NL2011416C2 - Vloeistofmonsternemer, kit van onderdelen en werkwijze voor assemblage. - Google Patents

Vloeistofmonsternemer, kit van onderdelen en werkwijze voor assemblage. Download PDF

Info

Publication number
NL2011416C2
NL2011416C2 NL2011416A NL2011416A NL2011416C2 NL 2011416 C2 NL2011416 C2 NL 2011416C2 NL 2011416 A NL2011416 A NL 2011416A NL 2011416 A NL2011416 A NL 2011416A NL 2011416 C2 NL2011416 C2 NL 2011416C2
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
inlet
reservoir
outlet
fluid
conductor
Prior art date
Application number
NL2011416A
Other languages
English (en)
Other versions
NL2011416A (nl
Inventor
Pierre Damme
Alex Vorsters
Vanessa Vankerckhoven
Stijn Verwulgen
Christiaan Baelus
Lara Biekens
Koen Catharina Lodewijk Beyers
Kristof Sorgeloos
Hanne Bauw
Original Assignee
Univ Antwerpen
Artesis Hogeschool Antwerpen
Novosanis N V
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Univ Antwerpen, Artesis Hogeschool Antwerpen, Novosanis N V filed Critical Univ Antwerpen
Publication of NL2011416A publication Critical patent/NL2011416A/nl
Application granted granted Critical
Publication of NL2011416C2 publication Critical patent/NL2011416C2/nl

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A61MEDICAL OR VETERINARY SCIENCE; HYGIENE
    • A61BDIAGNOSIS; SURGERY; IDENTIFICATION
    • A61B10/00Other methods or instruments for diagnosis, e.g. instruments for taking a cell sample, for biopsy, for vaccination diagnosis; Sex determination; Ovulation-period determination; Throat striking implements
    • A61B10/0045Devices for taking samples of body liquids
    • A61B10/007Devices for taking samples of body liquids for taking urine samples
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A61MEDICAL OR VETERINARY SCIENCE; HYGIENE
    • A61BDIAGNOSIS; SURGERY; IDENTIFICATION
    • A61B5/00Measuring for diagnostic purposes; Identification of persons
    • A61B5/145Measuring characteristics of blood in vivo, e.g. gas concentration, pH value; Measuring characteristics of body fluids or tissues, e.g. interstitial fluid, cerebral tissue
    • A61B5/14507Measuring characteristics of blood in vivo, e.g. gas concentration, pH value; Measuring characteristics of body fluids or tissues, e.g. interstitial fluid, cerebral tissue specially adapted for measuring characteristics of body fluids other than blood
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A61MEDICAL OR VETERINARY SCIENCE; HYGIENE
    • A61FFILTERS IMPLANTABLE INTO BLOOD VESSELS; PROSTHESES; DEVICES PROVIDING PATENCY TO, OR PREVENTING COLLAPSING OF, TUBULAR STRUCTURES OF THE BODY, e.g. STENTS; ORTHOPAEDIC, NURSING OR CONTRACEPTIVE DEVICES; FOMENTATION; TREATMENT OR PROTECTION OF EYES OR EARS; BANDAGES, DRESSINGS OR ABSORBENT PADS; FIRST-AID KITS
    • A61F5/00Orthopaedic methods or devices for non-surgical treatment of bones or joints; Nursing devices; Anti-rape devices
    • A61F5/44Devices worn by the patient for reception of urine, faeces, catamenial or other discharge; Portable urination aids; Colostomy devices
    • A61F5/4404Details or parts
    • A61F5/4405Valves or valve arrangements specially adapted therefor ; Fluid inlets or outlets
    • GPHYSICS
    • G01MEASURING; TESTING
    • G01NINVESTIGATING OR ANALYSING MATERIALS BY DETERMINING THEIR CHEMICAL OR PHYSICAL PROPERTIES
    • G01N1/00Sampling; Preparing specimens for investigation
    • G01N1/02Devices for withdrawing samples
    • G01N1/10Devices for withdrawing samples in the liquid or fluent state
    • GPHYSICS
    • G01MEASURING; TESTING
    • G01NINVESTIGATING OR ANALYSING MATERIALS BY DETERMINING THEIR CHEMICAL OR PHYSICAL PROPERTIES
    • G01N1/00Sampling; Preparing specimens for investigation
    • G01N1/02Devices for withdrawing samples
    • G01N1/10Devices for withdrawing samples in the liquid or fluent state
    • G01N1/20Devices for withdrawing samples in the liquid or fluent state for flowing or falling materials
    • G01N1/2035Devices for withdrawing samples in the liquid or fluent state for flowing or falling materials by deviating part of a fluid stream, e.g. by drawing-off or tapping
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A61MEDICAL OR VETERINARY SCIENCE; HYGIENE
    • A61BDIAGNOSIS; SURGERY; IDENTIFICATION
    • A61B2562/00Details of sensors; Constructional details of sensor housings or probes; Accessories for sensors
    • A61B2562/12Manufacturing methods specially adapted for producing sensors for in-vivo measurements
    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B01PHYSICAL OR CHEMICAL PROCESSES OR APPARATUS IN GENERAL
    • B01LCHEMICAL OR PHYSICAL LABORATORY APPARATUS FOR GENERAL USE
    • B01L3/00Containers or dishes for laboratory use, e.g. laboratory glassware; Droppers
    • B01L3/50Containers for the purpose of retaining a material to be analysed, e.g. test tubes
    • B01L3/502Containers for the purpose of retaining a material to be analysed, e.g. test tubes with fluid transport, e.g. in multi-compartment structures
    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B01PHYSICAL OR CHEMICAL PROCESSES OR APPARATUS IN GENERAL
    • B01LCHEMICAL OR PHYSICAL LABORATORY APPARATUS FOR GENERAL USE
    • B01L3/00Containers or dishes for laboratory use, e.g. laboratory glassware; Droppers
    • B01L3/50Containers for the purpose of retaining a material to be analysed, e.g. test tubes
    • B01L3/505Containers for the purpose of retaining a material to be analysed, e.g. test tubes flexible containers not provided for above
    • GPHYSICS
    • G01MEASURING; TESTING
    • G01NINVESTIGATING OR ANALYSING MATERIALS BY DETERMINING THEIR CHEMICAL OR PHYSICAL PROPERTIES
    • G01N1/00Sampling; Preparing specimens for investigation
    • G01N1/02Devices for withdrawing samples
    • G01N1/10Devices for withdrawing samples in the liquid or fluent state
    • G01N1/16Devices for withdrawing samples in the liquid or fluent state with provision for intake at several levels
    • GPHYSICS
    • G01MEASURING; TESTING
    • G01NINVESTIGATING OR ANALYSING MATERIALS BY DETERMINING THEIR CHEMICAL OR PHYSICAL PROPERTIES
    • G01N1/00Sampling; Preparing specimens for investigation
    • G01N1/02Devices for withdrawing samples
    • G01N1/10Devices for withdrawing samples in the liquid or fluent state
    • G01N1/20Devices for withdrawing samples in the liquid or fluent state for flowing or falling materials
    • YGENERAL TAGGING OF NEW TECHNOLOGICAL DEVELOPMENTS; GENERAL TAGGING OF CROSS-SECTIONAL TECHNOLOGIES SPANNING OVER SEVERAL SECTIONS OF THE IPC; TECHNICAL SUBJECTS COVERED BY FORMER USPC CROSS-REFERENCE ART COLLECTIONS [XRACs] AND DIGESTS
    • Y10TECHNICAL SUBJECTS COVERED BY FORMER USPC
    • Y10TTECHNICAL SUBJECTS COVERED BY FORMER US CLASSIFICATION
    • Y10T29/00Metal working
    • Y10T29/49Method of mechanical manufacture
    • Y10T29/49826Assembling or joining

Landscapes

  • Health & Medical Sciences (AREA)
  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • General Health & Medical Sciences (AREA)
  • Pathology (AREA)
  • Heart & Thoracic Surgery (AREA)
  • Biomedical Technology (AREA)
  • Animal Behavior & Ethology (AREA)
  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Public Health (AREA)
  • Veterinary Medicine (AREA)
  • Physics & Mathematics (AREA)
  • Medical Informatics (AREA)
  • Molecular Biology (AREA)
  • Surgery (AREA)
  • Hematology (AREA)
  • Analytical Chemistry (AREA)
  • Biochemistry (AREA)
  • Immunology (AREA)
  • Hydrology & Water Resources (AREA)
  • General Physics & Mathematics (AREA)
  • Chemical & Material Sciences (AREA)
  • Nursing (AREA)
  • Epidemiology (AREA)
  • Orthopedic Medicine & Surgery (AREA)
  • Vascular Medicine (AREA)
  • Optics & Photonics (AREA)
  • Biophysics (AREA)
  • Sampling And Sample Adjustment (AREA)
  • Investigating Or Analysing Biological Materials (AREA)
  • Automatic Analysis And Handling Materials Therefor (AREA)

