NL2018891B1 - Vacuümmatras, evacuatiematras en brancardsamenstel - Google Patents

Vacuümmatras, evacuatiematras en brancardsamenstel Download PDF

Info

Publication number
NL2018891B1
NL2018891B1 NL2018891A NL2018891A NL2018891B1 NL 2018891 B1 NL2018891 B1 NL 2018891B1 NL 2018891 A NL2018891 A NL 2018891A NL 2018891 A NL2018891 A NL 2018891A NL 2018891 B1 NL2018891 B1 NL 2018891B1
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
mattress
vacuum
evacuation
patient
length
Prior art date
Application number
NL2018891A
Other languages
English (en)
Inventor
Leonardus Gerardus Van Leeuwen Hermanus
Original Assignee
Leonardus Gerardus Van Leeuwen Hermanus
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Leonardus Gerardus Van Leeuwen Hermanus filed Critical Leonardus Gerardus Van Leeuwen Hermanus
Priority to NL2018891A priority Critical patent/NL2018891B1/nl
Application granted granted Critical
Publication of NL2018891B1 publication Critical patent/NL2018891B1/nl

Links

Landscapes

  • Mattresses And Other Support Structures For Chairs And Beds (AREA)

Abstract

Een vacuümmatras omvat een matrasbodem (20,30) welke bestemd en ingericht is om daarop een patiënt te ontvangen. De matrasbodem omvat ten minste ten dele een althans in hoofdzaak vacuümdichte soepele hoes (35) met een korrelige vulling in ten minste een vacuümkamer (30) welke is voorzien van een vacuümaansluiting (33) waaraan vacuümmiddelen koppelbaar zijn om interstitiële lucht aan de korrelige vulling te onttrekken. De matrasbodem (20,30) is over ten minste een deel van een lengte daarvan longitudinaal deelbaar is in ten minste een eerste langsdeel (20A,30A) en een tweede langsdeel (20B,30B0, welke langsdelen elk zijn voorzien van een deel van de ten minste ene vacuümkamer (30). Tussen beide langsdelen zijn met voordeel een hersluitbare verbindingsmiddelen voorzien in de vorm van bij voorbeeld een treksluiting (5 0).

