NL2018502B1

NL2018502B1 - Inrichting en werkwijze voor het vóór montage uitlijnen van een zonnepaneel ten opzichte van een op een dak bevestigde montagerail

Info

Publication number: NL2018502B1
Application number: NL2018502A
Authority: NL
Inventors: De Vogel Vincent; De Vogel Jeroen; Van Regteren Frank
Original assignee: Esdec B V
Priority date: 2017-03-13
Filing date: 2017-03-13
Publication date: 2018-09-21
Also published as: US20200083839A1; WO2018169391A1; US20240007047A1; EP3596407A1; US11381200B2

Abstract

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het vôôr montage uitlijnen van een zonnepaneel ten opzichte van een op een ondergrond, in het bijzonder een dak, bevestigde montagerail. De uitvinding heeft tevens betrekking op een samenstel omvattende ten minste één zonnepaneel en ten minste één met een frame van het zonnepaneel gekoppelde inrichting overeenkomstig de uitvinding. De uitvinding heeft vervolgens betrekking op een werkwijze voor het vóór montage uitlijnen van een zonnepaneel ten opzichte van een op een ondergrond, in het bijzonder een dak, bevestigde montagerail, door gebruikmaking van ten minste één inrichting overeenkomstig de uitvinding, eventueel gevolgd door het monteren van het ten minste ene zonnepaneel op de draagraiI.

Description

Octrooicentrum

Θ 2018502

(21) Aanvraagnummer: 2018502 (22) Aanvraag ingediend: 13 maart 2017 (51) Int. CL:

F24J 2/52 (2017.01) H02S 20/23 (2017.01)

(4^ Aanvraag ingeschreven:	(73) Octrooihouder(s):
21 september 2018	ESDEC B.V. te Deventer.
(43) Aanvraag gepubliceerd:
-	(72) Uitvinder(s):
	Vincent de Vogel te Colmschate.
(Tt) Octrooi verleend:	Jeroen de Vogel te Gorssel.
21 september 2018	Frank van Regteren te Deventer.
(45) Octrooischrift uitgegeven:
15 november 2018	(74) Gemachtigde:
	ir. H.Th. van den Heuvel c.s.
	te 's-Hertogenbosch.

54) Inrichting en werkwijze voor het vóór montage uitlijnen van een zonnepaneel ten opzichte van een op een dak bevestigde montagerail

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het vóór montage uitlijnen van een zonnepaneel ten opzichte van een op een ondergrond, in het bijzonder een dak, bevestigde montagerail. De uitvinding heeft tevens betrekking op een samenstel omvattende ten minste één zonnepaneel en ten minste één met een frame van het zonnepaneel gekoppelde inrichting overeenkomstig de uitvinding. De uitvinding heeft vervolgens betrekking op een werkwijze voor het vóór montage uitlijnen van een zonnepaneel ten opzichte van een op een ondergrond, in het bijzonder een dak, bevestigde montagerail, door gebruikmaking van ten minste één inrichting overeenkomstig de uitvinding, eventueel gevolgd door het monteren van het ten minste ene zonnepaneel op de draagrail.

NL Bl 2018502

Dit octrooi is verleend ongeacht het bijgevoegde resultaat van het onderzoek naar de stand van de techniek en schriftelijke opinie. Het octrooischrift wijkt af van de oorspronkelijk ingediende stukken.

Alle ingediende stukken kunnen bij Octrooicentrum Nederland worden ingezien.

Inrichting en werkwijze voor het vóór montage uitlijnen van een zonnepaneel ten opzichte van een op een dak bevestigde montagerail

Zonnepanelen omvatten doorgaans een aantal in serie geschakelde zonnecellen die lichtenergie (zonne-energie) kunnen omzetten in nuttig toepasbare elektrische energie. Hierbij worden de onderling geschakelde zonnecellen in één vlak gepositioneerd, waarbij het samenstel van zonnecellen deel uitmaakt van een laminaat van diverse lagen, waarbij doorgaans een bovenste laag wordt gevormd door een glasplaat. Het laminaat wordt omsloten door een, doorgaans uit aluminium vervaardigd, frame, waardoor een zonnepaneel ontstaat dat relatief eenvoudig te transporteren is en op een ondergrond, in het bijzonder een dak, bevestigde montagerails te monteren is. Daar de positionering van het zonnepaneel ten opzichte van de montagerail(s), waarop het zonnepaneel bevestigd dient te worden, doorgaans van groot belang is, met name ingeval een serie zonnepanelen naast elkaar dient te worden gemonteerd op de montagerails, bestaat de behoefte aan een gebruiksvriendelijk hulpmiddel om te bevestigen zonnepanelen vóór montage te kunnen uitlijnen ten opzichte van de montagerail(s), zodat ieder zonnepaneel eenvoudiger in een gewenste oriëntatie kan worden bevestigd op de montagerails.

Een doel van de uitvinding is het verschaffen van een relatief gebruiksvriendelijk hulpmiddel om zonnepanelen vóór montage op één of meerdere onderliggende montagerails te kunnen uitlijnen ten opzichte van de montagerails.

