NL2013061B1 - Hulpinrichting voor het creëren van een droge werkruimte aan een onder een vloeistofspiegel aanwezige bodem of wand. - Google Patents

Abstract

Een hulpinrichting 1 heeft een scheidingswand 3 voor het van het water afscheiden van een droge werkruimte 5. Aan het onderste uiteinde van de scheidingswand is een flens 5 bevestigd die is voorzien van een aantal afdichtstrippen 9- 12 waartussen een aantal van elkaar gescheiden kamers 13-15 aanwezig zijn. In de flens bevinden zich gaten 17-22 waarop via leidingen 23-27 pompen 29-31 zijn aangesloten om lucht en lekwater uit de kamers af te zuigen en lucht in de kamers te blazen. De op de middelste kamer 14 aangesloten leiding 25 is een luchttoevoerleiding via welke lucht in de middelste kamer en onder de afdichtstrip 11 door naar de buitenste kamer geblazen wordt om eventueel lekwater terug in de buitenste kamer te blazen waar het wordt afgezogen. Om de afdichtende werking verder te verbeteren zijn op de binnenste en buitenste kamers 13, 15 zowel luchttoevoerleidingen 24, 27 als zuigleidingen 23, 26 aangesloten.

Description

Hulpinrichting voor het creëren van een droge werkruimte aan een onder een vloeistofspiegel aanwezige bodem of wand BESCHRIJVING:

Gebied van de uitvinding

De uitvinding heeft betrekking op een hulpinrichting voor het creëren van een droge werkruimte aan een onder een vloeistofspiegel aanwezige bodem of wand en meer in het bijzonder voor het uitvoeren van reparatie-, onderhouds- of inspectiewerkzaamheden in een zwembad of vloeistofreservoir, omvattende een scheidingswand voor het van het water afscheiden van een droge werkruimte, alsmede een direct of via een al dan niet flexibel verbindingselement vloeistofdicht met een uiteinde van de scheidingswand verbonden flens, voorzien van een onderzijde voor plaatsing op de bodem of tegen de wand van het zwembad of waterreservoir, welke flens aan de onderzijde is voorzien van een aantal afdichtstrippen waartussen, bij plaatsing van de hulpinrichting op de bodem of tegen de wand, een aantal van elkaar gescheiden kamers aanwezig zijn, en welke flens voorts is voorzien van doorgaande gaten die uitmonden in de kamers en waarop leidingen zijn aangesloten, welke kamers een buitenste kamer omvatten die tijdens gebruik grenst aan het water en een binnenste kamer grenzend aan de droge werkruimte, welke hulpinrichting voorts een aantal pompen omvat die op de leidingen is aangesloten voor het creëren van een onderdruk in ten minste een van de kamers voor het vastzuigen van de flens op de bodem of tegen de wand en/of voor het afzuigen van lekwater.

De scheidingswand is bij voorkeur cirkelcilindervormig maar kan ook een andere vorm hebben, bijvoorbeeld een vorm met een U-vormige dwarsdoorsnede voor gebruik in een zwembad of waterreservoir met een geleidelijk aflopende bodem. Hierbij is tijdens gebruik het open uiteinde van de U-vorm buiten de waterlijn in het droge deel aanwezig en is de rest van de U-vorm in het water aanwezig.

Stand van de techniek

Een dergelijke hulpinrichting is bekend uit DE 103 47 857 Al. De hieruit bekende hulpinrichting heeft een cilindervormige scheidingswand met aan een uiteinde een direct daaraan bevestigde flens voorzien van drie concentrische cirkelvormige afdichtstrippen waartussen twee kamers aanwezig zijn. Tijdens gebruik wordt de buitenste ringvormige kamer aangesloten op een vacuümbron en zo de hulpinrichting vastgezogen tegen de bodem, en wordt in de binnenste kamer lekwater afgezogen door de pomp om de werkruimte binnen de scheidingswand droog te houden.

Om te verzekeren dat de werkruimte droog blijft en de hulpinrichting stevig op de bodem vastgezogen wordt, kan de capaciteit van de pompen vergroot worden. Dit vergt echter meer energie.