Description

Vacuümmatras, evacuatiematras en brancardsamenstel
De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een vacuümmatras, omvattende een matrasbodem welke bestemd en ingericht is om daarop een patiënt te ontvangen, waarbij de matrasbodem ten minste ten dele een althans in hoofdzaak vaeuümdichte soepele hoes omvat met een korrelige vulling in ten minste één vacuümkamer welke is voorzien van een vacuüm aansluiting waaraan vacutimmiddelen koppelbaar zijn om interstitiële lucht aan de korrelige vulling te onttrekken. De uitvinding heeft tevens betrekking op een evacuatiematras en een brancardsamenstel.
Een vacuümmatras en evacuatiematras van de in de aanhef bedoelde soort zijn bekend uit Nederlands octrooi nr. 2013956 van aanvraagster. Het daarin beschreven evacuatiematras omvat een matrasbodem met een korrelige kern waaruit interstitiële lucht kan worden geëvacueerd door daarop vacuümmiddelen aan te leggen en te bekrachtigen. De korrelige vulling is vervormbaar en is in staat om zich volledig te conformeren aan de anatomie van de patiënt zodra deze op de matrasbodem plaatsneemt. Eerst nadat de patiënt op de matrasbodem heeft plaatsgenomen, wordt de interstitiële lucht evenwel uit de wiling weggenomen opdat de korrelige vulling zich in de aangenomen vorm zal verharden en de patiënt optimaal zal ondersteunen en stabiliseren.
Een dergelijk vacuümmatras biedt met name uitkomst bij een patiënt met een gekend nek- en/of rug trauma, maai' ook bij het evacueren van een patiënt bij een calamiteit waarbij met een dergelijk trauma terdege rekening dient te worden gehouden. Daarnaast worden evacuatiematrassen toegepast in verzorgingstehuizen en hospitalen als permanente ondersteuning voor bedlegerige patiënten, opdat zij bij een onverhoopte calamiteit daarmee direct in veiligheid kunnen worden gebracht.
Hoewel het bekende vacuümmatras in deze en andere opzichten goede diensten bewijst, is er een roep naar een vacuümmatras dat meer universeel inzetbaar is. In het bijzonder is er een behoefte aan een vacuümmatras dat met name ook in combinatie met een brancard kan worden toegepast en toelaat dat een patiënt zo min mogelijk behoeft te worden gemanipuleerd en getransfereerd.
Om het beoogde doel te bereiken, heeft een vacuümmatras van de in de aanhef beschreven soort volgens de uitvinding als kenmerk dat de matrasbodem over ten minste een deel van een lengte daarvan longitudinaal deelbaar is in ten minste een eerste langsdeel en een tweede langsdeel, welke langsdelen elk zijn voorzien van een deel van de ten minste ene vacuümkamer. Doordat de matrasbodem in de lengterichting deelbaar is, kan de patiënt, nadat deze aanvankelijk op de matrasbodem is gelegd en in de vacuümkamer een onderdruk is aangelegd teneinde de patiënt op het matras optimaal te ondersteunen en zo te stabiliseren, al naar gelang de omstandigheden en eisen van het geval met het matras worden geëvacueerd, gelegen op het matras op een brancard van een reddingsvoertuig worden geplaatst en naar een operatietafel of bed worden overgeplaatst. Eerst op het laatste moment wordt lucht in het matras ingelaten om de vulling te inflateren. De beide langsdelen van het nu wederom soepele matras worden van elkaar gesepareerd zodat het matras onder de patiënt kan worden weggenomen. Tot aan dat moment heeft de patiënt het matras niet behoeven te verlaten en bleef de patiënt daardoor volledig gefixeerd gehouden.
Zodra de patiënt naar een eindbestemming werd overgebracht, is het vacuümmatras in beginsel weer herbruikbaar. Met het oog daarop heeft een voorkeursuitvoeringsvorm van het vacuümmatras volgens de uitvinding als kenmerk dat de langsdelen over het deel van hun lengte door middel van hersluitbare verbindingsmiddelen onderling zijn verbonden. De hersluitbare verbindingsmiddelen kunnen op uiteenlopende wijze gestalte worden gegeven, bijvoorbeeld in de vorm van een semi-permanent hechtband, zoals een klittenband, of een knoopsluiting. In de praktijk blijkt een verdere voorkeursuitvoeringsvorm van het vacuümmatras in dit opzicht evenwel bij uitstek geschikt, gekenmerkt doordat de verbindingsmiddelen een treksluiting omvatten, in het bijzonder een ritssluiting.