De uitvinding verschaft daartoe een inrichting van het in aanhef genoemde type, omvattende: ten minste één draagstructuur, ten minste één, ten minste gedeeltelijk door de draagstructuur ingesloten, primaire opneemruimte ingericht voor het opnemen van een rand van een frame van een zonnepaneel, en ten minste één veerkrachtig met de draagstructuur verbonden borgelement voor het in hoofdzaak fixeren van de inrichting ten opzichte van het zonnepaneel, waarbij althans een deel van het borgelement is ingericht voor samenwerking met een in het frame van het zonnepaneel aangebrachte uitsparing, waarbij ten minste een deel van de draagstructuur een afsteunvlak vormt voor het aan een op een ondergrond, in het bijzonder een dak, bevestigde montagerail hangen van de met een zonnepaneel gekoppelde inrichting. De inrichting overeenkomstig de uitvinding is ingericht om zodanig samen te werken met een zonnepaneel dat het zonnepaneel eenvoudig en stabiel kan worden uitgelijnd ten opzichte van een (onderliggende) montagerail, waarna het zonnepaneel, doorgaans op mechanische wijze, (duurzaam) wordt bevestigd op de montagerail. Deze uitlijning is gebaseerd door het plaatsselectief laten samenwerken van de inrichting met het frame van het zonnepaneel, waarbij inrichting in hoofdzaak worden gefixeerd ten opzichte van het frame en daarmee ten opzichte van het zonnepaneel, waarna de inrichting kan worden aangewend voor het hangen van het samenstel van de inrichting en het met de inrichting verbonden zonnepaneel aan een montagerail. Na deze relatief stabiele uitlijning, waarbij het samenstel los ligt bovenop één of meerdere draagrails, kan het zonnepaneel relatief eenvoudig en in de gewenste positie, doorgaans middels mechanische bevestigingsmiddelen, zoals schroeven en/of klemmen, worden bevestigd aan de één of meerdere montagerails. Doordat het borgelement van de inrichting samenwerkt met een in het frame van het zonnepaneel aangebrachte uitsparing, in het bijzonder een (ronde of sleufvormige) opening, is het van belang om van tevoren de uitsparing op de juiste positie in het frame aan te brengen en/of, ingeval het frame is voorzien van meerdere uitsparingen, de inrichting te laten samenwerken met de uitsparing uiteindelijk leidt tot het op gewenste wijze uitlijnen van het zonnepaneel ten opzichte van de montagerail(s). Ingeval de uitsparing wordt gevormd door een sleufvormige opening, dan geniet het de voorkeur dat de sleufvormige opening een beperkte lengte heeft, doorgaans tussen 8 en 12 millimeter, in het bijzonder circa 10 millimeter. De inrichting overeenkomstig kan al dan niet tijdelijk zijn of worden verbonden met een zonnepaneel. Doorgaans zal de inrichting na montage van het zonnepaneel op de montagerail niet worden verwijderd van het zonnepaneel. Aanvullend voordeel hierbij is dat ingeval de (mechanisch) bevestiging van het zonnepaneel op één of meerdere onderliggende montagerails zou falen, het zonnepaneel, middels de ten minste ene met het zonnepaneel verbonden inrichting, zal blijven hangen aan de montagerail(s), waardoor wegglijden van het zonnepaneel van de montagerail(s) zoveel mogelijk kan worden tegengegaan, hetgeen vanuit veiligheidsoogpunt alsook economisch oogpunt bijzonder voordelig is. Veelal worden per zonnepaneel meerdere inrichtingen gebruikt om het zonnepaneel uit te lijnen ten opzichte van één of meerdere montagerails (tevens aangeduid als draagrails) waarmee het zonnepaneel verbonden dient te worden. Doorgaans worden daarbij op iedere zijde van de twee zijden van het frame ten minste één inrichting aangebracht. Het aanbrengen van het inrichting geschiedt relatief eenvoudig. Tijdens het schuiven (aanbrengen) van de inrichting over een deel van het frame, waarbij het framedeel worden opgenomen in de primaire opneemruimte, zal doorgaans (gelijktijdig) het borgelement gaan samenwerken met een uitsparing in het frame van het zonnepaneel, waardoor de inrichting wordt gefixeerd ten opzichte van het zonnepaneel. Hierbij zijn gereedschap en vakmanschap niet vereist.

Het afsteunvlak vormt een contactvlak voor het direct of indirect - onder tussenkomst van bijvoorbeeld een aanvullende materiaallaag, zoals een beschermingslaag, aangrijpen op een (zij)wand van een montagerail. Hierbij zal het afsteunvlak tijdens gebruik doorgaans in een neerwaartse richting zijn georiënteerd en samenwerken met een in opwaartse richting georiënteerd deel van de montagerail, waardoor een hangend effect kan worden verkregen. Doorgaans zal ten minste een deel van een omtrekswand (buitenwand) van de draagstructuur een afsteunvlak vormen voor het hangen van de met een zonnepaneel gekoppelde inrichting aan een op een ondergrond, in het bijzonder een dak, bevestigde montagerail. In een met een zonnepaneel gekoppelde toestand kraagt het afsteunvlak in neerwaartse richting uit ten opzichte van het zonnepaneel, waardoor het afsteunvlak als aanslag en/of haak en/of nok kan fungeren voor het afhangen van het samenstel aan de één of meerdere montagerails.

