NL2019539B1 - Inrichting voor het transporteren van een gas, zoals zuurstof - Google Patents

Abstract

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het transporteren van een gas, zoals zuurstof, omvattend: 5 — een slang, met een eerste uiteinde aangesloten op een gasbron waarbij: — de inrichting geleidingsmiddelen omvat; en — de slang op ten minste een bevestigingspunt langs 10 de geleidingsmiddelen in een geleidingsrichting verplaatsbaar aan de geleidingsmiddelen bevestigd is.

Description

Inrichting voor het transporteren van een gas, zoals zuurstof

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het transporteren van een gas, zoals zuurstof, omvattend: - een slang, met een eerste uiteinde aangesloten op een gasbron.

Bij diverse longziektes kan het zijn dat een patiënt, bijvoorbeeld door beschadigingen aan de luchtwegen of longen zoals longblaasjes, onvoldoende is staat is om zonder hulpmiddelen voldoende zuurstof te transporteren naar het bloed. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de medische indicatie die bekend is onder de Engelse afkorting COPD (chronic obstructive pulmonary disease).

Om die reden is het bekend om bij dergelijke patiënten zuurstof via een zuurstofapparaat, bijvoorbeeld via de neus, toe te voeren. Hiervoor wordt een slang tussen een gasbron, in dit geval een zuurstofbron, en de patiënt aangebracht, die wordt getransporteerd over de vloer.

Dergelijke bestaande inrichtingen hebben nadelen.

Door het transport over de vloer bestaat een aanzienlijke kans dat de patiënt struikelt over de slang met letsel tot gevolg, of dat deze geblokkeerd wordt door de slang. Naarmate het vloeroppervlak van het huis waarin een dergelijke inrichting gebruikt wordt toeneemt, zal dit nadeel steeds prominenter aanwezig zijn. Bovendien kan de slang als gevolg van het transport over de vloer relatief snel slijten en lek raken.

Het is nu een doel van de uitvinding om de bovengenoemde problemen te verminderen of zelfs te voorkomen.

Dit doel wordt bereikt met een inrichting volgens de aanhef, waarbij: - de inrichting geleidingsmiddelen omvat; en - de slang op ten minste één bevestigingspunt langs de geleidingsmiddelen in een geleidingsrichting verplaatsbaar aan de geleidingsmiddelen bevestigd is.

Bij de inrichting volgens de uitvinding worden geleidingsmiddelen voorzien, waaraan de slang op ten minste één bevestigingspunt verplaatsbaar bevestigd is. Dergelijke geleidingsmiddelen kunnen op diverse locaties bevestigd worden, zodat het niet langer noodzakelijk is om de slang over de vloer te slepen, hetgeen de kans op struikelen vermindert en slijtage van de slang voorkomt.

Vanaf het meest distale bevestigingspunt aan de geleiding ten opzichte van de gasbron, zoals - indien van toepassing - de meest distale wagen, loopt de slang bij voorkeur tot aan de enkels van de gebruiker, en daarna naar de lichaamsholte zoals de neusholte. Op die manier wordt een grote bewegingsvrijheid bereikt, terwijl nog steeds het risico op struikelen over de slang beperkt is, omdat deze slang niet in contact is met de vloer.

In een eerste voorkeursuitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding omvatten de geleidingsmiddelen een geleidingsrail, en omvat de inrichting ten minste één langs de geleidingsrail verplaatsbaar aan de geleidingsmiddelen bevestigde wagen, waarbij de slang op het ten minste één bevestigingspunt bevestigd is aan de ten minste één wagen.

Het bevestigen van de slang aan een wagen die langs en over de geleidingsrail verplaatsbaar is, biedt de mogelijkheid om de slang aan de geleidingsmiddelen te bevestigen zonder dat de slang hiervoor aangepast hoeft te worden. De bevestiging van de slang aan de geleidingsmiddelen loopt in dat geval dus via de bevestiging van de wagen aan de geleidingsmiddelen.