Voor een goede toegankelijkheid van de sluiting van beide matrasdelen heeft een verdere voorkeursuitvoeringsvorm van het vacuümmatras volgens de uitvinding als kenmerk dat de treksluiting is voorzien van een trekorgaan dat voorbij een uiteinde van de matras bodem reikt. Het trekorgaan omvat bijvoorbeeld een langwerpig koord, ketting, draad, band of lint dat met een glijderorgaan van de treksluiting is gekoppeld. Door hieraan te trekken, zal de sluiting zich openen en kunnen beide matrasdelen uiteen worden genomen.
Bij het van elkaar wijken van beide matrasdelen zal de patiënt geleidelijk daar tussendoor op een stabiele ondergrond, zoals bijvoorbeeld een bed of een operatietafel, zakken. Het resterende deel van het matras dat longitudinaal bijeen is gebleven, kan vervolgens onder de patiënt worden weggenomen. Met name indien een merendeel van een gewicht van de patiënt reeds op de ondergrond ligt, vergt dit in de praktijk zowel van de patiënt als van de verzorger(s) weinig inspanning. Daartoe heeft een verdere voorkeursuitvoeringsvorm van het vacuümmatras volgens de uitvinding dan ook als kenmerk dat de matrasbodem vanaf een voeteneinde over meer dan een helft van een lengte daarvan longitudinaal deelbaar is, in het bijzonder over meer dat tweederde van een lengte daarvan en meer in het bijzonder over meer dan tachtig procent van een lengte daarvan.
Het vacuümmatras volgens de uitvinding kan op zichzelf als zodanig worden toegepast, bijvoorbeeld als permanente ondersteuning van bedlegerige patiënten in een verzorgingsinstelling of hospitaal. Maar ook in het veld kan het vacuümmatras volgens de uitvinding als evacuatiematras worden ingezet. Een evacuatiematras heeft daartoe volgens de uitvinding als kenmerk dat de matrasbodem aan ten minste één van een hoofdeinde en een voeteneinde is voorzien van sleepmiddelen, in het bijzonder ten minste één sleepband. Door middel van de sleepmiddelen kan het matras over een bodem worden versleept, waarbij desnoods een trapopgang of andere oneffenheid wnrdt overbrugd. Ter bescherming van de patiënt en matrasbodem wordt daaronder met voordeel een slijtvaste en bij voorkeur gevoerde rugbekleding toegepast.
Om onder alle omstandigheden optimaal met het evacuatiematras te kunnen manoeuvreren, heeft een verdere bijzondere uitvoeringsvorm van het evacuatiematras volgens de uitvinding als kenmerk dat de matrasbodem zijdelings is voorzien van handvatten. Het matras kan daarbij zowel aan de sleepmiddelen aan hoofd- en/of voeteneind worden beetgenomen als zijdelings aan elk van de flanken bij de handvatten. Om ervoor te zorgen dat de patiënt stabiel op het matras blijft liggen, heeft een verdere uitvoeringsvorm van het evaeuatiematras volgens de uitvinding daarbij als kenmerk dat de matrasbodem is voorzien van fixatiemiddelen die bestemd en ingericht zijn om de patiënt op de matrasbodem te fixeren, en meer in het bijzonder dat de fixatiemiddelen ten minste één omvatten van een groep omvattende een hoofdsteun, een voetenzak en omslagbanden.
In het bijzonder leent het deelbare vacuümmatras volgens de uitvinding zich voor een combinatie met een brancard. De patiënt kan daarbij in eerste instantie op de matrasbodem worden gepositioneerd en gefixeerd en vervolgens, daarop gelegen, naar en op een brancard worden overgebracht voor verder vervoer om uiteindelijk, nog steeds gelegen op het matras, naar een eindbestemming te worden overgebracht, zoals een bed of behandeltafel, in het bijzonder een operatietafel. De deelbaarheid van het matras staat toe dat eerst in dit laatste stadium het matras wordt weggenomen en de patiënt tot dat moment niet behoeft te worden getransfereerd. Met het oog daarop heeft de uitvinding tevens betrekking op een brancardsamenstel omvattende een vacuümmatras of evaeuatiematras volgens de uitvinding, waarbij een laterale grootte van de matrasbodem is afgestemd op een laterale grootte van de brancard.
De uitvinding zal thans nader worden toegelicht aan de hand van een uitvoeringsvoorbeeld en een bijbehorende tekening. In de tekening toont: figuur 1 een bovenaanzicht van een uitvoeringsvoorbeeld van een evaeuatiematras op basis van een vacuümmatras volgens de uitvinding; figuur 2 een onderaanzicht van het evaeuatiematras van figuur 1 in gesloten toestand; en figuur 3 een onderaanzicht van het evaeuatiematras van figuur 1 in geopend toestand.
Overigens zij daarbij opgemerkt dat de figuren zuiver schematisch en niet steeds op (eenzelfde) schaal zijn getekend. Met name kunnen terwille van de duidelijkheid sommige dimensies in meer of mindere mate overdreven zijn weergegeven. Overeenkomstige delen zijn in de figuren met eenzelfde verwijzingscijfer aangeduid.