Bij voorkeur is de primaire opneemruimte gepositioneerd tussen een bovenste deel van de draagstructuur en een onderste deel van de draagstructuur. Het bovenste deel van de draagstructuur wordt in de met een zonnepaneel gekoppelde toestand bij voorkeur omsloten door het frame van het zonnepaneel, en het onderste deel van de draagstructuur kraagt, in de met een zonnepaneel gekoppelde toestand, bij voorkeur in een van het zonnepaneel afgekeerde richting (neerwaartse richting) uit ten opzichte het frame van het zonnepaneel. Doorgaans zijn het bovenste deel en het onderste deel van de draagstructuur onderling verbonden middels een langsrand en/of zijwand, bijvoorbeeld een achterwand of tussenwand van de draagstructuur. Bij nadere voorkeur wordt ten minste één afsteunvlak gevormd door ten minste een deel van het onderste deel van de draagstructuur, voor het hangen van de met een zonnepaneel gekoppelde inrichting aan een op een ondergrond, in het bijzonder een dak, bevestigde montagerail. Het is denkbaar dat meerdere afsteunvlakken worden toegepast in de inrichting. Welk afsteunvlak of welke afsteunvlakken tijdens gebruik worden gebruikt als contactoppervlak met de montagerail hangt af van de vormgeving van de draagstructuur, de positionering van de inrichting ten opzichte van het zonnepaneel, en de vormgeving van de montagerail. Ten minste één afsteunvlak strekt zich bij voorkeur uit in ten minste één richting die in hoofdzaak loodrecht staat op een door de primaire opneemruimte opgespannen vlak. Daar de primaire opneemruimte, tijdens gebruik, doorgaans in hoofdzaak parallel is georiënteerd aan een centraal vlak van het zonnepaneel, zal het in hoofdzaak loodrecht hierop staande afsteunvlak doorgaans op stabiele wijze kunnen aangrijpen op de montagerail, met name ingeval de montagerail een in hoofdzaak vierkante dwarsdoorsnede heeft. Hierbij is het voordelig ingeval het ten minste ene afsteunvlak in hoofdzaak vlak is uitgevoerd.

De draagstructuur is optioneel voorzien van ten minste één lateraal uitkragend element, in het bijzonder een lateraal uitkragende rand, welk lateraal uitkragend element is ingericht voor stabiliserende samenwerking met een in een montagerail aangebrachte groef en/of een door de montagerail ingesloten opneemruimte voor een deel van de inrichting overeenkomstig de uitvinding, in het bijzonder het lateraal uitkragende element van de inrichting overeenkomstig de uitvinding.

Bij voorkeur is de primaire opneemruimte in hoofdzaak gleufvormig uitgevoerd. Deze vormgeving is doorgaans bijzonder geschikt om een vrij uitstekende rand van het frame van het zonnepaneel althans deel te omsluiten, op een relatief nauwe wijze. Deze omsluiting kan zodanig nauw zijn dat de draagstructuur een klemkracht of voorspanning uitoefent op het frame, hetgeen de onderlinge fixatie van het de inrichting en het zonnepaneel verdergaand ten goede kan komen. De diepte van de primaire opneemruimte is bij voorkeur groter, bij voorkeur ten minste 5 keer groter is, dan de hoogte van de primaire opneemruimte. Naast een nauwe omsluiting waarborgt een dergelijke vormgeving tevens dat een deel van het frame, bij voorkeur een vrije framerand, voldoende ver in de opneemruimte kan worden geschoven (gestoken), hetgeen de stabiliteit van de koppeling tussen de inrichting en het zonnepaneel ten goede komt. De, bij voorkeur gleufvormige, primaire opneemruimte spant doorgaans een vlak op dat in hoofdzaak loodrecht staat op een langsas van de inrichting.

In een voorkeursuitvoering omvat het borgelement ten minste één veerkrachtige lip, welke veerkrachtige lip aan ten minste één uiteinde is verbonden met de draagstructuur, zodanig dat ten minste een deel van het borgelement in de primaire opneemruimte is gepositioneerd. Doorgaans zal de in het frame van het zonnepaneel aangebrachte uitsparing (derhalve) tevens in de opneemruimte worden gepositioneerd, teneinde in de opneemruimte te kunnen samenwerken met het borgelement. Het borgelement omvat bij voorkeur ten minste één veerkrachtige lip, welke veerkrachtige lip aan één uiteinde is verbonden met de draagstructuur en, bij voorkeur aan een overliggend uiteinde, is voorzien van ten minste één uitkragende borgnok, waarbij ten minste een deel van de borgnok in de primaire opneemruimte is gepositioneerd. De borgnok is hierbij ingericht om ten minste gedeeltelijk te worden opgenomen in de in het frame van het zonnepaneel aangebrachte uitsparing (veelal gevormd door een opening of gat). Het geniet hierbij de voorkeur dat de hoogte van de borgnok groter is dan de hoogte van de primaire opneemruimte, zodanig dat de borgnok - in een onbelaste toestand - de primaire opneemruimte volledig doorsteekt.