Samenvatting van de uitvinding

Een doel van de uitvinding is het verschaffen van een hulpinrichting van de in de aanhef omschreven soort waarmee tijdens gebruik de werkruimte beter droog gehouden kan worden zonder dat hiervoor noemenswaardig meer energie voor nodig is of zelfs met evenveel of minder energie verwezenlijkt kan worden. Hiertoe is de hulpinrichting volgens de uitvinding gekenmerkt, doordat op de buitenste en/of binnenste kamer meer dan één leiding zijn aangesloten, waarbij ten minste één van de leidingen is aangesloten op een aanzuigopening van een van de pompen en ten minste één verdere leiding van de leidingen in verbinding staat met de omgevingslucht of is aangesloten op een persopening van een van de pompen. Hierdoor wordt met ongeveer dezelfde hoeveelheid of met minder energie een betere afdichting gerealiseerd dan bij de bekende hulpinrichting.

Een uitvoeringsvorm van de hulpinrichting volgens de uitvinding is gekenmerkt, doordat van de buitenste en/of binnenste kamer twee diametraal tegenover elkaar aanwezige leidingen in verbinding staan met de omgevingslucht of zijn aangesloten op persopeningen en de daartussen aanwezige leidingen zijn aangesloten op zuigopeningen. De geringe instromende lucht zal het water in de kamer verdringen waarbij toch voldoende onderdruk behouden. Hierdoor wordt de afdichting verder verbeterd. Het is gebleken dat toepassing van dit bij de binnenste kamer de beste resultaten voor de afdichting gaf.

Een verdere uitvoeringsvorm van de hulpinrichting volgens de uitvinding is gekenmerkt, doordat van de buitenste en/of binnenste kamer van twee naburige leidingen er een in verbinding staat met de omgevingslucht of is aangesloten op een persopening en de andere is aangesloten op een zuigopening. De op hoge snelheid instromende lucht door de persopening zal het water in de kamer en het lekwater zeer snel verdringen. Hierdoor wordt de afdichting verder verbeterd. Het is gebleken dat toepassing van dit bij de buitenste kamer de beste resultaten voor de afdichting gaf.

Nog een verdere uitvoeringsvorm van de hulpinrichting volgens de uitvinding is gekenmerkt, doordat door de afdichtstrippen drie van elkaar gescheiden kamers gevormd zijn, naast de genoemde buitenste en binnenste kamers een middelste kamer, waarbij ten minste één op de middelste kamer aangesloten leiding een luchttoevoerleiding is die in verbinding staat met de omgevingslucht of die op een persopening van een van de pompen is aangesloten. In het laatste geval wordt lucht onder overdruk in de middelste kamer geblazen. De in de middelste kamer stromende of geblazen lucht zal onder de afdichtstrippen door naar ten minste de buitenste kamer stromen en eventueel lekwater terug in de buitenste kamer dringen waar het wordt afgezogen. Hierdoor wordt de afdichting nog verder verbeterd waarvoor slechts weinig of geen extra energie nodig is.

Weer een verdere uitvoeringsvorm van de hulpinrichting volgens de uitvinding is gekenmerkt, doordat de scheidingswand is samengesteld uit stapelbare delen die vloeistofdicht met elkaar zijn verbonden. Hierdoor kan de hoogte van de scheidingswand aangepast worden aan de diepte van het zwembad of waterreservoir.

Bij voorkeur is de scheidingswand voorzien van een afsluitbare instroomopening om na de reparatiewerkzaamheden water in de werkruimte binnen te laten. Hierdoor is het eenvoudiger om de hulpinrichting na gebruik uit het water te halen.

Een verdere uitvoeringsvorm van de hulpinrichting volgens de uitvinding is gekenmerkt, doordat de hulpinrichting voorts een drijver omvat die via een flexibel wandelement met het bovenste uiteinde van de scheidingswand is verbonden. Het flexibele wandelement kan bijvoorbeeld harmonicavormig zijn uitgevoerd en bijvoorbeeld zijn gevormd door een schroeflijnvormige verende draad met een daarmee verbonden folie. Hierdoor wordt voorkomen dat bij wisselend watemiveau water over de scheidingswand in de werkruimte kan stromen.