Description

Vloeistofmonsternemer, kit van onderdelen en werkwijze voor assemblage
Gebied van de uitvinding
De onderhavige uitvinding heeft betrekking op het gebied van vloeistofverzamelingsinrichtingen, meer in het bijzonder op het gebied van inrichtingen voor het opvangen van een vooraf bepaald volume van een vooraf gedefinieerd gedeelte (bv. eerste lediging, in volle stroom, andere fractie) van een vloeistofstroom.
Achtergrond van de uitvinding
Vorderingen in de klinische moleculaire diagnostiek hebben geleid tot gevoelige DNA-detectieassays voor het testen van Chlamydia, gonorroe en andere seksueel overdraagbare infecties (SOI) zoals humaan papillomavirus (HPV). Sommige van deze assays worden reeds gebruikt op urinemonsters. Groot voordeel van een urinemonster is dat het relatief gemakkelijk verkregen kan worden door een niet-invasieve zelfbemonsteringswerkwijze in alle leeftijdsgroepen en door beide geslachten. Voor SOI-diagnose wordt voor analyse de eerste fractie urine aanbevolen die niet verdund is door middenstroomurine, aangezien deze de hoogste DNA-concentratie van het pathogeen bevat. Wanneer urine wordt getest, dient aantasting van DNA voorkomen te worden door het toevoegen van nucleaseremmers of chaotrope agentia. Voor andere tests op urine zoals het diagnosticeren van urineweginfecties (UWI-s), biochemie en het monitoren van de progressie van ziekten zoals diabetes mellitus en hoge bloeddruk (hypertensie) hoort een sterielere fractie te worden geïsoleerd, bv. middenstroomurine die niet gecontamineerd is met eerste fractie urine.
Urinemonsters worden typisch verzameld in een kleine container, wat bemonstering voor mannen, maar met name voor vrouwen moeilijk maakt. In het geval een specifieke urinefractie nodig is, bv. eerste fractie urine, moet de urinestroom onderbroken worden, wat leidt tot een vieze ervaring voor de gebruiker en zeer vaak slordige bemonstering van urine.
Ook voor diverse andere doeleinden, bv. drugstests; testen op doping in de sport, is urineverzameling nodig, bij voorkeur plaatsvindend in hygiënische omstandigheden die minimale problemen aan de proefpersoon opleggen.
Inrichtingen voor het opvangen van een eerste gedeelte van urine zijn in het veld bekend. W02004/010873 openbaart een vloeistofmon-sternemer waar de vloeistof bij een inlaat binnenkomt. Het monster gaat door een klep heen naar een monsterkamer en daarna sluit de klep, de rest van de vloeistofstroom omleidend naar een monsternemer-overloop. Zoals vermeld door de auteurs van deze aanvrage, is een nadeel van de monsternemer dat het verzamelde monster verdund kan raken met vloeistof of urine die later in de vloeistofstroom of het urine-specimen wordt afgegeven. Deze verdunning hangt af van de werkings-snelheid en de effectiviteit van de klepwerking, en kan ook afhangen van de afgiftesnelheid van de vloeistofstroom of het urinemonster.
Samenvatting van de uitvinding
Het is een doel van uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding om een goede werkwijze en inrichting te verschaffen voor het opvangen van een vooraf gedefinieerd gedeelte van een vloeistof-stroom.
In het bijzonder is het een doel van uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding om een werkwijze en inrichting te verschaffen voor het automatisch opvangen van een vooraf bepaald volume van een vooraf gedefinieerd deel van een vloeistofstroom.
Deze doelstelling wordt bereikt door een werkwijze en inrichting en kit van onderdelen, volgens uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding.
In een eerste aspect verschaft de onderhavige uitvinding een inrichting voor het opvangen van een eerste gedeelte van een vloeistof stroom, waarbij de inrichting omvat: een inlaat voor het ontvangen van de vloeistofstroom; een uitlaat voor het afvoeren van een overmaat van de vloeistofstroom, bv. in het bijzonder terwijl de vloeistof stroomt; een geleider aangesloten tussen de inlaat en de uitlaat, en aangepast voor het leiden van het eerste gedeelte van de vloeistofstroom naar een reservoir verbonden met de geleider en voor het leiden van een volgend gedeelte van de vloeistofstroom naar de uitlaat; waarbij de geleider een verplaatsbaar element omvat dat is aangepast voor het creëren van passage van vloeistof tussen de inlaat en het reservoir terwijl passage van vloeistof tussen de inlaat en de uitlaat wordt geblokkeerd wanneer het element zich in een eerste positie bevindt, en voor het blokkeren van passage van vloeistof tussen de inlaat en het reservoir terwijl passage van vloeistof wordt gecreëerd tussen de inlaat en de uitlaat wanneer het element zich in een tweede positie bevindt, waarbij het element optilmiddelen omvat voor het verplaatsen van het element van de eerste naar de tweede positie wanneer het eerste gedeelte van de vloeistofstroom in het reservoir wordt opgevangen.
Het is een voordeel een verplaatsbaar element te gebruiken in plaats van een klep met een specifieke diameter, omdat het het eerste vloeistofgedeelte in hoofdzaak ongehinderd (d.w.z. met volle snelheid) naar het reservoir laat stromen, zodat het risico van het mengen van het eerste vloeistofgedeelte met een tweede vloeistofgedeelte voordat het eerste gedeelte het reservoir heeft bereikt drastisch wordt verminderd, zo niet volledig geëlimineerd.
Het is een volgend voordeel van het gebruiken van het verplaatsbare element dat het verder binnengaan van vloeistof volledig kan blokkeren zodra een vooraf bepaalde hoeveelheid van het eerste vloeistofgedeelte is verzameld. Dit vermindert drastisch of elimineert volledig het risico van het mengen van het eerste, reeds in het reservoir opgevangen vloeistofgedeelte met erop volgende vloeistofge-deelten.
Het gebruiken van een verplaatsbaar element in plaats van oppervlaktespanning voor het afsluiten van het reservoir is voordelig, aangezien het mechanische blokkade verschaft.
Het is een voordeel van een inrichting volgens uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding dat zij gemakkelijk op maat kan worden gemaakt om een vooraf gedefinieerde hoeveelheid van het eerste vloeistofgedeelte op te vangen, in hoofdzaak onafhankelijk van de stroomsnelheid, die tussen brede bereiken kan variëren (bv. tussen 1 ml/sec en 55 ml/sec).
Het is een voordeel van een inrichting volgens uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding om een uitlaat te hebben die geschikt is voor het afvoeren van een overmaat van de vloeistofstroom, in het bijzonder terwijl de vloeistof nog stroomt, in tegenstelling tot sommige inrichtingen van de stand van de techniek, waar eerst de volledige hoeveelheid vloeistof in de inrichting wordt verzameld, welke inrichting vervolgens moet worden geheld voor het verwijderen van de overmaat vloeistof. Het is veel makkelijker met de inrichting van de onderhavige uitvinding om morsen te vermijden.
In een inrichting volgens uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding is het verplaatsbare element een langwerpig element dat in een richting beweegbaar is die in hoofdzaak overdwars is ten opzichte van de richting van de inlaat naar de uitlaat.
Het is voordelig om het verplaatsbare element in een richting te bewegen die in hoofdzaak overdwars is ten opzichte van de richting van de vloeistofstroom, bv. loodrecht daarop of binnen een afwijking van deze loodrechte richting van niet meer dan 55°, omdat dergelijke beweging in hoofdzaak niet wordt tegengewerkt door de vloeistof-stroom, dus de kracht die vereist is voor het bewegen van het element in dergelijke richting, is verlaagd.
Het is een voordeel van de inrichting dat de stromingswrijving op enkele stadia verminderd is, bv. geminimaliseerd, aldus verbeterde stromingscapaciteit garanderend, terwijl opstoppingen, overloop en morsen worden vermeden. Dit maakt ook verbeterd mengen mogelijk met een substantie die optioneel in het reservoir aanwezig kan zijn vóór het opvangen van de vloeistof, welk mengen onafhankelijk is van de stroomsnelheid en variaties in stroomsnelheid.
In een inrichting volgens uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding omvat het optilmiddel een vooraf gedefinieerd volume van een materiaal met een massadichtheid die lager is dan die van de op te vangen vloeistof.
Door materiaal van zulke lage massadichtheid (ten opzichte van de massadichtheid van de op te vangen vloeistof) te gebruiken, wordt het optillen van het verplaatsbare element automatisch bereikt terwijl vloeistof wordt verzameld.
Een geschikt materiaal voor het opvangen van een vloeistof met een massadichtheid van ongeveer 0,90 tot 1,10 kg/dm3, zoals bv. urine, is bv. schuim van lage dichtheid, bv. Styrofoam®. Wanneer dit materiaal in een dergelijke vloeistof wordt ondergedompeld, zal het element worden opgetild door de Archimedes-kracht. De vereiste hoeveelheid van genoemd materiaal hangt voornamelijk af van het gewicht van het beweegbare element en is in hoofdzaak onafhankelijk van de op te vangen hoeveelheid vloeistof.
In een inrichting volgens uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding omvatten de optilmiddelen ten minste één luchtkamer.
Het is een voordeel een luchtkamer als optilmiddel te gebruiken, omdat zij zeer lichtgewicht is en geen extra materiaalkosten vereist en niet hoeft te worden weggegooid na gebruik van de inrichting .
Wanneer een luchtkamer wordt gebruikt, kan de noodzaak voor het bovengenoemde lichtgewicht materiaal (bv. het schuim) achterwege worden gelaten.
Een luchtkamer en materiaal van lage dichtheid kunnen elk als zodanig worden gebruikt, of in combinatie.
In een inrichting volgens uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding is de inlaat een buisvormige inlaat en/of is de uitlaat een buisvormige uitlaat.
Een buisvormige inlaat en/of uitlaat kan worden verschaft voor gebruiksgemak van de inrichting. Een buisvormige inlaat en/of uitlaat vermindert de kansen van morsen van vloeistof.
In een inrichting volgens uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding heeft het verplaatsbare element ten minste een eerste segment met een eerste dwarsdoorsnede en een tweede segment met een tweede dwarsdoorsnede die kleiner is dan de eerste dwarsdoorsnede, en een eerste kanaal dat zich uitstrekt tussen een eerste opening in het eerste segment en een tweede opening in het tweede segment, zodat wanneer het element zich in de eerste positie bevindt, de eerste opening in vloeistofverbinding staat met de inlaat voor het ontvangen van het eerste gedeelte van de vloeistofstroom waardoor het eerste gedeelte door het eerste kanaal heen naar het reservoir wordt geleid, en zodat wanneer het element zich in de tweede positie bevindt, de eerste opening wordt geblokkeerd van de inlaat terwijl de kleinere dwarsdoorsnede van het tweede segment passage toestaat van het tweede vloeistofgedeelte van de inlaat naar de uitlaat; en de geleider heeft een interne rand die complementair is met de tweede dwarsdoorsnede.
Het element kan ten minste twee segmenten hebben, bijvoorbeeld twee segmenten, in welk geval ze 'bovensegment' en 'ondersegment' kunnen worden genoemd, of meer dan twee segmenten, bv. drie.
De dwarsdoorsnede wordt in een vlak loodrecht op een longitudinale as van het verplaatsbare element genomen. Het is een voordeel van deze opstelling dat het eerste vloeistofgedeelte niet op een andere manier kan stromen dan naar de eerste opening en naar het eerste kanaal, en wanneer het element zich in zijn eerste, bv. bovenste positie bevindt, aan de zijkant om het element heen naar de uitlaat zal gaan.
Het is een voordeel een eerste kanaal zonder interne uitsteeksels, of zonder bewegende onderdelen te gebruiken, omdat de vloeistof die naar het reservoir stroomt niet wordt gehinderd en er geen naar beneden gerichte krachten op het verplaatsbare element worden uitgeoefend, zodat het gemakkelijk omhoog kan bewegen. De inlaatstroom wordt niet door obstakels belemmerd en er worden door de inkomende vloeistofstroom slechts minimale neerwaartse krachten op het verplaatsbare element uitgeoefend die zijn opwaartse beweging zouden kunnen belemmeren.
Wanneer het verplaatsbare element omhoog beweegt, wordt de inlaat afgesloten in hoofdzaak zonder tegenwerkende krachten, hetzij veroorzaakt door de vloeistofstroom, of door het gewicht van de hoeveelheid van de vloeistofkolom boven het reservoir, die ook zou worden opgetild.
Aangezien de ingang naar het eerste kanaal wordt geblokkeerd, is het risico van mengen met verdere vloeistof onmogelijk. Het mechanisme is gebaseerd op het toelaten van een eerste vloeistofvolume, onafhankelijk van de stroomsnelheid van de vloeistof.
Het is een voordeel dat de eerste opening omhoog (niet omlaag) beweegt, omdat verdere vloeistoftoevoer in het eerste kanaal wordt voorkomen, terwijl nog steeds wat lucht in het eerste kanaal kan worden aangezogen, zodat de vloeistof in het eerste kanaal naar het reservoir kan stromen in plaats van in het eerste kanaal te blijven vanwege onderdruk die anders kan voorkomen zodra de eerste opening wordt gesloten. Dit vermijdt morsen wanneer het reservoir na de vloeistofbemonstering wordt verwijderd.
Het is een voordeel van de interne rand van de geleider dat hij een vorm heeft die complementair is met die van de tweede dwarsdoorsnede voor het voorkómen dat vloeistof via de interne rand naar het reservoir stroomt. Het is een volgend voordeel van deze rand dat, tijdens assemblage, het element via de bovenkant kan worden ingébracht en op deze rand kan rusten zonder uit de inrichting te vallen, bv. op de grond. Het is een volgend voordeel dat het verplaatsbare element opnieuw op deze rand kan rusten wanneer het reservoir uit de geleider wordt verwijderd, opnieuw voorkómend dat het element eruit valt, bv. op de grond.
In een inrichting volgens uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding is de dwarsdoorsnede van het eerste segment cirkelvormig en is de dwarsdoorsnede van het tweede segment elliptisch, en waarbij de geleider een corresponderende elliptische rand heeft.
Hoewel een cirkelvormige en een elliptische vorm niet verplicht zijn, is een glad oppervlak voordelig, omdat het gemakkelijke passage mogelijk maakt van het tweede en verdere gedeelten van de vloeistof-stroom naar de uitlaat wanneer het element naar zijn tweede (bovenste) positie wordt bewogen en er een omleidingskanaal wordt gevormd tussen de interne wanden van de geleider en het tweede segment. Door het tweede gedeelte van de vloeistof te laten wegstromen, is het risico van mengen met de eerste fractie minimaal en wordt het gebrui-kersgemak enorm verhoogd (minimaal risico van morsen en er is geen beheersing van de blaas vereist in het geval van urineverzameling).
Een additioneel voordeel van het gebruiken van een elliptische vorm in plaats van een kleinere cirkelvormige vorm is dat het risico van draaiing van het element rond zijn as eenvoudig wordt geëlimineerd .
In een inrichting volgens uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding omvat het verplaatsbare element verder een tweede kanaal dat is gepositioneerd om lucht van het reservoir naar de uitlaat te laten ontsnappen tijdens het opvangen van ten minste een fractie van het eerste gedeelte van de vloeistofstroom wanneer het element zich in de eerste positie bevindt, en zodanig is gepositioneerd dat passage van vloeistof van de uitlaat naar het reservoir wordt geblokkeerd wanneer het element zich in de tweede positie bevindt.
Dit tweede kanaal kan een derde en een vierde opening omvatten. Alternatief kan het tweede kanaal een goot, een sleuf of een groef omvatten.
Het is een voordeel dat de lucht in het reservoir via een tweede kanaal anders dan het eerste kanaal kan ontsnappen, zodat de stroom die door de ontsnappende lucht wordt gecreëerd wanneer de vloeistof het reservoir binnengaat, de inkomende vloeistofstroom niet belemmert. Op deze manier kan de inkomende vloeistof bij nog hogere stroomsnelheden worden opgevangen.
Het is een voordeel dat het tweede kanaal (voor luchtafvoer) in het beweegbare element is geïntegreerd, zodat het ook automatisch is geopend en gesloten in de eerste resp. tweede positie van het element .
Het is een voordeel dat het tweede kanaal (luchtkanaal) door een bovendeel van de geleider wordt geblokkeerd wanneer het beweegbare element zich in zijn tweede (bovenste) positie bevindt, aangezien het een extra mechanisme is dat voorkomt dat de stroom het reservoir binnengaat.
In een inrichting volgens uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding heeft de geleider een eerste opening gepositioneerd tussen de inlaat en het reservoir, en het element heeft een uitsteeksel dat is aangepast voor het blokkeren van de eerste opening wanneer in de tweede positie terwijl de eerste opening wordt opengelaten wanneer in de eerste positie voor het ontvangen van het eerste vloeistofgedeelte; het verplaatsbare element heeft een bovensegment met een gesloten wandsectie en een ondersegment met een vernauwing of een tweede opening die zodanig is gepositioneerd dat de gesloten wandsectie passage van vloeistof van de inlaat naar de uitlaat blokkeert wanneer in de eerste positie voor het leiden van het eerste vloeistofgedeelte richting het reservoir, terwijl passage van het tweede vloeistofgedeelte van de inlaat naar de uitlaat wordt mogelijk gemaakt wanneer in de tweede positie.