Bij voorkeur is het borgelement is verbonden met het bovenste deel van de draagstructuur. Een dergelijke positionering en verbinding van het borgelement beschermt het (mogelijk kwetsbare) borgelement van weersinvloeden en externe impacts. Het geniet hierbij tevens de voorkeur dat het borgelement in hoofdzaak volledig wordt omsloten door het bovenste deel van de draagstructuur. Bij voorkeur kraagt de borgnok hierbij uit, althans in onbelaste toestand, tot in een door het onderste deel van de draagstructuur omsloten ruimte. Uiteraard is een omgekeerde uitvoeringsvariant tevens denkbaar, waarbij het borgelement is verbonden met het onderste deel van de draagstructuur en eventueel uitkraagt tot in een door het bovenste deel van de draagstructuur omsloten ruimte. Een dergelijke volledige doorsteking van het primaire opneemruimte van de borgnok komt de borgende en fixerende werking van de borgnok, en daarmee van de inrichting als zodanig doorgaans ten goede. Veelal zal de borgnok op afstand zijn gelegen van het bovenste deel van de draagstructuur. Dit betekent dat er een (beperkte) vrije ruimte om de borgnok aanwezig is, teneinde de borgnok (tijdelijk) te kunnen verplaatsen tijdens het koppelen van de inrichting met een zonnepaneel. Bij voorkeur is de veerkrachtige lip aan één uiteinde verbonden met een achterste deel van de draagstructuur, waarbij de ten minste ene uitkragende borgnok in een voorste deel van de draagstructuur is gepositioneerd. Hierdoor wordt de borgnok naar de eigenlijke toegang tot de primaire opneemruimte toegekeerd, en zal het frame van het zonnepaneel tijdens het schuiven van (een deel van) het frame in de opneemruimte relatief snel, mogelijk direct, contact maken met de borgnok, en de borgnok verplaatsen totdat de uitsparing in het frame in lijn is gebracht met de borgnok, waardoor de borgnok althans gedeeltelijk zal terugveren. Teneinde het inschuiven van het frame in het de primaire opneemruimte te vergemakkelijken is het voordelig ingeval een van het achterste deel van de draagstructuur afgekeerd deel van de borgnok is voorzien van een afgeschuind geleidingsvlak. De borgnok is bij voorkeur ingericht om te worden verplaatst in een richting die in hoofdzaak loodrecht staat op een door de primaire opneemruimte opgespannen vlak. Door de veerkrachtigheid van het borgelement zal het borgelement de neiging hebben om de borgnok te positioneren in de oorspronkelijke toestand, hetgeen de borgende werking van het borgelement ten goede komt. Bij voorkeur is de borgnok verplaatsbaar tussen een vergrendelende toestand, waarbij ten minste een deel van de borgnok in de primaire opneemruimte is gelegen, en een nietvergrendelende toestand, waarbij de borgnok in hoofdzaak op afstand van de primaire opneemruimte is gelegen. In de onbelaste toestand bevindt de borgnok zich doorgaans in een vergrendelende toestand. Bij voorkeur strekt ten minste één, en bij voorkeur iedere, overige zijwand van de borgnok zich in hoofdzaak loodrecht uit op een door de primaire opneemruimte opgespannen vlak. Het toepassen van één of meerdere (recht) opstaande overige (zij)wanden van de borgnok heeft als voordeel dat een klikverbinding (snapverbinding) kan worden gerealiseerd tijdens het passeren van de in het frame aangebrachte uitsparing, hetgeen een borgend effect met zich mee brengt. Daarnaast hebben dergelijke één of meerdere opstaande (zij)wanden als voordeel dat een relatief efficiënte laterale begrenzing kan worden gevormd voor het frame die verhinderd dat het frame relatief eenvoudig - in laterale richting - kan worden ontkoppeld ten opzichte van de inrichting.

Bij voorkeur omvat de inrichting tevens ten minste één, op afstand van de primaire opneemruimte gepositioneerde, secundaire opneemruimte voor het opnemen van bekabeling. Door toepassing van de secundaire opneemruimte verkrijgt de inrichting overeenkomstig de uitvinding een aanvullende functionaliteit (als kabelhouder). De ten minste ene secundaire opneemruimte wordt bij voorkeur ten minste gedeeltelijk begrensd door ten minste één met de draagstructuur verbonden flexibel been. Het flexibele been kan een klemkracht uitoefenen op in de secundaire opneemruimte opgenomen bekabeling, waardoor de bekabeling stabieler kan worden vastgehouden. Eventueel kan het ten minste ene flexibele been worden toegepast om de toegang tot de secundaire opneemruimte te beperken, waardoor bekabeling zich minder snel kan verwijderen uit de secundaire opneemruimte. Hierbij is het voordelig ingeval de breedte van de toegang tot de ten minste ene secundaire opneemruimte kleiner is dan de breedte van een op afstand van de toegang gelegen deel van de secundaire opneemruimte.

Het geniet de voorkeur dat de inrichting uit één geheel is vervaardigd, hetgeen de productie en handling van de inrichting doorgaans aanzienlijk ten goede komt. Bij voorkeur is de inrichting ten minste gedeeltelijk uit kunststof vervaardigd, eventueel middels spuitgieten.

De uitvinding heeft tevens betrekking op een samenstel omvattende ten minste één zonnepaneel en ten minste één met een frame van het zonnepaneel gekoppelde inrichting overeenkomstig de uitvinding, waarbij het ten minste ene borgelement van de inrichting samenwerkt met ten minste één in het frame aangebrachte uitsparing, zodanig dat de inrichting in hoofdzaak gefixeerd is ten opzichte van het zonnepaneel.

De uitvinding heeft voorts betrekking op een werkwijze voor het (vóór montage) uitlijnen van een zonnepaneel ten opzichte van ten minste één op een ondergrond, in het bijzonder een dak, bevestigde montagerail, door gebruik van ten minste één inrichting overeenkomstig de uitvinding, omvattende de stappen: A) het over een deel, bij voorkeur een rand, van een frame van een zonnepaneel schuiven van ten minste één inrichting, zodanig dat ten minste een deel van het frame is opgenomen in de primaire opneemruimte van de ten minste ene inrichting, B) het laten samenwerken van het ten minste ene borgelement van de ten minste ene inrichting met ten minste één in het frame aangebrachte uitsparing, in het bijzonder een opening, zodanig dat de ten minste ene inrichting in hoofdzaak wordt gefixeerd ten opzichte van het zonnepaneel, C) het op ten minste één montagerail positioneren van het samenstel van het zonnepaneel en de ten minste één met het zonnepaneel gekoppelde inrichting, en D) het via het ten minste ene afsteunvlak van de ten minste ene inrichting laten hangen van het samenstel aan ten minste één montagerail. Hierbij wordt bij voorkeur, vóór het uitvoeren van stap B), plaatsselectief ten minste één uitsparing, in het bijzonder een opening, wordt aangebracht in het frame. De één of meerdere uitsparingen kunnen eventueel tevens reeds tijdens de productie van het frame worden aangebracht. Tijdens stappen A)-D) worden bij voorkeur meerdere inrichtingen toegepast en gekoppeld met het frame. De meerdere inrichtingen worden bij nadere voorkeur tijdens stap A) aangebracht op overliggende (zij)randen van het frame van het zonnepaneel. Verdere voordelen van de werkwijze zijn reeds in het voorgaande en worden in het navolgende op uitvoerige wijze beschreven.