In figuur 1 is een bovenaanzicht weergeven van een evacuatiematras volgens de uitvinding, ook wel aangeduid als reddingsmatras. Het reddingsmatras omvat een matrasbodem 10 om daarop een patiënt te ontvangen. Daarbij kan het gaan om een slachtoffer bij een ongeval of calamiteit, waarbij de matrasbodem 10 qua dimensies op die van een daarbij te gebruiken brancard zal zijn afgestemd. Typische dimensies zijn in dat geval een lengte van de orde van 170-185 centimeter bij een breedte van de orde van 40-50 centimeter. Daarnaast kan een dergelijk reddingsmatras meer permanent worden ingezet als evacuatiematras voor bedlegerige patiënten c.q. bewoners van ziekenhuizen of verzorgingsinstellingen. Daarbij kan het matras in plaats van of op een normaal matras in een ledikant worden toegepast en zullen de dimensies van het matras daarop zijn afgestemd. Typisch heeft het matras dan een lengte van de orde van 190-200 centimeter bij een breedte van de orde van 75-85 centimeter. In het geval van een calamiteit kan de betrokkene in een dergelijk geval snel en adequaat worden geëvacueerd door de betrokkene gelegen op het matras voort te slepen, waarbij zelfs trappen en drempels niet behoeven te worden gemeden. De matrasbodem is voor dergelijke doeleinden alsdan uitgevoerd met een versterkte en gladde rug en beschikt dan over adequate sleepmiddelen, hier in de vorm van een stellen sleepbanden 11,12 aan hoofd- en voeteneinde.
De matrasbodem 10 omvat een geschuimde basis in de vorm van een schuimlichaam 20 met een dikte van de orde van 8-10 centimeter dat geheel wordt omgeven door een soepele overtrek 13. Voor het schuimlichaam kan een al of niet natuurlijk materiaal woorden toegepast, zoals behalve natuurlatex bijvoorbeeld een polyetherschuim of een traagschuim. Het matras heeft een draagvermogen van de orde van 150 kilogram wat in de praktijk vrijwel altijd toereikend zal zijn voor een comfortabel en veilig vervoer van de betrokkene. Voor de overtrek 13 wordt met voordeel uitgegaan van een vloeistofdicht doek van een geschikte kunststof folie, zoals bijvoorbeeld polyethyleen, waarbij alle naden een aansluitingenlekdicht zijn afgewerkt. Aldus wordt het binnendringen van lichaamsvloeistoffen in het matras zoveel mogelijk tegengegaan en laat het matras zich eenvoudig reinigen.
Om de betrokkene tijdens vervoer doeltreffende op het matras te kunnen fixeren en toe te dekken, zijn ter hoogte van een rompsectie van het matras omslagbanden 14,15 aangebracht die over de betrokkene heen kunnen worden geslagen en met fixatiebanden 16 kunnen worden vastgezet. Indien de nek van de betrokkene is gefixeerd met een daartoe bestemde hoofdsteun 18, kan deze laatste op het matras worden gefixeerd met daartoe op het matras voorziene fixatiemiddelen. Deze laatste omvatten in dit voorbeeld een stel klittenbanden 17, ook wel aangeduid als Velcro-banden, in een hoofdsectie van het matras. Voorts is het matras zijdelings voorzien van greepmiddelen in de vorm van een stel handvatten 19 waarmee het matras door hulpverleners kan worden opgenomen, naast de sleepmiddelen in de vorm van de sleepbanden 11,12, die buiten gebruik in daartoe in of aan de overtrek 13 voorziene omslagen (pockets) of insteekkamers kunnen worden weggeborgen, zie ook figuur 2. Aan een voeteneinde omvat de matrasbodem een voetenhouder 40 (voetenzak) waarin de voeten van de betrokkene kunnen worden ontvangen en die ervoor zorgt dat de patiënt tijdens transport niet van het matras af glijdt.
De voetenhouder 40 is uitzetbaar om in uitgezette toestand de voeten van de betrokkene te ontvangen. In dit voorbeeld gaat het daarbij om een voetenzak van een soepel doek, bijvoorbeeld een soortgelijk kunststof polyethyleen doek als voor de overtrek 13 is toepast, die samenvouwbaar is. De voetenhouder 40 omvat een opgerichte, althans oprichtbare, stuitw'and om daartegen de voeten te ontvangen indien de betrokkene onverhoopt van het matras zou dreigen te glijden. In dit voorbeeld is de stuitwand van de voetenzak 40 dubbelwandig uitgevoerd en versterkt met een vormvast plaatlichaam dat daarin is verwerkt. De stuitwand is zwenkbaar om een zwenkas die zich nabij het voeteneinde van de matrasbodem in dwarsrichting uitstrekt en kan aldus daaromheen worden opgericht om de voetenhouder 40 uit te zetten.