Het is een voordeel van deze opstelling dat het eerste vloei-stofgedeelte niet op een andere manier kan stromen dan in de eerste opening, en wanneer het element zich in zijn bovenste positie bevindt, om het element heen richting de uitlaat te gaan.
Aangezien de ingang naar de eerste opening mechanisch wordt geblokkeerd wanneer de vereiste hoeveelheid vloeistof in het reservoir is opgevangen, wordt het risico van het mengen met verdere vloeistof drastisch verminderd. Het mechanisme is gebaseerd op het toelaten van een eerste vloeistofvolume, onafhankelijk van de stroomsnelheid van de vloeistof.
In een inrichting volgens uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding zijn het bovensegment en het ondersegment van het verplaatsbare element in hoofdzaak vlak.
Het is een voordeel van deze uitvoeringsvorm dat zij minder materiaal vereist en gemakkelijker te produceren is.
In een uitvoeringsvorm omvat de inrichting verder een tweede geleider en een tweede beweegbaar element en een tweede reservoir voor het opvangen van een tweede gedeelte van de vloeistofstroom.
De eerste geleider en het eerste beweegbare element en eerste reservoir kunnen in vorm en/of afmeting identiek zijn aan de tweede geleider resp. het tweede beweegbare element en het tweede reservoir, of kunnen verschillend zijn.
In een uitvoeringsvorm omvat de inrichting verder een kap voor het afsluiten van een bovendeel van de geleider.
Hoewel niet absoluut vereist voor correct functioneren van de inrichting, kan dit helpen om morsen tijdens en na het opvangen van het vloeistofmonster te vermijden. Het kan ook het risico verminderen van incorrect gebruik van de inrichting (bv. het gebruiken van de ge-leideropening in plaats van het invoerkanaal).
In een inrichting volgens uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding omvat de inlaat een trechter.
In het geval van urineverzameling is de trechter bij voorkeur gemodelleerd om gebruik door beide geslachten mogelijk te maken. Alternatief kunnen voor mannen en vrouwen verschillende trechters worden gebruikt. De trechter kan onderdeel van de inlaat zijn, of kan een apart onderdeel zijn dat daaraan te bevestigen is. In het laatstgenoemde geval omvat de inlaat bij voorkeur een trechtersteun waaraan de trechter kan worden bevestigd.
In een inrichting volgens uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding is de trechter gemaakt van een materiaal dat omkeerbaar kan worden gevouwen en ontvouwen of met een kliksysteem omkeerbaar kan worden ineengedrukt of ontspannen.
Het is een voordeel dat het volume van de trechter kan worden verminderd zonder deze te beschadigen, om verzending via de reguliere post mogelijk te maken.
Een inrichting volgens uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding kan verder een beugel omvatten voor het vasthouden van de trechter aan de trechtersteun en/of voor het houden van de trechter in een ontvouwen of ontspannen toestand en/of voor het positioneren van de inrichting om in een verticale positie op een in hoofdzaak horizontaal oppervlak te staan.
Het is een voordeel van een dergelijke beugel dat deze de trechter in een 'open' positie kan houden voor eenvoudige verzameling van de vloeistof. Een dergelijke beugel is gemakkelijk voor de gebruiker aangezien hij/zij geen krachten op de trechter hoeft uit te oefenen om deze 'open' te houden, en zodoende wordt het risico van morsen verminderd.
Een dergelijke beugel kan ook worden gebruikt om het mogelijk te maken dat de inrichting in een verticale positie op een in hoofdzaak horizontaal oppervlak wordt geplaatst. Het is een voordeel van een dergelijke inrichting dat het reservoir, vóór en/of na gebruik, met zijn opening omhoog gericht kan worden gepositioneerd. Op deze manier zal de inhoud van het reservoir, bv. een conserveringsvloei-stof (vóór gebruik) of een urinemonster (na gebruik), zelfs wanneer het iets geheld is, in het reservoir blijven wanneer de inrichting (tijdelijk) op het oppervlak wordt geplaatst, bv. op een tafel.
In een inrichting volgens uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding is de inrichting ten minste ten dele gemaakt van biologisch afbreekbaar materiaal.
De inrichting is bij voorkeur volledig van dergelijk materiaal gemaakt, op het reservoir na, dat naar een laboratorium kan worden teruggestuurd.
In een inrichting volgens uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding zijn de inlaat, de uitlaat en de geleider in een monolithisch deel gecombineerd of geassembleerd.
Het gebruiken van minder onderdelen vereenvoudigt de assemblage door de eindgebruiker.
In een inrichting volgens uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding zijn de inlaat, de uitlaat en de geleider van polymeren gemaakt, bij voorkeur geselecteerd uit de groep bestaande uit poly-propyleen en polyethyleen, of van biologisch afbreekbare materialen.
Polypropyleen blijkt een zeer geschikt materiaal voor deze toepassing te zijn, met name vanwege de rigiditeit ervan tijdens transport en de vouwcapaciteit ervan, wat het mogelijk maakt breukbesten-dig geïntegreerde scharnieren op basis van vouwlijnen te verschaffen.
In een inrichting volgens uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding hebben de inrichting of demonteerbare delen daarvan zodanige afmetingen dat ze in een doos van 380 mm x 265 mm x 32 mm passen.
Het is een voordeel dat een dergelijke inrichting via de reguliere post kan worden bezorgd.
In een tweede aspect verschaft de onderhavige uitvinding een kit van onderdelen, omvattende: een buisvormige inlaat; een buisvor mige uitlaat; een geleider met ten minste drie openingen, een eerste opening verbindbaar met de buisvormige inlaat, een tweede opening verbindbaar met de buisvormige uitlaat, een derde opening verbindbaar met een reservoir; een element verplaatsbaar in de geleider en aangepast voor het creëren van passage voor vloeistof tussen de inlaat en het reservoir terwijl passage van vloeistof tussen de inlaat en de uitlaat wordt geblokkeerd wanneer het element zich in een eerste positie bevindt, en voor het blokkeren van passage van vloeistof tussen de inlaat en het reservoir terwijl in een tweede positie passage voor vloeistof tussen de inlaat en de uitlaat wordt gecreëerd, waarbij het element optilmiddelen omvat.
In een kit van onderdelen volgens uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding zijn twee of meer van de buisvormige inlaat en de buisvormige uitlaat en de geleider in een monolithisch deel gecombineerd of geassembleerd.
Een kit van onderdelen volgens uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding kan verder een reservoir omvatten.
In een uitvoeringsvorm heeft het reservoir een volume of 1-750 ml, bij voorkeur 1-50 ml, met meer voorkeur 1-15 ml, met de meeste voorkeur 3-15 ml, afhankelijk van de toepassing.
In een uitvoeringsvorm omvat het reservoir een DNA-stabilisatiemiddel of een conserveringsvloeistof.
Het middel kan een vaste of een vloeibare substantie zijn.
Een kit van onderdelen volgens uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding kan verder een trechter en een beugel voor het bevestigen van de trechter aan de inlaat van de geleider omvatten.
In een derde aspect verschaft de onderhavige uitvinding een werkwijze voor het assembleren van de inrichting, waarbij de werkwijze omvat: - het verschaffen van een geleider die is aangepast voor het leiden van een eerste gedeelte van een vloeistofstroom naar een reservoir verbonden met de geleider en voor het leiden van een volgend gedeelte van de vloeistofstroom naar een uitlaat; - indien de inlaat is gescheiden van de geleider, het vastmaken van de inlaat aan de geleider; - indien de uitlaat is gescheiden van de geleider, het vastmaken van de uitlaat aan de geleider; - het vastmaken van het reservoir aan de geleider; - het inbrengen van het verplaatsbare element in de geleider, waarbij het verplaatsbare element is aangepast voor het creëren van passage van vloeistof tussen de inlaat en het reservoir terwijl passage van vloeistof tussen de inlaat en de uitlaat wordt geblokkeerd wanneer het verplaatsbare element zich in een eerste positie in de geleider bevindt, en voor het blokkeren van passage van vloeistof tussen de inlaat en het reservoir terwijl passage van vloeistof wordt gecreëerd tussen de inlaat en de uitlaat wanneer het verplaatsbare element zich in een tweede positie in de geleider bevindt.
In een uitvoeringsvorm omvat de werkwijze verder: het vastmaken van de afsluitkap aan de geleider.
In een uitvoeringsvorm omvat de werkwijze verder: het vastmaken van de trechter aan de inlaat.
In een uitvoeringsvorm omvat de inlaat een trechtersteun en een ten dele gevouwen trechter die door middel van een beugel aan de trechtersteun is vastgemaakt, en de werkwijze omvat verder de stap van het duwen van de beugel richting de geleider.
Specifieke en voorkeursdragende aspecten van de uitvinding zijn opgenomen in de aangehechte onafhankelijke en afhankelijke conclusies. Kenmerken van de afhankelijke conclusies kunnen worden gecombineerd met kenmerken van de onafhankelijke conclusies en met kenmerken van andere afhankelijke conclusies zoals aangewezen en niet enkel zoals uitdrukkelijk in de conclusies naar voor gebracht.
Deze en andere aspecten van de uitvinding zullen duidelijk zijn aan de hand van en verhelderd worden met verwijzing naar de hiernavolgende beschreven uitvoeringsvorm(en).
Korte beschrijving van de figuren FIG. 1 toont een explosietekening van een eerste uitvoeringsvorm van een inrichting volgens de onderhavige uitvinding, omvattende een assemblage, een reservoir, een beweegbaar element en een afsluitkap. De assemblage omvat een inlaat en een uitlaat gekoppeld met een geleider.
FIG. 2 toont de assemblage van FIG. 1 in lijntekeningen.
FIG. 3 toont een bovenaanzicht op de assemblage van FIG. 2.
FIG. 4 toont een perspectiefdoorsnede aanzicht van de assemblage van FIG. 2.
FIG. 5 toont een dwarsdoorsnede aanzicht van de assemblage van FIG. 3 volgens de lijn A-A.
FIG. 6 toont een perspectiefaanzicht van het in FIG. 1 getoonde 'beweegbare element'.
FIG. 7 toont een bovenaanzicht van het element van FIG. 6 volgens pijl VII.
FIG. 8 toont een onderaanzicht van het element van FIG. 6 volgens pijl VIII.
FIG. 9 toont een linkeraanzicht van het element van FIG. 6 volgens pijl IX.
FIG. 10 toont een rechteraanzicht van het element van FIG. 6 volgens pijl X.
FIG. 11 toont een dwarsdoorsnede van het element van FIG. 6 in het vlak B-B.
FIG. 12 toont een bovenaanzicht van de assemblage van FIG. 3 die verder een afsluitkap omvat.
FIG. 13 toont een dwarsdoorsnede van de assemblage van FIG. 12 met het beweegbare element gelokaliseerd in de eerste (onderste) positie voor het leiden van het eerste gedeelte van de vloeistofstroom naar het reservoir.
FIG. 14a illustreert de vloeistofstroom naar het reservoir, en luchtstroom door de assemblage heen het reservoir uit wanneer het beweegbare element zich in zijn eerste (onderste) positie bevindt.
FIG. 14b toont een vergroot aanzicht van een deel van FIG. 14a.
FIG. 15 toont een dwarsdoorsnede van de assemblage van FIG. 12 met het beweegbare element gelokaliseerd in de tweede (bovenste) positie voor het leiden van het tweede gedeelte van de vloeistofstroom naar de uitlaat.
FIG. 16a illustreert de blokkade van de vloeistofstroom in, en de luchtstroom uit het reservoir, en toont de passage van vloeistof van de inlaat naar de uitlaat door om het beweegbare element heen te gaan wanneer het zich in zijn tweede (bovenste) positie bevindt.
FIG. 16b toont een vergroot aanzicht van een deel van FIG 16a.
FIG. 17 toont een voorbeeld van een geleider en element (waarvan de voorste helft is verwijderd), volgens een tweede uitvoeringsvorm van een inrichting volgens de onderhavige uitvinding, in perspectief aanzicht, waarbij het element in de eerste (onderste) positie is gesitueerd voor het opvangen van vloeistof in het reservoir.
FIG. 18 toont het element van FIG. 17 in zijn geheel.
FIG. 19 toont een inrichting voor het opvangen van een eerste gedeelte van de vloeistofstroom in een eerste reservoir, en voor het opvangen van een tweede gedeelte van de vloeistofstroom in een tweede reservoir, en voor het laten passeren van een overmaat van de vloei-stofstroom naar de uitlaat, volgens een derde uitvoeringsvorm van een inrichting volgens de onderhavige uitvinding.
FIG. 20 toont een explosietekening van een vierde uitvoeringsvorm van een inrichting volgens de onderhavige uitvinding, omvattende een assemblage met een geleider met een inlaat en een uitlaat, en een beweegbaar element dat drie segmenten omvat. De inlaat omvat een trechtersteun en een aparte trechter, en een beugel.
FIG. 21 toont de assemblage van FIG. 20 in bovenaanzicht.
FIG. 22 toont een deel van de assemblage van FIG. 21 in vergroot aanzicht.
FIG. 23 toont het eerste en tweede segment van het beweegbare element van FIG. 20 in vergroot perspectiefaanzicht.
FIG. 24 toont de assemblage van FIG. 20 in perspectiefaanzicht, waarbij de voorste helft van de assemblage vanwege illustratieve doeleinden is verwijderd.
FIG. 25 toont een onderaanzicht van het element van FIG. 23 volgens pijl XXV.
FIG. 26 toont een rechteraanzicht van het element van FIG. 23 volgens pijl XXVI.
FIG. 27 toont een dwarsdoorsnede van het element van FIG. 25 in het vlak A-A.
FIG. 28 toont een linkeraanzicht van het element van FIG. 23 volgens pijl XXVIII.
FIG. 29 toont de beugel van FIG. 20 in vergroot perspectiefaanzicht .
FIG. 30 toont de trechter en de beugel en een deel van de inlaat van FIG. 20 in een eerste bevestigingspositie.
FIG. 31 toont de trechter en de beugel en een deel van de inlaat van FIG. 20 in een tweede bevestigingspositie.
De figuren zijn enkel schematisch en niet limiterend. In de figuren kunnen de afmetingen van sommige onderdelen overdreven en niet op schaal zijn voorgesteld voor illustratieve doeleinden.
Referentienummers in de conclusies mogen niet worden geïnterpreteerd om de beschermingsomvang te beperken. In de verschillende figuren verwijzen dezelfde referentienummers naar dezelfde of gelijkaardige elementen.
Gedetailleerde beschrijving van illustratieve uitvoeringsvormen
De huidige uitvinding zal beschreven worden met betrekking tot bijzondere uitvoeringsvormen en met verwijzing naar bepaalde tekeningen, echter de uitvinding wordt daartoe niet beperkt maar is enkel beperkt door de conclusies. De beschreven tekeningen zijn slechts schematisch en niet beperkend. In de tekeningen kunnen voor illustratieve doeleinden de afmetingen van sommige elementen vergroot en niet op schaal getekend zijn. De afmetingen en de relatieve afmetingen komen soms niet overeen met de actuele praktische uitvoering van de uitvinding.
De termen eerste, tweede, derde en dergelijke in de beschrijving en in de conclusies worden gebruikt voor het onderscheiden van gelijkaardige elementen en niet noodzakelijk voor het beschrijven van een volgorde, noch in de tijd, noch spatiaal, noch in rangorde of op enige andere wijze. Het dient te worden begrepen dat de termen op die manier gebruikt onder geschikte omstandigheden verwisselbaar zijn en dat de uitvoeringsvormen van de uitvinding hierin beschreven geschikt zijn om in andere volgorde te werken dan hierin beschreven of weergegeven.
Bovendien, de termen bovenste, onderste en dergelijke in de beschrijving en de conclusies worden aangewend voor beschrijvingsdoel-einden en niet noodzakelijk om relatieve posities te beschrijven. Het dient te worden begrepen dat de termen die zo aangewend worden onder gegeven omstandigheden onderling kunnen gewisseld worden en dat de uitvoeringsvormen van de uitvinding hierin beschreven ook geschikt zijn om te werken volgens andere oriëntaties dan hierin beschreven of weergegeven.
Het dient opgemerkt te worden dat de term 'omvat', zoals gebruikt in de conclusies, niet als beperkt tot de erna beschreven middelen dient geïnterpreteerd te worden; deze term sluit geen andere elementen of stappen uit. Hij is zodoende te interpreteren als het specificeren van de aanwezigheid van de vermelde kenmerken, waarden, stappen of componenten waarnaar verwezen wordt, maar sluit de aanwezigheid of toevoeging van één of meerdere andere kenmerken, waarden, stappen of componenten, of groepen daarvan niet uit. Dus, de omvang van de uitdrukking 'een inrichting omvattende middelen A en B' dient niet beperkt te worden tot inrichtingen die slechts uit componenten A en B bestaan. Het betekent dat met betrekking tot de huidige uitvinding, A en B de enige relevante componenten van de inrichting zijn.