De uitvinding heeft daarnaast betrekking op een werkwijze voor het bevestigen van een zonnepaneel op ten minste één montagerail, omvattende het uitvoeren van de werkwijze voor het uitlijnen van een zonnepaneel ten opzichte van een op een ondergrond, in het bijzonder een dak, bevestigde montagerail overeenkomstig de uitvinding, en het opvolgend mechanisch bevestigen van het zonnepaneel aan de ten minste ene montagerail.

De uitvinding zal worden verduidelijkt aan de hand van in navolgende figuren weergegeven niet-limitatieve uitvoeringsvoorbeelden. Hierin toont: figuren 1a en 1b perspectivische aanzichten op een inrichting volgens de uitvinding;

figuur 2a een perspectivisch aanzicht op een samenstel van een zonnepaneel en een montagerail;

figuur 2b het samenstel volgens figuur 2a en een inrichting als getoond in figuren 1a en 1b;

figuur 2c het samenstel volgens figuur 2b en bekabeling van het zonnepaneel; figuur 3 een dwarsdoorsnede van een samenstel van de inrichting als getoond in figuren 1a en 1b en een zonnepaneel; en figuur 4 een zijaanzicht op het samenstel als getoond in figuur 2b.

Figuur 1a en figuur 1b tonen beide een perspectivisch aanzicht op een inrichting (1) voor het vóór montage uitlijnen van een zonnepaneel ten opzichte van een op een ondergrond, in het bijzonder een dak, bevestigde montagerail volgens de uitvinding. De inrichting (1) omvat een draagstructuur (2), een gedeeltelijk door de draagstructuur (2) ingesloten primaire opneemruimte (3) ingericht voor het opnemen van een rand van een frame van een zonnepaneel (niet getoond) en een veerkrachtig met de draagstructuur (2) verbonden borgelement (4) voor het in hoofdzaak fixeren van de inrichting (1) ten opzichte van het zonnepaneel. De primaire opneemruimte (3) is in hoofdzaak gleufvormig uitgevoerd en is gepositioneerd tussen een bovenste deel (6) van de draagstructuur (2) en een onderste deel (7) van de draagstructuur (2). De diepte (d) van de primaire opneemruimte (3) is groter dan de hoogte (h) van de primaire opneemruimte (3). Het borgelement (4) omvat een veerkrachtige lip (9) welke aan een uiteinde is verbonden met de draagstructuur (2), in het bijzonder met de achterwand van de draagstructuur (2). Het borgelement (4) is hierbij ten minste gedeeltelijk gepositioneerd in de primaire opneemruimte (3). Aan een overzijde van de verbinding tussen de draagstructuur (2) en de veerkrachtige lip (9) is het borgelement (4) voorzien van een uitkragende borgnok (10). De uitkragende borgnok (10) is eveneens in de primaire opneemruimte (3) gepositioneerd, waarbij in de getoonde uitvoeringvorm de hoogte van de borgnok (10) groter is dan de hoogte (h) van de primaire opneemruimte (3), waarbij de borgnok (10) de primaire opneemruimte (3) volledig doorsteekt. Een van de draagstructuur (2) afgekeerd deel van de borgnok (10) is voorzien van een afgeschuind geleidingsvlak (11). Dit afgeschuinde geleidingsvlak (11) zal de plaatsing van de inrichting (1) op een frame van een zonnepaneel vereenvoudigen doordat tijdens het op een zonnepaneel schuiven van de inrichting (1) het afgeschuinde geleidingsvlak (11) het op te nemen deel van het frame van het zonnepaneel in de primaire opneemruimte (3) zal geleiden, waarbij de veerkrachtige lip (9) verplaatst zal worden. De verdere zijwanden van de borgnok (10) strekken in hoofdzaak loodrecht uit ten opzichte van een door de primaire opneemruimte (3) opgespannen vlak.

Het onderste deel (7) van de draagstructuur (2) omvat meerdere mogelijke afsteunvlakken (5a, 5b, 5c, 5d) voor het aan een ondergrond, in het bijzonder een dak, bevestigde montagerail hangen van de met een zonnepaneel gekoppelde inrichting (1). Doordat meerdere delen van het onderste deel (7) van de draagstructuur (2) zijn ingericht als en kunnen fungeren als afsteunvlak is de inrichting (1) geschikt voor samenwerking met vrijwel alle mogelijke combinaties van zonnepanalen en draagstructuren. In de getoonde uitvoeringsvorm zijn de overstaande zijden van het onderste deel (7) van de draagstructuur (2) beide voorzien van afsteunvlakken (5a, 5b, 5c, 5d), waarbij in een met een zonnepaneel gekoppelde toestand ten minste één van de afsteunvlakken (5a, 5b, 5c, 5d) zal afsteunen op een deel van een op een ondergrond, in het bijzonder een dak, bevestigde montagerail. De afsteunvlakken (5a, 5b, 5c, 5d) strekken zich uit een ten minste één richting die in hoofdzaak loodrecht staat op een door de primaire opneemruimte (3) opgespannen vlak. In de getoonde uitvoeringsvorm van de inrichting (1) is een tweetal afsteunvlakken (5a, 5c) hierbij in hoofdzaak vlak uitgevoerd. De vlakke geometrie van een afsteunvlak (5) kan de uitlijning van een zonnepaneel verbeteren. De draagstructuur (2) is voorzien van een lateraal uitkragend element (8), in het bijzonder een lateraal uitkragende rand (8). In de getoonde uitvoeringsvorm omvat de lateraal uitkragende rand (8) een tweetal afsteunvlakken (5b, 5d).