Aan een tegenover de zwenkas gelegen zijde is een voetendek aan de stuitwand voorzien, terwijl zijdelings aangrenzende langszij den van respectievelijk het voetendek en de stuitwand door flanken van de voetenhouder onderling worden verbonden. Tezamen begrenzen de stuitwand, het voetendek, de flanken en een aangrenzend deel van de matrasbodem een daartussen gelegen voetenruimte. Daarbij is uitgegaan van flanken die handmatig deelbaar en herenigbaar zijn met het aangrenzende deel van de matrasbodem. In dit voorbeeld is dit gerealiseerd doordat de flanken door tussenkomst van een ritssluiting met het aangrenzende deel van het matras zijn verbonden en daardoor afritsbaar en aanritsbaar zijn. Door de flanken open te ritsen, kan de stuitwand verder worden neergelaten, zodat meer lengte wordt geboden aan de voeten van de betrokkene. De voeten kunnen nu op de stuitwand rusten en eventueel daarop worden vastgezet met een, niet nader getoonde, fixatieband die daartoe aan de naar de voeten gewende zijde op de stuitwand is voorzien. Onder de fixatieband kunnen de schenen van de betrokkene worden ontvangen en vastgezet.
Aan de rugzijde is de stuitwand voorzien van een geleiding voor de sleepbanden 12 die vanachter de desbetreffende omslag 20 kunnen w orden uitgenomen. De geleiding omvat bijvoorbeeld een band die zijdelings stevig aan de stuitwand is gestikt of gelast. De sleepbanden 12 worden door de geleiding gevoerd en zorgen er aldus voor dat de stuitwand in een in hoofdzaak horizontale, de voeten ondersteunende stand wordt gehandhaafd als het matras aan de sleepbanden 12 wordt voortgetrokken. Al met al wordt aldus een reddingsmatras geboden dat in uiteenlopende situaties uitkomst kan bieden voor het veilig en snel opnemen en verplaatsen van de betrokkene.
Bij mogelijk nek- en/of rugletsel van de betrokkene is het van groot belang dat de wervelkolom van de betrokkene adequaat wordt gestabiliseerd. Hiertoe omvat het evacuatiematras volgens de uitvinding een vacuümmatras met een vacuümkamer 30 die is voorzien van een korrel vulling in combinatie met een evacuatieaansluiting 33. De vacuümkamer bevindt zich binnen de overtrek 13 en is slechts onvolledig met korrels gevuld, waardoor de korrelvulling in staat zal zijn zich te conformeren aan de natuurlijke anatomie van de betrokkene zodra die op het matras wordt gelegd. Voor de korrelvulling kan op zichzelf worden uitgegaan van korrels van uiteenlopende aard en samenstelling, zolang een onderlinge beweeglijkheid gewaarborgd blijft. In dat verband wordt met voordeel uitgegaan van sferische korrels, oftewel bolletjes met een diameter van de orde van enkele millimeters. Als materiaal kan worden uitgegaan van lichtgewicht geschuimde materialen, zoals polyurethaan of polystyreen met een hoge dichtheid, of zoals hier van polyethyleen of polypropyleen bolletjes die langer werkzaam blijken te blijven.
Het vacuümmatras bevindt zich ten minste in de rompsectie van de matrasbodem waardoor het matras nauw' zal aansluiten op met name de rug van de betrokkene. Vervolgens wordt met standaard vacuümmiddelen, zoals een simpele handpomp, via de daartoe voorziene evacuatieaansluiting 33 interstitiële lucht aan de vacuümkamer 30 onttrokken, waardoor de voordien vrijelijk bewegelijke korrelvulling zal samentrekken en een vormvast geheel zal vormen dat nauwsluitend om de rug van de betrokkene aanligt. De wervelkolom van de betrokkene is aldus adequaat gestabiliseerd en de betrokkene kan nu veilig worden getransporteerd.
De evacuatieaansluiting 33 is in de figuur aan het hoofdoppervlak nabij het hoofdeinde weergeven, maar kan in plaats daarvan ook op een andere geschikte locatie aan het hoofdeinde, voeteneinde of één van de flanken worden voorzien. Om een in de vacuümkamer 30 aldus gecreëerde onderdruk daarin te handhaven, beschikt de aansluiting 33 over een vacuümventiel waardoor lucht vrijelijk kan uitstromen maar dat belet dat buitenlucht kan binnendringen. Het ventiel kan desgewenst handmatig worden beroerd, teneinde de onderdruk in de vacuümkamer 30 desgewenst op te heffen. Overigens is de vacuümkamer 30 gehuld in een luchtdichte hoes 35 die het binnendringen van omgevingslucht verhindert. Voor de luchtdichte hoes 35 wordt bijvoorbeeld uitgegaan van een luchtdichte kunststof folie, bijvoorbeeld eenzelfde polyethyleenfolie als voor de overtrek 13 van de matrasbodem is toegepast.