Verwijzing doorheen deze specificatie naar 'één uitvoeringsvorm' of 'een uitvoeringsvorm' betekent dat een specifiek kenmerk, structuur of karakteristiek beschreven in verband met de uitvoeringsvorm is opgenomen in tenminste één uitvoeringsvorm van de onderhavige uitvinding. Dus, voorkomen van de uitdrukkingen 'in één uitvoeringsvorm' of 'in een uitvoeringsvorm' op diverse plaatsen doorheen deze specificatie hoeven niet noodzakelijk allemaal naar dezelfde uitvoeringsvorm te refereren, maar kunnen dit wel doen. Voorts, de specifieke kenmerken, structuren of karakteristieken kunnen gecombineerd worden op eender welke geschikte manier, zoals duidelijk zou zijn voor een gemiddelde vakman op basis van deze bekendmaking, in één of meerdere uitvoeringsvormen.
Vergelijkbaar dient het geapprecieerd te worden dat in de beschrijving van voorbeeldmatige uitvoeringsvormen van de uitvinding verscheidene kenmerken van de uitvinding soms samen gegroepeerd worden in één enkele uitvoeringsvorm, figuur of beschrijving daarvan met als doel het stroomlijnen van de openbaarmaking en het helpen in het begrijpen van één of meerdere van de verscheidene inventieve aspecten. Deze methode van openbaarmaking dient hoe dan ook niet geïnterpreteerd te worden als een weerspiegeling van een intentie dat de uitvinding meer kenmerken vereist dan expliciet vernoemd in iedere conclusie. Eerder, zoals de volgende conclusies weerspiegelen, inventieve aspecten liggen in minder dan alle kenmerken van één enkele voorafgaande openbaar gemaakte uitvoeringsvorm. Dus, de conclusies volgend op de gedetailleerde beschrijving zijn hierbij expliciet opgenomen in deze gedetailleerde beschrijving, met iedere op zichzelf staande conclusie als een afzonderlijke uitvoeringsvorm van deze uitvinding .
Voorts, terwijl sommige hierin beschreven uitvoeringsvormen sommige, maar niet andere, in andere uitvoeringsvormen inbegrepen kenmerken bevatten, zijn combinaties van kenmerken van verschillende uitvoeringsvormen bedoeld als gelegen binnen de reikwijdte van de uitvinding, en vormen deze verschillende uitvoeringsvormen, zoals zou begrepen worden door de vakman. Bijvoorbeeld, in de volgende conclu sies kunnen eender welke van de beschreven uitvoeringsvormen gebruikt worden in eender welke combinatie.
In de hier voorziene beschrijving worden talrijke specifieke details naar voren gebracht. Het is hoe dan ook te begrijpen dat uitvoeringsvormen van de uitvinding kunnen uitgevoerd worden zonder deze specifieke details. In andere gevallen zijn welgekende werkwijzen, structuren en technieken niet in detail getoond om deze beschrijving helder te houden.
In de onderhavige openbaring worden de termen 'reservoir' en 'recipiënt' als synoniemen gebruikt.
De onderhavige uitvinding gaat over een inrichting die is aangepast om automatisch een vooraf bepaald volume van één of meer vooraf bepaalde delen van een vloeistofstroom op te vangen, door de vloeistofstroom in ten minste twee in hoofdzaak onderling gescheiden delen te scheiden, inclusief bijvoorbeeld, maar niet daartoe beperkt, eerste-fractie- en middenstroomurine. Indien gebruikt voor urinever-zameling, kan de inrichting door beide geslachten worden gebruikt en kan door kinderen (indien zindelijk) alsook door volwassenen en ouderen worden gebruikt. De inrichting kan in een zittende of een staande positie worden gebruikt. Zij kan gemakkelijk door de gebruiker worden vastgehouden om in een verzamelingstrechter een vloeistofmonster te leveren, bv. een urinemonster.
Voor het opvangen van een eerste gedeelte van een vloeistof-stroom, bv. van een urinestroom (bekend als 'eerste fractie urine') heeft de inrichting een beweegbaar element dat een snelle koerswijziging van de vloeistofstroom van het reservoir naar de uitlaatbuis garandeert zodra het vereiste volume is verzameld. De inrichting kan gemakkelijk bv. de eerste 1 ml tot 15 ml van een vloeistofstroom of urine verzamelen, maar de afmetingen van de inrichting kunnen worden gevarieerd om verschillende vloeistofvolumes te verzamelen. Het gebruik van een dergelijke inrichting volgens uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding zal de reproduceerbaarheid van het bemonsteren vergroten.
In het geval van urineverzameling maakt de inrichting gegarandeerde verzameling van eerste fractie urine mogelijk, onverdund door middenstroomurine, die bv. voor medische analyse kan worden gebruikt. In alternatieve uitvoeringsvormen maakt de inrichting ook verzameling van middenstroomurine niet gecontamineerd door eerste fractie urine mogelijk.
De inrichting kan bijvoorbeeld op maat worden gemaakt voor het omgaan met stroomsnelheden die zich uitstrekken tussen minder dan 1 ml/sec tot 55 ml/sec. Voor urineverzameling wordt in het algemeen 30 ml/sec als de bovengrens genomen van een urinestroomsnelheid in een gezond persoon. De stroomsnelheden waarmee kan worden omgegaan, hangen af van de afmetingen van de inrichting volgens uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding.
De inrichting functioneert met of zonder het onderbreken van de vloeistofstroom, bv. urinestroom. Het is niet nodig de stroomsnelheid te reguleren en indien op de juiste manier gebruikt, zal er geen morsen van vloeistof of contaminatie van de omgeving plaatsvinden. Zij is gebruikersvriendelijk; in het geval van urineverzameling wordt het de persoon bijvoorbeeld toegestaan ononderbroken te urineren zonder de noodzaak van beheersing van de blaas of om de inrichting uit de urinestroom te nemen. De gebruiker kan zodoende op natuurlijke stroomsnelheid zonder andere gebruikerinterventie dan het op juiste wijze vasthouden van de inrichting zijn/haar urinefractie van de volledige lediging in de inrichting afleveren. Er is beperkte manipulatie door de gebruiker vereist en er vindt wanneer correct gebruikt geen morsen en/of contaminatie van vloeistof of urine op het externe oppervlak van de inrichting plaats. De inrichting is daarom hygiënisch .
In settings waar een vooraf bepaalde hoeveelheid van een vloeistof moet worden verzameld en met een tweede substantie gemengd die reeds in de recipiënt aanwezig is (voorgevuld agens), zal een inrichting volgens uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding de bemonstering en het mengen vereenvoudigen, en zal overvullen van de recipiënt en erop volgende verdunning van een voorgevuld agens voorkomen. Het voorgevulde agens kan, indien aanwezig, een standaardsubstantie zijn, of een component die al dan niet toxisch en/of irriterend kan zijn. Een inrichting volgens uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding zal ook morsen van te bemonsteren vloeistof aan de buitenkant van de recipiënt vermijden, dus zij kan bruikbaar zijn om op een veiliger en schone manier potentieel toxische, infectieuze of onhygiënische vloeistoffen zoals bv., maar niet beperkt daartoe, urine te verzamelen en optioneel deze te mengen met een andere potenti- eel toxische substantie, of op een veilige en schone manier een potentieel gevaarlijk mengsel van substanties te verkrijgen. De in de recipiënt verzamelde fractie zal niet worden vermengd met, noch verdund worden door de vloeistof die vervolgens door de inrichting heen stroomt.
Een inrichting volgens uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding kan worden ontworpen om het gebruik mogelijk te maken van standaard recipiënten voor verzameling van biologische monsters die al dan niet DNA-stabilisatiemiddelen bevatten. Als de recipiënt conserveringsmiddelen bevat, zal het vooraf gedefinieerde gedeelte van de vloeistof (bv. eerste lediging) onmiddellijk in contact komen met de stabilisatie- of chaotrope middelen.
De inrichting kan toepassing vinden bij het bemonsteren van specifieke gedeelten van urine, bv. een eerste volume van het eerste fractie gedeelte en/of een tweede volume van het middenstroomgedeel-te, maar de inrichting en de techniek zijn niet beperkt tot urinebe-monstering.
FIG. 1 toont een explosietekening van een eerste uitvoeringsvorm van een inrichting 1 volgens de onderhavige uitvinding. De inrichting 1 heeft een hoofddeel (getoond in het midden) dat een assemblage van drie afzonderlijke onderdelen kan zijn: een inlaat 2, een uitlaat 4 en een geleider 3. De uitvinding zal verder worden uitgelegd alsof het hoofddeel een assemblage van drie afzonderlijke onderdelen is, maar het hoofddeel kan ook een enkelvoudig monolithisch deel zijn. De inlaat 2 kan een buisvormig gedeelte en een gedeelte met de vorm van een trechter omvatten waar een vloeistofstroom zal binnenkomen. Een eerste gedeelte van de vloeistofstroom zal worden opgevangen door een reservoir 5, vastgemaakt aan een onderzijde van de geleider 3. Een overmaat van de vloeistofstroom zal bij de uitlaat 4 naar buiten gaan. Ook getoond is een element 6 dat is aangepast voor het bewegen binnen de geleider 3, en een kap 8 voor het afsluiten van de geleider 3, hoewel de inrichting 1 ook zou werken zonder deze afsluitkap 8.
FIGN. 2-5 tonen het hoofddeel in respectievelijk perspectie-faanzicht, bovenaanzicht, perspectiefdoorsnedeaanzicht en vooraanzicht. De geleider 3 heeft een vorm voor het kunnen bevatten van het element 6 en heeft een cilindrisch gedeelte 32 eronder dat dient om een reservoir 5 aan vast te maken. Het cilindrische gedeelte 32 kan worden aangepast voor het vastmaken van commercieel verkrijgbare recipiënten, bv. door aanduwen of door schroefdraad. De verzame-lingstrechter in bijgesloten figuren kan worden vormgegeven om selectief urine van vrouwen en mannen te verzamelen. In een uitvoeringsvorm is de verzamelingstrechter gemaakt van een relatief dun materiaal, optioneel met voorgevormde vouwlijnen die omkeerbaar kunnen worden gevouwen (bv. tijdens productie) en ontvouwen (bv. door de eindgebruiker) of met een kliksysteem omkeerbaar ineengedrukt (bv. tijdens productie) en ontspannen (bv. door de eindgebruiker) om het volume ervan te verkleinen, wat het mogelijk maakt dat de inrichting inclusief de trechter via de reguliere post naar de eindgebruikers kan worden verspreid. Alternatief kunnen ook voorgevormde vormen worden gebruikt. In plaats van de in FIG. 2 getoonde trechter kunnen ook andere vormen of buizen voor het opvangen van vloeistof en het leiden ervan naar de inlaat 2 worden gebruikt, zoals bv. een conische vorm.
FIGN. 6-11 tonen het beweegbare element 6 van FIG. 1 in meer detail en in diverse aanzichten. FIG. 6 toont het element 6 in perspectief aanzicht. FIG. 7 toont een bovenaanzicht van het element van FIG. 6 volgens pijl VII. FIG. 8 toont een onderaanzicht van het element van FIG. 6 volgens pijl VIII. FIG. 9 toont een zijaanzicht van het element van FIG. 6 volgens pijl IX. FIG. 10 toont een zijaanzicht van het element van FIG. 6 volgens pijl X. FIG. 11 toont een dwarsdoorsnede van het element van FIG. 6 in het vlak B-B. Het element 6 moet in de geleider 3 van het hoofddeel worden geplaatst. In zijn eerste (onderste) positie in de geleider 3 rust de onderrand 34 van het eerste segment 61, ook 'bovensegment' van het element 6 genoemd, op de elliptische binnenrand 31 van de geleider 3 (zie FIG. 4).
Het beweegbare element 6 heeft verschillende functies: a) het zal dienen als een pijp ('eerste kanaal' genoemd) en in eerste instantie de vloeistofstroom via een eerste intern kanaal 63 naar de verbonden container (recipiënt) 5 leiden, b) de pijp kan worden afgesloten wanneer het element 6 naar zijn tweede (d.w.z. bovenste) positie beweegt, c) de dwarsdoorsnede van het eerste (bovenste) segment 61 van het element 6 in een vlak loodrecht op zijn longitudinale as is groter dan de dwarsdoorsnede van het tweede (onderste) segment 62, voor het blokkeren van passage van de inlaat 2 naar de uitlaat 4 wanneer het element 6 zich in zijn eerste (onderste) positie bevindt, zodat het gedeelte van de vloeistofstroom door de pijp (eerste kanaal 63) heen in het reservoir 5 wordt gedwongen en voor het mogelijk maken van passage van de vloeistofstroom van de inlaat 2 naar de uitlaat 4 wanneer het element 6 zich in zijn tweede (bovenste) positie bevindt terwijl binnengaan in de pijp (eerste kanaal 63) wordt geblokkeerd. Het element 6 strekt zich ten minste gedeeltelijk uit in het reservoir 5. In het getoonde voorbeeld is de dwarsdoorsnede van het bovendeel 61 cirkelvormig, terwijl de dwarsdoorsnede van het onderste deel 62 elliptisch is, maar andere vormen zijn ook mogelijk. Een hydrodynamische vorm, bv. gladde vorm, wordt geprefereerd om obstructie van de vloeistofstroom van de inlaat 2 naar de uitlaat 4 te verminderen. De (elliptische) vorm van het buitenoppervlak van het tweede (onderste) deel 62 is in hoofdzaak complementair met de (bv. elliptische) vorm van de binnenrand 31 van de geleider 3, en de afmetingen van het tweede segment 62, ook 'ondersegment' genoemd, zijn slechts iets kleiner dan de afmetingen van de binnenrand 31, om het element 6 gemakkelijk omhoog te laten bewegen, terwijl wordt vermeden dat vloeistof uit de geleider 3 via de rand 31 in het reservoir 5 stroomt. De gemiddelde vakman kan een geschikte speling vinden door routinetoetsing, of proefondervindelijk. De binnenrand 31 maakt ook gemakkelijk inbrengen van het element 6 in de geleider 3 mogelijk en voorkomt dat het element 6 valt (bv. op de grond) wanneer het reservoir 5 wordt verwijderd (na het opvangen van het vooraf gedefinieerde (bv. eerste) vloeistofgedeelte). Het gebruiken van een niet-ronde vorm voor het tweede (onderste) segment 62 van het element 6 in combinatie met een in hoofdzaak complementaire binnenrand 31 voorkomt draaiing van het element 6 rond zijn longitudinale as, waardoor wordt gewaarborgd dat de eerste opening 64 (d.w.z. de ingang van het eerste kanaal 63 voor het ontvangen van de vloeistof) en de vierde opening 68 (d.w.z. de luchtuitlaat van het tweede kanaal 65) goed gepositio neerd blijven naar respectievelijk de inlaatbuis 2 en uitlaatbuis 4. Het gebruiken van een niet-symmetrische vorm voor het tweede ondersegment 62 van het beweegbare element 6 en een complementaire vorm voor de rand 31 kan incorrecte assemblage van het beweegbare element 6 in het hoofdelement verhinderen. Correcte assemblage kan ook ten uitvoer worden gebracht door een rib (niet getoond) te verschaffen op het bovensegment 61 van het beweegbare deel 6, aangepast voor het glijden in een corresponderende groef in de geleider 3 van de hoofdbehuizing, of door een rib (niet getoond) te verschaffen op het bo vendeel 3 van de hoofdbehuizing en een corresponderende groef in het bovensegment 61 van het beweegbare element 6, of door het gebruiken van een platgemaakt oppervlak aan één zijde van de cilinder. Andere bekenden technieken voor het voorkómen van incorrecte assemblage kunnen ook worden gebruikt.
De afmetingen en het gewicht van het beweegbare element 6 en de afmetingen van het reservoir 5 bepalen samen de hoeveelheid vloei-stofvolume die zal worden verzameld. De gemiddelde vakman kan die hoeveelheid bepalen, ook vooraf bepaald volume genoemd. Wanneer de vooraf gedefinieerde hoeveelheid van het eerste vloeistofgedeelte, bv. 1-15 ml voor eerste fractie urine, het reservoir 5 is binnengegaan, zal het element 6 vanwege zijn optilmiddel 69 omhoog schuiven (d.w.z. weg van het reservoir 5). Dit zal ervoor zorgen dat de eerste opening 64 geblokkeerd raakt van de inlaat 2 om te voorkomen dat verdere vloeistof in het eerste kanaal 63 komt, en zodoende in het reservoir 5. Op hetzelfde moment wordt binnen de geleider 3 een omlei-dingskanaal gecreëerd, van de inlaat 2 naar de uitlaat 4, naast het element 6, vanwege de kleinere dwarsdoorsnede van het tweede (onderste) segment 62 (bv. een kleinere dwarsdiameter in het geval van een elliptische vorm) dan de dwarsdoorsnede van het eerste segment 61, en zodoende van de corresponderende inwendige dwarsdoorsnede van de geleider 3 .
Element 6 omvat ook een tweede kanaal 66, gevormd tussen een derde en vierde opening 67, 68, dat wordt gebruikt voor het verwijde ren van lucht uit het reservoir 5 wanneer het reservoir 5 met het vooraf gedefinieerde (bv. eerste) vloeistofgedeelte wordt gevuld. Hoewel FIG. 9 vierkante openingen 67, 68 toont, zijn ook andere vor men mogelijk, bv. cirkelvormige openingen, of langwerpige openingen, bv. rechthoekige openingen of elliptische openingen. Dit maakt gelijkmatige vulling van de recipiënt 5 mogelijk, d.w.z. gemakkelijke en snelle vulling zonder schokken. Dit werkt als volgt (zie ook FIG. 14a en FIG. 14b). Wanneer het reservoir 5 leeg is en het element 6 zich in zijn eerste (onderste) positie bevindt, staat de derde opening 67 in gas/luchtverbinding met het reservoir 5 en staat de vierde opening 68 in gas/luchtverbinding met de uitlaat 4, zodat via de derde opening 67 en het tweede kanaal 66 en de vierde opening 68 lucht uit het reservoir 5 naar de uitlaat 4 kan ontsnappen wanneer vloeistof het reservoir 5 binnenkomt. Wanneer de vooraf gedefinieerde hoe- veelheid van het vooraf gedefinieerde (bv. eerste) gedeelte van de vloeistofstroom het reservoir 5 is binnengegaan en het element 6 naar zijn tweede (bovenste) positie is bewogen, worden de derde en de vierde opening 67, 68 door wandsecties van de geleider 3 afgesloten (zie ook FIG. 16a en FIG. 16b), om te voorkomen dat vloeistof, in het bijzonder een volgend gedeelte van de lediging, via het tweede kanaal 66 (ook het 'luchtkanaal' genoemd) het reservoir 5 binnenkomt.