Beknopte omschrijving van de tekeningen

Hieronder zal de uitvinding nader worden toegelicht aan de hand van een in de tekeningen weergegeven uitvoeringsvoorbeeld van de hulpinrichting volgens de uitvinding. Hierbij toont:

Figuur 1 een uitvoeringsvorm van de hulpinrichting volgens de uitvinding in perspectief schuin van boven af gezien;

Figuur 2 een doorsnede van de in figuur 1 weergegeven hulpinrichting langs lijn Π-Π;

Figuur 3 de in figuur 1 weergegeven hulpinrichting in perspectief schuin van onder af gezien; en

Figuur 4 de in figuur 1 weergegeven hulpinrichting met extra delen op het onderste deel van de scheidingswand gestapeld zijn.

Gedetailleerde omschrijving van de tekeningen

In de figuur 1 is een uitvoeringsvorm van de hulpinrichting volgens de uitvinding in perspectief weergegeven. De hulpinrichting 1 heeft een cirkelcilindrische scheidingswand 3 voor het van het water afscheiden van een binnen de scheidingswand aanwezige droge werkruimte 5. Aan het onderste uiteinde van de scheidingswand is een naar buiten uitstekende flens 5 rechtstreeks en vloeistofdicht aan de scheidingswand bevestigd. Deze flens kan eventueel ook via een flexibel verbindingselement, bijvoorbeeld een flap, met de scheidingswand zijn verbonden, waarbij de flens zelf eventueel ook van flexibel materiaal is vervaardigd om op een oneffen bodem aangebracht te kunnen worden.

Figuur 2 toont een doorsnede van de in figuur 1 weergegeven hulpinrichting langs lijn II-II. De flens is aan een onderzijde 7a voorzien van een aantal afdichtstrippen 9-12 waartussen, bij plaatsing van de hulpinrichting op de bodem of tegen de wand, een aantal van elkaar gescheiden kamers 13-15 aanwezig zijn. De flens is voorts voorzien van een aantal doorgaande gaten 17-22 die uitmonden in de kamers en waarop leidingen 23-27 (voor de duidelijkheid met onderbroken lijnen weergegeven) met een uiteinde zijn aangesloten. Deze leidingen zijn met de andere uiteinden eventueel aangesloten op pompen 29-31 (schematisch weergegeven) om lucht en lekwater uit de kamers af te zuigen en lucht in de kamers te blazen.

De op de middelste kamer 14 aangesloten leiding 25 is een luchttoevoerleiding die op een persopening 30b van de pomp 30 is aangesloten en via welke lucht onder overdruk in de middelste kamer geblazen wordt. Deze in de middelste kamer geblazen lucht zal onder de afdichtstrip 11 door naar de buitenste kamer stromen en eventueel daarin aanwezig lekwater terug in de buitenste kamer blazen waar het wordt afgezogen.

Om de afdichtende werking verder te verbeteren zijn op de binnenste kamer 13 op twee diametraal tegenover elkaar aanwezige gaten 18 luchttoevoerleidingen 24 aangesloten en op de overige gaten 17 zuigleidingen 23, en zijn op de buitenste kamer 15 op telkens twee naburige gaten 21 en 22 een luchttoevoerleiding 27 en een zuigleiding 26 aangesloten.

De zuigleidingen 23 en 26 zijn aangesloten op zuigopeningen 29a en 31a van de pompen 29 en 31, en de luchttoevoerleidingen 24, 25 en 27 zijn aangesloten op persopeningen 29b 30b en 31b van de pompen 29-31.

Om de hulpinrichting na gebruik gemakkelijk uit het water te kunnen halen is de scheidingswand 3 voorzien van een afsluitbare instroomopening 33, zie figuur 1, om na de reparatiewerkzaamheden water in de werkruimte 5 binnen te laten.

In figuur 3 is de hulpinrichting 1 in perspectief schuin van onder af gezien weergegeven. Hierbij is de hulpinrichting voorzien van een drijver 35 die via een flexibel, harmonicavormig wandelement 37 met het bovenste uiteinde van de scheidingswand 3 is verbonden. Het flexibele wandelement is gevormd door een schroeflijnvormige verende draad met een daarmee verbonden folie. Hierdoor wordt voorkomen dat bij wisselend watemiveau water over de scheidingswand in de werkruimte kan stromen.