Er is bij voorkeur sprake van meerdere wagens, omdat dit de mogelijkheid verder vergroot om een relatief lange slang over een korte afstand op te slaan op het moment dat de afstand tussen de wagens relatief klein is.

Een voorbeeld van een geschikte geleidingsrail is een rail voor gordijnen, zoals die op dit moment bekend is.

Doordat de bevestigd is aan de wagen wordt voorkomen dat de slang verschuift ten opzichte van de wagen.

In een tweede voorkeursuitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding omvat ten minste één van de wagens een parallel aan de geleidingsrichting naar de geleidingsmiddelen toe gebogen steunoppervlak, en strekt de slang zich over het steunoppervlak uit.

Het is voordelig om op de wagen een naar de geleidingsmiddelen toe gebogen steunoppervlak op te nemen dat bij voorkeur naar de geleidingsmiddelen toe loopt, en aan de andere kant van de geleidingsmiddelen wegloopt, omdat op die manier een gemakkelijke bevestiging van de slang zonder dat de slang geknikt wordt aan de wagen bereikt kan worden.

In een derde voorkeursuitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding omvat de inrichting verder verbindingsmiddelen, zoals een koord, welke verbindingsmiddelen gekoppeld zijn aan een van het ten minste één bevestigingspunt en welke verder gekoppeld zijn aan een andere van het ten minste één bevestigingspunt of een verder bevestigingspunt zoals een muur.

Door opeenvolgende bevestigingspunten, zoals bijvoorbeeld opeenvolgende wagens met elkaar en/of met een verder bevestigingspunt zoals een muur te koppelen wordt de betrouwbaarheid van het bewegen van de bevestigingspunten ten opzichte van elkaar verder vergroot.

In een vierde voorkeursuitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding is de lengte van de verbindingsmiddelen tussen twee opvolgende bevestigingspunten korter dan de lengte van de slang.

Op die manier wordt ten allen tijde voorkomen dat de slang wordt strakgetrokken, omdat de slang slap hangt op het moment dat de verbindingsmiddelen strak zijn getrokken.

In een vijfde voorkeursuitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding omvat de inrichting verder een handgreep, gekoppeld met een van de bevestigingspunten.

Door middel van een handgreep, zoals bijvoorbeeld een stok of touw, is het mogelijk om de bevestigingspunten te verplaatsen. Bij voorkeur is de handgreep hierbij gekoppeld en bevestigd aan het bevestigingspunt of wagen die het verst verwijderd is van de gasbron en het dichtste bij de gebruiker van de inrichting is om het gebruiksgemak te vereenvoudigen. De handgreep is bij voorkeur niet gekoppeld aan de gebruiker om de kans te verkleinen dat deze zich bezeert aan de handgreep.

In een zesde voorkeursuitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding omvat de inrichting verder bevestigingsmiddelen, voor het bevestigen van de geleidingsmiddelen aan een plafond.

Door de inrichting met bevestigingsmiddelen aan een plafond te bevestigen blijft de slang voor het grootste deel op grote afstand van de vloer, en wordt de kans op struikelen en vroegtijdige slijtage verminderd.

In een zevende voorkeursuitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding omvat de inrichting verder een onderstel, waarbij de geleidingsmiddelen steunen op het onderstel.

Door de geleidingsmiddelen op een onderstel te laten rusten bestaat de mogelijkheid om de inrichting op plaatsen te laten lopen waar geen plafond aanwezig is, of waar bevestiging aan een plafond niet gewenst is, zoals bijvoorbeeld in een tuin.

In een achtste voorkeursuitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding omvat het onderstel ten minste één en bij voorkeur meerdere op afstand van elkaar geplaatste staanders.

Het gebruik van op afstand van elkaar geplaatste staanders is een goedkope en makkelijk te installeren uitvoering van een onderstel.

In een negende voorkeursuitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding zijn aan een tweede uiteinde van de slang koppelmiddelen aangebracht, voor het koppelen van de slang aan of in een lichaamsholte, zoals een menselijke neusholte.