Zoals genoemd, heeft het element 6 optilmiddelen voor het opwaarts bewegen van het element 6 wanneer het eerste vloeistofgedeelte het reservoir 5 is binnengegaan. De optilmiddelen kunnen worden aangepast voor het drijven op reeds verzamelde vloeistof, waardoor ze opwaarts bewegen wanneer vloeistof het reservoir 5 binnenkomt. In de in FIGN. 6-11 getoonde uitvoeringsvorm heeft het element 6 één of meer luchtkamers 69 (d.w.z. compartimenten open aan hun onderuitein de, maar gesloten aan hun bovenkant). Door geschikte afmetingen te kiezen, en afhankelijk van het gewicht van het element 6, zullen deze één of meer luchtkamers 69 het element 6 vanwege de Archimedes-kracht opwaarts doen bewegen wanneer het element 6 ten minste gedeeltelijk in de vloeistof in het reservoir 5 wordt ondergedompeld. Een andere manier om voldoende drijfvermogen aan element 6 te verschaffen zonder één of meer luchtkamers 69 te gebruiken, kan zijn door het element 6 door een materiaal met een massadichtheid af te dekken die lager is dan de op te vangen vloeistof (optioneel gemengd met een agens, zoals boven beschreven), bv. Styrofoam® in het geval van urineverzameling. Styrofoam is een handelsmerk van een geëxtrudeerd polystyreenschuim met gesloten cellen, maar er kan ook ander schuimmateriaal worden gebruikt, op voorwaarde dat het een massadichtheid heeft die lager is dan die van de vloeistof.
In de uitvoeringsvorm van FIGN 6-11 heeft de geleider 3 een open bovenkant, die kan worden afgesloten door een kap of deksel 8 voor het vermijden van contaminatie van het vloeistofmonster, alsook voor het garanderen van juist gebruik van de inrichting 1 (bv. het vermijden van morsen).
Het reservoir (of de recipiënt) 5 dient om het eerste (of latere) gedeelte van een vooraf gedefinieerde hoeveelheid van een vloei-stofstroom op te vangen, te bewaren en te transporteren. Het kan aan de geleider 3 worden vastgemaakt, bv. aan een cilindrisch gedeelte daarvan, door draadkoppeling, wrijvingspassing of andere aangrijping die gemakkelijk te verbreken is. In een uitvoeringsvorm is dit reservoir 5 deels voorgevuld met een met de te verzamelen vloeistof te mengen substantie. Als de inrichting 1 bijvoorbeeld wordt gebruikt om eerste fractie urine op te vangen voor op DNA gebaseerde toetsing, wordt het aanbevolen voorafgaand aan het verzamelen van de urine een DNA-stabilisatiemiddel toe te voegen. Een volume dat zich uitstrekt tussen 1 en 15 ml is zeer geschikt voor het opvangen van eerste fractie urine voor op DNA gebaseerde SOI-toetsing. Na gebruik kan het reservoir 5 van de geleider 3 worden losgekoppeld en dient zonder morsen of contaminatie met een geschikte afsluitkap of deksel voor transport, opslag en analyse te worden afgesloten. Dergelijke reservoirs 5 zijn commercieel verkrijgbaar.
Geschikte materialen voor de inrichting zijn: polypropyleen, papier of biologisch afbreekbare polymeren zoals het bioplastic Plan-tic®, commercieel verkrijgbaar van het bedrijf Plantic Technologies Limited (VK), maar andere materialen zouden ook kunnen worden gebruikt. Het materiaal dient voor het doeleinde van urineverzameling vloeistof te kunnen tegenhouden bij omgevingstemperatuur of lichaamstemperatuur (d.w.z. ongeveer 15° tot 40°, zoals bijvoorbeeld 35-40°C) en de inrichting 1 in vorm te houden tijdens de duur van de vloei-stofverzameling (bv. ten minste 5 minuten). Het materiaal hoort geen fysisch-chemische effecten te hebben op de bemonsterde vloeistof, bv. urine, en de vloeistof, bv. urine, niet te contamineren of medische analyse te beïnvloeden. In het geval van biologisch afbreekbare polymeer kan het materiaal een voordeel verschaffen doordat het na gebruik gemakkelijk is schoon te spoelen.
Met verwijzing naar FIG. 1 en naar FIG. 12 en FIG. 13 kan de inrichting 1 als volgt worden geproduceerd en geassembleerd. De hoofdcomponent, omvattende de inlaat 2, de geleider 3 en de uitlaat 4 alsook het beweegbare element 6, kan worden geproduceerd door spuit-gieten. De hoofdcomponent kan als afzonderlijke delen (d.w.z. de geleider 3, de inlaat 2, de uitlaat 4) worden gegoten en geassembleerd (d.w.z. door aanduwen) of kan worden geproduceerd door spuitgieten als een enkelvoudig deel. Om de inrichting 1 te assembleren, kan het element 6 vanaf de bovenkant in de geleider 3 worden ingebracht. Het element 6 hoort op een zodanige manier georiënteerd te worden dat de eerste opening 64 naar de inlaatbuis 2 is georiënteerd. Optioneel kan het tweede (onderste) segment 62 asymmetrisch worden gemaakt voor het vermijden van misplaatsing, het tweede segment kan bv. een zijrib hebben (niet getoond) en de rand 31 van de geleider 3 kan een corresponderende inkeping hebben (niet getoond). In speciale uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding kan de bovenkant van de geleider 3 door een kap 8 worden afgesloten. Een reservoir 5 kan aan een cilindrisch gedeelte 32 (FIG. 4) van de geleider 3 worden vastgemaakt, bv. door aanduwen, of door schroefdraad, of op elke willekeurige in het veld bekende manier. Optioneel kan een aanwijzing, zoals bv. een kleur of een teken op een gedeelte van het element 6 worden aangebracht, bv. tussen de onderrand 34 van het bovensegment en de derde opening 67 om het de gebruiker mogelijk te maken om visueel te controleren of het beweegbare deel 6 zich voorafgaand aan gebruik van de inrichting 1 in zijn correcte positie bevindt. Assemblage kan op een vaste locatie gebeuren (bv. fabriek) of kan plaatselijk worden gedaan door bv. de eindgebruiker.
In een uitvoeringsvorm kan de inrichting 1 op een zodanige manier op maat worden gemaakt en geconstrueerd dat zij of de componenten ervan in een relatief platte doos met afmetingen kleiner dan bv. 380 mm x 265 mm x 32 mm worden bewaard, zodat zij of de componenten ervan via de reguliere post kunnen worden verzonden. Een dergelijke doos zou in een 'standaard' brievenbus passen, waarvan de exacte afmetingen per land iets kunnen afwijken. Dergelijke afmetingen maken het mogelijk dat de inrichting via een standaardbrievenbus kan worden verzonden, wat zelfbemonstering thuis en bezorging van de inrichting 1, of de gedemonteerde delen ervan, en tegelijkertijd of daarna ook het reservoir 5 met het vloeistofmonster per post mogelijk maakt. In een uitvoeringsvorm kunnen onderdelen van de inrichting 1, in het bijzonder de trechter, samengedrukt of gevouwen worden, bv. door het gebruiken van een klikhandeling. Vóór gebruik dient de inrichting 1 natuurlijk ontvouwen en/of ontplooid en/of geassembleerd te worden, zodat de inrichting 1 haar bedoelde vorm voor optimale vloeistofver-zameling behoudt.
De inrichting 1 kan worden gebruikt om een vooraf bepaald volume van een vooraf gedefinieerd gedeelte van een vloeistofstroom op te vangen. Het op te vangen volume is gerelateerd met de afmetingen en het gewicht van de verschillende onderdelen, welke afmetingen en welk gewicht kunnen worden aangepast in functie van de vereiste bemonste-ringsspecificaties. Indien gewenst, kan het reservoir 5 voorgevuld zijn met een reagens dat na bemonstering met de vloeistof moet worden gemengd. Het reagens kan een vast materiaal of een vloeibaar materiaal zijn.
Om in detail uit te leggen hoe de inrichting 1 zal functioneren, wordt het aangenomen dat de inrichting wordt gebruikt voor de verzameling van eerste fractie urine en dat het reservoir 5 reeds een DNA-conserveringsbuffer bevat en dat de componenten van inrichting 1 in een doos of brief zijn verpakt en via de reguliere post zijn bezorgd. De eerste stap is de doos of brief uit te pakken. De volgende stap is het element 6 in de geleider 3 in te brengen, de geleider 3 door de kap 8 af te sluiten en de trechter te ontvouwen in het geval deze gevouwen was, en in het geval dat de geleider 3 en de inlaat 2 en/of de uitlaat 4 gescheiden delen zijn, de inlaat 2 en/of de uitlaat 4 aan de geleider 3 vast te maken. Optioneel kan een aanwijzing, zoals bv. een kleur of teken op een gedeelte van het element 6 worden aangebracht, bv. tussen de onderrand 34 van het bovensegment en de derde opening 67 om het de gebruiker mogelijk te maken om visueel te controleren of het beweegbare deel 6 zich voorafgaand aan gebruik van de inrichting in zijn correcte positie bevindt. Als de inrichting 1 in haar geheel of ten dele werd voorgeassembleerd, kunnen sommige of alle van de bovenstaande assemblagestappen achterwege worden gelaten.
De volgende stap is het reservoir 5 te openen terwijl het verticaal wordt gehouden om morsen te vermijden, en het aan de geleider 3 (of de hoofdcomponent) vast te maken. Dit kan bv. worden gedaan door schuiven of door vastschroeven. Vervolgens houdt de persoon de inrichting 1 zodanig vast dat zijn of haar urine de trechter zal binnengaan en de uitlaat 4 naar het toilet is gericht. Vervolgens kan in een staande of zittende positie een vloeistofmonster worden genomen. De trechter kan een ontwerp hebben dat geschikt is voor beide geslachten. Wanneer de persoon begint te urineren, zal het element 6 aanvankelijk in zijn eerste (onderste) positie zijn gelokaliseerd (FIG. 13). De urine die in de trechter stroomt, zal via de inlaatbuis 2 in de eerste opening 64 van het element 6 en door het eerste kanaal 63 heen stromen en zal in hoofdzaak op de bodem van het reservoir 5 eindigen, waar de urine direct zal mengen met de conserveringsvloei-stof, indien aanwezig. Door het tweede kanaal 66 (ook 'het luchtkanaal' genoemd) zal zich geen wezenlijke tegendruk ten opzichte van de vloeistofkolom in het reservoir 5 opbouwen. Overmaat lucht zal via het luchtkanaal 66 naar de uitlaat 4 ontsnappen. Aangezien de vierde opening 68 in communicatie staat met de uitlaat 4, zal de ontsnappende lucht het binnengaan van de vloeistof in het reservoir 5 niet verstoren (bv. hinderen), wat voordelig is vergeleken met enkele systemen van de stand van de techniek. In FIG. 14a en FIG. 14b is de vloeistofstroom met ononderbroken lijn aangegeven, de luchtstroom is met stippellijn aangegeven. Wanneer het vloeistofniveau in het reservoir 5 de onderkant van het element 6 bereikt, raakt lucht in de luchtkamer 69 ingesloten en de één of meer luchtkamers 69 zullen als optilmiddel functioneren voor het omhoog bewegen van het element 6, d.w.z. richting zijn tweede positie. De optilmiddelen verschaffen drijfvermogen aan het element 6, waardoor het opwaarts wordt bewogen naarmate het reservoir gevuld raakt. Naarmate meer vloeistof het reservoir 5 binnenkomt, begint het element 6 opwaarts te bewegen, terwijl lucht via het tweede kanaal 66 wordt verwijderd (zie ook FIG. 15). De op te vangen hoeveelheid vloeistof wordt voornamelijk geregeld door de afmetingen van het reservoir 5. Teneinde te garanderen dat het element 6 wordt opgetild wanneer de vooraf gedefinieerde hoeveelheid vloeistof in het reservoir aanwezig is, dient het element 6 echter voldoende drijfvermogen te hebben om zijn gewicht en een statische wrijvingskracht tussen het element 6 en de geleider 3, in het bijzonder tussen het tweede segment 62 en de binnenrand 31 van de geleider 3 te overwinnen. Het drijfvermogen kan worden verhoogd door het volume van de luchtkamer(s) 69 te verhogen, of door materiaal met een massadichtheid toe te voegen die lager is dan die van de op te vangen vloeistof, zoals bv. Styrofoam®. Tegen de tijd dat de vooraf gedefinieerde hoeveelheid vloeistof in het reservoir 5 is gestroomd, heeft het element 6 zijn tweede (bovenste) positie bereikt en de eerste opening 64 is achter een wandsectie van de geleider 3 verschoven, zodat het eerste kanaal 63 van de inlaat 2 is ontkoppeld en de derde en vierde openingen 67, 68 zijn zodanig tegen een wandsectie verscho ven dat het tweede kanaal 66 van de uitlaat 4 is ontkoppeld. Een zeer voordelig kenmerk van deze uitvoeringsvorm is het feit dat, tijdens het opvangen van het eerste vloeistofgedeelte, de inlaatstroom niet wordt gehinderd door obstakels (inclusief luchtdruk) waar de stroom een neerwaarts gerichte kracht op zou uitoefenen, wat zou verhinderen dat het element 6 omhoog zou bewegen. Met andere woorden, de neerwaartse krachtcomponent die op het element 6 wordt uitgeoefend, is verwaarloosbaar. Ook de luchtstroom die uit het reservoir 5 ontsnapt wanneer vloeistof het reservoir 5 binnenkomt, verstoort de door het eerste kanaal 63 inkomende vloeistofstroom niet, omdat lucht via een ander kanaal 66 ontsnapt. Dit maakt het mogelijk dat het eerste vloeistofgedeelte het reservoir 5 sneller binnengaat. Op deze manier wordt het mengen van het eerste vloeistofgedeelte met een volgend vloeistofgedeelte vanwege een beperkt stromingsvermogen bv. door interne stromingswrijving vermeden. Het is een belangrijk voordeel van dit mechanisme dat het in staat is tot het bemonsteren van de vooraf bepaalde hoeveelheid vloeistof in hoofdzaak onafhankelijk van de vloeistofstroomsnelheid, die constant kan zijn, of tussen relatief brede bereiken kan variëren. Tests die een prototype gebruiken dat op maat is gemaakt voor urineverzameling, hebben goede werking laten zien bij stroomsnelheden tussen minder dan 1 ml/sec tot maximaal 55 ml/sec, waarbij de laatstgenoemde meer dan tweemaal de maximumstroom bij gezonde individuen is, die ongeveer 30 ml/sec is. Het prototype werkt zelfs nog steeds correct wanneer zodanig geheld dat het langwerpige element 6 een hoek van 15° met de verticale richting vormt. Daarentegen wordt in de in W02004010873 beschreven inrichting de stroomsnelheid op verschillende plaatsen in de inrichting beperkt (in het bijzonder in de klepinlaat, de afsluitkamer en de klepuitlaat) en die stroomsnelheid is beslissend voor welk deel van de vloeistof zal worden opgevangen en welk deel van de vloeistof zal overlopen. Bovendien wordt in de inrichting van de stand van de techniek mengen tussen het eerste en tweede vloeistofgedeelte niet volledig geëlimineerd zolang het reservoir niet afgesloten wordt. Bovendien is de sluiting gebaseerd op oppervlaktespanning, die minder betrouwbaar en minder voorspelbaar is dan mechanische blokkade zoals gebruikt in de onderhavige uitvinding. Sterker nog, vanaf het moment dat het element 6 omhoog begint te bewegen, wordt binnen de geleider 3 een passage gecreëerd van de inlaatbuis 2 naar de uitlaatbuis 4, in de vorm van een omleidingskanaal, gevormd tussen het tweede (onderste) segment 62 van het element 6 en het binnenoppervlak van de geleider 3, zoals aangegeven met de stipstreeplijn in FIG. 16a en FIG. 16b, de kleinere dwarsdoorsnede (bv. kleinere diameter) van het tweede segment 62 in aanmerking nemend. Zoals kan worden gezien uit dezelfde figuren, wordt wanneer het element 6 omhoog naar zijn tweede (bovenste) positie is bewogen, de eerste opening 64 afgesloten, waardoor binnengaan van vloeistof in het eerste kanaal 63 en dus van de inlaat 2 naar het reservoir 5 wordt voorkomen, en ook de derde en vierde opening 67, 68 worden afgesloten, dus het tweede (lucht)kanaal 66 wordt afgesloten, waardoor wordt voorkomen dat via de uitlaat 4 vloeistof in het reservoir 5 stroomt wanneer het element 6 zich in zijn bovenste positie bevindt, dat wil zeggen, wanneer het eerste vloeistofgedeelte is opgevangen. Dus verdere vulling van het reservoir 5 via een van de twee verschillende routes (d.w.z. eerste kanaal 63 of tweede kanaal 66) wordt vermeden. Er kan geen verdere vloeistof het reservoir 5 binnengaan. Bovendien hoeft de persoon die het vloeistofmonster levert, niet zijn/haar blaas te beheersen om de vloeistofstroomsnelheid te reguleren, specifiek hoeft hij/zij zijn/haar urinestroom niet te onderbreken en kan eenvoudigweg doorgaan met urineren tot hij/zij klaar is. De volgende stap is het reservoir 5 van de geleider 3 (of van de hoofdcomponent in het geval van een enkelvoudig deel) te verwijderen. Door dit te doen, zal het element 6 van het reservoir 5 worden verwijderd en zal het vloeistofniveau in het reservoir 5 dalen vanwege verwijdering van element 6. Dankzij deze niveaudaling wordt het risico van morsen van vloeistof wanneer het reservoir 5 wordt losgekoppeld of wanneer het reservoir 5 wordt afgesloten, drastisch verminderd. Het reservoir 5 dat het monster van de eerste fractie urine bevat, kan vervolgens door een kap of deksel worden afgesloten om contaminatie en/of morsen tijdens transport of opslag te voorkomen. Het afgesloten reservoir 5 kan vervolgens worden verzonden, bv. naar een laboratorium, voor bv. medische analyse. Alternatief kunnen op de inrichting uitleesmiddelen worden verschaft, zoals bv. een kleurencode op een teststrip, zodanig geplaatst dat deze in contact staat met verzamelde vloeistof, om het de gebruiker mogelijk te maken om een testresultaat uit te lezen.