Om te vermijden dat de korrelvulling van de vacuümkamer 30 naar een zijde van het matras wegzakt, bijvoorbeeld als het matras verticaal wordt geplaatst, is de korrelvulling in dit uitvoeringsvoorbeeld opgenomen in een binnenzak in de vacuümkamer, met een aantal afzonderlijke compartimenten die door luchtdoorlatende tussenwanden 37 van elkaar zijn gescheiden. De korrelvulling 31 is over deze compartimenten gedistribueerd en blijft daarin opgesloten. Voor de binnenzak kan bijvoorbeeld worden uitgegaan van een textiel zoals een katoenweefsel met tussenwanden uit hetzelfde materiaal die daarin zijn genaaid. Nadat daarin de korrelvulling is aangebracht, wordt de binnenzak in de hoes 35 gestoken en sluit deze laatste het geheel vacuümdicht, i.e. luchtdicht, af. De vacuümkamer 30 is tezamen met het onderliggende schuimlichaam 20 overtrokken met de overtrek 13 van de matrasbodem, zodat uitwendig, afgezien van de vacuümaansluiting 32, daarvan niet of nauwelijks iets blijkt.
Daarbij is zowel de overtrek als de daarbinnen gelegen delen van het matras over een belangrijk deel van een lengte van de matrasbodem deelbaar, zie figuur 3, in afzonderlijke benen (langsdelen). In dit voorbeeld omvat de vacuümkamer 30 daartoe twee benen 30A,30B die aan een hoofdeinde via een gemeenschappelijk segment 30C onderling communiceren. Het onderliggende schuimlichaam 20 is overeenkomstig ingesneden en de overstrek overeenkomstig om het geheel heen getrokken. Tussen beide benen zijn hersluitbare verbindingsmiddelen voorzien in de vorm van de hier getoonde heksluiting of ritssluiting 50. Daaraan is een trekorgaan 55 gekoppeld in de vorm van een trekkoord of band dat voorbij het hoofdeinde reikt en dat met een glijderorgaan 51 van de ritssluiting is gekoppeld. Door hieraan te trekken, kan de ritssluiting open worden getrokken zodat beide langsdelen van het matras van elkaar worden gescheiden en uiteen kunnen worden genomen, zie figuur 3.
Dit laatste biedt uitkomst als de op het matras gelegen patiënt op een andere basis, zoals een bed of behandeltafel, in het bijzonder een operatietafel, dient te worden overgebracht. De patiënt kan dan gelegen op het matras op die basis worden gelegd, waarna de onderdruk in de vacuümkamer wordt opgeheven, zodat het bovendek weer soepel en vervormbaar wordt, de sluiting 50 wordt geopend, en tot slot beide delen 30A,30B uiteen worden gespreid. De patiënt glijdt aldus tussen beide delen 30A,30B door op de onderliggende basis. Het eventueel nog samenhangende deel 30C van het matras kan met weinig moeite en zonder hoegenaamd manipulatie van het lichaam onder de hoofdsectie worden weggenomen. Met het oog daarop is het matras vanaf het voeteneinde over ten minste de helft of zelfs tweederde volgens de uitvinding in de langsrichting deelbaar. In het getoonde voorbeeld is hiervan zelfs sprake over meer dan 80 procent van de lengte.
Hoewel de uitvinding hiervoor aan de hand van louter een enkel uitvoeringsvoorbeeld nader werd toegelicht, moge het duidelijke zijn dat de uitvinding daartoe geenszins is beperkt. Integendeel zijn binnen het kader van de uitvinding voor een gemiddelde vakman nog vele variaties en verschijningsvormen mogelijk. Zo zijn de toegepaste materialen en dimensies, hoezeer bijzonder bruikbaar voor het doel van de uitvinding, slechts bij wijze van voorbeeld aangegeven en kunnen daarvoor in de plaats andere materialen en dimensies worden gekozen. Met voordeel wordt daarbij evenwel steeds uitgegaan van een matrasbodem die volledig, althans hoegenaamd, vrij is van metalen (onder)delen. Hierdoor is de matrasbodem compatibel met gangbare röntgen apparatuur en magnetische resonantie scanners, zodat de betrokkene daaraan kan worden onderworpen zonder van matras te behoeven wisselen. Ook dit biedt kostbare tijdwinst in de situatie waarin iedere seconde telt. hi plaats van een enkele, doch deelbare vacuümkamer, met een gemeenschappelijke vacuümaansluiting, kunnen in het matras ook afzonderlijke vacuümkamers worden toegepast, bijvoorbeeld voor elke flank één, met elk een afzonderlijke vacuümaansluiting. In dat geval kan het matras over zijn volledige lengte deelbaar worden uitgevoerd.
Tot slot zij opgemerkt dat waar in de onderhavige aanvrage over een vacuüm wordt gesproken daarmee louter op een onderdruk wordt gedoeld en niet een strikt vacuüm wordt nagestreefd.
Al met al biedt de uitvinding aldus een vacuümmatras dat viervoudig inzetbaar is, namelijk zowel als vacuümmatras voor (semi jpermanente ondersteuning, als evacuatiematras, als reddingsmatras en als brancardmatras; het laatste in combinatie met een brancard in een brancardsamenstel volgens de uitvinding.