Met deze koppelmiddelen is het mogelijk om de slang in de een lichaamsholte zoals de menselijke neusholte te plaatsen of te klemmen.

Deze en andere aspecten van de uitvinding worden toegelicht aan de hand van de bijgaande tekeningen.

In figuur 1 is een zijaanzicht getoond van een inrichting volgens de uitvinding.

Figuur 1 toont een inrichting 1 welke deels geplaatst is in een huis 2 en deels in een tuin 3 grenzend aan het huis 2. Een slang 4 loopt vanaf een gasbron 5 langs een geleidingsrail 6 naar een patiënt 7, waar deze via niet getoonde koppelmiddelen geplaatst is in de neus 8 van de patiënt 7. Slang 4 is hierbij door middel van wagens 9 verplaatsbaar in richting 10 heen en weer langs geleidingsrail 6. Geleidingsrail 6 is voor zover de geleidingsrail binnen huis 2 loopt bevestigd aan plafond 11 van huis 2, en voor zover deze door tuin 3 loopt wordt deze ondersteund door op afstand van elkaar geplaatste staanders 12. Elk van de wagens 9 omvat een naar de geleidingsrail 6 toe gebogen steunoppervlak 13. Tussen de wagens 9 lopen koppelmiddelen in de vorm van een koord 14, welke verder zijn bevestigd aan muur 15 van huis 2. De lengte van koord 14 is daarbij korter dan de lengte van de slang 4 tussen de wagens 9, zodat slang 4 tussen de wagens 9 altijd slap hangt. Verder is aan de verst van gasbron 5 verwijderde wagen 16 een handgreep 17 aangebracht.

Vanaf de wagen 16 loopt de slang 4 eerst tot aan de enkels van patiënt 7, en daarna naar de neus 8 van patiënt 7.

Claims (10)

1. Inrichting voor het transporteren van een gas, zoals zuurstof, omvattend: - een slang, met een eerste uiteinde aangesloten op een gasbron met het kenmerk dat - de inrichting geleidingsmiddelen omvat; en - de slang op ten minste één bevestigingspunt langs de geleidingsmiddelen in een geleidingsrichting verplaatsbaar aan de geleidingsmiddelen bevestigd is.

2. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij de geleidingsmiddelen een geleidingsrail omvatten, en waarbij de inrichting ten minste één langs de geleidingsrail verplaatsbaar aan de geleidingsmiddelen bevestigde wagen omvat, waarbij de slang op het ten minste één bevestigingspunt bevestigd is aan de ten minste één wagen.

3. Inrichting volgens conclusie 2, waarbij ten minste één van de wagens een parallel aan de geleidingsrichting naar de geleidingsmiddelen toe gebogen steunoppervlak omvat, en waarbij de slang zich over het steunoppervlak uitstrekt.

4. Inrichting volgens conclusie 1, 2 of 3, verder omvattend verbindingsmiddelen, zoals een koord, welke verbindingsmiddelen gekoppeld zijn aan een van het ten minste één bevestigingspunt en welke verder gekoppeld zijn aan een andere van het ten minste één bevestigingspunt of een verder bevestigingspunt zoals een muur.

5. Inrichting volgens conclusie 4, waarbij de lengte van de verbindingsmiddelen tussen twee opvolgende bevestigingspunten korter is dan de lengte van de slang.

6. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, verder omvattend een handgreep, gekoppeld met een van de bevestigingspunten..

7. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, verder omvattend bevestigingsmiddelen, voor het bevestigen van de geleidingsmiddelen aan een plafond.

8. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de inrichting verder een onderstel omvat, waarbij de geleidingsmiddelen steunen op het onderstel.

9. Inrichting volgens conclusie 8, waarbij het onderstel ten minste één en bij voorkeur meerdere op afstand van elkaar geplaatste staanders omvat.

10. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij aan een tweede uiteinde van de slang koppelmiddelen zijn aangebracht, voor het koppelen van de slang aan of in een lichaamsholte, zoals een menselijke neusholte.