Hoewel de werkingsprincipes boven voor slechts één uitvoeringsvorm van de inrichting worden beschreven, kunnen ook andere uitvoeringsvormen van de inrichting worden gebruikt. Een tweede uitvoeringsvorm van de inrichting 101 wordt getoond in FIG. 17 en FIG. 18. FIG. 17 toont een voorbeeld van een geleider 103 en een corresponderend beweegbaar element 106 (waarvan de voorste helft is verwijderd), in perspectiefaanzicht. Het element 106 is in de eerste (onderste) positie geplaatst voor het opvangen van vloeistof in het reservoir 105 (niet getoond). FIG. 18 toont het element 106 in meer detail. De inrichting 101 functioneert grotendeels op dezelfde manier als de inrichting 1 van de eerste uitvoeringsvorm, maar er zijn enkele verschillen. De geleider 103 heeft bijvoorbeeld een eerste opening 132 gepositioneerd tussen de inlaat 102 en het reservoir 105, en het element 106 heeft een uitsteeksel 163 dat is aangepast voor het blokkeren van de eerste opening 132 wanneer het element 106 zich in zijn tweede (d.w.z. bovenste) positie bevindt, terwijl de eerste opening 132 wordt opengelaten wanneer het element 6 zich in zijn eerste (d.w.z. onderste) positie bevindt voor het ontvangen van het eerste vloeistofgedeelte. Het element 106 heeft een eerste (bovenste) segment 161 met een afgesloten wandsectie en een tweede (onderste) segment 162 met een vernauwing (niet geïllustreerd in de figuren, maar zou de vorm van een gitaarbody kunnen hebben) of met een tweede opening 165 die zodanig is gepositioneerd dat de afgesloten wandsectie passage van de inlaat 102 naar de uitlaat 104 blokkeert wanneer het element 106 zich in de eerste (onderste) positie bevindt voor het leiden van het eerste vloeistofgedeelte naar het reservoir 105, terwijl passage van het tweede vloeistofgedeelte van de inlaat 102 naar de uitlaat 104 wordt mogelijk gemaakt wanneer het element 106 zich in de tweede (d.w.z. bovenste) positie bevindt. In deze uitvoeringsvorm wordt geen luchtkamer als optilmiddel gebruikt, maar is in plaats daarvan een voorwerp, bv. een bolvormig of halfbolvormig voorwerp 169 gemaakt van een materiaal met een massadichtheid die lager is dan die van de op te vangen vloeistof, aan het element 106 bevestigd. Op dit voorwerp 169 na kunnen het eerste (bovenste) segment 161 en het tweede (onderste) segment 162 van het element 106 in hoofdzaak vlak zijn. Dit biedt het voordeel dat het gemakkelijk te produceren is en minder materiaal vereist.
FIG. 19 toont een derde uitvoeringsvorm van een inrichting volgens de onderhavige uitvinding. FIG. 19 toont een inrichting 201 voor het opvangen van een eerste gedeelte van de vloeistofstroom in een eerste reservoir 205 en voor het opvangen van een tweede gedeelte van de vloeistofstroom in een tweede reservoir 209 en voor het doorlaten van een overmaat van de vloeistof naar de uitlaat 204. De inrichting 201 kan een inlaat 202, een eerste geleider 203, een buisvormige doorverbinding 207, een tweede geleider 208 en een uitlaat 204 omvatten. Deze delen kunnen te assembleren individuele delen zijn, of kunnen als een enkelvoudig monolithisch deel worden verschaft. Het eer ste reservoir 205 zal aan de eerste geleider 203 worden vastgemaakt, het tweede reservoir 209 zal aan de tweede geleider 208 worden vastgemaakt. De eerste geleider 203 zal een daarin beweegbaar eerste element 206 hebben en de tweede geleider 208 zal een daarin beweegbaar tweede element 210 hebben. Optioneel wordt een eerste afsluitkap verschaft voor het afsluiten van de eerste geleider 203 en er wordt een tweede afsluitkap verschaft voor het afsluiten van de tweede geleider 208. De eerste geleider 203 kan identiek zijn (bv. in vorm en/of afmetingen) aan de tweede geleider 208, maar kan ook anders zijn. Het eerste reservoir 205 kan identiek zijn (bv. in vorm en/of afmetingen) aan het tweede reservoir 209, of kan anders zijn. Door verschillende reservoirs 206, 209 te gebruiken, wordt het risico van het verwarren welk reservoir het eerste vloeistofgedeelte resp. het tweede vloei-stofgedeelte bevat, geëlimineerd.
Een dergelijke inrichting 201 zou ideaal geschikt zijn voor het opvangen van een eerste gedeelte van een vloeistofstroom, bv. de eerste fractie urine, in het eerste reservoir 205, en een tweede gedeelte van de vloeistofstroom, bv. middenstroomurine, in het tweede reservoir 209. Deze inrichting 201 kan natuurlijk ook worden gebruikt voor het opvangen van slechts urine van een verdere fractie, waarbij de eerste fractie urine na opvangen wordt weggegooid.
FIG. 20 tot en met FIG. 31 illustreren een vierde uitvoeringsvorm van een inrichting volgens de onderhavige uitvinding. De inrichting 301 ziet er zeer vergelijkbaar uit en werkt zeer vergelijkbaar met de inrichting 1 van de eerste uitvoeringsvorm die boven is beschreven, behalve waar expliciet vermeld. Daarom is het meeste van wat boven beschreven is, ook van toepassing voor deze vierde uitvoeringsvorm, tenzij anders vermeld.
FIG. 20 toont een explosietekening van de inrichting 301. Zij omvat een hoofdbehuizing 310 die een monolithisch deel of een assemblage van drie afzonderlijke onderdelen kan zijn: een geleider 303, een inlaat 302 en een uitlaat 304. In wat volgt, worden de termen 'hoofdbehuizing' 310 en 'assemblage' gebruikt om hetzelfde aan te geven.
De inlaat 302 kan een gedeelte omvatten, trechtersteun 309 genoemd, dat is aangepast voor het ontvangen van een afzonderlijk trechterdeel 322. De trechtersteun 309 kan een slank gedeelte met een specifieke vorm zijn, zoals bv. een conische vorm met ten minste één langwerpig gedeelte met een U-vorm of V-vorm. De trechtersteun 309 kan één of meer sleuven voor aangrijping met een beugel 307 hebben, zoals verder zal worden beschreven. De beugel 307 kan ook voor andere doeleinden worden gebruikt, bv. voor het in een open (ontvouwen) positie houden van de trechter 322 wanneer deze ten minste ten dele werd gevouwen (bv. in hoofdzaak gesloten) voor transport, en/of voor het in een verticale positie houden van de inrichting 301 wanneer geplaatst op een horizontaal oppervlak vóór of na urinebemonstering.
De trechter 322 van deze uitvoeringsvorm kan zijn gemaakt van karton, bordpapier of bordkarton, optioneel gecoat met een vloeistofdichte coating of vloeistofafstotende coating, bv. vernis. De trechter 322 kan worden gevouwen of ineengedrukt (volledig of gedeeltelijk) voor gemakkelijk transport en kan door de eindgebruiker worden ontvouwen of ontspannen. De beugel 307, te bevestigen op de trechtersteun 309, kan worden gebruikt voor het bevestigen van de trechter 322 aan de inlaat 302 en/of voor het in zijn ontvouwen vorm houden van de trechter 322 tijdens feitelijk gebruik van de inrichting 301. Deze beugel 307 kan ook worden gebruikt als een ondersteuning voor het stabiel positioneren van de inrichting 301 na gebruik.
De inrichting 301 omvat verder een beweegbaar element 306, dat in de geleider 303 beweegbaar is tussen een eerste positie waarbij een eerste gedeelte van de vloeistofstroom naar het reservoir 305 wordt geleid, en een tweede positie waarbij de rest van de vloeistof-stroom naar de uitlaat 304 wordt geleid. Het beweegbare element 306 van deze uitvoeringsvorm omvat drie segmenten, het eerste segment 361, tweede segment 362 en een derde segment 335 genoemd. Terwijl het beweegbare element 6 van de eerste uitvoeringsvorm (FIG. 1) uit een enkelvoudige component bestaat, kan het beweegbare element 306 van de vierde uitvoeringsvorm uit twee afzonderlijke delen bestaan die worden geassembleerd: een eerste deel omvattende het eerste en tweede segment 361, 362, en een tweede deel omvattende het derde segment 335 .
De inrichting 301 omvat verder een reservoir 305 dat een extern schroefdraad kan hebben, voor het aangrijpen in een intern schroefdraad van de geleider 303.
De inrichting 301 kan optioneel verder een afsluitkap 308 voor het afsluiten van de geleider 303 omvatten, hoewel dit niet noodzakelijk is voor het correct functioneren.
De inrichting 301 kan als volgt worden geproduceerd en geassembleerd. De hoofdcomponent 310, omvattende: de inlaat 302, de geleider 303 en de uitlaat 304; alsook de andere elementen: de trechter 322, het beweegbare element 306, de beugel 307, de afsluitkap 308 en de trechtersteun 309 kunnen bv. door spuitgieten worden geproduceerd. De hoofdcomponent 310 kan als afzonderlijke delen worden gegoten (d.w.z. de geleider 303, de inlaat 302, de uitlaat 304) en geassembleerd (bv. door aanduwen) of kan door spuitgieten als een enkelvoudig deel worden geproduceerd. Om de inrichting 301 te assembleren, kan een eerste deel van het element 306 omvattende het eerste en tweede segment 361, 362 vanaf de bovenkant in de geleider 303 worden ingebracht. Het element 306 dient op een zodanige manier georiënteerd te worden dat het in hoofdzaak lineaire binnenrandgedeelte 331 van de geleider 303 naar het in hoofdzaak vlakke oppervlakgedeelte 360 van het tweede segment 362 is gericht (FIG. 22 en 23). Dit garandeert juiste oriëntatie van het beweegbare element 306 in de geleider 303, met name dat de opening 304 (FIG. 26) naar de inlaat 302 is gericht. Het derde segment 335 kan vervolgens vanaf de onderkant van de geleider 303 worden ingébracht en bv. door aanduwen aan het eerste deel van het element 306 worden geassembleerd. De in het derde segment 335 gevormde luchtkamer 369 dient naar beneden te zijn gericht. Hoewel niet noodzakelijk voor het juiste functioneren van de inrichting 301, kan de bovenkant van de geleider 303 door een afsluitkap 308 worden afgesloten. De trechter 322 kan worden ondersteund en gevormd door trechtersteun 309. Beugel 307 kan de trechter 322 voor transport doeleinden en tijdens feitelijk gebruik op zijn plaats houden. Aan de hoofdbehuizing 310 kan door middel van schroefdraad 351, of op elke andere in het veld bekende manier een reservoir 305 worden vastgemaakt.
FIG. 21 toont het hoofddeel 310 van FIG. 20 in bovenaanzicht.
De trechtersteun 309 en de beugel 307 kunnen samenwerkende aangrij-pingsmiddelen omvatten, zoals bv. openingen 391, 392 in de trechtersteun 309 voor het ontvangen van uitsteeksels, zoals bv. beugelknip-pen 371 van de beugel 307, maar andere bekende aangrijpingsmiddelen kunnen ook worden gebruikt. Deze aangrijping zal verder worden beschreven met betrekking tot FIG. 29 tot en met FIG. 31.
FIG. 22 toont een deel van de assemblage van FIG. 21 in vergroot aanzicht. Er is een in hoofdzaak elliptische opening zichtbaar voor het ontvangen van het tweede segment 362 van het beweegbare ele ment 306, maar de opening heeft een lineair gedeelte, corresponderend met een plat oppervlak van het beweegbare element 306, om te voorkomen dat het element incorrect in de geleider 303 wordt ingebracht.
FIG. 23 toont de eerste en tweede segmenten 361, 362 van het beweegbare element 306 van FIG. 20 in vergroot perspectiefaanzicht. Het eerste segment 361 kan in hoofdzaak cilindrisch zijn met nul of meer longitudinale ribben 368. Het verschaffen van dergelijke ribben kan de wrijving verminderen tussen het beweegbare element 306 en een binnenwand van de geleider 303.
Wanneer FIG. 23 met FIG. 1 of FIG. 9 wordt vergeleken, kan worden gezien dat de twee openingen 67, 68 zijn vervangen door een en kelvoudige sleuf 367, die dezelfde functionaliteit biedt, dat wil zeggen: het verschaffen van een luchtkanaal tussen het reservoir 305 en de uitlaat 304 wanneer het element 306 zich in zijn eerste (onderste) positie bevindt en het blokkeren van genoemd luchtkanaal wanneer het element 306 zich in zijn tweede (bovenste) positie bevindt.
FIG. 24 toont de assemblage 310 van FIG. 20 en FIG. 21 in perspectief aanzicht, maar voor illustratieve doeleinden is de voorste helft van de assemblage verwijderd. Deze figuur laat zien dat een onderste gedeelte van de geleider 303 een intern schroefdraad 351 kan hebben voor verbinding met een reservoir 305 met een extern schroefdraad. Zoals eerder vermeld, is dergelijk schroefdraad echter niet absoluut noodzakelijk en het reservoir 305 kan ook op andere manieren worden aangesloten. FIG. 24 toont ook een specifieke vorm van de trechtersteun 309, als onderdeel van de inlaat 302. Het kan worden gezien dat de trechtersteun 309 conisch is richting de geleider 303. De trechter 322 kan gemakkelijk daarin worden geplaatst, zodat alle vloeistof die de trechter 322 binnenkomt, naar de geleider 303 zal stromen.
FIG. 25 toont een onderaanzicht van het element van FIG. 23 volgens pijl XXV. Deze figuur lijkt op FIG. 8 van de eerste uitvoeringsvorm .
FIG. 26 toont een rechteraanzicht van het element van FIG. 23 volgens pijl XXVI. Deze figuur lijkt op FIG. 10 van de eerste uitvoeringsvorm en toont o.a. de eerste opening 364 voor het ontvangen van het eerste vloeistofgedeelte. Men kan ook zien dat het element 306 ribben 368 en een derde segment 335 heeft.
FIG. 27 toont een dwarsdoorsnede van het element van FIG. 25 in het vlak A-A. Deze figuur lijkt op FIG. 11 van de eerste uitvoeringsvorm. Het element 306 omvat een eerste kanaal 363 tussen een eerste opening 364 en een tweede opening 365 voor het leiden van het eerste vloeistofgedeelte uit de inlaat 302 richting het reservoir 305. Het element 306 heeft ook ten minste één luchtkamer 369 gelokaliseerd bij een onderste gedeelte van het element 306 voor het optillen van het element 306 naarmate het reservoir 305 wordt gevuld. De luchtkamer 369 wordt gevormd door het derde segment 335. In plaats van twee ope-ningen en een intern tweede kanaal te hebben, heeft het element 306 een sleuf 367, die echter dezelfde functie uitvoert, namelijk het verschaffen van een open of afgesloten luchtkanaal, wanneer het element 6 in de geleider 303 aanwezig is.
FIG. 28 toont een linkeraanzicht van het element van FIG. 23 volgens pijl XXVII en toont opnieuw de sleuf 367.
FIG. 29 toont de beugel 307 van FIG. 20 in vergroot perspectie-faanzicht. Deze omvat een vlak gedeelte 373 en drie langwerpige gedeelten in een bepaalde hoek daarmee geplaatst, bv. in hoofdzaak loodrecht daarmee. Het gedeelte 372 wordt 'trechterhouder' 372 genoemd, de andere twee gedeelten worden 'twee armen' 374, 375 genoemd. De armen zijn in hoofdzaak parallel met de trechterhouder 372 en op een afstand daarvan geplaatst. De trechter 322 kan vervolgens tussen de trechterhouder 372 en de twee armen 374, 375 worden ingebracht.
Een eindgedeelte van elke arm 374, 375 omvat een beugelknip 371 voor het aangrijpen in één van de openingen 392, 391 van de trechtersteun 309, zoals getoond in FIG. 21 en zoals hierna verder zal worden uitgelegd .
FIG. 30 toont de trechter 322 en de beugel 307 en een deel van de trechtersteun 309 van FIG. 20, onderling gekoppeld in een eerste bevestigingspositie, de 'transportmodus' genoemd. FIG. 30 toont de beugel 307 na inbrengen van de armen 374, 375 ervan in de zogeheten bevestigingssleuven 393 van de trechtersteun 309 (zie FIG. 21) en na aangrijping van de beugelknippen 371 in de openingen 392, 'trans-portsleuven' genoemd. In deze modus is de trechter 322 typisch ten dele gevouwen en is door middel van de beugel 307 op de trechtersteun 309 bevestigd.
FIG. 31 toont de trechter 322 en de beugel 307 en een deel van de trechtersteun 309 van FIG. 30 na het duwen van de beugel 307 in de richting van de geleider 303 (rechts van de figuur), tot het vlakke gedeelte 373 van de beugel 307 contact maakt met het beugelvlak 394 van de trechtersteun 309. Dit zal de trechter 322 in zijn operationele positie brengen, d.w.z. goed aansluitend op de inlaat 302 en voldoende opening verschaffend (bv. voldoende breedte, in een richting loodrecht op het vlak van de tekening). In deze configuratie zijn de beugel 307 en de trechtersteun 309 onderling gekoppeld in een tweede bevestigingspositie, de 'activatiemodus' genoemd. Zoals kan worden gezien uit FIG. 31, zijn de beugelknippen 371 (waarvan er slechts één zichtbaar is) aangegrepen in de openingen 391, 'vergrendelingssleu- ven' genoemd. In deze modus is de trechter 322 opengevouwen en goed in de conische inlaat 302 ingebracht en de inrichting 301 is gereed voor het opvangen van een eerste gedeelte van een vloeistofstroom.
Ook al worden de inrichtingen boven in de context van het opvangen van urine beschreven, er worden ook andere toepassingen beoogd, zoals bv. het opvangen van een fractie van geloosd afvalwater.
Hoewel enkele veranderingen kunnen worden waargenomen tussen de inrichting 1 van de eerste uitvoeringsvorm en de inrichting 301 van de vierde uitvoeringsvorm, worden ook andere uitvoeringsvormen overwogen, hoewel niet beschreven. Dergelijke andere uitvoeringsvormen kunnen één of meer van de additionele kenmerken omvatten die in de vierde uitvoeringsvorm zijn beschreven, bv. longitudinale ribben 368 en/of afzonderlijke trechter 322 en/of lineair randgedeelte voor het correct inbrengen van het beweegbare element in de geleider en/of een beugel bevestigbaar of bevestigd aan de trechter.