Claims (10)

1. Vacuümmatras omvattende een matrasbodem welke bestemd en ingericht is om daarop een patiënt te ontvangen, waarbij de matrasbodem ten minste ten dele een althans in hoofdzaak vacuümdichte soepele hoes omvat met een korrelige vulling in ten minste één vacuümkamer w'elke is voorzien van een vacuüm aansluiting waaraan vacuümmiddelen koppelbaar zijn om interstitiële lucht aan de korrelige vulling te onttrekken, met het kenmerk dat de matrasbodem over ten minste een deel van een lengte daarvan longitudinaal deelbaar is in ten minste een eerste langsdeel en een tweede langsdeel, welke langsdelen elk zijn voorzien van een deel van de ten minste ene vacuümkamer.
2. Vacuümmatras volgens conclusie 1 met het kenmerk dat de langsdelen over het deel van hun lengte door middel van hersluitbare verbindingsmiddelen onderling zijn verbnonden.
3. Vacuümmatras volgens conclusie 2 met het kemnerk dat de verbindingsmiddelen een treksluiting omvatten, in het bijzonder een ritssluiting.
4. Vacuümmatras volgens conclusie 3, met het kenmerk dat de treksluiting is voorzien van een trekorgaan dat voorbij een uiteinde van de matrasbodem reikt.
5. Vacuümmatras volgens één of meer der voorgaande conclusies met het kenmerk dat de matrasbodem vanaf een voeteneinde over meer dan een helft van een lengte daarvan longitudinaal deelbaar is, in het bijzonder over meer dat tweederde van een lengte daarvan en meer in het bijzonder over meer dan tachtig procent van een lengte daarvan.
6. Evacuatiematras omvattende een vacuümmatras volgens één of meer der voorgaande conclusie met het kenmerk dat de matrasbodem aan ten minste één van een hoofdeinde en een voeteneinde is voorzien van sleepmiddelen, in het bijzonder ten minste één sleepband.
7. Evacuatiematras volgens conclusie 6 met het kenmerk dat de matrasbodem zijdelings is voorzien van handvatten.
8. Evacuatiematras volgens conclusie 6 of 7, met het kenmerk dat de matrasbodem is voorzien van fïxatiemiddelen die bestemd en ingericht zijn om de patiënt op de matrasbodem te fixeren.
9. Evacuatiematras volgens conclusie 8 met het kenmerk dat de fixatiemiddelen ten minste één omvatten van een groep omvattende een hoofdsteun, een voetenzak en omslagbanden.
10. Brancardsamenstel omvattende een brancard en een vacuümmatras of evacuatiematras volgens één of meer der voorgaande conclusies, waarbij een laterale grootte van de matrasbodem is afgestemd op een laterale grootte van de brancard.
NL2018891A 2017-05-10 2017-05-10 Vacuümmatras, evacuatiematras en brancardsamenstel NL2018891B1 (nl)