De inrichting (1) omvat tevens een op afstand van de primaire opneemruimte (3) gepositioneerde secundaire opneemruimtes (12a, 12b) voor het opnemen van bekabeling (niet getoond). De secundaire opneemruimtes (12a, 12b) zijn gepositioneerd op het onderste deel (7) van de draagstructuur (2) en worden hierbij gedeeltelijk begrensd door met de draagstructuur (2) verbonden benen (13a, 13b, 13c). De benen (13a, 13b, 13c) zijn bij voorkeur flexibel uitgevoerd. De breedte van de toegang tot iedere secundaire opneemruimte (12a, 12b) is groter dan de breedte van een op afstand van de toegang gelegen deel van de secundaire opneemruimte (12a, 12b).

In de getoonde uitvoeringsvorm is de inrichting (1) in hoofdzaak symmetrisch uitgevoerd. Een achterzijde van het bovenste deel (6) van de draagstructuur (2) en een achterzijde van het onderste deel (7) van de draagstructuur (2) zijn onderling verbonden. Meer in het bijzonder is de getoonde inrichting uit één geheel vervaardigd. Het bovenste deel (6) van de draagstructuur (2) en het onderste deel (7) van de draagstructuur (2) zijn hierbij middels een achterwand van de draagstructuur (2) verbonden.

Figuur 2a toont een perspectivisch aanzicht op een samenstel van een zonnepaneel (20) en een op een ondergrond, in het bijzonder een dak, (niet getoond) bevestigde montagerail (30). Het zonnepaneel (20) is voorzien van een frame (21), waarbij het zonnepaneel (20) middels het frame (21) aangrijpt op de montagerail (30). De montagerail (30) omvat een geprofileerde zijwand voorzien van twee uitkragende structuren (31a, 31b) en meerdere aangebrachte groeven (32a, 32b). In het frame (21) van het zonnepaneel (20) zijn meerdere uitsparingen (22a, 22b, 22c, 22d) aangebracht. Deze uitsparingen (22a, 22b, 22c, 22d) zijn ieder ingericht voor samenwerking met een borgelement van een inrichting volgens de uitvinding (niet getoond). In de getoonde uitvoeringsvorm hebben de uitsparingen (22a, 22b, 22c, 22d) een ronde vormgeving.

Figuur 2b toont een perspectivisch aanzicht op het samenstel als getoond in figuur 2a en een inrichting (1) volgens de uitvinding als getoond in figuren 1a en 1b. Gelijke elementen van de inrichting (1) zijn met corresponderende referentiecijfers als in figuren 1a en 1b aangegeven.

De inrichting (1) is gefixeerd ten opzichte van het zonnepaneel (20) doordat een deel van het frame (21) van het zonnepaneel (20) is opgenomen in de primaire opneemruimte (3) van de draagstructuur (2) en doordat het borgelement (4) hierbij samenwerkt met de in het frame (21) aangebrachte uitsparing (22a). De borgnok (10) bevindt zich in de getoonde situatie in een vergrendelde toestand. De borgnok (10) is hierbij opgenomen in de uitsparing (22a) in het frame (21), waarbij de vormgeving van de borgnok (10) is afgestemd op de vormgeving van de uitsparing (22a). Een deel van het frame (21) is opgenomen in de primaire opneemruimte (3) van de draagstructuur (2) waarbij de draagstructuur (2) meerzijdig aangrijpt op het frame (21). De lateraal uitkragende rand (8) van de draagstructuur (2) vormt hierbij samen met het frame (21) een opneemruimte voor een deel van de uitkragende structuur (31b) van de montagerail (30). De lateraal uitkragende rand (8) werkt hierbij tevens samen met de in de montagerail (30) aangebrachte groef (32b), waarbij de montagerail (30) ter hoogte van de groef (32b) afsteunt op het afsteunvlak van de uitkragende rand (8). Derhalve hangt het zonnepaneel (20) middels de met het zonnepaneel (20) gekoppelde inrichting (1) aan de montagerail (30), waarbij afsteuning van de inrichting op de montagerail (30) plaatsvindt middels ten minste één afsteunvlak (5a, 5b, 5c, 5d). Bij voorkeur wordt ten minste één inrichting (1) volgens de uitvinding op een zonnepaneel (20) bevestigd alvorens het zonnepaneel (20) op een op een ondergrond, in het bijzonder een dak, bevestigde montagerail (30) wordt geplaatst.

Figuur 2c een perspectivisch aanzicht op een samenstel volgens figuur 2b in combinatie met bekabeling (40) van het zonnepaneel (20). De kabel (40) is opgenomen is de secundaire opneemruimte (12a) van de draagstructuur (2). De secundaire opneemruimtes (12a, 12b) zijn op afstand van de afsteunvlakken (5a, 5b, 5c, 5d) gepositioneerd zodat de kans dat de bekabeling (40) bekneld raakt tussen de montagerail (30) en de inrichting (1) en/of het zonnepaneel (20) minimaal is. Tevens zijn de secundaire opneemruimtes (12a, 12b) zodanig gepositioneerd dat de kabels in de lengterichting van de montagerail (30) geleid worden.