Claims (33)

1. Inrichting (1; 101; 201; 301) voor het opvangen van een eerste gedeelte van een vloeistofstroom, waarbij de inrichting omvat: - een inlaat (2; 102; 202; 302) voor het ontvangen van de vloeistofstroom; - een uitlaat (4; 104; 204; 304) voor het afvoeren van een overmaat van de vloeistofstroom; - een geleider (3; 103; 203; 303) aangesloten tussen de inlaat (2; 102; 202; 302) en de uitlaat (4; 104; 204; 304) en aangepast voor het leiden van het eerste gedeelte van de vloeistofstroom naar een reservoir (5; 105; 205; 305) verbonden met de geleider (3; 103; 203; 303) en voor het leiden van een volgend gedeelte van de vloeistof-stroom naar de uitlaat (4; 104; 204; 304); waarbij de geleider (3; 103; 203; 303) een verplaatsbaar element (6, 106; 206, 210; 306) omvat dat is aangepast voor het creëren van passage van vloeistof tussen de inlaat (2; 102; 202; 302) en het reservoir (5; 105; 205; 305) terwijl passage van vloeistof tussen de inlaat (2; 102; 202; 302) en de uitlaat (4; 104; 204; 304) wordt geblokkeerd wanneer het element zich in een eerste positie bevindt en voor het blokkeren van passage van vloeistof tussen de inlaat (2; 102; 202; 302) en het reservoir (5; 105; 205; 305) terwijl passage van vloeistof tussen de inlaat (2; 102; 202; 302) en de uitlaat (4; 104; 204; 304) wordt gecreëerd wanneer het element zich in een tweede positie bevindt, waarbij het element (6; 106; 206, 210; 306) optil-middelen (69; 169; 369) omvat voor het verplaatsen van het element van de eerste naar de tweede positie wanneer het eerste gedeelte van de vloeistofstroom in het reservoir (5; 105; 205; 305) is opgevangen.
2. Inrichting (1; 101; 201; 301) volgens conclusie 1, waarbij het verplaatsbare element (6; 106; 206; 306) een langwerpig element is dat beweegbaar is in een richting (Z) die in hoofdzaak overdwars is ten opzichte van de richting (X) van de inlaat (2; 102; 202; 302) naar de uitlaat (4; 104; 204; 304).
3. Inrichting (101) volgens conclusie 1 of 2, waarbij het optil-middel (169) een vooraf gedefinieerd volume van een materiaal met een massadichtheid lager dan die van de op te vangen vloeistof omvat.
4. Inrichting (1; 301) volgens een van de voorafgaande conclusies, waarbij de optilmiddelen ten minste één luchtkamer (69; 369) omvatten.
5. Inrichting (1; 101; 201; 301) volgens een van de voorafgaande conclusies, waarbij de inlaat (2; 102; 202; 302) een buisvormige inlaat is en/of de uitlaat (4; 104; 204; 304) een buisvormige uitlaat is .
6. Inrichting (1; 201; 301) volgens een van de voorafgaande conclusies, waarbij: - het verplaatsbare element (6; 206, 210; 306) een eerste segment (61; 361) met een eerste dwarsdoorsnede, en een tweede segment (62; 362) met een tweede dwarsdoorsnede kleiner dan de eerste dwarsdoorsnede heeft, en een eerste kanaal (63; 363) dat zich uitstrekt tussen een eerste opening (64; 364) in het eerste segment en een tweede opening (65; 365) in het tweede segment, zodat wanneer in de eerste positie de eerste opening (64; 364) zich in vloeistofverbin-ding bevindt met de inlaat (2; 302) voor het ontvangen van het eerste gedeelte van de vloeistofstroom om het eerste gedeelte via het eerste kanaal (63; 363) naar het reservoir (5; 305) te leiden, en zodat wanneer in de tweede positie de eerste opening (64; 364) wordt geblokkeerd van de inlaat (2; 302) terwijl de kleinere dwarsdoorsnede van het tweede segment (62; 362) passage van het tweede vloeistofgedeelte uit de inlaat (2; 302) naar de uitlaat (4; 304) toestaat; en - de geleider (3; 303) een interne rand heeft die (31; 331) complementair is met de tweede dwarsdoorsnede.
7. Inrichting (1; 201; 301) volgens conclusie 6, waarbij de dwarsdoorsnede van het eerste segment (61; 361) cirkelvormig is en de dwarsdoorsnede van het tweede segment (62; 362) elliptisch is en waarbij de geleider (3; 303) een corresponderende elliptische rand (31; 331) heeft.
8. Inrichting (1; 301) volgens een van de conclusies 6 of 7, waarbij het verplaatsbare element (6; 306) verder een tweede kanaal (66; 366) omvat dat is gepositioneerd voor het laten ontsnappen van lucht uit het reservoir (5; 305) naar de uitlaat (4; 304) tijdens het opvangen van ten minste een fractie van het eerste gedeelte van de vloeistofstroom wanneer het element (6; 306) zich in de eerste positie bevindt, en zodanig gepositioneerd dat passage van vloeistof uit de uitlaat (4; 304) naar het reservoir (5; 305) wordt geblokkeerd wanneer het element (6; 306) zich in de tweede positie bevindt.
9. Inrichting (1) volgens conclusie 8, waarbij het tweede kanaal (66) een derde en een vierde opening (67, 68) omvat.
10. Inrichting (301) volgens conclusie 8, waarbij het tweede kanaal (366) een sleuf (367) omvat.
11. Inrichting (101) volgens een van de conclusies 1-5, waarbij: - de geleider (103) een eerste opening (132) gepositioneerd tussen de inlaat (102) en het reservoir (105) heeft en het element (106) een uitsteeksel (163) heeft dat is aangepast voor het blokkeren van de eerste opening (132) wanneer in de tweede positie terwijl de eerste opening (132) wordt opengelaten wanneer in de eerste positie voor het ontvangen van het eerste vloeistofgedeelte; - het verplaatsbare element (106) een bovensegment (161) met een afgesloten wandsectie en een ondersegment (162) met een vernauwing of een tweede opening (165) heeft, zodanig gepositioneerd dat de afgesloten wandsectie passage van vloeistof van de inlaat (102) naar de uitlaat (104) blokkeert wanneer in de eerste positie voor het leiden van het eerste vloeistofgedeelte naar het reservoir (105), terwijl passage van het tweede vloeistofgedeelte van de inlaat (102) naar de uitlaat (104) wordt mogelijk gemaakt wanneer in de tweede positie.
12. Inrichting (101) volgens conclusie 11, waarbij het bovensegment (161) en het ondersegment (162) van het verplaatsbare element (106) in hoofdzaak vlak zijn.
13. Inrichting (201) volgens een van de voorafgaande conclusies, verder omvattende een tweede geleider (208) en een tweede beweegbaar element (210) en een tweede reservoir (209) voor het opvangen van een tweede gedeelte van de vloeistofstroom.
14. Inrichting (1; 101; 201; 301) volgens een van de voorafgaande conclusies, verder omvattende een kap (8; 108; 308) voor het afsluiten van een bovendeel van de geleider (3; 103; 203, 208; 303).
15. Inrichting (1; 101; 201) volgens een van de voorafgaande conclusies, waarbij de inlaat (2; 102; 202) een trechter omvat.
16. Inrichting (301) volgens een van de conclusies 1-14, waarbij de inlaat (302) een trechtersteun (321) voor het vasthouden van een trechter (322) omvat.
17. Inrichting (1; 101; 201; 301) volgens een van de conclusies 15 of 16, waarbij de trechter is gemaakt van een materiaal dat omkeerbaar kan worden gevouwen en ontvouwen of met een kliksysteem omkeerbaar kan worden ineengedrukt of ontspannen.
18. Inrichting (1; 101; 201; 301) volgens een van de conclusies 15-17, verder omvattende een beugel (307) voor het vasthouden van de trechter (322) aan de trechtersteun (321) en/of voor het vasthouden van de trechter in een ontvouwen of ontspannen toestand en/of voor het mogelijk maken dat de inrichting in een verticale positie op een in hoofdzaak horizontaal oppervlak kan staan.
19. Inrichting (1; 101; 201; 301) volgens een van de voorafgaande conclusies, waarbij de inrichting ten minste ten dele is gemaakt van biologisch afbreekbaar materiaal.
20. Inrichting (1; 101; 201; 301) volgens een van de voorafgaande conclusies, waarbij de inlaat (2; 102; 202; 302), de uitlaat (4; 104; 204; 304) en de geleider (3; 103; 203; 303) in een monolithisch deel zijn gecombineerd of geassembleerd.
21. Inrichting (1; 101; 201; 301) volgens een van de voorafgaande conclusies, waarbij de inlaat (2; 102; 202; 302), de uitlaat (4; 104; 204; 304) en de geleider (3; 103; 203; 303) zijn gemaakt van polymeren, bij voorkeur geselecteerd uit de groep bestaande uit polypropy-leen en polyethyleen, of van biologisch afbreekbare materialen.
22. Inrichting (1; 101; 201; 301) volgens een van de voorafgaande conclusies, waarbij de inrichting of demonteerbare onderdelen daarvan zodanige afmetingen hebben dat ze in een doos van 380 mm x 265 mm x 32 mm passen.
23. Inrichting (1; 101; 201; 301) volgens een van de voorafgaande conclusies, verder omvattende uitleesmiddelen voor het uitlezen van een resultaat of een test uitgevoerd op vloeistof die in het reservoir (5; 105; 205, 209; 305) is opgevangen.
24. Kit van onderdelen, omvattende: - een buisvormige inlaat (2; 102; 302); - een buisvormige uitlaat (4; 104; 304); - een geleider (3; 103; 303) met ten minste drie openingen, een eerste opening verbindbaar met de buisvormige inlaat, een tweede opening verbindbaar met de buisvormige uitlaat, een derde opening verbindbaar met een reservoir (5; 105; 305); - een element (6; 106; 306) verplaatsbaar in de geleider en aangepast voor het creëren van passage voor vloeistof tussen de inlaat en het reservoir terwijl passage van vloeistof tussen de inlaat en de uitlaat wordt geblokkeerd wanneer het element zich in een eerste positie bevindt en voor het blokkeren van passage van vloeistof tussen de inlaat en het reservoir terwijl passage wordt gecreëerd voor vloeistof tussen de inlaat en de uitlaat in een tweede positie, waarbij het element optilmiddelen (69; 169; 369) omvat.
25. Kit van onderdelen volgens conclusie 24, waarbij twee of meer delen geselecteerd uit de buisvormige inlaat en de buisvormige uitlaat en de geleider in een monolithisch deel zijn gecombineerd.
26. Kit van onderdelen volgens een van de conclusies 24 of 25, verder omvattende een reservoir (5; 105; 205, 209; 305).
27. Kit van onderdelen volgens conclusie 26, waarbij het reservoir (5; 105; 205, 209) een volume van 1-750 ml, bij voorkeur van 1-50 ml, met meer voorkeur 1-15 ml, met de meeste voorkeur 3-15 ml heeft.
28. Kit van onderdelen volgens conclusie 26 of 27, waarbij het reservoir (5; 105) een DNA-stabilisatiemiddel of een conserverings-vloeistof omvat.
29. Kit van onderdelen volgens een van de conclusies 24-28, verder omvattende een trechter (322) en een beugel (307) voor het bevestigen van de trechter (322) aan de inlaat (302) en/of voor het houden van de trechter (322) in een ontvouwen of ontspannen toestand en/of voor het mogelijk maken dat de geassembleerde delen in een verticale positie op een in hoofdzaak horizontaal oppervlak kunnen staan.
30. Werkwijze voor het assembleren van een inrichting (1; 101; 201; 301) volgens een van de conclusies 1-23, waarbij de werkwijze omvat: - het verschaffen van een geleider (3; 103; 203; 303) aangepast voor het leiden van een eerste gedeelte van een vloeistofstroom naar een reservoir (5; 105; 205) verbonden met de geleider (3; 103; 203) en voor het leiden van een volgend gedeelte van de vloeistofstroom naar een uitlaat (4; 104; 204); - indien de inlaat (2; 102; 202; 302) is gescheiden van de geleider (3; 103; 203; 303), het vastmaken van de inlaat aan de geleider; - indien de uitlaat (4; 104; 204) is gescheiden van de geleider (3; 103; 203; 303), het vastmaken van de uitlaat aan de geleider; - het vastmaken van het reservoir (5; 105; 205) aan de geleider (3; 103; 203); - het inbrengen van het verplaatsbare element (6; 106; 206) in de geleider (3; 103; 203), waarbij het verplaatsbare element aangepast is voor het creëren van passage van vloeistof tussen de inlaat (2; 102; 202) en het reservoir (5; 105; 205) terwijl passage van vloeistof tussen de inlaat (2; 102; 202) en de uitlaat (4; 104; 204) wordt geblokkeerd wanneer het verplaatsbare element zich in een eerste positie in de geleider (3; 103; 203) bevindt en voor het blokkeren van passage van vloeistof tussen de inlaat (2; 102; 202) en het reservoir (5; 105; 205) terwijl passage van vloeistof wordt gecreëerd tussen de inlaat (2; 102; 202) en de uitlaat (4; 104; 204) wanneer het verplaatsbare element zich in een tweede positie in de geleider (3; 103; 203) bevindt.
31. Werkwijze volgens conclusie 30, verder omvattende: het vastmaken van de afsluitkap (8; 108; 308) aan de geleider (3; 103; 203; 303) .
32. Werkwijze volgens een van de conclusies 30-31, verder omvattende: het vastmaken van de trechter aan de inlaat (2; 102; 202; 302).
33. Werkwijze volgens conclusie 32, waarbij de inlaat (302) een trechtersteun (309) en een ten dele gevouwen trechter (322) omvat die door middel van een beugel (307) aan de trechtersteun (309) is vastgemaakt en de werkwijze verder de stap van het duwen van de beugel (307) richting de geleider (303) omvat.
NL2011416A 2012-09-10 2013-09-10 Vloeistofmonsternemer, kit van onderdelen en werkwijze voor assemblage. NL2011416C2 (nl)