Om de hoogte van de scheidingswand 3 aan te kunnen passen aan de diepte van het zwembad of waterreservoir is de scheidingswand samengesteld uit stapelbare delen 3a-3c die vloeistofdicht met elkaar zijn verbonden, zie figuur 4. Deze delen zijn losneembaar via klemmen (niet weergegeven) met elkaar verbonden. Tussen de delen zijn bij voorkeur afdichtringen aanwezig die zijn bevestigd aan de onderrand van de delen 3b en 3c.

Hoewel in het voorgaande de uitvinding is toegelicht aan de hand van de tekeningen, dient te worden vastgesteld dat de uitvinding geenszins tot de in de tekeningen getoonde uitvoeringsvorm is beperkt. De uitvinding strekt zich mede uit tot alle van de in de tekeningen getoonde uitvoeringsvorm afwijkende uitvoeringsvormen binnen het door de conclusies gedefinieerde kader. Zo kunnen de luchttoevoerleidingen ook in verbinding staan met de omgevingslucht om lucht vrij naar de kamers te laten stromen in plaats van op de persopeningen van de pompen te zijn aangesloten.

Claims (7)

1. Hulpinrichting (1) voor het creëren van een droge werkruimte aan een onder een vloeistofspiegel aanwezige bodem of wand omvattende een scheidingswand (3) voor het van het water afscheiden van een droge werkruimte (5), alsmede een direct of via een al dan niet flexibel verbindingselement vloeistofdicht met een uiteinde van de scheidingswand verbonden flens (7), voorzien van een onderzijde (7a) voor plaatsing op de bodem of tegen de wand van het zwembad of waterreservoir, welke flens aan de onderzijde is voorzien van een aantal afdichtstrippen (9-12) waartussen, bij plaatsing van de hulpinrichting op de bodem of tegen de wand, een aantal van elkaar gescheiden kamers (13-15) aanwezig zijn, en welke flens voorts is voorzien van doorgaande gaten (17-22) die uitmonden in de kamers en waarop leidingen (23-27) zijn aangesloten, welke kamers een buitenste kamer (15) omvatten die tijdens gebruik grenst aan het water en een binnenste kamer (13) grenzend aan de droge werkruimte, welke hulpinrichting voorts een aantal pompen (29-31) omvat die op de leidingen zijn aangesloten, voor het creëren van een onderdruk in ten minste een van de kamers voor het vastzuigen van de flens op de bodem of tegen de wand en/of voor het afzuigen van lekwater, met het kenmerk, dat op de buitenste en/of binnenste kamer (13, 15) meer dan één leiding (23, 24, 26, 27) zijn aangesloten, waarbij ten minste één van de leidingen (23, 26) is aangesloten op een aanzuigopening (29a, 31a) van een van de pompen (29, 31) en ten minste één verdere leiding (24, 27) van de leidingen in verbinding staat met de omgevingslucht of is aangesloten op een persopening (29b, 31b) van een van de pompen (29, 31).

2. Hulpinrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat van de buitenste en/of binnenste kamer (13) twee diametraal tegenover elkaar aanwezige leidingen (24) in verbinding staan met de omgevingslucht of zijn aangesloten op persopeningen en de daartussen aanwezige leidingen (23) zijn aangesloten op zuigopeningen.

3. Hulpinrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat van de buitenste en/of binnenste kamer (15) van twee naburige leidingen (26, 27) er een in verbinding staat met de omgevingslucht of is aangesloten op een persopening en de andere op een zuigopening.

4. Hulpinrichting volgens conclusie 1, 2 of 3, met het kenmerk, dat door de afdichtstrippen (9-12) drie van elkaar gescheiden kamers (13-15) gevormd zijn, naast de genoemde buitenste en binnenste kamers (13, 15) een middelste kamer (14), waarbij ten minste één op de middelste kamer aangesloten leiding (25) een luchttoevoerleiding is die in verbinding staat met de omgevingslucht of die op een persopening (30b) van een van de pompen (30) is aangesloten.

5. Hulpinrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de scheidingswand (3) is samengesteld uit stapelbare delen (3a-3c) die vloeistofdicht met elkaar zijn verbonden.

6. Hulpinrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de scheidingswand (3) is voorzien van een afsluitbare instroomopening (33) om na de reparatiewerkzaamheden water in de werkruimte (5) binnen te laten.

7. Hulpinrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de hulpinrichting voorts een drijver (35) omvat die via een flexibel wandelement (37) met het bovenste uiteinde van de scheidingswand 3 is verbonden.