Figuur 3 toont een dwarsdoorsnede van een samenstel van de inrichting (1) als getoond in voorgaande figuren en een zonnepaneel (20). De veerkrachtige lip (9) in combinatie met de borgnok (10) van het borgelement (4) werkt samen met een in het frame (21) van het zonnepaneel (20) aangebrachte uitsparing (22a). De borgnok (10) omvat hierbij een afgeschuind geleidingsvlak (11). De figuur toont dat het bovenste deel (6) van de draagstructuur (2) zich in hoofdzaak in een door het frame (21) van het zonnepaneel (20) omsloten ruimte bevindt. Het onderste deel (7) van de draagstructuur (2) bevindt zich in hoofdzaak buiten de omlijsting van het zonnepaneel (20).

Figuur 4 toont een zijaanzicht op een samenstel van de inrichting (1), het zonnepaneel (20) en de montagerail (30) als getoond in figuur 2b. De inrichting (1) grijpt in de getoonde configuratie middels twee afsteunvlakken (5c, 5d) aan op de montagerail (30). De lateraal uitkragende rand (8) zorgt hierbij voor de gewenste uitlijning van het zonnepaneel (20) ten opzichte van de montagerail (30). De meervoudige aangrijping tussen de inrichting (1) en de montagerail (30) zorgt dat een stabiele hangverbinding tussen de het zonnepaneel (2) en de montagerail (30) tot stand kan komen.

Het moge duidelijk zijn dat de uitvinding niet beperkt is tot de hier weergegeven en beschreven uitvoeringsvoorbeelden, maar dat binnen het kader van de bijgaande conclusies legio varianten mogelijk zijn, die voor de vakman op dit gebied voor de 5 hand zullen liggen. Hierbij is het denkbaar dat verschillende inventieve concepten en/of technische maatregelen van de hierboven beschreven uitvoeringsvarianten volledig of gedeeltelijk gecombineerd kunnen worden zonder daarbij afstand te doen van de in bijgesloten conclusies beschreven uitvindingsgedachte.

Met het in dit octrooischrift gebruikte werkwoord Omvatten' en vervoegingen hiervan wordt niet alleen 'omvatten' verstaan, maar wordt ook verstaan de uitdrukkingen 'bevatten', 'in hoofdzaak bestaan', 'gevormd door', en vervoegingen hiervan.

Claims

Conclusies

1. Inrichting voor het vóór montage uitlijnen van een zonnepaneel ten opzichte van een op een ondergrond, in het bijzonder een dak, bevestigde montagerail, omvattende:

- ten minste één draagstructuur,

- ten minste één, ten minste gedeeltelijk door de draagstructuur ingesloten, primaire opneemruimte ingericht voor het opnemen van een rand van een frame van een zonnepaneel, en