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
GB201216079 2012-09-10
GB1216079.2A GB2505701A (en) 2012-09-10 2012-09-10 Liquid sampler

Publications (2)

Publication Number Publication Date
NL2011416A NL2011416A (nl) 2014-03-12
NL2011416C2 true NL2011416C2 (nl) 2014-08-21

Family

ID=47137166

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL2011416A NL2011416C2 (nl) 2012-09-10 2013-09-10 Vloeistofmonsternemer, kit van onderdelen en werkwijze voor assemblage.

Country Status (14)

Country Link
US (1) US9968336B2 (nl)
EP (1) EP2892434B1 (nl)
CN (1) CN104684489B (nl)
BE (1) BE1021230B1 (nl)
BR (1) BR112015005318B1 (nl)
ES (1) ES2710918T3 (nl)
GB (1) GB2505701A (nl)
HK (1) HK1208611A1 (nl)
HU (1) HUE042468T2 (nl)
NL (1) NL2011416C2 (nl)
PL (1) PL2892434T4 (nl)
PT (1) PT2892434T (nl)
TR (1) TR201900687T4 (nl)
WO (1) WO2014037152A1 (nl)

Families Citing this family (27)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
GB2505701A (en) 2012-09-10 2014-03-12 Univ Antwerpen Liquid sampler
GB2520970B (en) 2013-12-05 2015-11-11 P1 Technology Ltd Collecting a urine sample
GB201411491D0 (en) * 2014-06-27 2014-08-13 Randox Lab Ltd Liquid sample collection device
WO2017080421A1 (zh) * 2015-11-09 2017-05-18 单希杰 一种密闭体液留置器用取液件
CN106236149B (zh) * 2016-08-05 2018-12-18 京东方科技集团股份有限公司 一种智能马桶、智能马桶的运行控制方法及装置
CN109715253B (zh) * 2016-09-21 2021-06-29 白玉锋 淋浴器/紧急喷淋器/消防喷淋头测试设备
US9671343B1 (en) * 2016-11-28 2017-06-06 David R. Hall Toilet that detects drug markers and methods of use thereof
US9766257B1 (en) * 2016-11-28 2017-09-19 David R. Hall Toilet that detects fluorescent drug markers and methods of use thereof
EP3641644A4 (en) 2017-06-23 2021-07-28 Voyant Diagnostics, Inc. MEDICAL DIAGNOSTIC SYSTEM AND PROCEDURE
CN107300488B (zh) * 2017-07-25 2023-11-24 广西糖业集团红河制糖有限公司 一种半自动间歇式蜜料采样装置
CN107907384B (zh) * 2017-11-01 2020-09-08 九牧厨卫股份有限公司 一种尿检装置
US11304843B2 (en) * 2018-10-17 2022-04-19 Kellen Wolfgang Daniel Berry Non-invasive urinary aid
US10983032B2 (en) 2018-11-13 2021-04-20 International Business Machines Corporation Automatic control of the separation and collection of fluid
US10704994B2 (en) * 2018-11-13 2020-07-07 International Business Machines Corporation Apparatus for automatic separation and collection of fluid
WO2020139577A1 (en) * 2018-12-14 2020-07-02 Voyant Diagnostics, Inc. Sterile urine collection mechanism for medical diagnostic systems
EP3903087A4 (en) * 2018-12-27 2022-09-14 Hall Labs LLC LIQUID SAMPLING DEVICE
CN109855920B (zh) * 2019-03-08 2021-04-13 巩昭勇 一种厕所尿液快速采集辅助装置
CN109738237B (zh) * 2019-03-18 2024-03-26 领因生物科技(上海)有限公司 液体收集装置
CA3157268A1 (en) * 2019-10-07 2021-04-15 Novosanis Nv Small volume liquid sampler
KR102111659B1 (ko) * 2019-12-12 2020-05-15 박제현 검체용기
WO2021142510A1 (en) * 2020-01-15 2021-07-22 C Lau Pty Ltd Improved continence pad
US11950769B2 (en) * 2020-01-31 2024-04-09 Arizona Board Of Regents On Behalf Of Arizona State University Urine collection, storage, and testing assembly
CN111329529B (zh) * 2020-03-31 2022-09-06 河南科技大学第一附属医院 一种可避免污染的尿检用采尿装置
CN111870423A (zh) * 2020-09-11 2020-11-03 陈火平 一种高效医用男性排尿组件
RU2766726C1 (ru) * 2021-09-24 2022-03-15 Елена Борисовна Кутырина Устройство для отбора первой порции потока биологической жидкости
WO2023227748A1 (en) 2022-05-25 2023-11-30 Novosanis Nv Liquid sampler for fast capture of initial volume of a liquid flow
CN115144555B (zh) * 2022-07-06 2023-07-14 嘉兴市弘源环保科技有限公司 一种基于大数据的环保污染源自动分析与监测装置

Family Cites Families (17)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US3894845A (en) * 1973-05-24 1975-07-15 Bernard Mcdonald Urine collection and analysis device
GB1574864A (en) 1977-02-17 1980-09-10 Univ Dundee Liquid collector for collecting mid-stream samples
US4305405A (en) * 1980-03-25 1981-12-15 C. R. Bard, Inc. Urine meter bag
US4494581A (en) 1983-02-18 1985-01-22 Whitman Medical Corporation Isolation of forestream and midstream portions of collected urine samples
JPH068819B2 (ja) 1987-09-21 1994-02-02 テルモ株式会社 尿採取装置
GB8829203D0 (en) * 1988-12-14 1989-01-25 Intelbrit Technologies Urine sampling device
WO1994020385A1 (en) * 1993-03-08 1994-09-15 Kvm Technologies, Inc. Fluid sample receptacle
US5622183A (en) * 1993-11-09 1997-04-22 Hazard; James T. Urine specimen and other body fluids collection device
GB2385276B (en) 2000-03-30 2004-09-08 Orde Levinson Urine funnelling trumpet
GB0217390D0 (en) 2002-07-26 2002-09-04 Lee Helen Liquid sampler and method
GB0226640D0 (en) * 2002-11-14 2002-12-24 Technical Service Consultants Sampling device
MY142781A (en) * 2003-06-28 2010-12-31 Peter A K Yong Dual-chamber liquid receiving and containing device
GB0410142D0 (en) * 2004-05-07 2004-06-09 Cunningham Robert W Urine collection device
GB2440842B (en) * 2006-09-30 2008-08-20 Funnelly Enough Ltd Urine collection device
GB0821057D0 (en) 2008-11-18 2008-12-24 Knight Scient Ltd Device for collecting first pass urine
WO2011140600A1 (en) 2010-05-11 2011-11-17 Fwee Pty Ltd Urine diversion device
GB2505701A (en) 2012-09-10 2014-03-12 Univ Antwerpen Liquid sampler

Also Published As

Publication number Publication date
PL2892434T3 (pl) 2019-07-31
US20150223784A1 (en) 2015-08-13
CN104684489A (zh) 2015-06-03
CN104684489B (zh) 2018-01-09
BR112015005318B1 (pt) 2021-10-13
BE1021230B1 (nl) 2015-08-27
HUE042468T2 (hu) 2019-06-28
NL2011416A (nl) 2014-03-12
WO2014037152A1 (en) 2014-03-13
PT2892434T (pt) 2019-01-28
PL2892434T4 (pl) 2019-07-31
HK1208611A1 (en) 2016-03-11
GB201216079D0 (en) 2012-10-24
BR112015005318A2 (pt) 2017-07-04
BR112015005318A8 (pt) 2019-08-13
ES2710918T3 (es) 2019-04-29
EP2892434A1 (en) 2015-07-15
EP2892434B1 (en) 2018-10-17
GB2505701A (en) 2014-03-12
TR201900687T4 (tr) 2019-02-21
US9968336B2 (en) 2018-05-15

Similar Documents

Publication Publication Date Title
NL2011416C2 (nl) Vloeistofmonsternemer, kit van onderdelen en werkwijze voor assemblage.
US11358139B2 (en) Pinch to open sample collection device
US11358138B2 (en) Fluid sample collection device
JP5976321B2 (ja) 初尿採取器
ES2675849T3 (es) Método de muestreo y dispensación
US11484877B2 (en) Blood metering device with desiccant and support for storage media and inlay with flange
GB1591851A (en) Disposable laboratory transfer device
CA2097283C (en) Tube liquid dispenser
CA3091677A1 (en) Biological fluid collection device and collection module
CA3137036A1 (en) A collection container
WO2019231837A1 (en) Blood metering device with desiccant and support for storage media and inlay with flange
CN115551417A (zh) 小体积液体取样器
CN110709014B (zh) 流体收集单元以及相关装置和方法
CN216485078U (zh) 用于从封闭腔室提取流体样品的装置
US9339013B1 (en) Urine collection device
US11490839B2 (en) Funnel with extension tube to augment blood collection device
US5667098A (en) Apparatus and method for removing, diluting and dispensing fluid from a flexible tube
JP2021527212A (ja) 血漿を採取するためのデバイス及び方法
US12121893B2 (en) Pinch to open sample collection device
WO1997025925A2 (en) Collection and transportation of a pasty material sample
JPH1164183A (ja) 尿沈渣を自動的に保持する尿分析用の定量遠心分離チューブ
JPH068819B2 (ja) 尿採取装置
SE520254C2 (sv) System för hanterande av prov av kroppsvätskor

Legal Events

Date Code Title Description
PD Change of ownership

Owner name: NOVOSANIS NV; BE

Free format text: DETAILS ASSIGNMENT: CHANGE OF OWNER(S), MERGE; FORMER OWNER NAME: UNIVERSITEIT ANTWERPEN

Effective date: 20200217