Priority Applications (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL2018891A NL2018891B1 (nl) 2017-05-10 2017-05-10 Vacuümmatras, evacuatiematras en brancardsamenstel

Applications Claiming Priority (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL2018891A NL2018891B1 (nl) 2017-05-10 2017-05-10 Vacuümmatras, evacuatiematras en brancardsamenstel

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL2018891B1 true NL2018891B1 (nl) 2018-11-15

Family

ID=65760585

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL2018891A NL2018891B1 (nl) 2017-05-10 2017-05-10 Vacuümmatras, evacuatiematras en brancardsamenstel

Country Status (1)

Country Link
NL (1) NL2018891B1 (nl)

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US8713731B2 (en) Evacuation mattress
US5920929A (en) Immobile-patient transfer device
US4580555A (en) Portable pelvic and leg splint
US5189746A (en) Emergency patient evacuation system
US11357681B2 (en) System and method for moving, turning, and positioning a patient
US20130276235A1 (en) Roll up evacuation mattress
JP7117589B2 (ja) 昇降装置および片持ち支持された支持台を備える昇降システム
KR100748855B1 (ko) 멜빵형 가방에 구비된 쿠션장치
NL2018891B1 (nl) Vacuümmatras, evacuatiematras en brancardsamenstel
US3252169A (en) Litter
US20210353476A1 (en) Patient support apparatus and accessories therefor
JP4976742B2 (ja) 担架
GB2447406A (en) Mattress
NL2013962B1 (nl) Reddingsmatras.
CZ2016677A3 (cs) Matrace s automatickým prodloužením
NL2013956B1 (nl) Reddingsmatras.
NL2020891B1 (nl) Evacuatie-inrichting met een matrashoes en een sleepdeken
US9833370B1 (en) Mattress with patient restraint stored inside
EP3995051B1 (en) Child carrier
NL1037761C2 (nl) Evacuatie-inrichting voor een persoon.
BE1001245A6 (nl) Draagberrie.
IT201800010841A1 (it) Cuscino per il trasporto di animali
JP2009000484A (ja) 携帯用簡易担架
AU2006203565A1 (en) Patient bed

Legal Events

Date Code Title Description
PD Change of ownership

Owner name: ESCAPE MOBILITY GROUP B.V.; NL

Free format text: DETAILS ASSIGNMENT: CHANGE OF OWNER(S), ASSIGNMENT; FORMER OWNER NAME: HERMANUS LEONARDUS GERARDUS VAN LEEUWEN

Effective date: 20191008

RC Pledge established

Free format text: DETAILS LICENCE OR PLEDGE: RIGHT OF PLEDGE, ESTABLISHED

Name of requester: H. VAN LEEUWEN HOLDING B.V.

Effective date: 20200602

MM Lapsed because of non-payment of the annual fee

Effective date: 20220601