gedeeltelijk vullen van een tweede houder met vloeistof uit een dergelijke houder
PCT/NL2018/050809 WO2019112425A1 (en) 2017-12-07 2018-12-04 Container for containing a liquid and method for at least partially filling a second container with liquid from such a container

Applications Claiming Priority (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL2020035A NL2020035B1 (nl) 2017-12-07 2017-12-07 Houder voor het houden van een vloeistof en werkwijze voor het althans gedeeltelijk vullen van een tweede houder met vloeistof uit een dergelijke houder

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL2020035B1 true NL2020035B1 (nl) 2019-06-19

Family

ID=61628404

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL2020035A NL2020035B1 (nl) 2017-12-07 2017-12-07 Houder voor het houden van een vloeistof en werkwijze voor het althans gedeeltelijk vullen van een tweede houder met vloeistof uit een dergelijke houder

Country Status (2)

Country Link
NL (1) NL2020035B1 (nl)
WO (1) WO2019112425A1 (nl)

Citations (5)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE505294C (de) * 1927-04-24 1930-08-16 Phillips Telescopic Taps Ltd Fasshahn
BE667221A (nl) * 1964-07-31 1965-11-16
US20030183662A1 (en) * 2002-04-02 2003-10-02 Hopkins Manufacturing Corporation Flow control device for large capacity container
DE102015103754B3 (de) * 2015-03-13 2016-02-25 Wolfgang Staude Vorrichtung zum Entleeren eines Harnstofflösungsbehältnisses
US20160145004A1 (en) * 2014-11-22 2016-05-26 Jaime Cruz Reyes Telescoping spout for dispensing fluid

Patent Citations (5)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE505294C (de) * 1927-04-24 1930-08-16 Phillips Telescopic Taps Ltd Fasshahn
BE667221A (nl) * 1964-07-31 1965-11-16
US20030183662A1 (en) * 2002-04-02 2003-10-02 Hopkins Manufacturing Corporation Flow control device for large capacity container
US20160145004A1 (en) * 2014-11-22 2016-05-26 Jaime Cruz Reyes Telescoping spout for dispensing fluid
DE102015103754B3 (de) * 2015-03-13 2016-02-25 Wolfgang Staude Vorrichtung zum Entleeren eines Harnstofflösungsbehältnisses

Also Published As

Publication number Publication date
WO2019112425A1 (en) 2019-06-13

Similar Documents

Publication Publication Date Title
RU2683750C1 (ru) Насос для выдачи текучих сред
US8800826B2 (en) Self-venting spout
CN102056677B (zh) 流体排出头
US6863098B2 (en) Self-venting spout
US9090442B2 (en) Flexible pouring spout
CA2438013C (en) Device for decanting a liquid
US20100078094A1 (en) Pour spout assembly with winged stop structure
AU2016235809A1 (en) Dispensing systems for containers
NL2020035B1 (nl) Houder voor het houden van een vloeistof en werkwijze voor het althans gedeeltelijk vullen van een tweede houder met vloeistof uit een dergelijke houder
US20210354887A1 (en) Vented spout for a liquid storage container
US6871680B2 (en) Multi-flow pour spout and adapter
US6155465A (en) Dispensing device for a fluid container
NL2018664B1 (nl) Houder voor het houden van een vloeistof en werkwijze voor het althans gedeeltelijk vullen van een tweede houder met vloeistof uit een dergelijke houder
US20140061254A1 (en) Valved fluid transport container
US5947344A (en) Container and method for dispensing motor oil and other liquids
NL2018467B1 (nl) Houder voor het houden van een vloeistof en werkwijze voor het althans gedeeltelijk vullen van een tweede houder met vloeistof uit een dergelijke houder
US20060278656A1 (en) Spout handle and nozzle assembly
EP3214010A2 (en) Spout for a refill container and method for manufacturing a spout
WO1993002339A1 (en) Dose dispenser
US20170361992A1 (en) Container with improved fluid dissemination
FR3025186A1 (fr) Recipient pour liquide visqueux comprenant un bouchon pourvu d'un robinet
WO2007135641A1 (en) Dispensing tap with transversely angled liquid outlet
JP6848444B2 (ja) 注出口栓及び包装容器
WO2009060162A2 (en) Spout with flow valve for a jerry-can
GB2560693B (en) Valve assembly and dispenser

Legal Events

Date Code Title Description
MM Lapsed because of non-payment of the annual fee

Effective date: 20210101