- ten minste één veerkrachtig met de draagstructuur verbonden borgelement voor het in hoofdzaak fixeren van de inrichting ten opzichte van het zonnepaneel, waarbij althans een deel van het borgelement is ingericht voor samenwerking met een in het frame van het zonnepaneel aangebrachte uitsparing, waarbij ten minste een deel van de draagstructuur een afsteunvlak vormt voor het aan een op een ondergrond, in het bijzonder een dak, bevestigde montagerail hangen van de met een zonnepaneel gekoppelde inrichting.
2. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij ten minste een deel van een omtrekswand van de draagstructuur een afsteunvlak vormt voor hangen van de met een zonnepaneel gekoppelde inrichting aan een op een ondergrond, in het bijzonder een dak, bevestigde montagerail.
3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, waarbij de primaire opneemruimte is gepositioneerd tussen een bovenste deel van de draagstructuur en een onderste deel van de draagstructuur.
4. Inrichting volgens conclusie 3, waarbij het bovenste deel van de draagstructuur in de met een zonnepaneel gekoppelde toestand wordt omsloten door het frame van het zonnepaneel, en waarbij het onderste deel van de draagstructuur in de met een zonnepaneel gekoppelde toestand in neerwaartse richting uitkraagt ten opzichte het frame van het zonnepaneel.
5. Inrichting volgens conclusie 3 of 4, waarbij ten minste een deel van het onderste deel van de draagstructuur een afsteunvlak vormt voor hangen van de met een zonnepaneel gekoppelde inrichting aan een op een ondergrond, in het bijzonder een dak, bevestigde montagerail.
6. Inrichting volgens een der conclusies 3-5, waarbij een achterzijde van het bovenste deel van de draagstructuur en een achterzijde van het onderste deel van de draagstructuur onderling zijn verbonden.
7. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij het afsteunvlak zich uitstrekt in ten minste één richting die in hoofdzaak loodrecht staat op een door de primaire opneemruimte opgespannen vlak.
8. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij ten minste één afsteunvlak in hoofdzaak vlak is uitgevoerd.
9. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de draagstructuur is voorzien van ten minste één lateraal uitkragend element, in het bijzonder een lateraal uitkragende rand, welk lateraal uitkragend element is ingericht voor stabiliserende samenwerking met een in een montagerail aangebrachte groef.
10. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de primaire opneemruimte in hoofdzaak gleufvormig is uitgevoerd.
11. Inrichting volgens conclusie 10, waarbij de diepte van de primaire opneemruimte groter, bij voorkeur ten minste 5 keer groter is, dan de hoogte van de primaire opneemruimte.
12. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de primaire opneemruimte een vlak opspant dat in hoofdzaak loodrecht staat op een langsas van de inrichting.
13. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij het borgelement ten minste één veerkrachtige lip omvat, welke veerkrachtige lip aan ten minste één uiteinde is verbonden met de draagstructuur, zodanig dat ten minste een deel van het borgelement in de primaire opneemruimte is gepositioneerd.
14. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij het borgelement ten minste één veerkrachtige lip omvat, welke veerkrachtige lip aan één uiteinde is verbonden met de draagstructuur en aan een overliggend uiteinde is voorzien van ten minste één uitkragende borgnok, waarbij ten minste een deel van de borgnok in de primaire opneemruimte is gepositioneerd.
15. Inrichting volgens conclusie 14, waarbij de hoogte van de borgnok groter is dan de hoogte van de primaire opneemruimte, zodanig dat de borgnok de primaire opneemruimte volledig doorsteekt.
16. Inrichting volgens conclusie 3 en een der conclusies 14-15, waarbij het borgelement is verbonden met het bovenste deel van de draagstructuur, en waarbij de borgnok uitkraagt tot in een door het onderste deel van de draagstructuur omsloten ruimte.
17. Inrichting volgens conclusie 16, waarbij de borgnok op afstand is gelegen van het bovenste deel van de draagstructuur.
18. Inrichting volgens een der conclusies 14-17, waarbij de veerkrachtige lip aan één uiteinde is verbonden met een achterste deel van de draagstructuur, en waarbij de ten minste ene uitkragende borgnok in een voorste deel van de draagstructuur is gepositioneerd.
19. Inrichting volgens conclusie 18, waarbij een van het achterste deel van de draagstructuur afgekeerd deel van de borgnok is voorzien van een afgeschuind geleidingsvlak, en waarbij ten minste één, en bij voorkeur iedere, overige zijwand van de borgnok zich in hoofdzaak loodrecht uitrekt op een door de primaire opneemruimte opgespannen vlak.
20. Inrichting volgens een der conclusies 14-19, waarbij de borgnok is ingericht om te worden verplaatst in een richting die in hoofdzaak loodrecht staat op een door de primaire opneemruimte opgespannen vlak.
21. Inrichting volgens een der conclusies 14-20, waarbij de borgnok verplaatsbaar is tussen een vergrendelende toestand, waarbij ten minste een deel van de borgnok in de primaire opneemruimte is gelegen, en een nietvergrendelende toestand, waarbij de borgnok in hoofdzaak op afstand van de primaire opneemruimte is gelegen.
22. Inrichting volgens een der conclusies 14-21, waarbij het borgelement in hoofdzaak volledig wordt omsloten door het bovenste deel van de draagstructuur.
23. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de inrichting tevens ten minste één, op afstand van de primaire opneemruimte gepositioneerde, secundaire opneemruimte omvat voor het opnemen van bekabeling.
24. Inrichting volgens conclusie 23, waarbij de ten minste ene secundaire opneemruimte ten minste gedeeltelijk wordt begrensd door ten minste één met de draagstructuur verbonden flexibel been.
25. Inrichting volgens conclusie 23 of 24, waarbij de breedte van de toegang tot de ten minste ene secundaire opneemruimte kleiner is dan de breedte van een op afstand van de toegang gelegen deel van de secundaire opneemruimte.
26. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de inrichting uit één geheel is vervaardigd.
27. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de inrichting ten minste gedeeltelijk uit kunststof is vervaardigd.
28. Samenstel omvattende ten minste één zonnepaneel en ten minste één met een frame van het zonnepaneel gekoppelde inrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij het ten minste ene borgelement van de inrichting samenwerkt met ten minste één in het frame aangebrachte uitsparing, zodanig dat de inrichting in hoofdzaak gefixeerd is ten opzichte van het zonnepaneel.
29. Werkwijze voor het vóór montage uitlijnen van een zonnepaneel ten opzichte van ten minste één op een ondergrond, in het bijzonder een dak, bevestigde montagerail, door gebruik van ten minste één inrichting volgens een van de conclusies 1-27, omvattende de stappen:

A) het over een deel, bij voorkeur een rand, van een frame van een zonnepaneel schuiven van ten minste één inrichting, zodanig dat ten minste een deel van het frame is opgenomen in de primaire opneemruimte van de ten minste ene inrichting,

B) het laten samenwerken van het ten minste ene borgelement van de ten minste ene inrichting met ten minste één in het frame aangebrachte uitsparing, in het bijzonder een opening, zodanig dat de ten minste ene inrichting in hoofdzaak wordt gefixeerd ten opzichte van het zonnepaneel,

C) het op ten minste één montagerail positioneren van het samenstel van het zonnepaneel en de ten minste één met het zonnepaneel gekoppelde inrichting, en

D) het via het ten minste ene afsteunvlak van de ten minste ene inrichting laten hangen van het samenstel aan ten minste één montagerail.
30. Werkwijze volgens conclusie 29, waarbij vóór het uitvoeren van stap B) plaatsselectief ten minste één uitsparing, in het bijzonder een opening, wordt aangebracht in het frame.
31. Werkwijze volgens conclusie 29 of 30, waarbij tijdens stappen A)-D) meerdere inrichtingen worden toegepast, die tijdens stap A) bij voorkeur worden aangebracht op overliggende randen van het frame van het zonnepaneel.
32. Werkwijze voor het bevestigen van een zonnepaneel op ten minste één montagerail, omvattende het uitvoeren van de werkwijze volgens een der conclusies 29-31, en het opvolgend mechanisch bevestigen van het zonnepaneel aan de ten minste ene montagerail.